Historisch Archief 1877-1940
No. 1254
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
de h«er Gaster «il dat: «t. elk instrumentaal
solist door een collega op hetzelfde instrument
en een zang-solist door een zanger moet be
oordeeld worden, en b. omdat het zoo
verleidalyk is, om bekend recensent zynde, een
zyner eigen leerlingen of een der leerlingen
uit zyn school een bee'je vooruit te helpen
en voor te trekken boven anderen.
Bjj zyn bespreking van de recensiën in vak
bladen komt de heer Coster tot de slotsom
dat de vakbladen evenmin vol
doenden waarborg geven voor ab
solute waarheid als de dagbladen
en wel omdat de redacteuren niet altijd kun
nen weten of hunne correspondenten de waar
heid schjy'fen of partydig zijn. Da heer Gaster
stelt daarom voor:
l De nraziekrecensie in de dagbladen te
doen vervangen door een korte vermelding
van het plaats gehad hebbende concert met
opgave der medewerkenden;
2. bet geldelijk steunen van n of meer
vakbladen, ten einde voor iedere branche in
de kunst vaste, kundige en zoo onpartijdig
mogelijke beoordeelaars te benoemen en die
te salarieeren. Dus voor beoordeeling van den
zang: een zang onderwyjer (es), voor piano:
een piano onderwijzer (et-), enz. die dan de
verschillende steden zouden moeten afreizen,
om van de te geren concerten onderteekende
beoordeeiitigen te schrijven voor hun vakblad.
Hoofden van of leeraren aan inrichtingen voor
muziek-onderwijs zouden daarvoor echter niet
in aanmerking mogen komen.
Er ligt in het pogen van den heer C»ster
ontegenzeggelijk iets sympathieks De heer
Coster spreekt niet voor zich zelver, maar neemt de
party op voor alle door de kritiek minder aan
genaam bfjagende of nog te b-jagenen jeugdige
kunstenaars. Ieder die ondervinding heeft in
deze qoestie zal wel eens ontevreden uitingen
hebben opgevangen van jonge kunstenaars, die
zich verongelukt achtten door de pers.
Hoe menigmaal ligt zulks echter aan hunnen
eigenwaan, aan het sterke besef hunner
persoonlykheid, aan hun geloof dat zy, ondanks
hun jeugd en hunne geringe ervaring, meenen
den voet reeds te hebben gezet op den hoogsten
sport der ladder, welke hen moet voeren tot
het hooge standpunt, hetwelk ieder rechtgeaard
kunstenaar moet trachten te bereiken en dat
voortdurend verder van hem verwyderd
scbynt, al naarmate bij hooger stijgt. Aan den
anderen kant moet ik toegeven dat ik ook
vaak recensiën heb gelezen, di<", op schamperen
toon geschreven, onnoodig kwetsten en waarvan
dus g«en opbouwar.de kracht kan uitgaan. Daar
hebben wij'het. Een critiek moet opbouwend
zyn; zy' moet het goede in de strekking
releveeren, zy' moet op eventueele
tekonkomingen met nadruk doch op hnmanen toon
wy'zen, vooral wanneer de ernst van het streven
buiten bedenking bly'ft; zy moet begrypen dat
jeugdige kunstenaars van talent aangemoedigd
moeten worden, ook wanneer het talent nog niet
tot rijpheid gekomen is; wanneer dezulken
door een scherpe critiek worden afgestooten,
dan doet men met hen als met een pas ontloken
plant, die men wreedelyk onder den voet ver
trapt. Is er echter geen talent aanwezig, of is het
bepaald slecht wat geboden wordt, dan is het
de plicht van de critiek krachtig daartegen
op te treden; onkruid moet vernietigd worden
anders woekert het voort en zou het in staat
zyn een goede gaarde te ondermynen.
De heer Coster wil hoofden aan of leeraren
aan ir.ricbtingen voor onderwy's uit de critiek
weren. Waarom ? Oaidat zy niet onpartijdig
zyn en eventueel eigen leerlingen, of lèves
hunner inrichtingen ten koste van anderen,
zouden kunnen pousseereu. Dat zou voorwaar
een slechte praciyk zyn ! Doch nu vraag ik,
welken waarborg heeft men dat de door den
heer Goster bedoelde zang-of piano-of
vioolonderwyzers ofonderwijzeressen
wel orparlydig zy'ti ? Zou men niet evenzeer
MlimilMMIHIIIllllllllWHHmillimitMllUllMltUMMtlHUWtlUtlttimnUtl
STUDENTENCL&RA.
Naar hit Duitsch,
2) VAN
ARNOLD WELLMEB.
Klaartje boog het kopje nog dieper over het
patroon alsof zij op een slechte gedachte
betrapt was en antwoordde niets. Moeder
kon het voor een ja-knikje houden.
