De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 14 juli pagina 1

14 juli 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1255 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 14 Juli. Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschlarul, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLÏA1OSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I M H O U D. YEBBE EN VAN NABIJ: Evenredige- en ongeëvenredigde vertegenwoordiging, (Ing.), (Slot), door H. H. Jr. Een zalvend woordje. Do Vrouw en de Stembas, (Ing.), door Berta van 't Sticht. Vorst HohenJohe. KUNST EN LETTEREN: Muziekbeoordeelingen, doqr Ant. Averkamp. Tentoonstelling van buitenlandsche kunst, door W. S. Beeldende kunst te Batavia. Marie Marx-Koning, Het Beeld op de Bots, beoordeeld door J. Tersteeg. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Ziekenverpleging in het huisgezin, door J. H. van Eden, beoord. door dr. Koperberg. Een bekend en verdiensteiyk tijdgenoot, door J. H. R. SCHETSJES : De schoone wasch Naar het Duitsch van Olaf Rau. FEUILLETON: StudentenClara. Naar het Duitsch van Arnold Wellmer, III. RECLAMES. VOOR DAMES: Ouders, die hnn vak" niet verstaan, door G. C. StellingwerfJentink. Het werk van een ambitieus bestuurs lid, door J. F. van Uildriks, Keizer Jozef II en zy'n zuster Marie Antoinette. Allerlei, door Caprice. Een vertrouwelijk gesprek, door V. SCHAAK SPEL. PINANCIEELE EN OECONOM8CHE KBONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKHA83EN. ADVER TENTIËN. Evenredige en ongeëven redigde vertegenwoordiging. (Ingezonden). (S l o t). De verkiezing voor den gemeenteraad en vooral ook de daaruit voortkomende herstemming gaven mij nog eens aanlei ding tegen het onrechtvaardige huidige kiessysteem te op te komen. La force prime Ie droit! Dat zoo zegt men was de lijfspreuk van Bismarck. Maar de Amsterdamsche Kiesvereenigingen-bestuurdert j es, ij zeren- kan seliertjes van taai-taai, meenden ook onder dit devies: «Macht gaat boven recht" te mogen strijden. En zelfs de Vrijz.-Democraten, die enkele dagen te voren nog zoo broeder lijk met de Socialisten waren samengegaan, verbonden zich met alle andere partijen, om zonder strijd samen de koek te deelen en op te eten en de S. D. A. P. ers te laten toekijken. Nu moge het waar zijn dat de houding van sommige voormannen dier partij niet geschikt geweest is veel sympathie op te wekken; dat hun regeeringssysteem in ons land slechts een beperkt aantal aanhan gers vindt, dit alles mocht geen reden zijn deze groep burgers door overmacht dood te drukken. Want ook zij meenen als de anderen dat hun politiek de beste en goedkoopste in 't gebruik is. Was 't vroeger begrijpelijk, dat minder heden van geheel verschillende politieke gezindheid -zich verbonden, om een paar zetels te krijgen, die hun rechtmatig toe kwamen, thans waren 't meerderheden die zich verbonden om n minderheid als een melaatsche uit te bannen, uit te stooten. En met welk recht? Een en alleen niet het recht van den Sterkste! La Force prime Ie Droit! Engeland en Transvaal! Rusland en Finland! De verbonden kiesvereenigin gen en de S. D. A. P.-ers. Men verdenke mij heusch niet, verde diger der parlementaire socialisten te zijn; ik vraag alleen uw aandacht voor waar heid en rechtvaardigheid. Ik heb over genoemde partij mijn eigen ideeën die hier bij niet behoeven uiteen gezet te worden, doch waarvan ik alleen wil mededeelen dat ik ze niet gaarne als meerderheid in een onzer regeeringslichamen zou begroeten. Dit doet echter niets ter zake. De weinig groote geestdrift, die wij Nederlan ders bij verkiezingen aan den dag leggen, zal bepaald na het vunzig geknoei van 5 Juli nog wel wat afkoelen. Want elk eerlij k-denkend mensch moet een walg krijgen van die politieke knoei winkel. Of de socialisten, later als ze wat krach tiger zijn, beter zullen handelen dan de anderen ? Ik twijfel er hard aan. Toch is het verwijt hen dezer dagen naar het hoofd ge slingerd, dat zij n.l. even exclusief zouden zijn als de anderen, door uitsluitend Soc.Detn. te candideeren, te dwaas om alleen te loopen. Immers de handschoen was hun toegeworpen en zij raapten hem op. Erger echter is wat we in Belgiëzien gebeuren. In de Borinage een gedeelte der provincie Henegouwen hebben de socialisten de besliste meerderheid. Deze Waalsche socialisten ijveren sinds verscheidene maanden om in het partij programma de woorden: Algemeen Kies recht met E.V. te vervangen door Algemeen Kiesrecht. Een pogen dus om later dezelfde onrechtvaardigheden te kunnen begaan, die anderen hun voorgedaan hebben. De Vlaamsche socialisten zijn 't hierin echter Biet met hen eens. Hoe 't zij, wanneer het beginsel eenmaal wortel geschoten heeft dat de samenstelling der regeeringslichamen recht evenredig moet zijn aan de getalsterkte der politieke partijen waaruit het kiezerscorps bestaat, dan zullen geen tinnegieters van welke cóterie ook in staat zijn dezen kiem van rechtvaardigheid te dooden. En nu nog iets over de gemeenteraads verkiezingen. Ik wil enkel wat doode cijfertjes onder elkaar zetten, die duidelijker dan de be kwaamste advocaat het doen kon, bewijzen zullen hoe groot onrecht weer is geschied. Links staan de verbonden partijen, rechts de socialisten. Ik neem voor elk district het hoogste cijfer door een candidaat der geallieerden behaald en tel dit van alle negen districten te zaam. Evenzoo doe ik met de op socialisten uitgebrachte stemmen. Resultaat is dan dat op de verbonden partijen zijn uitgebracht 15954 stemmen en op de Soc.-üem. 6024- stemmen. Volgens de wet der E. V. deelen wij beide getallen door l, 2, 3, 4 enz. De grootste quotiënten zullen aangeven hoe de zestien gekozenen over beide lijsten moeten worden verdeeld. En zie dan hier de uitslag: Geallieerden. Soc.-Dem. 15951 227!) 7077 1994 5318 1772 3988 1595 3190 1450 2ü59 1329 6024 3H12 2008 1505 12Ui Waaruit blijkt dat van de 1G zetels waarom gestreden werd, de geallieerden recht hadden op 12, de Soc.-Dem. op 4. Verdere toelichting is geloof ik onnoodig. Maar een kleine vraag nog ? Vroeger was ik groot bewonderaar van het programma der kiesvereeniging »Amsterdam". Een der punten, waarvoor men strijden zou was ook de Evenredige Vertegenwoordiging. Hoe staat 't daarmee nu bij de Vrijz.-Dem. Vereeniging? Is dit punt van de agenda afgevoerd? Dat zou zonderling zijn. Of komt het er nog op voor ? Neen, maar, dat zou toch. ,.. Vreemd! Vreemd!.... H. H. JR. Een zalvend woordje. Dr. Bronsveld is allesbehalve tevreden over den afloop der verkiezingen. Zijn christelijk-historische kiezers heb ben zich op het sleeptouw laten nemen door dr. De Visser, gemeene zaak gemaakt met Roomschen en Kuyperianen, en alzoo »de vijanden van onze Ned. Hen. Kerk en het protestantisme" doen toenemen in kracht. Hij brengt dan ook een eeresaluut aan de christelijk-historischen te Utrecht, die getrouw zijn gebleven aan den Bond, en in de Kamer hebben gebracht de heeren Van Karnebeek en Roëll. » Wordt ik, door dit te zeggen ,antichristelijk" of een bondgenoot van het ^ongeloof"? Wij willen daarop niet antwoorden. Inderdaad, dat is nogal leuk gesproken. Verbeeld u, wil dr. Bronsveld zeggen, wie zou mij, niemand minder of meer dan B'onsveld zelf, kunnen verdenken van anti-christelijkheid; zijn mijn toga en baret dan geen afdoende bewijzen, dat ik, als ik de ongeloovigen boven de geloovigen ver kies, ik dit doe, om het geloof te be vorderen, geenszins mij zelf, maar Christus tot eere ? Daarna vervolgt hij: ,Men zegt dat dr. A. Kuyper nu minister zal worden. Dit hoop ik niet. »Wat ons tot het uitspreken van dit woord beweegt is geen haat tegen dr. Kuyper. Maar wie is de woordvoerder van de anti.revolutionaire partij, haar talentvol hoofd uitgezonderd ? » Welk staatkundig anti-revolutionair blad is, de Standaard uil genomen, de moeite waard om te te lezen? Daar zijn andere organen, die de Standaard secondeeren, maar zij zija tevens kerkelijk gekleurd, en herhalen wat in het hoofd orgaan wordt voorgezegd. Men moet dus, wil men de anti-revolutionaire partij bestrijden, zich wel keeren tegen dr. Kuyper. Al ware het al leen om de eentonigheid te vermijden, zou ik ook wel wenschen, dat de anti-revolutinaire partij meedere woordvoerders had in de pers. Men neme eens de Standaard ter hand, wanneer dr. Kuyper zijn vacantie geniet. //Haat bezielt mij niet maar liefde voor mijn volk en mijn Kerk. Ik breng niet op de publieke markt, wat al grievende dingen ik dragen moet, en hoe weinig profijtelijk voor het vleesch mijn pal staan is tegenover de kolos sale macht van de anti-revolutionaire partij. Maar is het mijn schuld, dat ik in dr. Kuyper wel een groot talent, maar niet een groot karakter huldigen kan?" Zoo ziet men: Bronsveld haat Kuyper niet. Nu, dat zou ook moeilijk kunnen. Reeds in den eersten tijd heette het van de christenen: ziet, hoe lief zij elkander hebben! En na zooveel eeuwen van gemoedsveredeling en gevoelsverfijning is het immers ganschelijk overbodig, dat de eene theoloog aangaande den anderen nog zal zeggen: ik haat hem niet. Dat wisten wij nu wel. Verder, dat de anti-revolutionaire pers alleen op Kuyper kan bogen en voor de rest zich te behelpen heeft met schrijvers. wier artikelen, mochten zij dan ook al Bronsvelds eigen losse praatjes, zoo vol geest en pit! in menig opzicht in de schaduw stellen den ontwikkelden smaak van on zen dichter en prozaschrijver niet kunnen bevredigen... waarlijk, met en zonder chris telijke liefde, behoefde dit ter nauwernood vermeld. Ook dat een zoo groot christen-strijder die niets anders bedenkt, dan den wil zijns Gods, veel «grievende dingen moet dragen" en dat zijn »palstaan" weinig profijtelijk is voor 's mans »vleesch", och ja, al had hij dit nu ook zelf niet »op de publieke markt gebracht" wij zouden het hebben vermoed; 't spreekt van zelf.... Bronsveld de Kruisdrager! Wanneer men den Utrechtschen predi kant zich zijn hart zoo ziet ontsluiten, komen natuurlijk niet alleen de Utrechtsche kiezers, die een »eeresaluut" ontvingen, maar ook nieuwsgierigen van allerlei slag daarin een kijkje nemen. Eerlijk gezegd, wij zelf hebben niet kunnen nalaten voor een enkele keer eens door dat openstaande deurtje te gluren .... mét de vraag op de lippen: »Wat ligt er dan toch wel op den bodem van dit gemoed ? »Haat bezielt mij niet, maar liefde voor mijn volk en mijn kerk," schreef Brons veld. ... en zoo werd het plicht ons een nauwkeurige voorstelling te vormen van dat lieve voorwerp, »kerk' geheeten, waaraan 's mans harte is verpand. Welnu, die »kerk", heet in hetzelfde stukje proza »onze Nederl. Herv. Kerk." Dat Genoot schap geniet dus Bronsvelds warme gene genheid. Maar hier komen wij te staan voor een raadsel. Immers dr. Bronsveld is een zeer ernstig beginselvast individu.... en de Nederl. Herv. Kerk wel bekend, is het potsierlijkste en beginpeJlQoste lichaam, dat ooit op deze aarde belangstelling heeft gevraagd. De Ned. Herv. Kerk is een verzameling van menschen, die, natuurlijk zonder aan de liefde te kort te doen, als geloovige en ongeloovige christenen elkaar gaarne uit de gemeenschap zouden wer pen Rechts de rechtzinnigen, en links de »Godloochenaars" of «Godslasteraars," in verschillende graden van hun euvel, maar allen te zamen leden van n zaligheidsinstituut, dat alleen ter wille van het Staatsgeld als een eenheid wordt bewaard. Werd er aan de rijksuitkeering van gelden voor predikanten, hooger onderwijs, enz. heden een eind gemaakt, morgen zouden de broeders en zusters, die elkander even min haten als Bronsveld Kuyper, maar toch liever elkanders rug, dan eikaars bpminnelijk aangezicht zien, elk huns weegs gaan en de Ned. Herv. Kerk ware er voor goed als zoodanig geweest. De ziel van de ne Ned. Herv. Kerk is sedert minstens veertig jaren, zoo het geoorloofd is haar stoffelijk uittebeelden, niet anders geweest dan een... geldzak..; een betrekkelijk nogal welgevulde geldzak. Aan deze oude, voor niemand, voor zoo ver wij weten, verrassende waarheid werd dezer dagen nog eens herinnerd door Dr. Betz, die nopens de uitkeering aan verschillende kerkgenootschappen als volgt in den Tijdspiegel schrpef: yZoo kent de grondwet in art. 371 aan ,/onderscheideoe godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars" geld uit de staatskas toe en vergunt voorts, die betaling aan leeraars uit te breiden. Na wordt door belanghebbenden beweerd dat de gelden, volgens het voorschrift van het eerste lid uitbetaa'd, grootendeels eenvoudig als rente voortvloeien uit goederen, aan de kerkelijke gemeenten indertijd ontnomen en later door den staat genaast. Wat die naasting betreft, zoowel in 17Ü3 als in 1SOS werd van haar uitdrukkelijk alles uitgesloten wat bizonder eigendom was ; en wat betreft het ontnemen van gelden aan de kerkelijke gemeenten bij gelegenheid der kerkhervorming, mannen van gezag weerspreken dat daaruit eenig recht voor de Hervormde Kerk onzer dagen af te leiden is. Zoo oordeelde Thorbecke, zoo ook Buys, welke beiden, behalve wegens hunne bekwaamheid, ook nog als voor standers der subsidiëering van kerkgenootschap pen onwraakbare getuigen zijn. Beiden ontkennen elke privaatrechtelijke aanspraak, Buys zelfs met de bijvoeging //dat verreweg de meeste rechtsgeleerden, die zich in deze eeuw met bedoelde vraag inlieten, tot de slotsom kwamen, dat van een recht der hervormde kerk op de goederen, door de geestelijke kantoren beheerd, geen sprake zijn kan" 1). //Wat de grondwet beveelt moet nochtans betaald worden, hoe onbillijk het zij. Doch er zijn ook nog betalingen, die zij toelaat, maar niet beveelt, en welke de wetgever dus alvast had kunnen schrappen zonder een letter in de grondwet te wijzigen, noch zich aan haar te vergrijpen ; later hopen wij dan de sociale recht vaardigheid te betrachten door uit de grondwet alle verplichting tot geldelijke toelagen aan godsdienstige gezindheden weg te nemen, blij vende intusschen onverlet de bevoegdheid dier gezindheden om beweerde privaatrechtelijke aan spraken door een rechterlijk vonnis te doen l1 De Grondwet. Toelichting en kritiek. II, 524, noot; zie ook 530?531. bekrachtigen. Bij deze grondwetsherziening keeren wij terug tot, art. 21 der Staatsregeling van 1798: Elk Kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen Eerdienst, deszelfs Bedienaaren en Gestigten"; en wij worden daarbij fl nk geholpen door de christelijk-historischen, die immers in de beginselen der fransche revelatie een doorwerken van het protestantisme zien. ,In plaats echter van blij te zijn ('at het bij de jongste grondwetsherziening nog zulk een vaart niet liep, richtte de Hervormde Kerk haar gulzigen blik toen alweder op verschen buit. De staatskommissie wenschte dat ten minste verhooging der geldelijke bijdragen voortaan zou verboden zijn. Doch de synode wees op de mogelijke droogmaking der Zuiderzee, waardoor Nederland eene of meer provinciën rijker zou worden. In die nieuwe provinciëen, welke nog niet bestonden, was stellig nooit een cent ge roofd of genaast, wat niet wegnam dat, volgens de synode, de grondwet aan hare ,verplichting" zou te kort doen indien zij de gelegenheid op hief om ook daar aan het bijpassen te gaan. Of waren er altemet reeds kerkgenootschappen in zee"? Het is ons niet bekend, of in die synode, waarin de belangen der Ned. Herv. kerk met het oog op de droogmaking der Zui derzee werden bepleit, ook Ds. Bronsveld zitting had. Doch dat de Ned. Herv. kerk door dezen eerwaarde zoo bemind, slechts n geloofsartikel bezit, waarover alle hare leden het eens zijn, dat n.l. men het Staatsgeld moet weten te behouden,, kan moeielijk worden ontkend. En nu schijnt het toch een raadsel, hoe zulk een vroom, gemoedelijk, idealiseerend man als^Bronsveld, zulk een kerk de liefde van zijn hart kan blijven schenken. Kuyper, zoo verklaart hij, behoort geen minister te worden. Dat schrijft hij, geens zins omdat hij hem zou haten, maar wijl hij in den leidsman der Antirevolutionairen, wel een talent, maar niet een groot karak ter huldigen kan. Nu in 't midden gelaten of Kuyper een karakter is Minister wezen en man van karakter zijn ... ziedaar twee. Men zou bovendien de vraag kunnen stel len, of niet onder zekere omstandigheden juist het gebrek aan karakter het minis ter zijn mogelijk maakt! Wij zullen ook hierover niet handelen ... maar n zaak meenen wij toch in het midden te moeten brengen : indien men een ander met het vooruitzicht op diens ministerschap, karakter ontzegt, behoort men zelf althans karakter te toonen. En hoe zal men dit ontdekken, bij het lezen van Ds. Brons veld zalvend woordje ? Karakter en een geloovig man, die liefde heeft voor de Ned. Herv. kerk, waarin het hem zoo dierbaar geloof op elke denk bare wijze dag aan dag wordt afgebroken ; alsof de kerk hem om haar stoffelijke mid delen, meer waard was dan de zaligheid zijner broederen ! Nu moge het zeer wel te begrijpen zijn, dat Ds. Bronsveld met de zijnen, liever de Conservatief liberalen een handje helpt, dan zich aansluit bij de Antirevolutionairen, die voor hun geloof een kerk zonder staats subsidie hebben gesticht met een Univer siteit daarnevens. Maar aan welke zij blinkt hier karakter? Opmerkelijk is het, hoe juist deze man lessen uitdeelt aan de Christenen binnen en buiten zijn kerk. //Nu de naam van christen" een aanbeveling wordt, om carnrre te mnk^u, nu zal op groote schaal het //christendom" worden aangekweekt. Maar het zal zijn een //stembub"-christendom. Reeds nu zien wij er gekozen in onze vertegen woordigende lichamen, wier Chr stendom" eti quette is, en niets meer. Het is er van buiten op vastgekleefd. O, hoe duur zullen wij voor dien scliijn moeten boaten. Duizendmaal liever een liberaal, die eerlijk zegt: //ik beu geen Christen, maar heb eerbied voor uwe godsdien stige overtuiging", dan een verkiezings-Christen, die alle reden geeft tot de verdenking, dat hij het geloof aanwendt als een ladder, welker opperste echter niet in den hemel reikt en waarlangs men geen engelen, maar aardsche voordeelen en wereldsche geneuchten ziet op en nederdalen." Ah, ik; ken jelui wel, zegt hij; ik weet wat voor vleesch ik in de kuip heb; stem bus-christenen, die niet eens geloovig zijn, maar die azen op voordeel en geneuch ten ... O, dat egoiste volk. ..! De Nederlander van de Savornin Lohman heeft die beschuldiging naar Bronsveld zelf teruggezonden en hem verweten, dat het juist hem en de zijnen om voordeelen en geneuchten is te doen; met dat oude stelsel van bevoorrechting en van staats godsdienst. »Dit stelsel kweekt een schijn-christendom, kweekt onoprechtheid ea huichelarij. Juist daar om achten wij dit stelsel niet een middel tot vordering van het Koninkrijk Gods, maar het tegendeel. »En in zoover ook dr. B. nu en dan nog symptomen vertoont van voorkeur voor dit stelsel b.v. waar hij jarenlang verontwaardigd was, omdat een R.-K. benoemd was tot curator van een Rijksuniversiteit daar zij de her lezing van zijn waarschuwing ook hemzelf aan bevolen." En inderdaad: waarom zouden de chriatelijk-historische kerkchristenen die vol gens Bronsveld veel meer invloed hadden kunnen uitoefenen en winst kunnen beha len niet zelf stembus-christenen zijn; ter wijl het hun toch te doen is om de onstoffelijke en stoffelijke voordeelen te blijven genieten van een door den Staat onderhouden kerk ? Aan hen, die dit beginsel van «hebben is hebben en krijgen is de kunst", nogal in den naam des geloofs, zóó getrouw blij ven, dat zij zelfs owgeloovigen kiezen, om maar geen schade te lijden van Kuypers' voor hun beurs en positie onvoordeelige kerkrevolutie, brengt immers Bronsveld een eeresaluut! Anders gezegd: deze, uit het oogpunt van 't idealisme en het geloof be schouwd, volkomen beginselloozen zijn de mannen naar Bronsveld's kerklievend hart! En dat preekt dan nog de zelfverlooche ning, en wijst voor zichzelf en zijn getrou wen, tot stichting en leering van die brave wereld, op een Jacobsladder, die heusch ten hemel reikt, en waarlangs louter engeltjes, o, zulke lieve engeltjes, »opdalen" en nederdalen. 't Is fraai! En wat gaat ons nu dezen kerkvriend en kerkvader Bronsveld aan? We zouden volstrekt geen reden hebben over zijn kerkpolitiek te spreken, hadde zijn optreden niet iets zeer piquants in verband met de partij, die als het eerste artikel harer belijdenis sedert een halve eeuw reeds heeft erkend: Scheiding van kerk en Slaat. Deze zelfde heer Bronsveld toch beslist over het wel en iet wee der liberale partij indien zijn christelijk historische kerkleden hem maar willen volgen bij de stembus. Want wanneer de «vrijzinnigen11 het, onder dit kiesrecht, weder van de »kerkelijken" zullen winnen, dan moeten zij hun best doen, natuurlijk tegen hun beginsel in, steun te zoeken bij den Utrechtschen prelaat. Dit is voor hen de eenige weg. Indien er b.v. door het kabinet der nieuwe meerderheid eens iets werd voor gesteld, tot hft losser maken van den financieelen band tusschen Staat en Kerk, hetzij door het salarieeren van leeraren, hetzij door het bekostigen van kerkelijk hooger onderwijs te beperken zouden het juist de liberalen moeten zijn, die achter Bronsveld aan wandelend, zich verzetten tegen zulk een bedrijf! Met Bronsveld wordt de liberale partij, de partij van scheiding tusschen Kerk en Staat, de vurige verdedigster van dat half verzakte bolwerk, de Nederl. Herv. Kerk. Alleen op deze voorwaarde komt ze, zon der grondwetsherziening en algemeen stemrecht nog eens uit de klem. Daarom kan men er o. i. op rekenen, dat reeds dadelijk in hét liberale kamp, de zalvende woorden van den Utrechtschen predikant met in stemming zijn vernomen. De Vrouw en de Stembus. (Ingezonden). »Maar, me beste mevrouwtje, dat kunt u toch niet meenen ? 't Is over elven; dat is toch wat te laat voor eene dame, om alleen over straat te gaan ?" 't Is wel al een jaar of zes geleden, dat de gemoedelijke ouwe heer Renard mij aldus zijne verwondering en zachte af keuring te kennen gaf over mijn voornemen om, na afloop van eene comitévergadering, die wij beiden hadden bijgewoond, ungeleitet nach Hause te willen gaan. »Zeker meen ik het, meneer. En ik laat mij heusch niet afbrengen van mijne ge dragslijn in dezen, die ik al eenigen tijd volg. Al lang is er iets in mij tegen in opstand gekomen, dat wij vrouwen na een bepaald uur van den dag steeds «gecha peronneerd" moeten worden ; al lang gevoel ik ook iets als van medelijden met de heeren, die altijd maar klaar moeten staan, om de vervelendste, zoowel als de meest onderhoudende dame naar huis te geleiden. Al lang voel ik het als een onrecht, dat de mannen na een bepaald uur van den dag de straat als hun particulier domein beschouwen, voor zich... en voor de on gelukkige schepsels, op wie wij, fatsoenlijke vrouwen, zoo graag laag neerzien. En 't komt mij voor, dat op ons, ernstiger vrouwen, de plicht rust om eenvoudig onzes weegs te gaan, waar onze beroepsof andere bezigheden bet meebrengen, dat wij na het officieele uur van de straat gebruik maken. De straat is 's avonds laat geene plaats voor eenzame fatsoenlijke vrouwen, zegt u ? Maar is ze dan wél goed genoeg voor de mannen ? Zijn het dan niet onze vaders, onze broers, onze echtgenooten, onze vrin den, die mannen ? Heeft de vader zich niet even onbesmet te bewaren, als de moeder; verlangt de moeder hare zoons niet in een even reine omgeving te weten, als hare dochters? En wat is dan plicht voor ons vrouwen: den mannen te laten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl