Historisch Archief 1877-1940
N°. 1252
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 23 Juni,
Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.J20
Reclames per regel 040
Annonces uit Duitsehland, Oostenrijk en Zwitserland \vordpn uitsluitend aangenomen door
de firma RU DOLF MÜSSE te Keuien en door alle filialen dezer firma.
I N H O C D.
ViTS VEBBE EN "VAN NABIJ: De Verkiezingen.
Vervolgde onschuld, door mr. J. A. Levy.
Opkammerij. Vogel bescherm ing, door C. H. Staring.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Arbeid van
gehuwde vrouwen in fabrieken, door S.
KUNST EN LETTEREN: Muziekfeesten, door
Ant. Averkamp. Mededeelingen, door R. \V.
P. Jr. Kritiek en causerie, door J. Tersteeg.
Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen.
Boekaankondiging. FEUILELTON : De kleine dief.
Naar het Engelsen, van Ouida. (Slot.) RECLA
MES. VOOR DAMES: Meisjeshandel, door
Vera. De vrouwen en de academische studie
in Duitschland, door B. N Clara Viebig: Das
tagliehe Brot, door A. G.-d. W. Allerlei, door
Caprice. In 't belang der uit Indiëkomende
schooljeugd, door S. Brieven uit Utrecht, dcor
Jan van 't Sticht. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
D. Stigter. Hollandsche kunst, door C.irolina
Beeloo. SCHETSJES: Verkiezing, door
Jeannette Nijhuis. - INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN.
illlluilMlliillilillilulillMlllMllilllittliimiiiliMiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiii
De Verkiezingen.
De vier kerken, de Katholieke, de kerk
A en de kerk B, en de Ned. Herv. Kerk,
voor zoover deze orthodox mag heeten,
hebben het gewonnen. Het Geloof heeft
gezegepraald over het ongeloof', ook over
dat ongeloof, hetwelk nog een religieuse
tint te aanschouwen geeft, maar alles mist
wat op een stellige belijdenis gelijkt.
En dat is geen wonder; het kon zelfs
voor niemand een bijzonder groote ver
rassing zijn.
Het was bekend, dat het met kiesrecht
bedeelde volk, naar geloof en ongeloof
zich in twee groepen liet splitsen, onge
veer van gelijke getalsterkte; en e ven zoo,
dat de geloovige helft veel gemakkelijker
tot stemmen is te bewegen dan de
ongeloovige.
Voor partijformatie en partijorganisatie
geeft het kerkelijk geloof een onmisken
baar voordeel. Aangenomen dat de
menschelijke eigenschappen bij geloovigen en
ongeloovigen in verkiezingsdagen in gelijke
mate van kracht of zwakheid zich
vertoonen; vooral de neiging om ijdelheidshalve
te bewijzen tot een beteekenende groep te
behooren, deel uit te maken van een partij
die de andere partij wel aankan waar
beiden zich voorstellen in 't algemeen be
lang te handelen, leeft de geloovige in de
overtuiging, dat hij door te stemmen een
godewelgevallig werk verricht. Hij »kiest"
voor aarde en hemel tegelijk.
Deze fac or wordt bij de ongeloovigen
gemist, en ditmaal ontbrak het hun boven
dien geheel en al aan een verkiezingsleus ;
aan een motief, dat de groote menigte naar
de stembus kon drijven ; uitgezonderd,
natuurlijk, de socialisten, die dan ook
twee- a driemaal meer stemmen op hun
candidaten zagen uitgebracht dan in 1897.
Deze arbeiderspartij strijdt met zooveel
opgewektheid voor haar eigen belangen,
dat zij in politieke plichtsvervulling
zelfs de kerkelijken overtreft. Haar
u~creldsch ideaal wekt nog vuriger geestdrift
en roept sterker krachtsinspanning te
voorschijn, dan het hemelsch ideaal, waar
naar de geloovige kerkgangers zich uit
strekken.
Maar de overigen, wat hadden zij tot
de kiezers te spreken om hen er van te
overtuigen, dat het de moeite waard was
naar de stembus te gaan ?
Waarlijk, de liberale partij verkeerde
zelden in grooter verlegenheid dan bij het
naderen van deze verkiezings-campagne.
