De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 7 juli pagina 3

7 juli 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1254 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. de h«er Gaster «il dat: «t. elk instrumentaal solist door een collega op hetzelfde instrument en een zang-solist door een zanger moet be oordeeld worden, en b. omdat het zoo verleidalyk is, om bekend recensent zynde, een zyner eigen leerlingen of een der leerlingen uit zyn school een bee'je vooruit te helpen en voor te trekken boven anderen. Bjj zyn bespreking van de recensiën in vak bladen komt de heer Coster tot de slotsom dat de vakbladen evenmin vol doenden waarborg geven voor ab solute waarheid als de dagbladen en wel omdat de redacteuren niet altijd kun nen weten of hunne correspondenten de waar heid schjy'fen of partydig zijn. Da heer Gaster stelt daarom voor: l De nraziekrecensie in de dagbladen te doen vervangen door een korte vermelding van het plaats gehad hebbende concert met opgave der medewerkenden; 2. bet geldelijk steunen van n of meer vakbladen, ten einde voor iedere branche in de kunst vaste, kundige en zoo onpartijdig mogelijke beoordeelaars te benoemen en die te salarieeren. Dus voor beoordeeling van den zang: een zang onderwyjer (es), voor piano: een piano onderwijzer (et-), enz. die dan de verschillende steden zouden moeten afreizen, om van de te geren concerten onderteekende beoordeeiitigen te schrijven voor hun vakblad. Hoofden van of leeraren aan inrichtingen voor muziek-onderwijs zouden daarvoor echter niet in aanmerking mogen komen. Er ligt in het pogen van den heer C»ster ontegenzeggelijk iets sympathieks De heer Coster spreekt niet voor zich zelver, maar neemt de party op voor alle door de kritiek minder aan genaam bfjagende of nog te b-jagenen jeugdige kunstenaars. Ieder die ondervinding heeft in deze qoestie zal wel eens ontevreden uitingen hebben opgevangen van jonge kunstenaars, die zich verongelukt achtten door de pers. Hoe menigmaal ligt zulks echter aan hunnen eigenwaan, aan het sterke besef hunner persoonlykheid, aan hun geloof dat zy, ondanks hun jeugd en hunne geringe ervaring, meenen den voet reeds te hebben gezet op den hoogsten sport der ladder, welke hen moet voeren tot het hooge standpunt, hetwelk ieder rechtgeaard kunstenaar moet trachten te bereiken en dat voortdurend verder van hem verwyderd scbynt, al naarmate bij hooger stijgt. Aan den anderen kant moet ik toegeven dat ik ook vaak recensiën heb gelezen, di<", op schamperen toon geschreven, onnoodig kwetsten en waarvan dus g«en opbouwar.de kracht kan uitgaan. Daar hebben wij'het. Een critiek moet opbouwend zyn; zy' moet het goede in de strekking releveeren, zy' moet op eventueele tekonkomingen met nadruk doch op hnmanen toon wy'zen, vooral wanneer de ernst van het streven buiten bedenking bly'ft; zy moet begrypen dat jeugdige kunstenaars van talent aangemoedigd moeten worden, ook wanneer het talent nog niet tot rijpheid gekomen is; wanneer dezulken door een scherpe critiek worden afgestooten, dan doet men met hen als met een pas ontloken plant, die men wreedelyk onder den voet ver trapt. Is er echter geen talent aanwezig, of is het bepaald slecht wat geboden wordt, dan is het de plicht van de critiek krachtig daartegen op te treden; onkruid moet vernietigd worden anders woekert het voort en zou het in staat zyn een goede gaarde te ondermynen. De heer Coster wil hoofden aan of leeraren aan ir.ricbtingen voor onderwy's uit de critiek weren. Waarom ? Oaidat zy niet onpartijdig zyn en eventueel eigen leerlingen, of lèves hunner inrichtingen ten koste van anderen, zouden kunnen pousseereu. Dat zou voorwaar een slechte praciyk zyn ! Doch nu vraag ik, welken waarborg heeft men dat de door den heer Goster bedoelde zang-of piano-of vioolonderwyzers ofonderwijzeressen wel orparlydig zy'ti ? Zou men niet evenzeer MlimilMMIHIIIllllllllWHHmillimitMllUllMltUMMtlHUWtlUtlttimnUtl