Historisch Archief 1877-1940
N'. 1255
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 14 Juli.
Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschlarul, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLÏA1OSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I M H O U D.
YEBBE EN VAN NABIJ: Evenredige- en
ongeëvenredigde vertegenwoordiging, (Ing.), (Slot),
door H. H. Jr. Een zalvend woordje. Do Vrouw
en de Stembas, (Ing.), door Berta van 't Sticht.
Vorst HohenJohe. KUNST EN LETTEREN:
Muziekbeoordeelingen, doqr Ant. Averkamp.
Tentoonstelling van buitenlandsche kunst, door
W. S. Beeldende kunst te Batavia. Marie
Marx-Koning, Het Beeld op de Bots, beoordeeld
door J. Tersteeg. Boek en Tijdschrift, door G.
van Hulzen. Ziekenverpleging in het huisgezin,
door J. H. van Eden, beoord. door dr. Koperberg.
Een bekend en verdiensteiyk tijdgenoot, door J.
H. R. SCHETSJES : De schoone wasch Naar het
Duitsch van Olaf Rau. FEUILLETON:
StudentenClara. Naar het Duitsch van Arnold Wellmer, III.
RECLAMES. VOOR DAMES: Ouders, die hnn
vak" niet verstaan, door G. C.
StellingwerfJentink. Het werk van een ambitieus bestuurs
lid, door J. F. van Uildriks, Keizer Jozef II en zy'n
zuster Marie Antoinette. Allerlei, door Caprice.
Een vertrouwelijk gesprek, door V. SCHAAK
SPEL. PINANCIEELE EN OECONOM8CHE
KBONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN.
PEN- EN POTLOODKHA83EN. ADVER
TENTIËN.
Evenredige en ongeëven
redigde vertegenwoordiging.
(Ingezonden).
(S l o t).
De verkiezing voor den gemeenteraad
en vooral ook de daaruit voortkomende
herstemming gaven mij nog eens aanlei
ding tegen het onrechtvaardige huidige
kiessysteem te op te komen.
La force prime Ie droit! Dat zoo
zegt men was de lijfspreuk van
Bismarck. Maar de Amsterdamsche
Kiesvereenigingen-bestuurdert j es, ij zeren- kan
seliertjes van taai-taai, meenden ook onder dit
devies: «Macht gaat boven recht" te mogen
strijden. En zelfs de Vrijz.-Democraten,
die enkele dagen te voren nog zoo broeder
lijk met de Socialisten waren samengegaan,
verbonden zich met alle andere partijen,
om zonder strijd samen de koek te deelen
en op te eten en de S. D. A. P. ers te
laten toekijken.
Nu moge het waar zijn dat de houding
van sommige voormannen dier partij niet
geschikt geweest is veel sympathie op te
wekken; dat hun regeeringssysteem in ons
land slechts een beperkt aantal aanhan
gers vindt, dit alles mocht geen reden zijn
deze groep burgers door overmacht dood
te drukken. Want ook zij meenen als
de anderen dat hun politiek de beste
en goedkoopste in 't gebruik is.
Was 't vroeger begrijpelijk, dat minder
heden van geheel verschillende politieke
gezindheid -zich verbonden, om een paar
zetels te krijgen, die hun rechtmatig toe
kwamen, thans waren 't meerderheden die
zich verbonden om n minderheid als een
melaatsche uit te bannen, uit te stooten.
En met welk recht? Een en alleen niet
het recht van den Sterkste!
La Force prime Ie Droit!
Engeland en Transvaal!
Rusland en Finland!
De verbonden kiesvereenigin gen en de
S. D. A. P.-ers.
Men verdenke mij heusch niet, verde
diger der parlementaire socialisten te zijn;
ik vraag alleen uw aandacht voor waar
heid en rechtvaardigheid. Ik heb over
genoemde partij mijn eigen ideeën die hier
bij niet behoeven uiteen gezet te worden,
doch waarvan ik alleen wil mededeelen
dat ik ze niet gaarne als meerderheid in
een onzer regeeringslichamen zou begroeten.
Dit doet echter niets ter zake. De
weinig groote geestdrift, die wij Nederlan
ders bij verkiezingen aan den dag leggen,
zal bepaald na het vunzig geknoei van
5 Juli nog wel wat afkoelen. Want elk
eerlij k-denkend mensch moet een walg
krijgen van die politieke knoei winkel.
Of de socialisten, later als ze wat krach
tiger zijn, beter zullen handelen dan de
anderen ? Ik twijfel er hard aan. Toch is het
verwijt hen dezer dagen naar het hoofd ge
slingerd, dat zij n.l. even exclusief zouden
zijn als de anderen, door uitsluitend
Soc.Detn. te candideeren, te dwaas om alleen
te loopen. Immers de handschoen was hun
toegeworpen en zij raapten hem op.
Erger echter is wat we in Belgiëzien
gebeuren.
In de Borinage een gedeelte der
provincie Henegouwen hebben de
socialisten de besliste meerderheid. Deze
Waalsche socialisten ijveren sinds
verscheidene maanden om in het partij
programma de woorden: Algemeen Kies
recht met E.V. te vervangen door Algemeen
Kiesrecht. Een pogen dus om later dezelfde
onrechtvaardigheden te kunnen begaan,
die anderen hun voorgedaan hebben. De
Vlaamsche socialisten zijn 't hierin echter
Biet met hen eens.
Hoe 't zij, wanneer het beginsel eenmaal
wortel geschoten heeft dat de samenstelling
der regeeringslichamen recht evenredig
moet zijn aan de getalsterkte der politieke
partijen waaruit het kiezerscorps bestaat,
dan zullen geen tinnegieters van welke
cóterie ook in staat zijn dezen kiem van
rechtvaardigheid te dooden.
En nu nog iets over de gemeenteraads
verkiezingen.
Ik wil enkel wat doode cijfertjes onder
elkaar zetten, die duidelijker dan de be
kwaamste advocaat het doen kon, bewijzen
zullen hoe groot onrecht weer is geschied.
Links staan de verbonden partijen, rechts
de socialisten. Ik neem voor elk district
het hoogste cijfer door een candidaat der
geallieerden behaald en tel dit van alle
negen districten te zaam. Evenzoo doe ik
met de op socialisten uitgebrachte stemmen.
Resultaat is dan dat op de verbonden
partijen zijn uitgebracht 15954 stemmen
en op de Soc.-üem. 6024- stemmen. Volgens
de wet der E. V. deelen wij beide getallen
door l, 2, 3, 4 enz. De grootste quotiënten
zullen aangeven hoe de zestien gekozenen
over beide lijsten moeten worden verdeeld.
En zie dan hier de uitslag:
Geallieerden. Soc.-Dem.
15951 227!)
7077 1994
5318 1772
3988 1595
3190 1450
2ü59 1329
6024
3H12
2008
1505
12Ui
Waaruit blijkt dat van de 1G zetels
waarom gestreden werd, de geallieerden
recht hadden op 12, de Soc.-Dem. op 4.
Verdere toelichting is geloof ik onnoodig.
Maar een kleine vraag nog ? Vroeger was
ik groot bewonderaar van het programma
der kiesvereeniging »Amsterdam". Een der
punten, waarvoor men strijden zou was ook
de Evenredige Vertegenwoordiging. Hoe
staat 't daarmee nu bij de Vrijz.-Dem.
Vereeniging? Is dit punt van de agenda
afgevoerd? Dat zou zonderling zijn. Of
komt het er nog op voor ? Neen, maar,
dat zou toch. ,..
Vreemd! Vreemd!....
H. H. JR.
Een zalvend woordje.
Dr. Bronsveld is allesbehalve tevreden
over den afloop der verkiezingen.
Zijn christelijk-historische kiezers heb
ben zich op het sleeptouw laten nemen
door dr. De Visser, gemeene zaak gemaakt
met Roomschen en Kuyperianen, en alzoo
»de vijanden van onze Ned. Hen. Kerk en het
protestantisme" doen toenemen in kracht.
Hij brengt dan ook een eeresaluut aan
de christelijk-historischen te Utrecht, die
getrouw zijn gebleven aan den Bond, en
in de Kamer hebben gebracht de heeren
Van Karnebeek en Roëll.
» Wordt ik, door dit te zeggen ,antichristelijk"
of een bondgenoot van het ^ongeloof"? Wij
willen daarop niet antwoorden.
Inderdaad, dat is nogal leuk gesproken.
Verbeeld u, wil dr. Bronsveld zeggen,
wie zou mij, niemand minder of meer
dan B'onsveld zelf, kunnen verdenken van
anti-christelijkheid; zijn mijn toga en baret
dan geen afdoende bewijzen, dat ik, als
ik de ongeloovigen boven de geloovigen ver
kies, ik dit doe, om het geloof te be
vorderen, geenszins mij zelf, maar Christus
tot eere ?
Daarna vervolgt hij:
,Men zegt dat dr. A. Kuyper nu minister zal
worden. Dit hoop ik niet.
»Wat ons tot het uitspreken van dit woord
beweegt is geen haat tegen dr. Kuyper. Maar
wie is de woordvoerder van de
anti.revolutionaire partij, haar talentvol hoofd uitgezonderd ?
» Welk staatkundig anti-revolutionair blad is,
de Standaard uil genomen, de moeite waard om
te te lezen? Daar zijn andere organen, die de
Standaard secondeeren, maar zij zija tevens
kerkelijk gekleurd, en herhalen wat in het hoofd
orgaan wordt voorgezegd. Men moet dus, wil
men de anti-revolutionaire partij bestrijden, zich
wel keeren tegen dr. Kuyper. Al ware het al
leen om de eentonigheid te vermijden, zou ik
ook wel wenschen, dat de anti-revolutinaire
partij meedere woordvoerders had in de pers.
Men neme eens de Standaard ter hand, wanneer
dr. Kuyper zijn vacantie geniet.
//Haat bezielt mij niet maar liefde voor
mijn volk en mijn Kerk. Ik breng niet op de
publieke markt, wat al grievende dingen ik
dragen moet, en hoe weinig profijtelijk voor
het vleesch mijn pal staan is tegenover de kolos
sale macht van de anti-revolutionaire partij.
Maar is het mijn schuld, dat ik in dr. Kuyper
wel een groot talent, maar niet een groot
karakter huldigen kan?"
Zoo ziet men: Bronsveld haat Kuyper
niet. Nu, dat zou ook moeilijk kunnen.
Reeds in den eersten tijd heette het van
de christenen: ziet, hoe lief zij elkander
hebben! En na zooveel eeuwen van
gemoedsveredeling en gevoelsverfijning is het
immers ganschelijk overbodig, dat de eene
theoloog aangaande den anderen nog zal
zeggen: ik haat hem niet. Dat wisten wij
nu wel.
Verder, dat de anti-revolutionaire pers
alleen op Kuyper kan bogen en voor de
rest zich te behelpen heeft met schrijvers.
wier artikelen, mochten zij dan ook al
Bronsvelds eigen losse praatjes, zoo vol
geest en pit! in menig opzicht in de schaduw
stellen den ontwikkelden smaak van on
zen dichter en prozaschrijver niet kunnen
bevredigen... waarlijk, met en zonder chris
telijke liefde, behoefde dit ter nauwernood
vermeld.
Ook dat een zoo groot christen-strijder
die niets anders bedenkt, dan den wil zijns
Gods, veel «grievende dingen moet dragen"
en dat zijn »palstaan" weinig profijtelijk
is voor 's mans »vleesch", och ja, al had
hij dit nu ook zelf niet »op de publieke
markt gebracht" wij zouden het hebben
vermoed; 't spreekt van zelf.... Bronsveld
de Kruisdrager!
Wanneer men den Utrechtschen predi
kant zich zijn hart zoo ziet ontsluiten,
komen natuurlijk niet alleen de Utrechtsche
kiezers, die een »eeresaluut" ontvingen,
maar ook nieuwsgierigen van allerlei slag
daarin een kijkje nemen. Eerlijk gezegd,
wij zelf hebben niet kunnen nalaten voor
een enkele keer eens door dat openstaande
deurtje te gluren .... mét de vraag op de
lippen: »Wat ligt er dan toch wel op den
bodem van dit gemoed ?
»Haat bezielt mij niet, maar liefde voor
mijn volk en mijn kerk," schreef Brons
veld. ... en zoo werd het plicht ons
een nauwkeurige voorstelling te vormen
van dat lieve voorwerp, »kerk' geheeten,
waaraan 's mans harte is verpand. Welnu,
die »kerk", heet in hetzelfde stukje proza
»onze Nederl. Herv. Kerk." Dat Genoot
schap geniet dus Bronsvelds warme gene
genheid. Maar hier komen wij te staan voor
een raadsel. Immers dr. Bronsveld is een
zeer ernstig beginselvast individu.... en
de Nederl. Herv. Kerk wel bekend, is het
potsierlijkste en beginpeJlQoste lichaam, dat
ooit op deze aarde belangstelling heeft
gevraagd. De Ned. Herv. Kerk is een
verzameling van menschen, die, natuurlijk
zonder aan de liefde te kort te doen, als
geloovige en ongeloovige christenen elkaar
gaarne uit de gemeenschap zouden wer
pen Rechts de rechtzinnigen, en links de
»Godloochenaars" of «Godslasteraars," in
verschillende graden van hun euvel, maar
allen te zamen leden van n
zaligheidsinstituut, dat alleen ter wille van het
Staatsgeld als een eenheid wordt bewaard.
Werd er aan de rijksuitkeering van gelden
voor predikanten, hooger onderwijs, enz.
heden een eind gemaakt, morgen zouden
de broeders en zusters, die elkander even
min haten als Bronsveld Kuyper, maar
toch liever elkanders rug, dan eikaars
bpminnelijk aangezicht zien, elk huns weegs
gaan en de Ned. Herv. Kerk ware er
voor goed als zoodanig geweest.
De ziel van de ne Ned. Herv. Kerk
is sedert minstens veertig jaren, zoo het
geoorloofd is haar stoffelijk uittebeelden,
niet anders geweest dan een... geldzak..;
een betrekkelijk nogal welgevulde geldzak.
Aan deze oude, voor niemand, voor zoo
ver wij weten, verrassende waarheid werd
dezer dagen nog eens herinnerd door
Dr. Betz, die nopens de uitkeering aan
verschillende kerkgenootschappen als volgt
in den Tijdspiegel schrpef:
yZoo kent de grondwet in art. 371 aan
,/onderscheideoe godsdienstige gezindheden of
derzelver leeraars" geld uit de staatskas toe en
vergunt voorts, die betaling aan leeraars uit te
breiden. Na wordt door belanghebbenden beweerd
dat de gelden, volgens het voorschrift van het
eerste lid uitbetaa'd, grootendeels eenvoudig als
rente voortvloeien uit goederen, aan de kerkelijke
gemeenten indertijd ontnomen en later door den
staat genaast. Wat die naasting betreft, zoowel
in 17Ü3 als in 1SOS werd van haar uitdrukkelijk
alles uitgesloten wat bizonder eigendom was ;
en wat betreft het ontnemen van gelden aan
de kerkelijke gemeenten bij gelegenheid der
kerkhervorming, mannen van gezag weerspreken
dat daaruit eenig recht voor de Hervormde
Kerk onzer dagen af te leiden is. Zoo oordeelde
Thorbecke, zoo ook Buys, welke beiden, behalve
wegens hunne bekwaamheid, ook nog als voor
standers der subsidiëering van kerkgenootschap
pen onwraakbare getuigen zijn. Beiden ontkennen
elke privaatrechtelijke aanspraak, Buys zelfs
met de bijvoeging //dat verreweg de meeste
rechtsgeleerden, die zich in deze eeuw met
bedoelde vraag inlieten, tot de slotsom kwamen,
dat van een recht der hervormde kerk op de
goederen, door de geestelijke kantoren beheerd,
geen sprake zijn kan" 1).
//Wat de grondwet beveelt moet nochtans
betaald worden, hoe onbillijk het zij. Doch er
zijn ook nog betalingen, die zij toelaat, maar
niet beveelt, en welke de wetgever dus alvast
had kunnen schrappen zonder een letter in de
grondwet te wijzigen, noch zich aan haar te
vergrijpen ; later hopen wij dan de sociale recht
vaardigheid te betrachten door uit de grondwet
alle verplichting tot geldelijke toelagen aan
godsdienstige gezindheden weg te nemen, blij
vende intusschen onverlet de bevoegdheid dier
gezindheden om beweerde privaatrechtelijke aan
spraken door een rechterlijk vonnis te doen
l1 De Grondwet. Toelichting en kritiek. II, 524,
noot; zie ook 530?531.
bekrachtigen. Bij deze grondwetsherziening
keeren wij terug tot, art. 21 der Staatsregeling
van 1798: Elk Kerkgenootschap zorgt voor
het onderhoud van zijnen Eerdienst, deszelfs
Bedienaaren en Gestigten"; en wij worden
daarbij fl nk geholpen door de
christelijk-historischen, die immers in de beginselen der fransche
revelatie een doorwerken van het protestantisme
zien.
,In plaats echter van blij te zijn ('at het bij
de jongste grondwetsherziening nog zulk een
vaart niet liep, richtte de Hervormde Kerk haar
gulzigen blik toen alweder op verschen buit.
De staatskommissie wenschte dat ten minste
verhooging der geldelijke bijdragen voortaan
zou verboden zijn. Doch de synode wees op de
mogelijke droogmaking der Zuiderzee, waardoor
Nederland eene of meer provinciën rijker zou
worden. In die nieuwe provinciëen, welke nog
niet bestonden, was stellig nooit een cent ge
roofd of genaast, wat niet wegnam dat, volgens
de synode, de grondwet aan hare ,verplichting"
zou te kort doen indien zij de gelegenheid op
hief om ook daar aan het bijpassen te gaan.
Of waren er altemet reeds kerkgenootschappen
in zee"?
Het is ons niet bekend, of in die synode,
waarin de belangen der Ned. Herv. kerk
met het oog op de droogmaking der Zui
derzee werden bepleit, ook Ds. Bronsveld
zitting had. Doch dat de Ned. Herv.
kerk door dezen eerwaarde zoo bemind,
slechts n geloofsartikel bezit, waarover
alle hare leden het eens zijn, dat n.l.
men het Staatsgeld moet weten te behouden,,
kan moeielijk worden ontkend. En nu
schijnt het toch een raadsel, hoe zulk
een vroom, gemoedelijk, idealiseerend man
als^Bronsveld, zulk een kerk de liefde van
zijn hart kan blijven schenken.
Kuyper, zoo verklaart hij, behoort geen
minister te worden. Dat schrijft hij, geens
zins omdat hij hem zou haten, maar wijl hij
in den leidsman der Antirevolutionairen,
wel een talent, maar niet een groot karak
ter huldigen kan.
Nu in 't midden gelaten of Kuyper
een karakter is Minister wezen en
man van karakter zijn ... ziedaar twee.
Men zou bovendien de vraag kunnen stel
len, of niet onder zekere omstandigheden
juist het gebrek aan karakter het minis
ter zijn mogelijk maakt! Wij zullen
ook hierover niet handelen ... maar n
zaak meenen wij toch in het midden te
moeten brengen : indien men een ander met
het vooruitzicht op diens ministerschap,
karakter ontzegt, behoort men zelf althans
karakter te toonen. En hoe zal men dit
ontdekken, bij het lezen van Ds. Brons
veld zalvend woordje ?
Karakter en een geloovig man, die liefde
heeft voor de Ned. Herv. kerk, waarin
het hem zoo dierbaar geloof op elke denk
bare wijze dag aan dag wordt afgebroken ;
alsof de kerk hem om haar stoffelijke mid
delen, meer waard was dan de zaligheid
zijner broederen !
Nu moge het zeer wel te begrijpen zijn,
dat Ds. Bronsveld met de zijnen, liever de
Conservatief liberalen een handje helpt,
dan zich aansluit bij de Antirevolutionairen,
die voor hun geloof een kerk zonder staats
subsidie hebben gesticht met een Univer
siteit daarnevens. Maar aan welke zij
blinkt hier karakter?
Opmerkelijk is het, hoe juist deze man
lessen uitdeelt aan de Christenen binnen
en buiten zijn kerk.
//Nu de naam van christen" een aanbeveling
wordt, om carnrre te mnk^u, nu zal op groote
schaal het //christendom" worden aangekweekt.
Maar het zal zijn een //stembub"-christendom.
Reeds nu zien wij er gekozen in onze vertegen
woordigende lichamen, wier Chr stendom" eti
quette is, en niets meer. Het is er van buiten
op vastgekleefd. O, hoe duur zullen wij voor
dien scliijn moeten boaten. Duizendmaal liever
een liberaal, die eerlijk zegt: //ik beu geen
Christen, maar heb eerbied voor uwe godsdien
stige overtuiging", dan een verkiezings-Christen,
die alle reden geeft tot de verdenking, dat hij
het geloof aanwendt als een ladder, welker
opperste echter niet in den hemel reikt en
waarlangs men geen engelen, maar aardsche
voordeelen en wereldsche geneuchten ziet op
en nederdalen."
Ah, ik; ken jelui wel, zegt hij; ik weet
wat voor vleesch ik in de kuip heb; stem
bus-christenen, die niet eens geloovig zijn,
maar die azen op voordeel en geneuch
ten ... O, dat egoiste volk. ..!
De Nederlander van de Savornin Lohman
heeft die beschuldiging naar Bronsveld
zelf teruggezonden en hem verweten, dat
het juist hem en de zijnen om voordeelen
en geneuchten is te doen; met dat oude
stelsel van bevoorrechting en van staats
godsdienst.
»Dit stelsel kweekt een schijn-christendom,
kweekt onoprechtheid ea huichelarij. Juist daar
om achten wij dit stelsel niet een middel tot
vordering van het Koninkrijk Gods, maar het
tegendeel.
»En in zoover ook dr. B. nu en dan nog
symptomen vertoont van voorkeur voor dit
stelsel b.v. waar hij jarenlang verontwaardigd
was, omdat een R.-K. benoemd was tot curator
van een Rijksuniversiteit daar zij de her
lezing van zijn waarschuwing ook hemzelf aan
bevolen."
En inderdaad: waarom zouden de
chriatelijk-historische kerkchristenen die vol
gens Bronsveld veel meer invloed hadden
kunnen uitoefenen en winst kunnen beha
len niet zelf stembus-christenen zijn; ter
wijl het hun toch te doen is om de onstoffelijke
en stoffelijke voordeelen te blijven genieten
van een door den Staat onderhouden kerk ?
Aan hen, die dit beginsel van «hebben is
hebben en krijgen is de kunst", nogal in
den naam des geloofs, zóó getrouw blij
ven, dat zij zelfs owgeloovigen kiezen, om
maar geen schade te lijden van Kuypers'
voor hun beurs en positie onvoordeelige
kerkrevolutie, brengt immers Bronsveld een
eeresaluut! Anders gezegd: deze, uit het
oogpunt van 't idealisme en het geloof be
schouwd, volkomen beginselloozen zijn de
mannen naar Bronsveld's kerklievend hart!
En dat preekt dan nog de zelfverlooche
ning, en wijst voor zichzelf en zijn getrou
wen, tot stichting en leering van die brave
wereld, op een Jacobsladder, die heusch ten
hemel reikt, en waarlangs louter engeltjes,
o, zulke lieve engeltjes, »opdalen" en
nederdalen.
't Is fraai!
En wat gaat ons nu dezen kerkvriend
en kerkvader Bronsveld aan?
We zouden volstrekt geen reden hebben
over zijn kerkpolitiek te spreken, hadde zijn
optreden niet iets zeer piquants in verband
met de partij, die als het eerste artikel harer
belijdenis sedert een halve eeuw reeds
heeft erkend: Scheiding van kerk en Slaat.
Deze zelfde heer Bronsveld toch beslist
over het wel en iet wee der liberale
partij indien zijn christelijk historische
kerkleden hem maar willen volgen bij de
stembus. Want wanneer de «vrijzinnigen11
het, onder dit kiesrecht, weder van de
»kerkelijken" zullen winnen, dan moeten zij hun
best doen, natuurlijk tegen hun beginsel in,
steun te zoeken bij den Utrechtschen prelaat.
Dit is voor hen de eenige weg.
Indien er b.v. door het kabinet der
nieuwe meerderheid eens iets werd voor
gesteld, tot hft losser maken van den
financieelen band tusschen Staat en Kerk,
hetzij door het salarieeren van leeraren,
hetzij door het bekostigen van kerkelijk
hooger onderwijs te beperken zouden het
juist de liberalen moeten zijn, die achter
Bronsveld aan wandelend, zich verzetten
tegen zulk een bedrijf!
Met Bronsveld wordt de liberale partij,
de partij van scheiding tusschen Kerk en
Staat, de vurige verdedigster van dat half
verzakte bolwerk, de Nederl. Herv. Kerk.
Alleen op deze voorwaarde komt ze, zon
der grondwetsherziening en algemeen
stemrecht nog eens uit de klem. Daarom kan
men er o. i. op rekenen, dat reeds dadelijk
in hét liberale kamp, de zalvende woorden
van den Utrechtschen predikant met in
stemming zijn vernomen.
De Vrouw en de Stembus.
(Ingezonden).
»Maar, me beste mevrouwtje, dat kunt
u toch niet meenen ? 't Is over elven;
dat is toch wat te laat voor eene dame,
om alleen over straat te gaan ?"
't Is wel al een jaar of zes geleden, dat
de gemoedelijke ouwe heer Renard mij
aldus zijne verwondering en zachte af
keuring te kennen gaf over mijn voornemen
om, na afloop van eene comitévergadering,
die wij beiden hadden bijgewoond,
ungeleitet nach Hause te willen gaan.
»Zeker meen ik het, meneer. En ik laat
mij heusch niet afbrengen van mijne ge
dragslijn in dezen, die ik al eenigen tijd
volg. Al lang is er iets in mij tegen in
opstand gekomen, dat wij vrouwen na een
bepaald uur van den dag steeds «gecha
peronneerd" moeten worden ; al lang gevoel
ik ook iets als van medelijden met de
heeren, die altijd maar klaar moeten staan,
om de vervelendste, zoowel als de meest
onderhoudende dame naar huis te geleiden.
Al lang voel ik het als een onrecht, dat
de mannen na een bepaald uur van den
dag de straat als hun particulier domein
beschouwen, voor zich... en voor de on
gelukkige schepsels, op wie wij, fatsoenlijke
vrouwen, zoo graag laag neerzien. En 't
komt mij voor, dat op ons, ernstiger
vrouwen, de plicht rust om eenvoudig
onzes weegs te gaan, waar onze
beroepsof andere bezigheden bet meebrengen, dat
wij na het officieele uur van de straat
gebruik maken.
De straat is 's avonds laat geene plaats
voor eenzame fatsoenlijke vrouwen, zegt
u ? Maar is ze dan wél goed genoeg voor
de mannen ? Zijn het dan niet onze vaders,
onze broers, onze echtgenooten, onze vrin
den, die mannen ? Heeft de vader zich
niet even onbesmet te bewaren, als de
moeder; verlangt de moeder hare zoons
niet in een even reine omgeving te weten,
als hare dochters? En wat is dan plicht
voor ons vrouwen: den mannen te laten