Wat zij te vertellen had, kon onmogelijk
eenigen indruk maken. Van het begin
tot het eind vatte zij haar wijsheid samen
in deze formule: kiest toch liberalen, opdat
Borgesius c.s. aan het hervormen moge
blijven! Alsof wij spreken nu niet van
dezen of genen, maar van het gros der
liberale partij ? alsof nu juist de liberale
kiezers dood-ongelukkig zouden zijn, als
er zoo weinig mogelijk sociaal hervormd
werd! Nu denken een groot aantal
kiezers maar weinig na, en zeker hebben
de meeste hunner zich niet laten afschrik
ken, door het vooruitzicht op nog meer
sociale hervormingen geopend, maar zou
den onder de liberalen er wel vijf procent
zijn aan te wijzen, die na eiken dag op
nieuw gelezen te hebben... om sociale
hervormingen is het ons te doen, met
ongeduld den 14den Juni hebben verbeid ?
Deze beweegreden om de liberale
partij de meerderheid te bezorgen, zou nog
eenige beteekenis voor de kiezers uit de
bezittende klasse hebben gehad, indien zij
duidelijker en juister ware geformuleerd.
Om de liberale kiezers van de
wenschelijkheid eener verhoogde activiteit te over
tuigen, had men moeten zeggen en schrij
ven: kiest toch liberalen, opdat de sociale
hervormingen door Borgesius c.s. verder
kunnen worden aangebracht, op zyn goed
koopst, zoodat ze ons het minst kosten.
Immers van deze zijde beschouwd is het
sociaal her vormingswerk van het weldra
tot afscheid gedrongen kabinet bijna
geniaal te noemen.
Edoch dat volkomen begrijpelijk motief
werd nooit onder verstaanbare bewoor
dingen aan de kiezers meegedeeld. Het
woord »goedkoop", anders zoo algemeen
geëerd in de wereld, scheen niet te pas
sen bij de grootsch sociale hervormings
gezindheid der liberale partij ; hoogstens
gaf men het te verstaan, door te gewagen
van geleidelijke hervorming; als wilde
men zeggen of fluisteren : reken nu zelf
maar eens uit: hoeveel een geleidelijke
leerplichtwet, een geleidelijke armenwet,
een geleidelijke pensioenwet enz. beter koop
is dan een die zoo maar op eens vraagt,
wat we toch eigenlijk niet zouden mogen
weigeren. Hoe dit zij, dat er onder de
liberalen een soort van enthousiasme zou
kunnen ontstaan, wanneer er van sociale
hervormingen sprake moet zijn noch
het verleden noch het heden der partij
kan zoo iets mogelijk doen achten.
En toch, iets anders dan die sociale
hervormingen, en, in 't algemeen, den
brommenden titel van vrijzinnige hervormings
partij, had men niet om op het gemoed
der kiezers te werken.
De titel was er, maar het wezen van een
hervormingspartij bleef gedurende het
geheele zittings-tijd vak zoek. Welke hervor
mingen van beteekenis kon men den kie
zers herinneren of voorspiegelen ?
Werd er in het nu bijna geëindigd vier
jarig zittings-tijdvak ook maar iets verricht,
dat wees op een streven om de ouderwetsche
dure staathuishouding in het belang der
belastingbetalenden te wijzigen, naar betere
beginselen in te richten, en tevens den Staat
op krachtige wijs als bevorderaar van volks
welvaart te doen optreden ? Op welk gebied
heeft dit hervormings-ministerie n gulden
bespaard ?
Terwijl De Beaufort, natuur] ijk met goed
vinden van zijn collega s, Nederland bij het
te samen roepen van de Vredes-Conferentie
de bekende treurige figuur liet rnaken en door
die Conferentie, bij het ridicule af, een veel
grooter beteekenis aan het Departement van
Buitenlandsche Zaken van een zoo klein
land als het onze verleende, dan voor het
machtelocze Nederland nuttig is, dacht
het »vooruitstrevend-hervormings-kabinet"
er geen oogenblik aan, het aantal onzer ge
zantschappen te beperken, tot dit beant
woorden zou aan de inderdaad bestaande
behoefte. Het consulaatwezen, in den
tegenwoordigen tijd door eiken Staat als
een belangrijk middel tot bevordering van
de belangen van handel en nijverheid be
schouwd, bleef ganschelijk onveranderd;
de vooruitstrevende vrijzinnige hervor
mingspartij sukkelde voort met een rege
ling, waarbij de diplomaat!?) De Beaufort
de handelsbelangen als minister van
buitenlandsche zaken had te behartigen, en
de minister van waterstaat, onder den titel
van minister van handel en nijverheid, het
overige moest doen of laten, al naar zijn
ingenieurshart dat verkoos. Een Ministerie
van Landbouw, in een land als Nederland
dan toch zeker wel evenzeer noodig als een
afzonderlijk Ministerie van Handel eu Nij
verheid, de heeren, hoe vooruitstrevend
ook, hadden heusch geen haast zich daar
over te beraden, evenmin als over de vraag,
of zij als vrijzinnige sociale
hercorminyspartij ook behoefte zouden kunnen gevoelen
aan een Departement van Arbeid, in plaats
van b.v. een afzonderlijk Ministerie van
Buitenlandsche Zaken, of een van ....
Marine! Zooveel is zeker, te dezen opzichte
hebben de hervormers niets hervormd.
Alles wat geld kostte, hoe onnoodig ook,
bleef gespaard. Zelfs het hooger onderwijs,
zoo lang reeds buitensporig kostbaar en
voor zekere deelen geheel onnut na de
oprichting van de Gemeente-Universiteit
en de Vrije Universiteit te Amsterdam, er
werd niet aan geraakt; integendeel, als
bestonden die drie volledige Rijks-Univer
siteiten voor de eeuwigheid, men bouwde,
men breidde uit, men benoemde maar.
Geld ? wat was voor deze regeerders geld ?
De middelen vloeiden ruim, o, zoo ruim, en
dan waren er immers nog invoerrechten!
Geld scheen er altijd genoeg te zijn om elk
clubje en elke cóterie te laten behouden
wat zij nu eenmaal genoten . .. Wie zag
ooit zulke hervormers aan 't werk?
Welke wet, die het algemeen belang
betrof, buiten het sociale, bracht het den
lande? Indien er n instelling verouderd
mocht heeten, n in strijd met de eischen
des tijds en de stoffelijke belangen vooral
van de kleine bezitters, dan voorzeker die
van het notariaat, zooals dat thans bestaat.
Hoe moesten deze hervormers niet branden
van verlangen om zooveel kwaads, als
in dat ne woord wordt begrepen, op
te ruimen. Maar ziet (de strikt eerlijke
notarissen vergeven ons de qualificatie)
juist dat roof-instituut bevestigde zij veeleer.
Met welke aanbevelingen konden dan
de liberalen tot de kiezers komen om deze
te bewegen toch vooral er voor te zorgen,
dat er weder een liberale meerderheid
op het Binnenhof zou zetelen? Was het
misschien de invoering van den Persoon
lijken dienstplicht?
Zeker mocht dit op zichzelf als het op
heffen van een onbillijkheid worden aan
gemerkt; maar wat is hierop onder dat
zelfde ministerie gevolgd? Een vermeerde
ring van het contingent, een verhooging
der oorlogslasten met een paar millioen
gulden, zonder ook maar het geringste
vooruitzicht, dat Nederland zich tegen een
groote mogendheid zal kunnen verdedigen ;
allerminst met de belofte, dat het bij die
twee millioen zal blijven; een begin
van verzwaring van persoonlijke en gelde
lijke lasten, een begin ... dat leiden moet
tot versterking van een vloot, die onmo
gelijk ooit sterk kan worden ; tot meerdere
uitgaven nog voor doode weermiddelen enz.
een zuiver militaristisch bedrijf buiten
rekening gehouden met onze ligging en
onze weerkracht; een grootemogenheidje
spelen met een paradelegertje en vlootje,
dat steeds meer kosten moet. Men kan
er zeker van zijn, met dit
hervormingsMinisterie begon alweder een zeer belang
rijke aanwas van het aantal millioenen,
dat, zoogenaamd voor defensie, geworpen
wordt in den bodemloozen put. Bij deze
militaristische daad, niet voorafgegaan door
een zoo dringend en zoo menigmaal ge
vorderd weloverwogen defensiestelsel, ver
schijnt het in zijn volle kracht.. . van
conservatisme, iets wat het op zoo
menig gebied heeft aan den dag gelegd.
Wat bleef dus de pers en de
kiesvereenigingen anders te doen over dan
uitdentreure het Kabinet en zichzelf voor
te stellen als de groote, de echte sociale
hervormingspartij, die een enorme haast
had om dag en nacht achtereen te streven,
teneinde op een punt te komen, waar
niet meer te hervormen viel ? Dit laatste
tevens en vooral om de snoodheid van de
Vrijzinnige Democraten aan te toonen,
die nog wel even zouden willen pauseeren,
om grondwetsherziening en algemeen stem
recht te verkrijgen!
Maar het spreekt van zelf, dat hoe hard
ook op de hervormingstrompet werd ge
blazen, de liberale kiezers, zoo zij al niet
schichtig werden, zich in 't geheel niet
konden opwinden voor de
sociale-hervormings-idee, waarvan gedurende tientallen
van jaren juist het gevaarlijke hun onder
het oog was gebracht; en dit te minder
nu er uit de vierjarige kabinets-periode
hun overigens geen enkele daad van her
vorming, die rekening hield met hun eigen
belangen, was kenbaar gemaakt.
Zoo kan het ons dan ook niet verwon
deren dat voor de liberalen deze verkie
zingscampagne geheel is mislukt; zelfs
onder de betrekkelijk gunstige omstandig
heid, nu zij door het optreden der Vrijzin
nige democraten en der Socialisten tot
eenigen ijver werden geprikkeld.
Wat de liberale partij ??- bij een leus
van sociale hervormingen, waarvoor geen
vijf procent der kiezers, zonder dwang zich
kan interesseeren nog tot werkzaam
heid h e t f t gebracht, het was de oude vrees
voor een zegepraal der cleriealen, bij dier
te samenrotten rond het Kruis. Nu echter
de kerkelijken het inderdaad gewonnen
hebben, zijn de verkiezingen, voor zoover
zij nog gehouden moeten worden, de
herstemmingen voor de liberalen geheel
van aard veranderd.
Wanneer eenmaal het clericalisme dreigt,
nog veel meer wanneer het de liberalen
verslagen heeft, komt het onderste restantje
van hun afschuw boven, en worden zij,
gelijk zekere viervoeters in de benauwd
heid, tot de buitengewoonste krachtsin
spanning en heldenmoed aangepord.
Ken clericale meerderheid en het
schijnt der liberale partij te moede, als
ware de ondergang der wereld haar aan
gezegd.
Wat dat is wij weten het niet.
Aangezien het socialisme heden ten dage
de koninkrijken dezer aarde regeert,
zoowel de geloovigen als de ongeloovigen
moet ieder, hoe conservatief en hoe
egoïstisch ook van nature, aan sociale
hervormingen doen. Maar zullen nu de
sociale hervormingen van de kerkelijken
zoo veel duurder zijn dan die van de
nietkerkelijken ? Misschien blijken zij nog wel
goedkooper en welk liberaal, voorzien
van een volmaakt vrijzinnig hart, kan
daar nu iets tegen hebben ? 't Is waar,
de kerkelijksn zullen allicht iets minder
drukte maken over hun hervormingsge
zindheid maar wie leeft er van al die
drukte? De degelijkheid immers is daar
mee geheel in strijd.
Men heeft ook nu dadelijk gesproken
van reactie, als duchtte men haar; een
vorig kerkelijk Ministerie echter heeft
geen enkele daad verricht, waardoor die
vrees gerechtvaardigd kan heeten. De
heer Gort van der Linden met zijn
tuchthuiswetsontwerp en dat tot het muil
banden der pers, om niet te spreken van
zijn overige justitieele handelingen, was
meer reactionair en autocratisch dan men
het van eenig kerkelijk ministerie te wachten
heeft. Voor de reactie, indien zij van de
kerkelijken moet komen, vreezen wij het
minst; de reactie van het liberalisme, op
zoo menig punt aanwijsbaar, is een veel
grooter gevaar.
Rest dan nog de leer van het
vrijhandelstelsel toegepast in ons land; de econo
mische politiek; een leer, die, bij de
heerschende toestanden op het gebied van
Handel en Nijverheid, niet alleen onder
de kerkelijken, maar ook onder de
politiekvrijzinnigeu een punt van verdeeldheid uit
maakt.
Werd onder de liberalen eens een stem
ming gehouden over het vrijhandelstelsel,
of over de wenschelijkheid van bescherming
van zekere bedrijven natuurlijk, de zaken
zuiver voorgesteld, en niet samengevat in
de formule »duur brood," wat geenszins
een juiste aanwijzing van een verbeterd
invoertarief kan zijn men zou allicht er
varen, dat de eensgezindheid ten dezen op
zichte buiten een zekeren kring van han
delaars en nijverheidsmanneii te loor is
gegaan. Hoezeer men theoretisch of' met
het oog op eigenbelang vrijhandelaar moge
zijn, men begint te begrijpen dat de vraag:
of onder de omstandigheden waarin handel
en nijverheid, en dientengevolge ook de
arbeider, ten onzent verkeert, het
vrijhandel-stelsel gelijk tot dusverre moet gehand
haafd worden, eerst na het nemen van met
verstand en bezadigdheid gekozen proeven,
met eenige zekerheid zal kunnen beantwoord
worden. En nu de liberalen, na hun dog
matisch verleden, daartoe moeilijk kunnen
besluiten, zonder zichzelf te blameeren, ge
lijk l'ierson reeds ondervond bij zijn wille
keurig voorstel tot tariefsverhooging, zou
het ongetwijfeld een voordeel zijn, als de
niet-liberalen deze kastanje eens voor hen
uit het vuur wilden halen .. .!
Immers het zou toch zeer wel mogelijk
zijn, dat sommige heeren, die titans van
het vrijhandelstelsel profiteeren, minder
gemakkelijk hun winst behaalden, maar
dat de arbeiders in ruime mate gebaat
werden, door de toename van
concurreerende nijverheids- en handelslichamen,
waaraan de bescherming het aanzijn schonk.
Hoe dit zij in de liberale pers
blijft het wachtwoord: »dood aan den
clericaal! Hij brengt ons volk achter
uit voert ons ten verderve "
Maar hoe afzichtelijk en gevaarlijk
dat zwarte monster ook moge wezen
n creatuur leeft er in dit
aardsche tranendal nog schrikkelijker van
uiterlijk en aard. Erger dan het monster
is de baarlijke duivel .... het Socialisme.
Moet er tusschen deze twee gekozen wor
den, dan slaat zelfs het liberalisme een
kruisje ; dan stemt het clericaal.' .'
Het is te begrijpen ; welk fatsoenlijk man
wenscht verdacht te worden van gemeen
schap te hebben met de kinderen der helle?
En toch . . . zoo oppervlakkig beschouwd
schijnt der liberalen deugdzaamheid een
weinig ondankbaar. De liberale partij
immers doet zich tegenwoordig voor als
van harte sociale-lien-oniiiii/jspitrlij, en hoe
had zij dat kunnen worden, leefden er
niet in Europa rnillioenen socialisten, die
ook hier te lande den werkman ontevreden
met zijn lot hadden gemaakt? Nietwaar,
alleen ter kwijting van deze rekening
verdienden de socialisten minstens eenigeu
steun van de liberale pers en haar geest
driftige hervormende partijgenooten.
Vervolgde onschuld.
//Kome niet tk';i min edel woord
over uwe lippen."
Dr. A. Ki'Yi'KR, l'olliurdeii ui j
Aft Ideaal, blz. 53.
In l.)e Standaard van 17 Juni j.l. leest
men:
Mr. L'ivy heeft het oirbaar geacht in
de pers> en op meetings naar zijn gewone
u manier, hooghartig, met grof geschut op
»ons los te branden. De uitkomst toont hem
thans, dat onze Mausers beter effect deden
dan zijn lonij lom."
Ik wensch aan te wijzen, welke munitie,
door dr. Kuyper, aan die »Mausers" was
verstrekt, en door welke middelen het »beter
effect" werd verkregen.
Eerste werptuig.
Nadat, te dezer plaatse, dr. Kuyper ter
verantwoording was geroepen, uit hoofde
zijner beschuldiging: «den God in het
«staatsrecht verzakenden geest, die in aller
«liberalen politiek zich belichaamt" (Ope
ningswoord, blz. 20), werd hem de navol
gende bekentenis ontwrongen:
We ontkennen allerminst, dat er vrij
zinnige denkers zijn, die metterdaad
gevoelen aan een Hoogeren wil onderworpen
,te zijn, en die de kracht van hun over
tuiging juist aan het bewustzijn ontleenen,
dat ze naar hun beste weten,
overeenkom//stig dien Hoogeren wil, pogen te handelen."
(De Standaard 3 Juni j.i.).
Den avond vóór den verkiezingsdag, trad
dr. Kuyper, in de Gereformeerde kerk te
Sliedrecht, voor zijne kiezers op. Het, on
weersproken, verslag van die rede is te
vinden N. E. Ct. van 14 Juni j.l. (Tweede
blad B, blz. 2, kolom 5). Wij lezen:
Het beginsel (der Fransche revolutie)
»was niet goed, volgens Spr. Geen God
eu geen mensch boven ons" was 't
beginsel. Het liberalisme is dus tegen God..."
Dezelfde spreker, die «allerminst ont
kent", hetgeen men zoo even las, bevestigt
desniettemin, hetgeen hier te lezen staat.
Het zal wel geschied zijn, onder biddend
opzien tot den Heere, waartoe althans de
plaats der bevestiging noodde.
Tweede werptuig.
In dezelfde rede van dr. Kuyper werd
verklaard:
e afgescheidenen werden door dragon.
ders achtervolgd op last van Tuorbecke."
Van dien nieuwen laster, vraag ik op
nieuw rekenschap, want, er is niet n
woord, in de zinsnede, dat de waarheid
niet in het aangezicht slaat.
De zaak is deze:
Toen het Gereformeerde Kerkgenoot
schap, in 1S1G, was gesticht, leefde ons volk,
eenerzijds, onder de Grondwet van 1S14,
wier Art. lul voorschreef:
Aan alle godsdienstige gezindheden in her.
Koningrijk bestainde, wordt gelijke bescher
ming verleend.
en aan den anderen kant, onder den
Franschen Code Pénal, die een dubbelzinnig
Art. 291 bevatte, waaruit, met eenigen
goeden wil, het verbod tot het houden
ook zelfs van bijeenkomsten met religieuse
bedoeling, van meer dan 20 personen, kon
worden gehaald.
Deze laatste bepaling werd, natuurlijk
door de in haar oordeel vrije en onafhan
kelijke magistratuur, liet eerst, ingeroepen
en toegepast tegen roomsclie afgescheidenen
(anti-concordalisten). Ik vraag de volle
aandacht voor dit historische feit. Daar
mede immers wordt te niet gedaan de
onuitgesproken, maar hatelijke bedoeling
van dr. Kuyper's aantijging, als zou men
uitsluitend en alleen hervormde dissidenten
hebben willen fnuiken, en als zou er van
een willckcuriyen regeeringKmaairegelsprake
zijn. Het een zoowel als het ander is
feitenvervalsching, des te strenger af te
keuren, naarmate men de logenstrafh'ng
vlak had onder zijn bereik.
Groen namelijk heeft, in een welspre
kend betoog, de hervormde afgescheidenen
van de roomsche, maakt hij niet ge
wag zich aangetrokken.
Den oorsprong der vervolging, schetst
hij als volgt:
//liet Synode riep het wereldlijk gezag
te hulp. De Kerk vergadering had deze
//lieden voor het hoofd gestooten, gesmaad,
//getergd, tot wanhoop aan alle
Kerkver//betering gebracht; zij was niet te vrede
hen uit het Kerkgenootschap gedreven te
hebben; zij moesten ook daar buiten
vervolgd-, zij moesten weder naar binnen
»worden gejaagd. Hier bleek het tot welke
buitensporigheid de gelijkstelling van
Kerl,uleden met onderdanen brengt. Het was
alsof men in de afgescheidenen
weege//loopene lijfeigenen zag. Het Synode nam
meer dan n maatregel in dien zin, en
zelfs aan den Minister, belast met de zaken
der Hervormde Kerk, is eenmaal eene
//vermaning ontvallen om terug te keereu
tot de gelioor:(ianiheid aan het Kerkbestuur
door Z. M. erkend."
Den aanvang nu der vervolging, plaatst
Groen in 1834. Gaandeweg echter, ver
anderde zij van aard. Men gaf namelijk
»het lijfeigenschap" op.
Doch van dit stelsel is men, geloof ik,
^spoedig wedergekeerd. Op dien weg
voortgaaude zou men aan hen, die eenmaal
leden van het Kerkgenootschap waren
geweest, bet voortdurend aanhooren van de
predikatii-n der aangestelde Leeraars, als
burgerplicht voorgeschreven hebben. Het
recht om zich af te scheiden wordt erkend ;
thans wordt het recht om zich te vereeniyen
betwist. Godsdienstoefening in het Kerk
genootschap, hiertoe bestaat geen dwang;
Godsdienstoefening er buiten, hiertoe
bestaat de vrijheid nog niet. De
Afgescheidenen worden vervolgd, omdat zij