Een knap, allerliefst persoon l" ging de
moederlijke stem voo t en onmetelijk rijk
en voorraam en daarbij heel niet grootsch, en
zoo degelijk. Hij vraagt alty'd even beleefd, al
is 't maar een doosje lucifers en men kan
nooit aan hem merken dat zijn valer aan de
Elbe een groot landgoed bezit en werkelijk
kamerheer met een gouden sleutel aan zijn
blauwe rokspand is en mynheer Bodo is
zijn oudste zoon en de toekomstige landheer
de gouden kamerheerensleutel kan hem ook
riet ontgaan en dan moet ik onwillekeurig
altijd aan het groote geluk denken, dat ons
jou, een gouden kamerheerensleutel brengen
zal, zooals de waarzegger Sohn ons op je
laatsten veijaardag heeft voorspeld. Mijnheer
Bodo wordt zeker nog eens minister en excel
lentie ook. Verbeeld je, kind, onlangs heeft de
graaf mevrouw" tegen mij gezegd, en een
buiging voor my gemaakt alsof ik een koningin
was. Ik moet bepaald nog iets
geheimraadachtigs over my hebben. Hadden wij altijd
maar zulke vriendelijke heeren, héwat zeg
jy, kind ?''
Ja, zeker, moeder ik denk ten minste "
het klonk als verstikt en toch tegelyk alsof
het zoo regelrecht uit het hart kwam.
Och, ja, 'n allerliefst mensch, onze graaf..
wist ik maar, kind, hoe ik zyn kamer nog
wat mooier kon opsieren..."
Daar gleed een heldere trek over het
kinderlyke gelaat, de sierlyke lenige meisjes
gestalte sprong snel van den zetel op, liet het
werk van den schoot gly'den, boog zich half over
bet bloemenrek en vroeg, bevend en haastig,
als in een opwelling van plotselinge vreugde:
Moeder, wil ik die rozenstruik i aar zyn
kamer brengen er zyn twee en twintig
bloemen en knoppen aan en hy mynheer de
grM^ heeft hem verleden al bewonderd en
me gezegd, dat hij veel van rozen hield..."
In iederen toon trilde het jonge, warme
teedere hart door.
Zoo, eoo, heeft hy jou alleen gespro
ken, kind ? En daar heb je je moeder geen
woordje van verteld ?"
Het was verleden week, in den tuin. Ik
had de bloemen beneden gezet in den warmen
regen en stond in de achterdeur, om op te
kunnen aannemen, dat zy voor elkïmethode,
die niet precies de hunne is, met blindheid
geslagen zyn en die dan gaan afbreken ? Men
zou ook wel kunnen veronderstellen dat zy,
gedreven door jalousie of misplaatste y'verzueht
of wangunst ten opzichte van het succes hunner
collega's zich lieten verleiden een onrechtvaar
dig vonnis nit te spreken, of hunne af keurirgen
in «cherjer bewoordingen weer te geven dan
voor het geval strikt noodig is ! Liten wij hopan
dat er geene, of ten minste slacats weinige te
vinden zyn, onder de vertegenwoordigers der
pers, die zóó den vrijen teugel laten vieren
aan hunne booze ingevingen. De maatregel
door d«n heer Gorter voorgestBld, komt my
in ieder geval geenszins doeltreffend voor om
dit kwaad, zij het dan reëel of imaginair te
keeren.
D.t alles ter bestrijding van 's heeren Caster's
voorstel sub 2; wat nu aangaat het gedeelte
sub l, zou ik willen aanvoeren dat zeker
slechts weiinga musici ingenomen zullen
zijn met het plan, in de dagbladen niets anders
dan een korte vermelding te geven van het
plaats gehad hebtiende concert. Misschien
enkele gerypte kunstenaars, die krachtens
het hooge standpunt dat zij innemen, weinig
of geen waarde hecbtöa aan de crititk; doch
zeer zeker niet de jongeren, die juist door
middel van de dagbladen gelegenheid hebben
zich bekendheid te verwerven, ook onder hen
die hun optreden niet zeif hebben hygewoond.
Had de heer C >ster een grief uitgesproken
tegen den spoed en de haast verschijnselen
van den koortsachtig jigenden tijd waarin wij
leven waarmede in e groote dagbladen vaak
critiek wjrdt geschreden, dan zou ik daar
voor zeker wat gevoeld hebben.
Ean goed cntiker heeft meestal behoefte
zyne gedachten te verzamelen, om over een
nieuw werk hetwelk hy voor den eersten keer
gehoord betft, of over eene nieuwe interessante
verschijning aan dan kur.stenaarshemel, die hy'
voor den eersten keer bijgewoond heeft, te
schryven. TUWH moet een dagbladcritiker
steails onmidiellijk na een uitvoering gereed
zijn en in het winterseizoen vaak avoni
aan avond, bijna had ik gezegd van nacht tot
nacht om zyne indrukken neer te schrijven.
Ik ben er vast van overtuigd dat mijne dagblad
collega's bij belangrijke gebeurtenissen zelven
dit gaarne anders zouden wenschen; en....
ik zou er durven bijvoegen dat, indien zij den
volgenden dag, et têie repu^éa hunne kritiek
hadden kunnen schryven, menige harde uit
drukking getemperd zou geworden zijn en
menig afkeurend woord in mildere termen
vervat zou zyn geworden.
Indien het waar is wat wel eens beweerd
wordt, dat n.l. van enkele critici in het buiten
land de onkreukbare eerlykheid verdacht wordt,
dat zij n.l. »su bestecheu" zouden zijn, dan
kunnen wij in Nederland niet klagen over een
«voortwoekeren i kwaad op het gebied der
Toonkunsi'. Gaarne geef ik echter den heer
Cjster volmondig toe, dat critiek door onbe
voegden of door anonymi uitgeoefend, in hooge
mate nadeelig werkt op een rustige ontwik
keling onzer heerlijke kunst.
AST. AVEKKAIII'.
Gijstelit m Auistel.
Het beeld van Gijsbrecht van Amstel aan
den westelyken hoek van de nieuwe Beurs is
een gebeurtenis in de geschiedenis der
bouwbeeldhouwkunst van ons lar.d.
Reeds lang had ik gehoopt dat er zoo iets
goeds tot stand zou komen uit de samenwer
king Van Zijl met Berlage en nu, ca jaren
zoekens van beiden, is het dan toch gekomen.
Dat het komen zou als ze bleven samen
werken heb ik niet betwijfeld al duurde het
me sous wat lang eer uit hun streven een
stuk architectonisch beeldhouwwerk voor den
dag kwam zoo goed als dit.
Al bij den bouw van »ie Algemeene'' was
het te zien dat die samenwerking vroeg of laat
tot iets goeds zou leiden. Het gebouw aan 't
Damrak bevat, behalve den pel i kaan op den
geveltop nog niet veel bizunders. Ojk de kapiteelen
van tle winkelpui zyn goed, vooral dat met
de biiffalkoppen, hoewel ik dit \él mooier
van schaduwen zag toen het pas aangehakt
was. De haan, de uil en de duif aan de
tweede verdieping zyn veel minder evenals
de medaillonportretten; en van dien man
en die vrouw die, t^gen den gevel zittend
met den nek en den kop loodrecht uit't gevel
vlak gestokon, een ijzeren band om den hals
kregen welke verbonden werd aan de balkon
leuningen, van die beide laatste beelden was
toch eigenlijk noch van schaduw, noch van
lyner, noch van vlakverdeeling veel goeds te
zeggen, noch was het duidelyk wat Zijl of
Berlage eigenlijk gewild hadden
Toen kwam »de Nederlanden". Dien sater
met de druiven boven dan ingang aan 't Rukm
heb ik veel mooier gezien toen hij nog niet
»af' was; de basrelitsfs van den ingang aan
't Sophiaplein met de hennen en de kiekens
en met de zeug met de biggen zyn weer zeer
goed. Da zwevende, roepende naakifi»uur met
de vl«ermuisvleugels die den overgang vormt
vaa den ronden op den scherpen hoek van
het gebouw is wel veel beter daa de
balkonbeelden aan 't Uarnrak, is wel goed van scha
duwen en van contours, maar mislukt vaa
pu n-l en van vlakverdeeling omdat de sprong
Duiten de gevellyn veel te groot is. Eni de
man, die den brand or.schadelyk heet te maken,
is, evenals die tri x op den hotk van R>km
en Sjphiaplein uu een architectonisch stand
punt bekeken heelemaal mis, omdat hoe goei
de laatste ook van schaluw is, beide beelJen
niet tij lens den bouw gemaakt zyn maar later
tegen den gevel werden gezet, zooals men
poppe'jes tegen een kast zet. Er was gemis
aan architectonisch verband tusschen het bouw
en. het beeldhouwwerk.
Daarna kwam »ie Nederlanden" in den Hug.
De oserdekkii g van den ingang met dat
N-sderlandsche wapen er op, ge fhukeerd door ilie
rare leeuwen die aan geringbaarde matrozen
doen dei.ken, waarliij, te dicht en in te diepe
uithollingen, 'a paarde- ea een ossekop, eea
vleermuis en een uil gehikt zijn, vormt een
veel te zware en zeer leelijk gepr< h' eerde,
bepaald rammelende, bekroning. Ia de
Prinsenstraat zijn die beide beelden ik meen
»hindel" ea «nijverheid" , architectonisch,
ijiet bepaald mooi geplaatst en als beeldhouw
werk, jammer genje^, verongelukt. Maar heel
goed gehouden in de gevelvlakken en uitste
kend van werking is weer die kraagsteen
tusschen de tweede en dtrde verdieping, dia
een eind maakt aaa de hookafschuining van
het gebouw.
Zoo zija Zijl en Berlage zoowat alle stadia
doorloopen, eer ze tot den GijY/reeht kwamen,
De basreliefs waren hun beste werk ; van
het andere leed het meerendeel faan
architectouischs ;>f aan sculpturale tekortkomingen.
De Gijsbrecht heeft deze periode waarschijn
lijk afgesloten ; moge hij de eersteling van
een nieuwe reeks zijn l
* £
*
Wat er goeds aan dit baeld is ?
Ten eerste is het geen pop, geen beeld dat
ook maar in de verte doet denken aan een
: wezenlijken Gijsbrecht en ge kunt u verz.kerd
j houden dat de eens levende Ggsbrecht op dit
l beeld niets gelijkt. Het afstand doen van elke
poging otn ook maar tot een waarschijnlijk
, portiet te komen voert het beeld direct, zonder
Benige weifeling, op den besten weg die een
bouwbeeldhouwwsrk op moet d. w. z. op den
1 weg die niet door kleiniggepeuter tot gelijkenis
tracht te komen, maar op dien welke leidt naar
passen dat de kinderen ze niet omver lie
pen ... en toen kwam hij toevallig de trap af
en groette en bleif b:j mij staai en toen
spraken wij over mijn bloemen ..."
Anders nergens oi^er, kind?"
Neen, moeder, of mis-chiea ook nog over
den regen."
Hm! hm l En heeft mijnheer de graaf j 3
niet gezegd, dit jij schooner was dan je rozen
of iets van diec aard?"
Moeder hoe kunt u zoo plagen .. ." sprak
zy bevend, terwyl zij haar gloeiend gezichtje
in de rozen verborg en den pot van de venster
bank tilde. Mag ik, moedertje?"
Ja, breng hem maar weg maar haast je,
dat de graaf je niet op zyn kamer treft. Dat
past niet voor een fatsoenlijk meisje en
allerminst voor de kleindochter van een
geheimraad. .. Daarom heb ik j 8 ook nooit
binnen laten gaan, als de heeren schelden en
Marie toevallig een boodschap deed maar
ging alty'd liever zelf..."
Het was een bekoorlijk schouwspel, het jonge,
schoone, bevallige meisje, den zwaren bloempot
met beide handen dragend, zoodat de rozen
naar alle zijden heen trilden, toen zij met
lichten veerkrachtigen tred door de kamer
schreed.
Moeder zeeg met een gelukkigen glimlach
in den hoek der sofa terug en verzonk dieper
en dieper in een droomerig soezen.
Klaartje schreed de gang door. Voor de deur
met het groote, vergeelde visitekaartje bleef zij
staan. Waarom werd het haar plotseling weer
zoo wonderlijk om het jonge, van geluk zwel
lende hart, toen haar oog op de trotsche
gravenkroon boven den voornamer, geliefden
naam viel. Ademloos luisterde zij aan de deur.
Hij kon i'huis gekomen zijn, zonder dat zij
hem gehoord had. En wat moest hij wel
denken, wat zou hy zeggen, als hij haar plot
seling in ziJQ kamer zag komen ooi hem bl
emen te brengen? Hij, 't allerminst van a Ie
andere menschen op de wereld, mocht niet 't
minste greintje kwaads van haar denken .. .
Zacht, met bevende hand, klopte zy aan ...
Alles stil... Nogmaals, harder geen ant
woord'. Toen duwde zij zachtjes de deur open...
hy was nog niet t'huis; geruischloos trippelde
zij over het tapijt en zette den rozecpot op
zijn schryftafel. AU in dartelen overmoed kuste
zy iedere roos, elk kcopje en toch was het
haar daarby zoo ernstig en pkchtig te moede...
Een zalig gevoel doorotroomde haar bij de ge
dachte : Ook hy zal zich over deze rozen
heen buigen om haar zoeten geur in te ademen
en dan geuren zy hem mijn kussen toe ... Zou
hy 't wel weten, dat ik hem zoo lief heb? Zou
het hem een heel klein beetje gelukkig maken?...
Ik wou, dat ik voor hem sterven kon...
Zij vleide zich in den rieten stoel met het
geborduurde kussen. Dat had zij ook gewerkt.
Of hij dat wel wist? O, zeker want hij zat
immers het liefst in dien stoel voor zijn
schryftafel. Zij legde het hoofdje tegen de
leuning, waar tegen ook zijn, hoofd zoo vaak
ItnilUIIMIIIIIHNHIIIIIIIMlmellMlllllllllltlMtlltlHIIIUItlllMtlllllllllllllln
rustte. Het werd haar daarbij zoo wonderlijk
om het hart. . .
Ja, wat was er dan toch eigenlijk sinds
Pasehen met dat arme, kltinp, duinme, geluk
kige hartje gebeurd? Waarom klopte het
niet meer evea o. bezorgd vr; olijk als vroeger,
toen het bekje even graig met den eenen als
met den anderen van moeders heeren babbelde
en lachte ?
Met Paschen was moeders mooiste en duurste
kamer door een nieuwen student betrokken
en op zijn visitekaartje stond een gravenkroon
e a daaronder de naam Bodo met nog een
anderen beroemden oud adellijken naam. Zulk
een knap,en, vriendelijken en prettigen student
had moeder nog rooit gehad en sedert hij
voor de eerste maal tegenover haar aan haar
werktafelfje gezeten, en haar met zijn mooie
dotiktre oogen, die zoo onpeilbaar diep glinster
den en daa weer als weerlicht orflikkerden,
zoo eigenaardig had aangezien en zoo vroolijk
en bescheiden gekeuveld had, was het haar zoo
wonderlijk te moede geworden, als nog nooit
te voren. Zij zou het niet in woorden hebben
kunnen uitdrukken maar zij voelde zich zoo
oneindig gelukkig en rijk, wanneer hij haar met
zulk een stralenden b.ik aanzag en a's zij zijn
prettige stem en zijn opgeruimden lach hoorde
en dan voelde zij zich soms opeens zoo
wonderlijk beklemd, wanneer zij alleen bij haar
werk zat en vreemd ! vaak overmet sterde
haar een bange treurigheid en welden de tranen
in haar oogen op. ... En toch wist zij zelf niet,
waarom zij schreide.... en waarom zij in zijn
nabijheid zoo onuitsprekelijk gelukkig was.
Wanneer de student uitging of thuiskwam,
keek hij altijd even met zijn stralende oogen
en den prettigen lach op zijn jong, knap gelaat
naar de bloemen in Klaartjes venster op en
groette zoo eerbied!?, als zat daar een schoone
gravin in plaats van een arme
registratorsweeze, die reeds zoo vaak naar hem had uit
gezien. .. . Klaartje bloosde dan telkens nog
dieper daa haar donkerste rozen en keek hem
van achter de bloemen na, zoolang zijn bonte
s'udentenpet nog maar even zichtbaar was.
Maar ook daarna wilde het werk niet recht
meer vlotten en lang, lang bleef het meisje
achter het groen verscholen, met een peinzenden
glimlach voor zich heen zitten staren, en liet
de handen werkeloos in den schoot rusten. ...
Klapperde moeder achter met de keukendeur,
dan schrikte zij op en boog zich weer met een
hevigen blos over haar werk....
Hoe vaker zij echter in de oogen van den
jongen graaf gestaard en voor den helderen
lach, die als een zonnestraal over zijn knap,
voornaam gezicht gleed, gebloosd had, des te
duidelijker begreep zij, wat in haar binnenste zoo
klopte en trilde en zwoegde en haar zelfs in haar
droomen achtervolgde neen, gelukkig maakte.
Zij was geen oonoozel kind meer. Zij wist,
dat zij den knappen student, met zyn
betooverende oogen en zijn prettigen lach en zijn
elegante, voornaam zelfbewuste manieren met
hart en iel liefhad zoo heel anders als
sculptuur die zich aansluit by 't karakter van
't bouwwirK
Ten tweede is getracht dit beeld te houden
binnen den hoek aangegeven door de snijding
van de twee gevelvlakken, en ... die poging is
volkomen gelukt. By
ttreederangs-beeldhouwwerk wordt er alty'd naar gestreefd de pop op 'n
console buiten den hoek te zetten. Daardoor
wordt de hoekoplossing alty'd onzuiver, de
profisilijn al'y'i verknoeid. Bij den Gijsbrecht is van
die, tot traditie geworden, wy'ze van oplossen
afgeweken en het beeld is gehakt in de steenen
die, als ze niet behakt waren, de zuivere hoeklyn
van het gebouw zouden vormen.
Ten derde is de schaduwverdeeling uitste
kend geslaagd. Slechts is wat schaduw aan
gebracht in de uitholling van den hoek boven
den kop, en verder wat onder de haarlokken
bij den hals ; de grootste kracht is verzamtld
op n plaat* en wel onder den wapenrok,
uit welk krachtige, donkere partij de beide
in het licht komende onderbeenen zich ont
wikkelen, waarvi n de voeten staan op het
sciui gehakte gro..dvlak dat het hoogste licht
ontvangt.
De haren, da borstkas, de armen, de speer,
het zwaard, het schild, de wapenrok, zij zyn
alle voorbedachtelijk vlak gehouden en met
niet veel meer dan met Innen aangegeven,
lijnen die geen of bijna geen schaduw geven, j
Zoodoende is de groote eenheid verkregen die
dit beeld vertoont, 'n eenheid in verlichting,
die gehausseerd wordt door die kleine scha
duw jes by den kop en die krachtige partij
bij de onderbeenen.
Als van een stuk bouwbeeldhouwwerk de
vlakverdeeling en de schaduwwerking goed zyn
en het werk in lijnen en vlakken zich geheel
aansluit l>ij, j», eigenlijk een voortzetting
vormt van, da lijnen en vlakken der gevels,
dan is er een stuk werk ontstaan dat in
beginsel riet te verbeteren is en zoo is het
mtt den Gijsiirecht.
Ea nu zullen er velen zijn die den rechter
arm te vlak en den linkerarm te stijf' en het
gezicht te kindetlijk en het schild te plankerig
en de oogen te scnerp en de lippen te klein
en de rechterhand te klauwig en het haar
niet harig en het kruis op het schild niet
duidelyk genoeg vinden, maar ik, die de zaken
uit een ander standpunt beltijk dan dezen,
zon, om de door mij aangegeven redenen,
willen zeegen dat dit beeld behoort tot htt
beste wat er in Holland ain
bouwbeeidhouwwerk ooit geniaalst werd en dat het zich aan
sluit rnet volkomen negatie en wat mannen
als Q lellinus en Ziezenis en Xivery ooit
maakten bij dat van de beste, oudere
werklieden, van wier werken wij in Amsterdam
niet veel kunnen aanwijzen, maar waarvan er
toch n .hèrnooib kraagsteenen hakte aan de
gevels der oude Sint Xieolaaskerk.
Hat is met zulk e«n werk als dit laatste
van Zijl en Berlage d:>t wij vooruit komen en
dat onze Hollaiidsche kuliuurkunst (die, het
zij hier tus^ehen twee haagjes gezegd,
heelemaal niet ten achter staat luj eenige
bu.tenlandsche) zich uiten gaat op een wyze waarop
wij andeie landen m de oude wereld ten
voorbeeld worden.
't Is omdat zulk een hoogte bereikt is dat
ik mij, zelf bouwmeester zijcide, gelukkig ge
voel, 't Is op zulk werk d.it ik als Hollander
trots ben.
Uil l ego m, 5 Juni 1901. J. E. v. r.. PI:K.
Goud- en ziKerwerk.
Bij Gsbrs. van Ktjkom zul weldra verschij
nen: »Het goud- en zilverwerk in hetNedeil.
Museum voor geschiedenis en kunst te
Amsterdam, met tekst oor A. Pit, directeur
van het Museum."
Fiore ella Me,
imtimmmiiitittntniimr.tutuuimiimttiu
haar bloemen en haar kanarievogel en haar
schoolvriendinnitjes en als moeder.... ja, zoo
als zij slechts hem hem alleen op de geheele
groote, schoone wereld kon liefhebben en
hoe leeg en koud en troos'eloos hoe ondraag
lijk treurig het leven zijn moest zonder zijn
vriendelijke woorden, ziju pretiige stem, zijn
zonnigen lach en zijn lieve mooie oogen en
zijn dagelijkschen groet naar het bloemenrekje ...
Verder gingen haar gedachten, haar
wenschen, haar verlangens niet!
En toch had zij hem nog nooit anders dan
op straat oi' op de trap ot ir. moeders bijzijn
in haar kamertje gezien en wat zij gesproken
hadden was eigenlijk heel alledaagsch geweest;
honder .en andere menschen vóór hem hadden
reeds met haar over haar borduurwerk, de
bloemen en den kanarievogel zitten keuvelen
of om den verwaanden mooien pauw met zijn
leelijke stem in den tuin van den kastelein uit
het bierhuis aan de overzijde gelachen maar
hem ging dit alles toch neel anders af dan de
andere studenten die bij moeder woonden.
Zoo warrelden de gedachten en droomen en
wenschen in het meisjeskopje, dat met ge
sloten oogen en een gelukkigen glimlach tegen
de hooge leuning van zijn rieten stoel rustte
en deden het hartje sneller kloppen bij het
telkens wederkeerend denkbeeld: tegen deze
plek heeft ook zijn liet, mooi hoofd geleund en
misschien ook wel eens neeu! dikwijls aan
jou gedacht....
Er. toen eer zij zelf wist, hoe zij daartoe
kwam, nam zij al de kleine, aardige snuiste
rijen, die op zijn schrijftafel verspreid lagen,
een voor een in de hand, streelde ze met haar
slanke, warme vingers en legde ze tegen haar
brandende wangen e a oogen ea vlechten en
eindelijk bracht zij ze aan haar lippen en
kuste elke plek, die zijn hand had aangeraakt.
Het was haar daarbij zoo wonderlijk, zoo ver
rukkelijk zalig om het hart. Die presse-papier,
dat radeermetje, dat vouwbeen nam hij immers
iederen dag ter hand. O! mocht zij slechts
n enkele maal die geliefde hand ku sen. Zou
zij dien kleinen onaanzienlijken pennehouder,
die op den rooden vloeimap lag, alsof er het
laatst mee geschreven was, niet stilletjes durven
wegnemen en voor haar geheele leven be
houden? Er lagen nog zoo veel duurdere pen
houders naast; hij zou dien kleinen diefstal
uit liefde waarschijnlijk niet eens merken en
haar zou dat aandenken nog gelukkig maken,
lang nadat hij naar zijn trotsch kasteel aan de
Elbe was teruggekeerd en haar vergeten
had.... Daar voelde zij een pijnlijken steek
door het hart, alsof het uiteen zou springen ....
Ja, het moet duldeloos treurig zyn juist
door hem vergeten worden, dien men zoo onuit
sprekelijk, zoo boven alles bemint!
Maar ? Als hij haar eens niet vergat als
hy haar wederkeerig liefhad o, maar half
zooveel als zij hem ja, als hij maar een heel
klein beetje van haar hield?
Waarom moest nu juist haar oog op het
trotsche, oude kasteel met zij a slanke torens,
Jonquüles. uitgave van
Bruna, Utrecht.
Fiore della Neve behoort niet rot hen, die
we moderoe woordkunstenaars noemen. En lot
juist begrip mag gezegd worden, dat hij ook
niet tot hen gerekend wil worden.
Hij houdt zich aan de beotfeming der taal,
zooals die op school wordt geleerd, en war,
volgens hem, ia en zal blijven, ook in de kunst:
het degelijke, het deugdelijke, het onontbeer
lijke ! Het gezochte woord vermijdend, wil hj
hoogstens bezigen, raar hij zelf z^gt, het ge
lukkig gevondene.
Over dit zoo gesmade zoeken van nieuwe
woorden en uieuwe woordverbindingen, zou
wel een kurieuse verhandeling te schrijven zijn,
eveneens over het gearuiken van het nieuwe
woord door de oude, voorzichtige litteratorei',
als het eens vreemle woord weer oud en eer
waardig wordt.
Hierop is het evetwel moeielyk in te gaan,
en voldoende mag htt zyn den heer van Loghem
te exposeeren als een der overeind gebleven
figuren van de oude garde*.
De waarde van litteratuur schuilt niet
zoozeer in ouden of cieu*eu vorm, schu.lt aller
minst in woord aatkleeding alleen, wat dan maar
al te vaak blykt een uiterlijkheid en schijn.
Ook de behandeling, hetzij re&listisch-scherp,
hetzij zoetelijk-tuisch, ol schrijnend wreed, wat
den lezer, al naar zyn eigen aard, sympathiek
zal schynen, ot met tegenzin vervul en, doet
bij lieoorJeeling weii ig af. Houf Izaak ia
het innerlyk z«if, wat de waarde betaalt,
het boek kwalificeert als een echte afschijning
van 't leven, et als een. karikatuur ervan.
Wel ^preekt, ea in geen geringe uaalem'-d-',
de precieuse en preciese verzorging, het artis
tieke uiten, als kunsterkenning, als bewijs voor
het volledig vermogen van den maker, a's
kenteeken van zijn innerlijk wezen ook, wat
zich m estal al OLweerlegbaar opeLbaart in
zijn wijze van behandelen.
Bij eerlyk werk zil de uitingswijze zich
vanzelf voegen naar hut onderwerp, ermee
samengaan, zonder vei-1 te zoeken en veel te
wringen, ilet komt varzelf, a's het boek
maar is een samenvloeiirg van eeilijk zien,
voelen, denken en geen verzinsel. Opvattin
gen van den tijd of' vaa litterairea smaak, die
uu iciis natuurbeschrijvingen, daa weer
karakterteekening, typeering als het hoogste prijzen,
vallen er vrijwel buiten.
liet is zeker v;eem,1, dat men deze dingen
telktns moet herl.alen. Maar er blyken nog
altijd mecschen te zijn, die in hun ijver tegen
het nieuwe, het artistieke, ook in waarheid
meenen, dat de moderne kritiek geen innerlijke
kwa!i'eit»n weet te waardeeren.
We had len in dit weekblad ze'f, nu
eenigen tijd geleden, een niet onaardig voorbeeld,
toen n van de oude garde een schetsje
publiceerde met het opschrift, dat het niet
modern was, dus niet behoefde g Jezen te «or
den, wat wel, met alle rcspekt ge.-proper, een
d*aze vertoonicg leek.
En tiet alleen opvliegende menschen, maar
bedaarde, bezadigde kritici, schijnen dat mede
ia ernst te mteiien.
Het boek van Fiore della Neve als objekt
van beoordeeling nemend, en vooropzettend,
dat hij geen taaiartiest wil zijn, zoo hebben
wij onze blikken tle kee en naar den gegeven
inhoud, en dan ca te gaan hoe die \erwerkt
werd.
En dadelijk bespeuren we een wonderlijke
tegen'-telling.
Is de vorm een egale baan, met hier en
daar wat vreemJe vla0'getj s, een gelijke weg
zonder eenige verhoogiug of verdieping, zonder
ki^k o;j tr> ffemle mooiheid ot verrassing, de
inhoud daarentegen lijkt wel een rutschbaan,
nummn uiiiiiii Minimin iiimnn in
zijn wapperende roodzijden vaan en zijn statige
zuilerjcolonnade vallen, dat daar boven de schrijf
tafel aan den wand hing.... en daarboven
dédeftige man met zijn vele ridderkruizen en
zijn koud, hoogmoedig gelaat, en de schoone.
prachtig uitgedobte ^ouw met dien trutschen
glimlach en tallcoze vonkelende edelsteenen ? . .
Dat waren zijn ouders en zija honderdjarig
voorvaderlijk slot en hijzelf was een rijke graaf
en een toekomstig grondbezitter... neen, die
kon een arme registratorsweeze, zelfs al was
haar grootvader geheimraad gewees*", niet lief
hebben . .. O ! was hij liever een arme student
de armste in heel Berlijn, die hard voor
zyn dageüjksch brood moest studeeren, om
eenmaal een do'p predikant, dokter of leeraar
te worden ja, daa zou hij haar zeker evea
innig liefhebben dat stond zoo duidelijk in
zijn oogen te lezen, alsof het gedrukt was. . .
Naast den stoel stond de snippermand. Zij
liet haar 'ani er in g'ijden en nam het eene
papiertje r.a. het ai.dere in den schoot
gedachtenlcoi schier... op al die enveloppen met
groote wapen:e^t-h las zij aldoor weer zijn
naam... In het witte wapen kon zij een
adelaar onderscheiden, die een angstig fladde
rend vogeltje in zijn klauwen hield. Een rilling
beving haar en haar hart kromp ineen, alsof
het ook in de klauwen van den adelaar spar
telde. Dat was het wapen van den kouden,
trotscheu man daar aan din muur en het
paste zoo volmaakt bij zijn gezicht. En het
was ook zijn wapen -- Bodo's! Maar zie
al het andere vergat zy den adelaar en
het doodelijk verwonde vogeltje en de voorname
portretten aan den wand want daar, op dit
blaadje stond haar eigen naam, telkens en
telkens weer geschreven, Glara, Klaartje, Klaar,
met allerlei krullen, telkens anders, maar aldoor
met zijn hand. Haar hart jubelde van zalige
vreugnle en onstuimig kuste zij haar naam,
neen ! zijn ink, mannelijk schrift, herhaalde
malen ... Maar... als ty op die oude enve
loppe alleen maar zijn pen geprobeerd had ?
O! dan had hij daarby toch aan haar
gedacht... Maar waarom mij mijn naam,
dan weer weggeslingerd, evenals die andere
waardelooze papieren ?
De tranen sprongen haar in de oogen...
Ja, het moet nog veel, ontzaglijk veel treuriger
zyn, door hem, dien men boven alles op de
wereld liefheeft voor wien men zou willen
sterven weggeworp-n, dan door hem ver
geten te worden... Maar wat ben ik toch
dwaas: wat zou hij met dat nuttelooze stuk
papier doen ? Hij kan immers elk oogenblik
mijn naam opnieuw schryven, zoo vaak hy' wil..
Een j mg liefhebbend hart is zoo vindingryk ;
het kwelt en vleit zichzelf zoo gemakkely'k.
Zoo verzonk zij weer in gepeinzen en droo
men en vergat alles om zich heen ook
moeder, die haar gemaand had, gauw terug te
komen en die zeker allang in de luwe
voorjaarslucht in het hoekje van de sofa was
ingesluimerd.
(Wordt vervolgd).