STUDENTENCL&RA. Naar hit Duitsch, 2) VAN ARNOLD WELLMEB. Klaartje boog het kopje nog dieper over het patroon alsof zij op een slechte gedachte betrapt was en antwoordde niets. Moeder kon het voor een ja-knikje houden. Een knap, allerliefst persoon l" ging de moederlijke stem voo t en onmetelijk rijk en voorraam en daarbij heel niet grootsch, en zoo degelijk. Hij vraagt alty'd even beleefd, al is 't maar een doosje lucifers en men kan nooit aan hem merken dat zijn valer aan de Elbe een groot landgoed bezit en werkelijk kamerheer met een gouden sleutel aan zijn blauwe rokspand is en mynheer Bodo is zijn oudste zoon en de toekomstige landheer de gouden kamerheerensleutel kan hem ook riet ontgaan en dan moet ik onwillekeurig altijd aan het groote geluk denken, dat ons jou, een gouden kamerheerensleutel brengen zal, zooals de waarzegger Sohn ons op je laatsten veijaardag heeft voorspeld. Mijnheer Bodo wordt zeker nog eens minister en excel lentie ook. Verbeeld je, kind, onlangs heeft de graaf mevrouw" tegen mij gezegd, en een buiging voor my gemaakt alsof ik een koningin was. Ik moet bepaald nog iets geheimraadachtigs over my hebben. Hadden wij altijd maar zulke vriendelijke heeren, héwat zeg jy, kind ?'' Ja, zeker, moeder ik denk ten minste " het klonk als verstikt en toch tegelyk alsof het zoo regelrecht uit het hart kwam. Och, ja, 'n allerliefst mensch, onze graaf.. wist ik maar, kind, hoe ik zyn kamer nog wat mooier kon opsieren..." Daar gleed een heldere trek over het kinderlyke gelaat, de sierlyke lenige meisjes gestalte sprong snel van den zetel op, liet het werk van den schoot gly'den, boog zich half over bet bloemenrek en vroeg, bevend en haastig, als in een opwelling van plotselinge vreugde: Moeder, wil ik die rozenstruik i aar zyn kamer brengen er zyn twee en twintig bloemen en knoppen aan en hy mynheer de grM^ heeft hem verleden al bewonderd en me gezegd, dat hij veel van rozen hield..." In iederen toon trilde het jonge, warme teedere hart door. Zoo, eoo, heeft hy jou alleen gespro ken, kind ? En daar heb je je moeder geen woordje van verteld ?" Het was verleden week, in den tuin. Ik had de bloemen beneden gezet in den warmen regen en stond in de achterdeur, om op te kunnen aannemen, dat zy voor elkïmethode, die niet precies de hunne is, met blindheid geslagen zyn en die dan gaan afbreken ? Men zou ook wel kunnen veronderstellen dat zy, gedreven door jalousie of misplaatste y'verzueht of wangunst ten opzichte van het succes hunner collega's zich lieten verleiden een onrechtvaar dig vonnis nit te spreken, of hunne af keurirgen in «cherjer bewoordingen weer te geven dan voor het geval strikt noodig is ! Liten wij hopan dat er geene, of ten minste slacats weinige te vinden zyn, onder de vertegenwoordigers der pers, die zóó den vrijen teugel laten vieren aan hunne booze ingevingen. De maatregel door d«n heer Gorter voorgestBld, komt my in ieder geval geenszins doeltreffend voor om dit kwaad, zij het dan reëel of imaginair te keeren. D.t alles ter bestrijding van 's heeren Caster's voorstel sub 2; wat nu aangaat het gedeelte sub l, zou ik willen aanvoeren dat zeker slechts weiinga musici ingenomen zullen zijn met het plan, in de dagbladen niets anders dan een korte vermelding te geven van het plaats gehad hebtiende concert. Misschien enkele gerypte kunstenaars, die krachtens het hooge standpunt dat zij innemen, weinig of geen waarde hecbtöa aan de crititk; doch zeer zeker niet de jongeren, die juist door middel van de dagbladen gelegenheid hebben zich bekendheid te verwerven, ook onder hen die hun optreden niet zeif hebben hygewoond. Had de heer C >ster een grief uitgesproken tegen den spoed en de haast verschijnselen van den koortsachtig jigenden tijd waarin wij leven waarmede in e groote dagbladen vaak critiek wjrdt geschreden, dan zou ik daar voor zeker wat gevoeld hebben. Ean goed cntiker heeft meestal behoefte zyne gedachten te verzamelen, om over een nieuw werk hetwelk hy voor den eersten keer gehoord betft, of over eene nieuwe interessante verschijning aan dan kur.stenaarshemel, die hy' voor den eersten keer bijgewoond heeft, te schryven. TUWH moet een dagbladcritiker steails onmidiellijk na een uitvoering gereed zijn en in het winterseizoen vaak avoni aan avond, bijna had ik gezegd van nacht tot nacht om zyne indrukken neer te schrijven. Ik ben er vast van overtuigd dat mijne dagblad collega's bij belangrijke gebeurtenissen zelven dit gaarne anders zouden wenschen; en.... ik zou er durven bijvoegen dat, indien zij den volgenden dag, et têie repu^éa hunne kritiek hadden kunnen schryven, menige harde uit drukking getemperd zou geworden zijn en menig afkeurend woord in mildere termen vervat zou zyn geworden. Indien het waar is wat wel eens beweerd wordt, dat n.l. van enkele critici in het buiten land de onkreukbare eerlykheid verdacht wordt, dat zij n.l. »su bestecheu" zouden zijn, dan kunnen wij in Nederland niet klagen over een «voortwoekeren i kwaad op het gebied der Toonkunsi'. Gaarne geef ik echter den heer Cjster volmondig toe, dat critiek door onbe voegden of door anonymi uitgeoefend, in hooge mate nadeelig werkt op een rustige ontwik keling onzer heerlijke kunst. AST. AVEKKAIII'. Gijstelit m Auistel. Het beeld van Gijsbrecht van Amstel aan den westelyken hoek van de nieuwe Beurs is een gebeurtenis in de geschiedenis der bouwbeeldhouwkunst van ons lar.d. Reeds lang had ik gehoopt dat er zoo iets goeds tot stand zou komen uit de samenwer king Van Zijl met Berlage en nu, ca jaren zoekens van beiden, is het dan toch gekomen. Dat het komen zou als ze bleven samen werken heb ik niet betwijfeld al duurde het me sous wat lang eer uit hun streven een stuk architectonisch beeldhouwwerk voor den dag kwam zoo goed als dit. Al bij den bouw van »ie Algemeene'' was het te zien dat die samenwerking vroeg of laat tot iets goeds zou leiden. Het gebouw aan 't Damrak bevat, behalve den pel i kaan op den geveltop nog niet veel bizunders. Ojk de kapiteelen van tle winkelpui zyn goed, vooral dat met de biiffalkoppen, hoewel ik dit \él mooier van schaduwen zag toen het pas aangehakt was. De haan, de uil en de duif aan de tweede verdieping zyn veel minder evenals de medaillonportretten; en van dien man en die vrouw die, t^gen den gevel zittend met den nek en den kop loodrecht uit't gevel vlak gestokon, een ijzeren band om den hals kregen welke verbonden werd aan de balkon leuningen, van die beide laatste beelden was toch eigenlijk noch van schaduw, noch van lyner, noch van vlakverdeeling veel goeds te zeggen, noch was het duidelyk wat Zijl of Berlage eigenlijk gewild hadden Toen kwam »de Nederlanden". Dien sater met de druiven boven dan ingang aan 't Rukm heb ik veel mooier gezien toen hij nog niet »af' was; de basrelitsfs van den ingang aan 't Sophiaplein met de hennen en de kiekens en met de zeug met de biggen zyn weer zeer goed. Da zwevende, roepende naakifi»uur met de vl«ermuisvleugels die den overgang vormt vaa den ronden op den scherpen hoek van het gebouw is wel veel beter daa de balkonbeelden aan 't Uarnrak, is wel goed van scha duwen en van contours, maar mislukt vaa pu n-l en van vlakverdeeling omdat de sprong Duiten de gevellyn veel te groot is. Eni de man, die den brand or.schadelyk heet te maken, is, evenals die tri x op den hotk van R>km en Sjphiaplein uu een architectonisch stand punt bekeken heelemaal mis, omdat hoe goei de laatste ook van schaluw is, beide beelJen niet tij lens den bouw gemaakt zyn maar later tegen den gevel werden gezet, zooals men poppe'jes tegen een kast zet. Er was gemis aan architectonisch verband tusschen het bouw en. het beeldhouwwerk. Daarna kwam »ie Nederlanden" in den Hug. De oserdekkii g van den ingang met dat N-sderlandsche wapen er op, ge fhukeerd door ilie rare leeuwen die aan geringbaarde matrozen doen dei.ken, waarliij, te dicht en in te diepe uithollingen, 'a paarde- ea een ossekop, eea vleermuis en een uil gehikt zijn, vormt een veel te zware en zeer leelijk gepr< h' eerde, bepaald rammelende, bekroning. Ia de Prinsenstraat zijn die beide beelden ik meen »hindel" ea «nijverheid" , architectonisch, ijiet bepaald mooi geplaatst en als beeldhouw werk, jammer genje^, verongelukt. Maar heel goed gehouden in de gevelvlakken en uitste kend van werking is weer die kraagsteen tusschen de tweede en dtrde verdieping, dia een eind maakt aaa de hookafschuining van het gebouw. Zoo zija Zijl en Berlage zoowat alle stadia doorloopen, eer ze tot den GijY/reeht kwamen, De basreliefs waren hun beste werk ; van het andere leed het meerendeel faan architectouischs ;>f aan sculpturale tekortkomingen. De Gijsbrecht heeft deze periode waarschijn lijk afgesloten ; moge hij de eersteling van een nieuwe reeks zijn l * £ * Wat er goeds aan dit baeld is ? Ten eerste is het geen pop, geen beeld dat ook maar in de verte doet denken aan een : wezenlijken Gijsbrecht en ge kunt u verz.kerd j houden dat de eens levende Ggsbrecht op dit l beeld niets gelijkt. Het afstand doen van elke poging otn ook maar tot een waarschijnlijk , portiet te komen voert het beeld direct, zonder Benige weifeling, op den besten weg die een bouwbeeldhouwwsrk op moet d. w. z. op den 1 weg die niet door kleiniggepeuter tot gelijkenis tracht te komen, maar op dien welke leidt naar passen dat de kinderen ze niet omver lie pen ... en toen kwam hij toevallig de trap af en groette en bleif b:j mij staai en toen spraken wij over mijn bloemen ..." Anders nergens oi^er, kind?" Neen, moeder, of mis-chiea ook nog over den regen." Hm! hm l En heeft mijnheer de graaf j 3 niet gezegd, dit jij schooner was dan je rozen of iets van diec aard?" Moeder hoe kunt u zoo plagen .. ." sprak zy bevend, terwyl zij haar gloeiend gezichtje in de rozen verborg en den pot van de venster bank tilde. Mag ik, moedertje?" Ja, breng hem maar weg maar haast je, dat de graaf je niet op zyn kamer treft. Dat past niet voor een fatsoenlijk meisje en allerminst voor de kleindochter van een geheimraad. .. Daarom heb ik j 8 ook nooit binnen laten gaan, als de heeren schelden en Marie toevallig een boodschap deed maar ging alty'd liever zelf..." Het was een bekoorlijk schouwspel, het jonge, schoone, bevallige meisje, den zwaren bloempot met beide handen dragend, zoodat de rozen naar alle zijden heen trilden, toen zij met lichten veerkrachtigen tred door de kamer schreed. Moeder zeeg met een gelukkigen glimlach in den hoek der sofa terug en verzonk dieper en dieper in een droomerig soezen. Klaartje schreed de gang door. Voor de deur met het groote, vergeelde visitekaartje bleef zij staan. Waarom werd het haar plotseling weer zoo wonderlijk om het jonge, van geluk zwel lende hart, toen haar oog op de trotsche gravenkroon boven den voornamer, geliefden naam viel. Ademloos luisterde zij aan de deur. Hij kon i'huis gekomen zijn, zonder dat zij hem gehoord had. En wat moest hij wel denken, wat zou hy zeggen, als hij haar plot seling in ziJQ kamer zag komen ooi hem bl emen te brengen? Hij, 't allerminst van a Ie andere menschen op de wereld, mocht niet 't minste greintje kwaads van haar denken .. . Zacht, met bevende hand, klopte zy aan ... Alles stil... Nogmaals, harder geen ant woord'. Toen duwde zij zachtjes de deur open... hy was nog niet t'huis; geruischloos trippelde zij over het tapijt en zette den rozecpot op zijn schryftafel. AU in dartelen overmoed kuste zy iedere roos, elk kcopje en toch was het haar daarby zoo ernstig en pkchtig te moede... Een zalig gevoel doorotroomde haar bij de ge dachte : Ook hy zal zich over deze rozen heen buigen om haar zoeten geur in te ademen en dan geuren zy hem mijn kussen toe ... Zou hy 't wel weten, dat ik hem zoo lief heb? Zou het hem een heel klein beetje gelukkig maken?... Ik wou, dat ik voor hem sterven kon... Zij vleide zich in den rieten stoel met het geborduurde kussen. Dat had zij ook gewerkt. Of hij dat wel wist? O, zeker want hij zat immers het liefst in dien stoel voor zijn schryftafel. Zij legde het hoofdje tegen de leuning, waar tegen ook zijn, hoofd zoo vaak ItnilUIIMIIIIIHNHIIIIIIIMlmellMlllllllllltlMtlltlHIIIUItlllMtlllllllllllllln rustte. Het werd haar daarbij zoo wonderlijk om het hart. . . Ja, wat was er dan toch eigenlijk sinds Pasehen met dat arme, kltinp, duinme, geluk kige hartje gebeurd? Waarom klopte het niet meer evea o. bezorgd vr; olijk als vroeger, toen het bekje even graig met den eenen als met den anderen van moeders heeren babbelde en lachte ? Met Paschen was moeders mooiste en duurste kamer door een nieuwen student betrokken en op zijn visitekaartje stond een gravenkroon e a daaronder de naam Bodo met nog een anderen beroemden oud adellijken naam. Zulk een knap,en, vriendelijken en prettigen student had moeder nog rooit gehad en sedert hij voor de eerste maal tegenover haar aan haar werktafelfje gezeten, en haar met zijn mooie dotiktre oogen, die zoo onpeilbaar diep glinster den en daa weer als weerlicht orflikkerden, zoo eigenaardig had aangezien en zoo vroolijk en bescheiden gekeuveld had, was het haar zoo wonderlijk te moede geworden, als nog nooit te voren. Zij zou het niet in woorden hebben kunnen uitdrukken maar zij voelde zich zoo oneindig gelukkig en rijk, wanneer hij haar met zulk een stralenden b.ik aanzag en a's zij zijn prettige stem en zijn opgeruimden lach hoorde en dan voelde zij zich soms opeens zoo wonderlijk beklemd, wanneer zij alleen bij haar werk zat en vreemd ! vaak overmet sterde haar een bange treurigheid en welden de tranen in haar oogen op. ... En toch wist zij zelf niet, waarom zij schreide.... en waarom zij in zijn nabijheid zoo onuitsprekelijk gelukkig was. Wanneer de student uitging of thuiskwam, keek hij altijd even met zijn stralende oogen en den prettigen lach op zijn jong, knap gelaat naar de bloemen in Klaartjes venster op en groette zoo eerbied!?, als zat daar een schoone gravin in plaats van een arme registratorsweeze, die reeds zoo vaak naar hem had uit gezien. .. . Klaartje bloosde dan telkens nog dieper daa haar donkerste rozen en keek hem van achter de bloemen na, zoolang zijn bonte s'udentenpet nog maar even zichtbaar was. Maar ook daarna wilde het werk niet recht meer vlotten en lang, lang bleef het meisje achter het groen verscholen, met een peinzenden glimlach voor zich heen zitten staren, en liet de handen werkeloos in den schoot rusten. ... Klapperde moeder achter met de keukendeur, dan schrikte zij op en boog zich weer met een hevigen blos over haar werk.... Hoe vaker zij echter in de oogen van den jongen graaf gestaard en voor den helderen lach, die als een zonnestraal over zijn knap, voornaam gezicht gleed, gebloosd had, des te duidelijker begreep zij, wat in haar binnenste zoo klopte en trilde en zwoegde en haar zelfs in haar droomen achtervolgde neen, gelukkig maakte. Zij was geen oonoozel kind meer. Zij wist, dat zij den knappen student, met zyn betooverende oogen en zijn prettigen lach en zijn elegante, voornaam zelfbewuste manieren met hart en iel liefhad zoo heel anders als sculptuur die zich aansluit by 't karakter van 't bouwwirK Ten tweede is getracht dit beeld te houden binnen den hoek aangegeven door de snijding van de twee gevelvlakken, en ... die poging is volkomen gelukt. By ttreederangs-beeldhouwwerk wordt er alty'd naar gestreefd de pop op 'n console buiten den hoek te zetten. Daardoor wordt de hoekoplossing alty'd onzuiver, de profisilijn al'y'i verknoeid. Bij den Gijsbrecht is van die, tot traditie geworden, wy'ze van oplossen afgeweken en het beeld is gehakt in de steenen die, als ze niet behakt waren, de zuivere hoeklyn van het gebouw zouden vormen. Ten derde is de schaduwverdeeling uitste kend geslaagd. Slechts is wat schaduw aan gebracht in de uitholling van den hoek boven den kop, en verder wat onder de haarlokken bij den hals ; de grootste kracht is verzamtld op n plaat* en wel onder den wapenrok, uit welk krachtige, donkere partij de beide in het licht komende onderbeenen zich ont wikkelen, waarvi n de voeten staan op het sciui gehakte gro..dvlak dat het hoogste licht ontvangt. De haren, da borstkas, de armen, de speer, het zwaard, het schild, de wapenrok, zij zyn alle voorbedachtelijk vlak gehouden en met niet veel meer dan met Innen aangegeven, lijnen die geen of bijna geen schaduw geven, j Zoodoende is de groote eenheid verkregen die dit beeld vertoont, 'n eenheid in verlichting, die gehausseerd wordt door die kleine scha duw jes by den kop en die krachtige partij bij de onderbeenen. Als van een stuk bouwbeeldhouwwerk de vlakverdeeling en de schaduwwerking goed zyn en het werk in lijnen en vlakken zich geheel aansluit l>ij, j», eigenlijk een voortzetting vormt van, da lijnen en vlakken der gevels, dan is er een stuk werk ontstaan dat in beginsel riet te verbeteren is en zoo is het mtt den Gijsiirecht. Ea nu zullen er velen zijn die den rechter arm te vlak en den linkerarm te stijf' en het gezicht te kindetlijk en het schild te plankerig en de oogen te scnerp en de lippen te klein en de rechterhand te klauwig en het haar niet harig en het kruis op het schild niet duidelyk genoeg vinden, maar ik, die de zaken uit een ander standpunt beltijk dan dezen, zon, om de door mij aangegeven redenen, willen zeegen dat dit beeld behoort tot htt beste wat er in Holland ain bouwbeeidhouwwerk ooit geniaalst werd en dat het zich aan sluit rnet volkomen negatie en wat mannen als Q lellinus en Ziezenis en Xivery ooit maakten bij dat van de beste, oudere werklieden, van wier werken wij in Amsterdam niet veel kunnen aanwijzen, maar waarvan er toch n .hèrnooib kraagsteenen hakte aan de gevels der oude Sint Xieolaaskerk. Hat is met zulk e«n werk als dit laatste van Zijl en Berlage d:>t wij vooruit komen en dat onze Hollaiidsche kuliuurkunst (die, het zij hier tus^ehen twee haagjes gezegd, heelemaal niet ten achter staat luj eenige bu.tenlandsche) zich uiten gaat op een wyze waarop wij andeie landen m de oude wereld ten voorbeeld worden. 't Is omdat zulk een hoogte bereikt is dat ik mij, zelf bouwmeester zijcide, gelukkig ge voel, 't Is op zulk werk d.it ik als Hollander trots ben. Uil l ego m, 5 Juni 1901. J. E. v. r.. PI:K. Goud- en ziKerwerk. Bij Gsbrs. van Ktjkom zul weldra verschij nen: »Het goud- en zilverwerk in hetNedeil. Museum voor geschiedenis en kunst te Amsterdam, met tekst oor A. Pit, directeur van het Museum." Fiore ella Me, imtimmmiiitittntniimr.tutuuimiimttiu haar bloemen en haar kanarievogel en haar schoolvriendinnitjes en als moeder.... ja, zoo als zij slechts hem hem alleen op de geheele groote, schoone wereld kon liefhebben en hoe leeg en koud en troos'eloos hoe ondraag lijk treurig het leven zijn moest zonder zijn vriendelijke woorden, ziju pretiige stem, zijn zonnigen lach en zijn lieve mooie oogen en zijn dagelijkschen groet naar het bloemenrekje ... Verder gingen haar gedachten, haar wenschen, haar verlangens niet! En toch had zij hem nog nooit anders dan op straat oi' op de trap ot ir. moeders bijzijn in haar kamertje gezien en wat zij gesproken hadden was eigenlijk heel alledaagsch geweest; honder .en andere menschen vóór hem hadden reeds met haar over haar borduurwerk, de bloemen en den kanarievogel zitten keuvelen of om den verwaanden mooien pauw met zijn leelijke stem in den tuin van den kastelein uit het bierhuis aan de overzijde gelachen maar hem ging dit alles toch neel anders af dan de andere studenten die bij moeder woonden. Zoo warrelden de gedachten en droomen en wenschen in het meisjeskopje, dat met ge sloten oogen en een gelukkigen glimlach tegen de hooge leuning van zijn rieten stoel rustte en deden het hartje sneller kloppen bij het telkens wederkeerend denkbeeld: tegen deze plek heeft ook zijn liet, mooi hoofd geleund en misschien ook wel eens neeu! dikwijls aan jou gedacht.... Er. toen eer zij zelf wist, hoe zij daartoe kwam, nam zij al de kleine, aardige snuiste rijen, die op zijn schrijftafel verspreid lagen, een voor een in de hand, streelde ze met haar slanke, warme vingers en legde ze tegen haar brandende wangen e a oogen ea vlechten en eindelijk bracht zij ze aan haar lippen en kuste elke plek, die zijn hand had aangeraakt. Het was haar daarbij zoo wonderlijk, zoo ver rukkelijk zalig om het hart. Die presse-papier, dat radeermetje, dat vouwbeen nam hij immers iederen dag ter hand. O! mocht zij slechts n enkele maal die geliefde hand ku sen. Zou zij dien kleinen onaanzienlijken pennehouder, die op den rooden vloeimap lag, alsof er het laatst mee geschreven was, niet stilletjes durven wegnemen en voor haar geheele leven be houden? Er lagen nog zoo veel duurdere pen houders naast; hij zou dien kleinen diefstal uit liefde waarschijnlijk niet eens merken en haar zou dat aandenken nog gelukkig maken, lang nadat hij naar zijn trotsch kasteel aan de Elbe was teruggekeerd en haar vergeten had.... Daar voelde zij een pijnlijken steek door het hart, alsof het uiteen zou springen .... Ja, het moet duldeloos treurig zyn juist door hem vergeten worden, dien men zoo onuit sprekelijk, zoo boven alles bemint! Maar ? Als hij haar eens niet vergat als hy haar wederkeerig liefhad o, maar half zooveel als zij hem ja, als hij maar een heel klein beetje van haar hield? Waarom moest nu juist haar oog op het trotsche, oude kasteel met zij a slanke torens, Jonquüles. uitgave van Bruna, Utrecht. Fiore della Neve behoort niet rot hen, die we moderoe woordkunstenaars noemen. En lot juist begrip mag gezegd worden, dat hij ook niet tot hen gerekend wil worden. Hij houdt zich aan de beotfeming der taal, zooals die op school wordt geleerd, en war, volgens hem, ia en zal blijven, ook in de kunst: het degelijke, het deugdelijke, het onontbeer lijke ! Het gezochte woord vermijdend, wil hj hoogstens bezigen, raar hij zelf z^gt, het ge lukkig gevondene. Over dit zoo gesmade zoeken van nieuwe woorden en uieuwe woordverbindingen, zou wel een kurieuse verhandeling te schrijven zijn, eveneens over het gearuiken van het nieuwe woord door de oude, voorzichtige litteratorei', als het eens vreemle woord weer oud en eer waardig wordt. Hierop is het evetwel moeielyk in te gaan, en voldoende mag htt zyn den heer van Loghem te exposeeren als een der overeind gebleven figuren van de oude garde*. De waarde van litteratuur schuilt niet zoozeer in ouden of cieu*eu vorm, schu.lt aller minst in woord aatkleeding alleen, wat dan maar al te vaak blykt een uiterlijkheid en schijn. Ook de behandeling, hetzij re&listisch-scherp, hetzij zoetelijk-tuisch, ol schrijnend wreed, wat den lezer, al naar zyn eigen aard, sympathiek zal schynen, ot met tegenzin vervul en, doet bij lieoorJeeling weii ig af. Houf Izaak ia het innerlyk z«if, wat de waarde betaalt, het boek kwalificeert als een echte afschijning van 't leven, et als een. karikatuur ervan. Wel ^preekt, ea in geen geringe uaalem'-d-', de precieuse en preciese verzorging, het artis tieke uiten, als kunsterkenning, als bewijs voor het volledig vermogen van den maker, a's kenteeken van zijn innerlijk wezen ook, wat zich m estal al OLweerlegbaar opeLbaart in zijn wijze van behandelen. Bij eerlyk werk zil de uitingswijze zich vanzelf voegen naar hut onderwerp, ermee samengaan, zonder vei-1 te zoeken en veel te wringen, ilet komt varzelf, a's het boek maar is een samenvloeiirg van eeilijk zien, voelen, denken en geen verzinsel. Opvattin gen van den tijd of' vaa litterairea smaak, die uu iciis natuurbeschrijvingen, daa weer karakterteekening, typeering als het hoogste prijzen, vallen er vrijwel buiten. liet is zeker v;eem,1, dat men deze dingen telktns moet herl.alen. Maar er blyken nog altijd mecschen te zijn, die in hun ijver tegen het nieuwe, het artistieke, ook in waarheid meenen, dat de moderne kritiek geen innerlijke kwa!i'eit»n weet te waardeeren. We had len in dit weekblad ze'f, nu eenigen tijd geleden, een niet onaardig voorbeeld, toen n van de oude garde een schetsje publiceerde met het opschrift, dat het niet modern was, dus niet behoefde g Jezen te «or den, wat wel, met alle rcspekt ge.-proper, een d*aze vertoonicg leek. En tiet alleen opvliegende menschen, maar bedaarde, bezadigde kritici, schijnen dat mede ia ernst te mteiien. Het boek van Fiore della Neve als objekt van beoordeeling nemend, en vooropzettend, dat hij geen taaiartiest wil zijn, zoo hebben wij onze blikken tle kee en naar den gegeven inhoud, en dan ca te gaan hoe die \erwerkt werd. En dadelijk bespeuren we een wonderlijke tegen'-telling. Is de vorm een egale baan, met hier en daar wat vreemJe vla0'getj s, een gelijke weg zonder eenige verhoogiug of verdieping, zonder ki^k o;j tr> ffemle mooiheid ot verrassing, de inhoud daarentegen lijkt wel een rutschbaan, nummn uiiiiiii Minimin iiimnn in zijn wapperende roodzijden vaan en zijn statige zuilerjcolonnade vallen, dat daar boven de schrijf tafel aan den wand hing.... en daarboven dédeftige man met zijn vele ridderkruizen en zijn koud, hoogmoedig gelaat, en de schoone. prachtig uitgedobte ^ouw met dien trutschen glimlach en tallcoze vonkelende edelsteenen ? . . Dat waren zijn ouders en zija honderdjarig voorvaderlijk slot en hijzelf was een rijke graaf en een toekomstig grondbezitter... neen, die kon een arme registratorsweeze, zelfs al was haar grootvader geheimraad gewees*", niet lief hebben . .. O ! was hij liever een arme student de armste in heel Berlijn, die hard voor zyn dageüjksch brood moest studeeren, om eenmaal een do'p predikant, dokter of leeraar te worden ja, daa zou hij haar zeker evea innig liefhebben dat stond zoo duidelijk in zijn oogen te lezen, alsof het gedrukt was. . . Naast den stoel stond de snippermand. Zij liet haar 'ani er in g'ijden en nam het eene papiertje r.a. het ai.dere in den schoot gedachtenlcoi schier... op al die enveloppen met groote wapen:e^t-h las zij aldoor weer zijn naam... In het witte wapen kon zij een adelaar onderscheiden, die een angstig fladde rend vogeltje in zijn klauwen hield. Een rilling beving haar en haar hart kromp ineen, alsof het ook in de klauwen van den adelaar spar telde. Dat was het wapen van den kouden, trotscheu man daar aan din muur en het paste zoo volmaakt bij zijn gezicht. En het was ook zijn wapen -- Bodo's! Maar zie al het andere vergat zy den adelaar en het doodelijk verwonde vogeltje en de voorname portretten aan den wand want daar, op dit blaadje stond haar eigen naam, telkens en telkens weer geschreven, Glara, Klaartje, Klaar, met allerlei krullen, telkens anders, maar aldoor met zijn hand. Haar hart jubelde van zalige vreugnle en onstuimig kuste zij haar naam, neen ! zijn ink, mannelijk schrift, herhaalde malen ... Maar... als ty op die oude enve loppe alleen maar zijn pen geprobeerd had ? O! dan had hij daarby toch aan haar gedacht... Maar waarom mij mijn naam, dan weer weggeslingerd, evenals die andere waardelooze papieren ? De tranen sprongen haar in de oogen... Ja, het moet nog veel, ontzaglijk veel treuriger zyn, door hem, dien men boven alles op de wereld liefheeft voor wien men zou willen sterven weggeworp-n, dan door hem ver geten te worden... Maar wat ben ik toch dwaas: wat zou hij met dat nuttelooze stuk papier doen ? Hij kan immers elk oogenblik mijn naam opnieuw schryven, zoo vaak hy' wil.. Een j mg liefhebbend hart is zoo vindingryk ; het kwelt en vleit zichzelf zoo gemakkely'k. Zoo verzonk zij weer in gepeinzen en droo men en vergat alles om zich heen ook moeder, die haar gemaand had, gauw terug te komen en die zeker allang in de luwe voorjaarslucht in het hoekje van de sofa was ingesluimerd. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl