De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 23 juni pagina 1

23 juni 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1252 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 23 Juni, Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.J20 Reclames per regel 040 Annonces uit Duitsehland, Oostenrijk en Zwitserland \vordpn uitsluitend aangenomen door de firma RU DOLF MÜSSE te Keuien en door alle filialen dezer firma. I N H O C D. ViTS VEBBE EN "VAN NABIJ: De Verkiezingen. Vervolgde onschuld, door mr. J. A. Levy. Opkammerij. Vogel bescherm ing, door C. H. Staring. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Arbeid van gehuwde vrouwen in fabrieken, door S. KUNST EN LETTEREN: Muziekfeesten, door Ant. Averkamp. Mededeelingen, door R. \V. P. Jr. Kritiek en causerie, door J. Tersteeg. Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen. Boekaankondiging. FEUILELTON : De kleine dief. Naar het Engelsen, van Ouida. (Slot.) RECLA MES. VOOR DAMES: Meisjeshandel, door Vera. De vrouwen en de academische studie in Duitschland, door B. N Clara Viebig: Das tagliehe Brot, door A. G.-d. W. Allerlei, door Caprice. In 't belang der uit Indiëkomende schooljeugd, door S. Brieven uit Utrecht, dcor Jan van 't Sticht. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Hollandsche kunst, door C.irolina Beeloo. SCHETSJES: Verkiezing, door Jeannette Nijhuis. - INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN. illlluilMlliillilillilulillMlllMllilllittliimiiiliMiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiii De Verkiezingen. De vier kerken, de Katholieke, de kerk A en de kerk B, en de Ned. Herv. Kerk, voor zoover deze orthodox mag heeten, hebben het gewonnen. Het Geloof heeft gezegepraald over het ongeloof', ook over dat ongeloof, hetwelk nog een religieuse tint te aanschouwen geeft, maar alles mist wat op een stellige belijdenis gelijkt. En dat is geen wonder; het kon zelfs voor niemand een bijzonder groote ver rassing zijn. Het was bekend, dat het met kiesrecht bedeelde volk, naar geloof en ongeloof zich in twee groepen liet splitsen, onge veer van gelijke getalsterkte; en e ven zoo, dat de geloovige helft veel gemakkelijker tot stemmen is te bewegen dan de ongeloovige. Voor partijformatie en partijorganisatie geeft het kerkelijk geloof een onmisken baar voordeel. Aangenomen dat de menschelijke eigenschappen bij geloovigen en ongeloovigen in verkiezingsdagen in gelijke mate van kracht of zwakheid zich vertoonen; vooral de neiging om ijdelheidshalve te bewijzen tot een beteekenende groep te behooren, deel uit te maken van een partij die de andere partij wel aankan waar beiden zich voorstellen in 't algemeen be lang te handelen, leeft de geloovige in de overtuiging, dat hij door te stemmen een godewelgevallig werk verricht. Hij »kiest" voor aarde en hemel tegelijk. Deze fac or wordt bij de ongeloovigen gemist, en ditmaal ontbrak het hun boven dien geheel en al aan een verkiezingsleus ; aan een motief, dat de groote menigte naar de stembus kon drijven ; uitgezonderd, natuurlijk, de socialisten, die dan ook twee- a driemaal meer stemmen op hun candidaten zagen uitgebracht dan in 1897. Deze arbeiderspartij strijdt met zooveel opgewektheid voor haar eigen belangen, dat zij in politieke plichtsvervulling zelfs de kerkelijken overtreft. Haar u~creldsch ideaal wekt nog vuriger geestdrift en roept sterker krachtsinspanning te voorschijn, dan het hemelsch ideaal, waar naar de geloovige kerkgangers zich uit strekken. Maar de overigen, wat hadden zij tot de kiezers te spreken om hen er van te overtuigen, dat het de moeite waard was naar de stembus te gaan ? Waarlijk, de liberale partij verkeerde zelden in grooter verlegenheid dan bij het naderen van deze verkiezings-campagne. Wat zij te vertellen had, kon onmogelijk eenigen indruk maken. Van het begin tot het eind vatte zij haar wijsheid samen in deze formule: kiest toch liberalen, opdat Borgesius c.s. aan het hervormen moge blijven! Alsof wij spreken nu niet van dezen of genen, maar van het gros der liberale partij ? alsof nu juist de liberale kiezers dood-ongelukkig zouden zijn, als er zoo weinig mogelijk sociaal hervormd werd! Nu denken een groot aantal kiezers maar weinig na, en zeker hebben de meeste hunner zich niet laten afschrik ken, door het vooruitzicht op nog meer sociale hervormingen geopend, maar zou den onder de liberalen er wel vijf procent zijn aan te wijzen, die na eiken dag op nieuw gelezen te hebben... om sociale hervormingen is het ons te doen, met ongeduld den 14den Juni hebben verbeid ? Deze beweegreden om de liberale partij de meerderheid te bezorgen, zou nog eenige beteekenis voor de kiezers uit de bezittende klasse hebben gehad, indien zij duidelijker en juister ware geformuleerd. Om de liberale kiezers van de wenschelijkheid eener verhoogde activiteit te over tuigen, had men moeten zeggen en schrij ven: kiest toch liberalen, opdat de sociale hervormingen door Borgesius c.s. verder kunnen worden aangebracht, op zyn goed koopst, zoodat ze ons het minst kosten. Immers van deze zijde beschouwd is het sociaal her vormingswerk van het weldra tot afscheid gedrongen kabinet bijna geniaal te noemen. Edoch dat volkomen begrijpelijk motief werd nooit onder verstaanbare bewoor dingen aan de kiezers meegedeeld. Het woord »goedkoop", anders zoo algemeen geëerd in de wereld, scheen niet te pas sen bij de grootsch sociale hervormings gezindheid der liberale partij ; hoogstens gaf men het te verstaan, door te gewagen van geleidelijke hervorming; als wilde men zeggen of fluisteren : reken nu zelf maar eens uit: hoeveel een geleidelijke leerplichtwet, een geleidelijke armenwet, een geleidelijke pensioenwet enz. beter koop is dan een die zoo maar op eens vraagt, wat we toch eigenlijk niet zouden mogen weigeren. Hoe dit zij, dat er onder de liberalen een soort van enthousiasme zou kunnen ontstaan, wanneer er van sociale hervormingen sprake moet zijn noch het verleden noch het heden der partij kan zoo iets mogelijk doen achten. En toch, iets anders dan die sociale hervormingen, en, in 't algemeen, den brommenden titel van vrijzinnige hervormings partij, had men niet om op het gemoed der kiezers te werken. De titel was er, maar het wezen van een hervormingspartij bleef gedurende het geheele zittings-tijd vak zoek. Welke hervor mingen van beteekenis kon men den kie zers herinneren of voorspiegelen ? Werd er in het nu bijna geëindigd vier jarig zittings-tijdvak ook maar iets verricht, dat wees op een streven om de ouderwetsche dure staathuishouding in het belang der belastingbetalenden te wijzigen, naar betere beginselen in te richten, en tevens den Staat op krachtige wijs als bevorderaar van volks welvaart te doen optreden ? Op welk gebied heeft dit hervormings-ministerie n gulden bespaard ? Terwijl De Beaufort, natuur] ijk met goed vinden van zijn collega s, Nederland bij het te samen roepen van de Vredes-Conferentie de bekende treurige figuur liet rnaken en door die Conferentie, bij het ridicule af, een veel grooter beteekenis aan het Departement van Buitenlandsche Zaken van een zoo klein land als het onze verleende, dan voor het machtelocze Nederland nuttig is, dacht het »vooruitstrevend-hervormings-kabinet" er geen oogenblik aan, het aantal onzer ge zantschappen te beperken, tot dit beant woorden zou aan de inderdaad bestaande behoefte. Het consulaatwezen, in den tegenwoordigen tijd door eiken Staat als een belangrijk middel tot bevordering van de belangen van handel en nijverheid be schouwd, bleef ganschelijk onveranderd; de vooruitstrevende vrijzinnige hervor mingspartij sukkelde voort met een rege ling, waarbij de diplomaat!?) De Beaufort de handelsbelangen als minister van buitenlandsche zaken had te behartigen, en de minister van waterstaat, onder den titel van minister van handel en nijverheid, het overige moest doen of laten, al naar zijn ingenieurshart dat verkoos. Een Ministerie van Landbouw, in een land als Nederland dan toch zeker wel evenzeer noodig als een afzonderlijk Ministerie van Handel eu Nij verheid, de heeren, hoe vooruitstrevend ook, hadden heusch geen haast zich daar over te beraden, evenmin als over de vraag, of zij als vrijzinnige sociale hercorminyspartij ook behoefte zouden kunnen gevoelen aan een Departement van Arbeid, in plaats van b.v. een afzonderlijk Ministerie van Buitenlandsche Zaken, of een van .... Marine! Zooveel is zeker, te dezen opzichte hebben de hervormers niets hervormd. Alles wat geld kostte, hoe onnoodig ook, bleef gespaard. Zelfs het hooger onderwijs, zoo lang reeds buitensporig kostbaar en voor zekere deelen geheel onnut na de oprichting van de Gemeente-Universiteit en de Vrije Universiteit te Amsterdam, er werd niet aan geraakt; integendeel, als bestonden die drie volledige Rijks-Univer siteiten voor de eeuwigheid, men bouwde, men breidde uit, men benoemde maar. Geld ? wat was voor deze regeerders geld ? De middelen vloeiden ruim, o, zoo ruim, en dan waren er immers nog invoerrechten! Geld scheen er altijd genoeg te zijn om elk clubje en elke cóterie te laten behouden wat zij nu eenmaal genoten . .. Wie zag ooit zulke hervormers aan 't werk? Welke wet, die het algemeen belang betrof, buiten het sociale, bracht het den lande? Indien er n instelling verouderd mocht heeten, n in strijd met de eischen des tijds en de stoffelijke belangen vooral van de kleine bezitters, dan voorzeker die van het notariaat, zooals dat thans bestaat. Hoe moesten deze hervormers niet branden van verlangen om zooveel kwaads, als in dat ne woord wordt begrepen, op te ruimen. Maar ziet (de strikt eerlijke notarissen vergeven ons de qualificatie) juist dat roof-instituut bevestigde zij veeleer. Met welke aanbevelingen konden dan de liberalen tot de kiezers komen om deze te bewegen toch vooral er voor te zorgen, dat er weder een liberale meerderheid op het Binnenhof zou zetelen? Was het misschien de invoering van den Persoon lijken dienstplicht? Zeker mocht dit op zichzelf als het op heffen van een onbillijkheid worden aan gemerkt; maar wat is hierop onder dat zelfde ministerie gevolgd? Een vermeerde ring van het contingent, een verhooging der oorlogslasten met een paar millioen gulden, zonder ook maar het geringste vooruitzicht, dat Nederland zich tegen een groote mogendheid zal kunnen verdedigen ; allerminst met de belofte, dat het bij die twee millioen zal blijven; een begin van verzwaring van persoonlijke en gelde lijke lasten, een begin ... dat leiden moet tot versterking van een vloot, die onmo gelijk ooit sterk kan worden ; tot meerdere uitgaven nog voor doode weermiddelen enz. een zuiver militaristisch bedrijf buiten rekening gehouden met onze ligging en onze weerkracht; een grootemogenheidje spelen met een paradelegertje en vlootje, dat steeds meer kosten moet. Men kan er zeker van zijn, met dit hervormingsMinisterie begon alweder een zeer belang rijke aanwas van het aantal millioenen, dat, zoogenaamd voor defensie, geworpen wordt in den bodemloozen put. Bij deze militaristische daad, niet voorafgegaan door een zoo dringend en zoo menigmaal ge vorderd weloverwogen defensiestelsel, ver schijnt het in zijn volle kracht.. . van conservatisme, iets wat het op zoo menig gebied heeft aan den dag gelegd. Wat bleef dus de pers en de kiesvereenigingen anders te doen over dan uitdentreure het Kabinet en zichzelf voor te stellen als de groote, de echte sociale hervormingspartij, die een enorme haast had om dag en nacht achtereen te streven, teneinde op een punt te komen, waar niet meer te hervormen viel ? Dit laatste tevens en vooral om de snoodheid van de Vrijzinnige Democraten aan te toonen, die nog wel even zouden willen pauseeren, om grondwetsherziening en algemeen stem recht te verkrijgen! Maar het spreekt van zelf, dat hoe hard ook op de hervormingstrompet werd ge blazen, de liberale kiezers, zoo zij al niet schichtig werden, zich in 't geheel niet konden opwinden voor de sociale-hervormings-idee, waarvan gedurende tientallen van jaren juist het gevaarlijke hun onder het oog was gebracht; en dit te minder nu er uit de vierjarige kabinets-periode hun overigens geen enkele daad van her vorming, die rekening hield met hun eigen belangen, was kenbaar gemaakt. Zoo kan het ons dan ook niet verwon deren dat voor de liberalen deze verkie zingscampagne geheel is mislukt; zelfs onder de betrekkelijk gunstige omstandig heid, nu zij door het optreden der Vrijzin nige democraten en der Socialisten tot eenigen ijver werden geprikkeld. Wat de liberale partij ??- bij een leus van sociale hervormingen, waarvoor geen vijf procent der kiezers, zonder dwang zich kan interesseeren nog tot werkzaam heid h e t f t gebracht, het was de oude vrees voor een zegepraal der cleriealen, bij dier te samenrotten rond het Kruis. Nu echter de kerkelijken het inderdaad gewonnen hebben, zijn de verkiezingen, voor zoover zij nog gehouden moeten worden, de herstemmingen voor de liberalen geheel van aard veranderd. Wanneer eenmaal het clericalisme dreigt, nog veel meer wanneer het de liberalen verslagen heeft, komt het onderste restantje van hun afschuw boven, en worden zij, gelijk zekere viervoeters in de benauwd heid, tot de buitengewoonste krachtsin spanning en heldenmoed aangepord. Ken clericale meerderheid en het schijnt der liberale partij te moede, als ware de ondergang der wereld haar aan gezegd. Wat dat is wij weten het niet. Aangezien het socialisme heden ten dage de koninkrijken dezer aarde regeert, zoowel de geloovigen als de ongeloovigen moet ieder, hoe conservatief en hoe egoïstisch ook van nature, aan sociale hervormingen doen. Maar zullen nu de sociale hervormingen van de kerkelijken zoo veel duurder zijn dan die van de nietkerkelijken ? Misschien blijken zij nog wel goedkooper en welk liberaal, voorzien van een volmaakt vrijzinnig hart, kan daar nu iets tegen hebben ? 't Is waar, de kerkelijksn zullen allicht iets minder drukte maken over hun hervormingsge zindheid maar wie leeft er van al die drukte? De degelijkheid immers is daar mee geheel in strijd. Men heeft ook nu dadelijk gesproken van reactie, als duchtte men haar; een vorig kerkelijk Ministerie echter heeft geen enkele daad verricht, waardoor die vrees gerechtvaardigd kan heeten. De heer Gort van der Linden met zijn tuchthuiswetsontwerp en dat tot het muil banden der pers, om niet te spreken van zijn overige justitieele handelingen, was meer reactionair en autocratisch dan men het van eenig kerkelijk ministerie te wachten heeft. Voor de reactie, indien zij van de kerkelijken moet komen, vreezen wij het minst; de reactie van het liberalisme, op zoo menig punt aanwijsbaar, is een veel grooter gevaar. Rest dan nog de leer van het vrijhandelstelsel toegepast in ons land; de econo mische politiek; een leer, die, bij de heerschende toestanden op het gebied van Handel en Nijverheid, niet alleen onder de kerkelijken, maar ook onder de politiekvrijzinnigeu een punt van verdeeldheid uit maakt. Werd onder de liberalen eens een stem ming gehouden over het vrijhandelstelsel, of over de wenschelijkheid van bescherming van zekere bedrijven natuurlijk, de zaken zuiver voorgesteld, en niet samengevat in de formule »duur brood," wat geenszins een juiste aanwijzing van een verbeterd invoertarief kan zijn men zou allicht er varen, dat de eensgezindheid ten dezen op zichte buiten een zekeren kring van han delaars en nijverheidsmanneii te loor is gegaan. Hoezeer men theoretisch of' met het oog op eigenbelang vrijhandelaar moge zijn, men begint te begrijpen dat de vraag: of onder de omstandigheden waarin handel en nijverheid, en dientengevolge ook de arbeider, ten onzent verkeert, het vrijhandel-stelsel gelijk tot dusverre moet gehand haafd worden, eerst na het nemen van met verstand en bezadigdheid gekozen proeven, met eenige zekerheid zal kunnen beantwoord worden. En nu de liberalen, na hun dog matisch verleden, daartoe moeilijk kunnen besluiten, zonder zichzelf te blameeren, ge lijk l'ierson reeds ondervond bij zijn wille keurig voorstel tot tariefsverhooging, zou het ongetwijfeld een voordeel zijn, als de niet-liberalen deze kastanje eens voor hen uit het vuur wilden halen .. .! Immers het zou toch zeer wel mogelijk zijn, dat sommige heeren, die titans van het vrijhandelstelsel profiteeren, minder gemakkelijk hun winst behaalden, maar dat de arbeiders in ruime mate gebaat werden, door de toename van concurreerende nijverheids- en handelslichamen, waaraan de bescherming het aanzijn schonk. Hoe dit zij in de liberale pers blijft het wachtwoord: »dood aan den clericaal! Hij brengt ons volk achter uit voert ons ten verderve " Maar hoe afzichtelijk en gevaarlijk dat zwarte monster ook moge wezen n creatuur leeft er in dit aardsche tranendal nog schrikkelijker van uiterlijk en aard. Erger dan het monster is de baarlijke duivel .... het Socialisme. Moet er tusschen deze twee gekozen wor den, dan slaat zelfs het liberalisme een kruisje ; dan stemt het clericaal.' .' Het is te begrijpen ; welk fatsoenlijk man wenscht verdacht te worden van gemeen schap te hebben met de kinderen der helle? En toch . . . zoo oppervlakkig beschouwd schijnt der liberalen deugdzaamheid een weinig ondankbaar. De liberale partij immers doet zich tegenwoordig voor als van harte sociale-lien-oniiiii/jspitrlij, en hoe had zij dat kunnen worden, leefden er niet in Europa rnillioenen socialisten, die ook hier te lande den werkman ontevreden met zijn lot hadden gemaakt? Nietwaar, alleen ter kwijting van deze rekening verdienden de socialisten minstens eenigeu steun van de liberale pers en haar geest driftige hervormende partijgenooten. Vervolgde onschuld. //Kome niet tk';i min edel woord over uwe lippen." Dr. A. Ki'Yi'KR, l'olliurdeii ui j Aft Ideaal, blz. 53. In l.)e Standaard van 17 Juni j.l. leest men: Mr. L'ivy heeft het oirbaar geacht in de pers> en op meetings naar zijn gewone u manier, hooghartig, met grof geschut op »ons los te branden. De uitkomst toont hem thans, dat onze Mausers beter effect deden dan zijn lonij lom." Ik wensch aan te wijzen, welke munitie, door dr. Kuyper, aan die »Mausers" was verstrekt, en door welke middelen het »beter effect" werd verkregen. Eerste werptuig. Nadat, te dezer plaatse, dr. Kuyper ter verantwoording was geroepen, uit hoofde zijner beschuldiging: «den God in het «staatsrecht verzakenden geest, die in aller «liberalen politiek zich belichaamt" (Ope ningswoord, blz. 20), werd hem de navol gende bekentenis ontwrongen: We ontkennen allerminst, dat er vrij zinnige denkers zijn, die metterdaad gevoelen aan een Hoogeren wil onderworpen ,te zijn, en die de kracht van hun over tuiging juist aan het bewustzijn ontleenen, dat ze naar hun beste weten, overeenkom//stig dien Hoogeren wil, pogen te handelen." (De Standaard 3 Juni j.i.). Den avond vóór den verkiezingsdag, trad dr. Kuyper, in de Gereformeerde kerk te Sliedrecht, voor zijne kiezers op. Het, on weersproken, verslag van die rede is te vinden N. E. Ct. van 14 Juni j.l. (Tweede blad B, blz. 2, kolom 5). Wij lezen: Het beginsel (der Fransche revolutie) »was niet goed, volgens Spr. Geen God eu geen mensch boven ons" was 't beginsel. Het liberalisme is dus tegen God..." Dezelfde spreker, die «allerminst ont kent", hetgeen men zoo even las, bevestigt desniettemin, hetgeen hier te lezen staat. Het zal wel geschied zijn, onder biddend opzien tot den Heere, waartoe althans de plaats der bevestiging noodde. Tweede werptuig. In dezelfde rede van dr. Kuyper werd verklaard: e afgescheidenen werden door dragon. ders achtervolgd op last van Tuorbecke." Van dien nieuwen laster, vraag ik op nieuw rekenschap, want, er is niet n woord, in de zinsnede, dat de waarheid niet in het aangezicht slaat. De zaak is deze: Toen het Gereformeerde Kerkgenoot schap, in 1S1G, was gesticht, leefde ons volk, eenerzijds, onder de Grondwet van 1S14, wier Art. lul voorschreef: Aan alle godsdienstige gezindheden in her. Koningrijk bestainde, wordt gelijke bescher ming verleend. en aan den anderen kant, onder den Franschen Code Pénal, die een dubbelzinnig Art. 291 bevatte, waaruit, met eenigen goeden wil, het verbod tot het houden ook zelfs van bijeenkomsten met religieuse bedoeling, van meer dan 20 personen, kon worden gehaald. Deze laatste bepaling werd, natuurlijk door de in haar oordeel vrije en onafhan kelijke magistratuur, liet eerst, ingeroepen en toegepast tegen roomsclie afgescheidenen (anti-concordalisten). Ik vraag de volle aandacht voor dit historische feit. Daar mede immers wordt te niet gedaan de onuitgesproken, maar hatelijke bedoeling van dr. Kuyper's aantijging, als zou men uitsluitend en alleen hervormde dissidenten hebben willen fnuiken, en als zou er van een willckcuriyen regeeringKmaairegelsprake zijn. Het een zoowel als het ander is feitenvervalsching, des te strenger af te keuren, naarmate men de logenstrafh'ng vlak had onder zijn bereik. Groen namelijk heeft, in een welspre kend betoog, de hervormde afgescheidenen van de roomsche, maakt hij niet ge wag zich aangetrokken. Den oorsprong der vervolging, schetst hij als volgt: //liet Synode riep het wereldlijk gezag te hulp. De Kerk vergadering had deze //lieden voor het hoofd gestooten, gesmaad, //getergd, tot wanhoop aan alle Kerkver//betering gebracht; zij was niet te vrede hen uit het Kerkgenootschap gedreven te hebben; zij moesten ook daar buiten vervolgd-, zij moesten weder naar binnen »worden gejaagd. Hier bleek het tot welke buitensporigheid de gelijkstelling van Kerl,uleden met onderdanen brengt. Het was alsof men in de afgescheidenen weege//loopene lijfeigenen zag. Het Synode nam meer dan n maatregel in dien zin, en zelfs aan den Minister, belast met de zaken der Hervormde Kerk, is eenmaal eene //vermaning ontvallen om terug te keereu tot de gelioor:(ianiheid aan het Kerkbestuur door Z. M. erkend." Den aanvang nu der vervolging, plaatst Groen in 1834. Gaandeweg echter, ver anderde zij van aard. Men gaf namelijk »het lijfeigenschap" op. Doch van dit stelsel is men, geloof ik, ^spoedig wedergekeerd. Op dien weg voortgaaude zou men aan hen, die eenmaal leden van het Kerkgenootschap waren geweest, bet voortdurend aanhooren van de predikatii-n der aangestelde Leeraars, als burgerplicht voorgeschreven hebben. Het recht om zich af te scheiden wordt erkend ; thans wordt het recht om zich te vereeniyen betwist. Godsdienstoefening in het Kerk genootschap, hiertoe bestaat geen dwang; Godsdienstoefening er buiten, hiertoe bestaat de vrijheid nog niet. De Afgescheidenen worden vervolgd, omdat zij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl