Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 1257
bovengenoemde vereeniging het door de com
missie ontworpen loontarief eenzijdig a's voor
allen bindend werd aangenomen, ontstond hier.
tegen van de zijde der werklieden een hevige
oppositie, waarbij, op erkenning van het door
hunne vereeaiging aangenomen tarief aange
drongen werd. Hierover ontstond [een s'rijd,
welke in zoover ten gunste der werklieden ein
digde, dat hun recht, om in zake de loonregelmg
gekend te worden, althans in beginsel toege
geven werd. In 1878 werd door afgevaardigden
der beide vereenigmgen een overeenkomst ge
troffen, waarbij een minimum-loon werd
vastgssteld, de dagelijksche arbeidsduur op tien
uren werd bepaald, terwijl tevens werd aange
geven, op welke wijze het loon voor de ver
schillende werkzaamheden voor haar zou wordfn
berekend. Ecewel tevens door de instelling van
verzoeningsrade a en seheidsgerechten getracht
werd een goede uitvoering dezer overeenkomst
te verzekeren, zijn daarmede toch slechts geringe
resultaten bereikt. Slechts een betrekkelijk ge
ring deel der patroons verhoud z'eb, het tarief
toe te passen, terwijl allen hardnekkig weigerden
zicb te verbinden slechts zulke gezellen in dienst
te nemen, die op de bij de overeenkomst be
paalde voorwaarden hun leertijd hadden uitge
diend. Evenmin wilden dezen de vaststelling
der loontarieven uitsluitend door de beide
vereenigingen van patroons en gezellen doen ge
schieden, terwijl de werklieden weer bezwaar
hadden om voor gemeenschappelijke rekening een
tarief amt op te richten. Beide partijen waren
das met de overeenkomst weinig tevreden, het.
geen niet alleen op hare ontbinding uitliep, doch
tevens een groote werkstaking ten gevolge had,
welke van November 1891 tot Januari 1892
heeft geduurd en mat een nederlaag der werk
lieden is geëindigd.
Toen echter door dezen de arbeid op de oude
voorwaarden werd hervat, weigfrden zij tevens
langer deal uit te maken van de tariefcommissie
zoodat deze ontbonden werd.
Het thans volgende vierjarig tijdperk, waarin
dus elke band tusschen de beide organisaties
ontbrak en de arbeidsvoorwaarden weder door
individueele overeenkomsten werden bepaald,
kon uit den aard der zaak niet anders dan
nadeelige uitkomsten opleveren. Klaagden de
werklieden over herhaalde pogingen, om de
loonen te verlagen of den arbeidsduur te ver
lengen, alsmede over een sterke vermeerdering
van het vroeger aan bepaalde regelen gebonden
aantal leerlingen, de patroons waren evenmin
tevreden, omdat zij in de bovengenoemde han.
delingen een bron zagen van oneerlijke concur
rentie. Voeg hierbij dat de steeds stijgende
ontevredenheid het gevaar voor een nieuwe
botsing steeds vermeerderde, dan is het niet te
verwonderen, dat aan beide zijden de behoefte
werd gevoeld, om door het aangaan van een nieuw
verdrag de boven geschetste min gewenschte
toestanden te verbeteren. Hiertoe werden in
April 1896 onderhandelingen aangeknoopt, welke
gevoerd werden tusschen eene commissie van
patroonsvereeniging en eenige gezellen, welke
daartoe door hunne kameraden bij directe
keuze aangewezen werden. Deze ouderhan
delingen hadden een zeer guns-tig verloop,
zoodat na korten tijd 4e volgende overeen
komst kan worden aangegaan, welke door de
werkliedenvereenigiflg met groote meerderheid,
door de patroonsvereeniging eenstemmig werd
goedgekeurd, terwijl de laatste tevens voor
zijne leden de toepassing daarvan verplichtend
stelde. Er werd een gemengde tariefcommissie
ingesteld waarvoor beide deelen (patroons en
gezellen; beurtelings eeu voorzitter aanwijzen.
Deze is tevens voorzitter van het tarief-amt,
hetweik overigens uit drie patroons en drie
werklieden bestaat en door een bezoldigd be
ambte terzijde wordt gestaan. De commissie is
met de algemeene, het door haar benoemde
tarief-amt met de dagelijksche leiding der uit
de tariefgemeenschap voortspruitende werkzaam
heden bilast, waaronder in de eerste plaats
gerekend wordt een krachtige propaganda, om
het vastgestelde loontarief algemeen ingevoerd
te krijgen. Dit laatste, dat aanvankelijk met
een loonsverhooging en een vaststelling van
den arbeidsduur op negen uur 's daags gepaard
ging, werd voor vijf jaren aangegaan, met dien
verstande, dat wanneer niet op een gestadige
toenam?, van de, volgens het tarief werkende
patroons en gezellen, kan worden gewezen, c'e
overeenkomet door n der partijen reeds na
drie jaar kan worden opgezegd.
Op welke wijze nu deze overeenkomst ge
werkt heeft blijkt overtuigend nit het reeds
genoemde jaarverslag. Hoewel bet tarief-amt
aanvankelijk van beide zijden met wantrouwen
is bejegend, daar de werklieden van zijn op
treden een verzwakking hunner positie duchtten,
terwijl de werkgevers er door aan een
ongeweiischte controle werden onderworpen, is deze
instelling er niettemin in geslaafd niet alleen
om de aangegane overeenkomst door beide
partijen te doen eerbiedigen, doch tevens om
haar werkkring in steeds toenemende mate uit
breiden. Ia het begin waren si chts 16151 firma's
aangesloten, welk getal echter in den loop der
vijfjarige p:riodti meer dan verdubbeld is, terwijl
ook het aantal der door haar in dienst gestelde
werklieden een nagenoeg evenredige vermeer
dering onderging. Dit is ongetwijfeld voor een
deel hieraan te danken, dat tal van openbare
besturen bij de uitbesteding van drukwerk het
opvolgen der bepalingen van de tariefovereenhomst
tot voorwaarde stelden, als zoodanig kunnen
genoemd worden de Saksische en Hessiscbe
Jlegeerincren, het Pruisische Ministerie vaa Han
del en Nijverheid, het Keizerlijke kanaal-ambt
te Kiel alsmedede tal van provinciale en ge
meentelijke besturen. Het t-elieele verloop blijkt
eenigszins uit de volgends cijfers:
firraa'3 werklieden in plaatsen.
IS'7
1S9S
1.S99
1900
1901
1631
2030
2701
3115
3372
] 83-10
22109
27149
30630
31307
469
617
880
1002
1030
In alle opzichten valt dus een niet onbe
vredigende toename te constateeren en is het
dan ook niet te verwonderen, dat in geen der
negen af deelingen, waarin Let geheele gebied,
waarover de overeenkomst loopt, verdeeld ie,
hetzij door de patroons, hetzij door de werk
lieden gebruik is gemaakt van de dit jaar be
staande bevoegdheid, om het verdrag op te
zegden. Wel is daarentegen van verschillende
zijden op wijzigirg van enkele bepalingen aan
gedrongen, in verband met het voorschrift, dat
deze alle vijf jaren, alzoo voor het eerst in
September a.s. znllen worden herzien. Hoewel
het verslag op de hierover te voeren onder
handelingen natuurlijk niet vooruitloopt, meent
hel toch aan beide partijen den
behartigenswaardigeu wenk te moeten geven, niet uit
het oog te verliezen, dat loontarieven, die voor
eenigen tijd moeten gelden, uit den aard der
zaak op gemiddelden moeten berusten, zoodat het
stellen van te hooge eischen in den eenen of
anderen zin niet alleen tot geen resultaat zal
voeren, doch ook toetreding van hen, die thans
nog buiten de overeenkomst staan, niet be
vorderen zal.
Dat overigens het tarief-amt, dat met de
dagelijksche leiding der werkzaamheden is be
last, zich van die taak gekweten heeft op een
wijze, die algemeen bestemd is vertrouwen te
wekken, blijkt overtuigend uit den steeds
toenemenden steun, dien het ondervindt bij een
snier deel dier werkzaamheden, het verzamelen
en bewerken van statistische gegevens. Aanvan
kelijk stuitte men hierbij op den niet ongewonen
tegenzin, om aan niet offijieele colleges de
verlangde opgaven te verstrekken, wat te be
grijpelijker is, waar de aanvrage daartoe ook
aan niet tot de overeenkomst toegetredenen
moest worden gericht. Doch ook hierin valt gaan
deweg aanmerkelijke verbetering te bespeuren.
Daar de aanvragen afzonderlijk aan de patroons
en aan hunne werklieden worden gerieht, kan
tevens nagegaan worden in hoever de antwoor
den met elkander overeenstemmen en dus be
trouwbaar kunnen worden geacht, wat over het
algemeen het geval schijnt te zijn. De dienten
gevolge, gedurende het afgeloopen tijdperk, op
gemaakte statistiek vertoon' de volgende cijfers,
welke ongetwijfeld op een hoogst bevredigende
ontwikkeling der werking van de overeenkomst
duiden:
röia's werklieden
1897 3244
1898 2582
1899 2154
1901 3691
26020
27933
26891
3S682
werkz am niet werliz.
volgen- volgens leerlingen
iff tarief
19246
25246
24951
36317
6774 9244
2088 7767
1940 6478
2365 10171
Behalve met de regeling der loontarieven,
heeft de commissie zich ook nog onledig gehou
den met de oprichting van scheidsgerechten en
arbeidsbeurzen, welke trouwens eenigszins als
een aanvulling van het eerste kunnen worden
beschouwd. Immers een overeenkomst leidt tot
niets, wanneer niet duidelijk wordt uitgemaakt
op welke wijze overtredingen zullan worden
tegengegaan, en waar hier het doel in de eerste
plaats was den socialen vrede te bevorderen,
konden geschillen, uit de overeenkomst voort
komende, niet anders opgelost worden, dan lings
den weg van een scieidsgerecht. Het aantal
dezer scheidsgerechten, dat aanvankelijk negen
bedroeg, is sedi rt tot 21 gestegen, welke in
het geheel 3'9 gevallen behandeld hebben. Meu
heeft zich echter niet uitsluitend beperkt tot
het kennis nemen van geschillen, die bepaalde
lijk uit de tarief-overeenkomst voortspruiten. In
alle gevallen, waar vijandelijkheden dreigden
uit te breken, is men zooveel mogelijk bemid
delend tusschenbeide getreden. In dit opzicht
kan men zelfs op niet geringe resultaten wijzen,
zoo is men er in geslaafd een erns ig geschil,
dat in Oostenrijk dreigde te ontstaan, op vreed
zame wijzs op te Io383n, terwijl ook een in het
boekbindersbedrijf ontstann werkstaking door
bemiddeling der tarief-commissie tot een geluk
kig einde werd gebracht. Terecht meent de
commissie dan ook in het fe t, dat buiten de
Duitsche grenzen en daar binnen in andere
vakken dan het hare, l are bemiddeling wordt
aanvaard, het bewijs te mogen zien, dat haar
optreden allerwege met vertrouwen wordt be
groet. Het tarief-amt staat met, 62 andere beur
zen is verbinding, waarvan 2 S geheel daaraan
ondergeschikt zijn. Deze laitste zorgen ook
voor een nauwkeurige statistiek der werkeloos
heid.
Ut bovenstaande losse grepen uit de nog
vrij kortstondige geschiedenis dezer
loonbeweging blijkt zeker afdoende, welke hoogst bevre
digende resultaten langs den weg eener tarief
overeenkomst zijn te verkrijgen en doen de
vraag rijzen, waarom hier te lande op dit ge
bied zoo goei als niets wordt verricht.
Mocht het antwoord hierop luiden, dat de
hoofdvoorwaarden, een behoorlijke organisatie
zoo bij werkgevers als bij werknemers in
de meeste gevallen ontbreekt, dan is dit een
reden te meer, om krachtig op verbetering van
die leemte aan te dringen. Trouwens al is de
vakbeweging hier zeker nog niet zoodanig ont
wikkeld, als ook om andere reden wenschelijk
zou zijn, zoo valt toch een gestadige vooruit
gang waar te nemen, terwijl ook bij de werk
gevers meer neiging tot aaneensluiting te be
speuren valt.
De ongevallenwet, die het leven heeft ge
schonken aan de Vereeniging vaa Werkgevers
en door middel van onderlinge
verzekeringmaa'schappijen een band tussc'aen dezen zal
blijven vormen ; de werkstaking der bootwerkers,
die een bond van werkgevers op
scheepvaartgebied in bet leven heeft, geroepen, welke trou
wens ook de loonregelirig in zijn bemoeiingen
heeft opgenomen, dat alles werkt in dezelfde
richting en bevordert een samenwerking in ge
meenschappelijke aangelegenheden, welke een
geleidelijken overgang kan vormen tot een blij
vende organisatie ook voor de verschillende
vakken ouderling. Vindt deze dan een even
krachtige organisatie van de wederpartij tegen
over zich, dan is de weg gebaand voor eeu
overeenkomst, welke blijkens de in Duitsc'iland
en ook elders verkregen resultaten, zulk een
gunstigen invloed kan uitoefenen op de ont
wikkeling der industrie in het algemeen en de
vreedzame oplossing van geschillen, die daarbij
kunnen ontstaan,
C. v. D.
MAXN. Out Liedeken vn/i blinde.
Tekst van LOIMVK-n, voor Zang en Klavier.
Amsterdam bij K. van der Meer & Van
Roosmalen.
Waarheen ? Gedicht van Houw, voor
alt of mezzo-sopraan en klavi:r. Amster
dam, Naaml. Vennootschap Da Nieuwe
Muziekbandel."
CORXELIE VAX Oo.STERXKE, Ztcci Gesdnge
für Singstimme und Klavier. Opus 19.
Dichtungen van GERÏKUD KI.ETT. Middel
burg, A. A. Noske.
WILLKU LAKIIRE. Drei Lieder für eine Sing
stimme. Middelburg, A. A. Noske.
P. A. VAX WESTUKEEXI;. T mee liederen van
HÉI.EXE Lu'ii>oTLf-S\\'Ain:i£ voor eene
Altstem met Pianobegeleiding.
Drei Lieder für eine tiefe Stimme, mit
Klavierbegleitung. Middelburg, A. A.
Noske.
Kou KUILER. Zwei Lieder für eine Sing
stimme, mit Klavierbegleitung. Middel
burg, A. A. Noske.
A>~ÏOX .W.iitrDw. jrieffe?tlicdtü.r eine Mittlere
Singstimme mit Klavierbtgleitung. Mid
delburg, A. A. Noske.
HEKMAN VEXVEIILOO. Vergeet mij nietje, voor
eeue zangstem met klavierDegeleiding.
Opus 14. Gedicht vaa G. W. LOVENDAAL.
Amsterdam, G. Alsbach & Co.
J. H. KOK.. Treiter Tod. Gedicttt van THEODUK
KüitxKii. Amsterdam, A.lgemeene
Muziekhaudel Slumpff & Kon ng.
CATHAJÜX.V VAX R.EXXES. Instantaneetjes uit
de Kinderwereld, vuor TII.LY KOENEN.
Hef 111,voor de grooten, Opus 12. UtrecLt,
Jac. van Hannes.
LKAXDEII SCHLEGEL. Deutsche Liebedieder,
Eiu Cyklus iür eine Singstimme und
Pianofoirte. Opus 20. Leipjig, E. W.
Fritzsch.
Twee zeer schoone liederen, op mooie woor
den, leerde ik kennen in de btiie compositiën
van Gotifried Maun. Het eerste /,Out Liedeken
van Minne", vlug, geestig en gracieus, het
tweede, somber, klagend en weemoeiig. In beide
liederen steunt de prachtig bewerkte begelei
ding de stemming der liederen ten zeerste.
Onbegrijpelijk vinüik het, dat Maun zich niet
stoort aan een declamatie zooals op de woorden :
Dat sonniken zijt gi", waar op de laatste
lettergreep van sonmken de geüeele zwaarte
van het accent komt te vallen. Dan maakt de
fermaie op de zesde achtste, bij de woorden
«?iat maecket mi so blij" (op het woordje vso")
den indruk van wanstaltige
fransche-operamanieren, zooals men die aantreft in theaters
van den zooveelbten rang. In het tweede lied
met zijn consiqueut volgehouden en goei ge
vonden begeleidingsfiguur, stoorde ik my aan net
accent op van" bij de woorden »met mijn leed
van alle dageu" en op mij" bij de woorden
«dat zoo eng mij omsluit als een knellend
kleed." Echter deze opmerkingen zijn niet
van zóó groet belang, dan dat ik toch niet gaarne
zou erkeuuefl, dat deze twee liederen dea niet
al te grooten voorraad zangstukken op
Nederlandschen tekst heugelijk komt vergrooten.
In naar opus 19 eeft Coruelie v. Oosterzee ons
wederom twee heerlijke lyrische gavea geschon
ken van haar groot en kostbaar talent. Het
eerste lied Aut meiuem Grabe" is een juweel
vaa pjëzie; hoe schoon gedacht en gevoeld door
de -'dichteres Girtrud Klett, maar hoe
stemmingsvol weergegeven door de compniste. .Die
Yó^elein smgeu die Falter tanzen die
Winde streicüen ber des Hügels Rund ??das
Bachlein plaudert mit nimmermülem Muna",
enz. enz. en dat alles wordt ons door de com
poniste zoo scüoon geïllustreerd. Dan bij de
woorden: /,Einst, als ich noch lebte war Alles
so kalt und stuinm, ich suchte Lieder und fand
nur eisiges Sciiweigen ? nun klingen sie und
f reuen sich ber den Todten." Ziet dat alles
is aangrijpend schoon ; u door het gevoelde n
door de meesterlijke behandeling van de stof.
Voor Cornehe vaa Oosterzee bestaan er geen
geheimen, m de cumpositiekuust; dat bewijst
ook het tweede lied lm iJajimerschem". Niet
zoo aangrijpend als het eerste, duch daarom niet
naader poëuisch, behandelt Lier de dichteres, uaiat
der Tag so hchi uiid froh begonnen", het //grosse,
tiüie chweigen" dej natuur en //durcüdie weissen
Nebel" zegt zij, Sjh' ich einsam Sternlein
lerne blinken, duch ach, kein fdd, füirt duren
die Nacht zu dir l Het eene rustige, klare
melodie vangt -het voorspel aan. Scuooa is de
overgang geschilderi van de //leuchtende Welt"
naar het Nun sten' ich einsam bier am
Waliesraud". Evcuzoo mooi zijn de rustig zwevende
sexteugaugen op den bas-orgelpunt Es-bes, bij
de woorden, uud durch die weissen Nebel her
zu mir seh' eiusam" enz. Opus 19 van Gurnelie
v. osterzee behoort tot de schoonste lyrische
kunstuitingen, die ik ia den laatsten tijd ont
moet heb.
Eene ware verrassing was mij de kennisma
king mtt de drie liederen van Willem Landje.
Nooit ha i ik iets gezien of gehoord van dezen
jangen Nederlaudscüen componist en daar ont
moet ik in hem een lyrisch talent van zoo
sprekende begaafdheid eu natuurlijken aanleg,
daaroij reeds zóó tot rijpheid gekomen, dat ik
niet aarzel hem onder onze beste componisten
op te nemen. Landréis geheel modern in zijn
uitdrukkingswijze en uiterst interessant in zya
harmoniek. De wijze waarop de verschillende
strophtu vau het eerste lied Samrneruacht"'
van Rob. Prutz gevarieerd zijn in de begelei
ding legt een goei gituigenis af vaa Landré's
zin voor verscjeidenheid. In het stormachtige
;/Liebestrump!i" van Juhus von Stunnfels viel
mij de minder schooue nV' op m de eerste
ruaat vau den oriderstea balk ; waarom niet
liever den basgang fis, f, e, gebruikt, als twee
maal f. misschien wat mat zou zijn 'i
Het laatje lied «Traumbilü"
vanOHoLehrmaun heeft een schoon, rustig karakter en is
minder zwaar van begeleiding. De liederen vau
| Landréverdienen ten zeerste door iedereen
gezongen te worden, niet warmte beveel ik ze aan \
Vau de vijf liederen vau P. A vau We ithreene
(allen uitgegeven bij deu volijverigeu haer Ncske
te Middelburg) acht ik Guethe's Der
Goldschmiedsgesell" het best geslaagd. Vooral de
pianopartij hiervan is licht en geestig ; misschien
ligt de zangstem wat laag voor liet lijne en
humoristische van het onderwerp; doch, heeft
de zauger(es) die lage tonen gemakkelijk en les
in de sten., dan vervalt mijn bezwaar. Wat nu
de aniere liederen aangaat, zoo zie ik in den
componist eeu man van grooten ernst, die ir
naar streeft door te dringen in de diepte vau
zijn stof, doch wiens talent nog niet volkomen
tot rijpheid gekomen is, om de opgave, die hij
zicluelveu stelt met meesterschap over zijne
phantasie te volvoeren. Thans had ik grootere
diepte en rijker muzikaal eoloriet geweuscht ia
de liederen van mevr. Lapidoth?Sïvarth en in
von Sc'iack's //S idcheu" meer gratie en illus
tratie, liet aardige liedje van Guethe geeft mij
echter daiiloidirj» de beste verwachtingen te
koesteren vau 's heeren Westrheeue's latere
composit:ë,
D>; beide liederen van Kor Kuiler bevestigen
mij in mijn reeds vroeger uitgesproken meening,
dat het taie.it vau dezen componist meer ligt
in de instrumentaal-compositie dan in het
zuiver lyrische genre.
Het eerste lied , Volksreim" van Eranz Evers,
begint met eeu voorspel, dat op zichzelf zeer
goed klinkt, doch iu geenerlei verband staat
met de dan volgende muziek. Was de compo
nist maar begonnen met eene kle.ne episode
gelijk aan het, slot vaa zijn lied. Waarom moest
er voorts tweemaal gezongen worden dat er
mitten im Walde" een vijver ligt en was soms
het meisje ook tweemaal j.liebestrunkeu"?
Het tweede lied Geibel's So balt ich endllch
doch umfangen" is weder een dier vlot geschre
ven, liederen met schitterende, klankschoone
klavierpaitij zooals Kuiler er meer heelt ge
componeerd, die echter niet diep doordringen
in den poé'tischen inhoud van het vers; men
vergelijke slechts de woorden und nur dein
Auge schwebe stille eiu blauer Himmel ber
mir" met de muziek «nimato, forle, cresc, enz.
Ontdoet men de muziek van de woorden, dan
inderdaad verkrijgt men een zeer fraaie,
eeuigszins i u Mendelssohn's geest gevormde melodie,
schwungvoll geconcipieerd en voortreffelijk ge
harmoniseerd. Was het echter de bedoeling van
den componist, zóó iets te maken ? j
Hït »9Viegtnlied" van Panl Baehr is een
allerliefst liedeke, op een zeer bekoorlijke melo
die. De componist Aut. Marlow (pseud.) heeft i
er in de p auopartij eeu alleraardigste rechter- j
hand bijgeschreven; met zijn liukernand kan ik <
mij minder goed vereenigen; me dunkt, de
componist zelf ook wel niet.
Herman Venverloo heeft bij het naïve ge
dichtje van Lovendaal een even naïf-bekoorhjke
wijze gecomponeerd, Zeer juist schrijft de com
ponist er bij eenvoudig voor te dragen". Als
dit liel zoo gezongen wordt, zal het zijn uit
werking op den toelioorder niet missen.
De compositie van den heer Kuk is geïnspi
reerd door een vers vau Körner, hetwelk wel
niet is on'leend aan zijn L\yer und Schwert"
doch zeer na daaraan is verwant. Ook in dit
stuk heeft de heer Kok bewezen met hoeveel
talent hij de muziek beoefent. Er komen in zijn
wei k prachtvolle passages voor. Ik wil slechts
wijzen op het voorspel, na de openingsfaufare,
op het gedeelte in As (o weine nicht), op het
slot (Ströme bin mem blut) enz. Echter moet
ik bekennen, dat ik bij dit btuk, dat zooveel
omvangrijker is dan de kleinere liederen die ik
vroeger van den heer Kok besproken heb, af
en toe een vraagteeken heb moeten plaatssn
ten opzichte van den vorm. Wat beteekent b. v.
dat straks genoemde mooi stukje voorspel ? Dat
had de componist moeten verwerken in zijn
stuk; thans tourt het er niet in, hoe mooi het
ook is. Vo irts heb ik rist begrepen de behoefte
aan het grazioso tusscüenspel. JBij de woorden
Sprengt er zuiück zum Haufan" had de
aanvaugsperiode moeten optreden, enz. enz. alte- i
maal bemerkingen, die de eenheid van conceptie
of den vorm raken. Op bladz 3, onderaan bij net
woord ,/Holïuutg" zal wel f in plaats van g
gelezen moeten wordi n. Ondanks de zooeven
gemaakte opmerkingen spreekt er veel talent
uit het werk. De heer Kok heeft wat te zeggen
en wat hy zegt is goed. Echter hij moet voet
bij stuk houden; dat nu hei ft de heer Kok
niet zóó gedaan als ik vroeger veel gelegenheid
had te constateeren. Es smd hier der
Gedanken zuviel" !
Opus 42 van Catharina v. Rennes ik had
vroeger reeds gelegenheid zulks ter loops te
coustateeren is een van die werkjes waaruit
het bijzondere talent van onze gevierde
componistb op nieuw ten duidelijkste blijkt. Gtsteund
door een dichteres Freia die, zoowel in
het Hollandsch a's in het Duitsch, evengoed
den k udertoon weet te treffen met woorden,
als de componiste met muziek, heeft hier
Catharina v. Rennes »een werkje tot stand
gebracht, vol poëzie en gratie en van eeu stem
ming die even goed weergeeft het Biddend
Kindje" en Droomplekje" als Poppengedoe"
cu Parmantje". Ik noemde zoo even het woord
kindertoon ; men verlieze echter niet uit het oog
dat, in tegenstelling met den eersten bundel
Instantaneetjes, hier de liederen niet door
kinderen moeten gezongen worden, doch door
grooten voor kinderen. De uitgever zorgde
behalve voor een goeden druk ook nog voor
een allerliefst prentje op het titelblad.
Ein prachtwerk van groote bsteekenis acht
ik den cyklus Liebeslieder''' van Lsander
Schlegel. Het zijn vijftien grootere en kleinere
stukken, die door den componist tot een bundel
zijn saamgelezeu en waarvan er drie voor piano
en de andere voor zang en piano zijn gecom
poneerd. De componist wenscht dat, bij eene
uitvoering in het publiek, de zanger zich nevens
den pianist fan het klavier zet bij de
sclopianostukken, oplat het karakter gegeuseitigen
Antheüs" duidelijk aan den dag trede. Bij de
zangnummers zijn de verzen ontleend aan Heine,
Alfred Meissner, Rückert, Lenau, Osterwald,
Sturm en Immermann. Zij zijn gedacht voor
hooge stem ; de meeste stukken kunuen zoowel
door een tenor als door een sopraan gezongen
worden; zu spate Reue" echter past slechts
in den mond eener vrouw. Uit den aard der
zaak heeft zich de componist eene uitvoering
voorgesteld van het werk in zijn geheel; ik
geloof echter dat, zooals het trouwens meer
met cyklische gezangen gaat, men wel een of
meer nummers afzonderlijk er uit zal kunnen
voordragen. D.t over de samenstelling van het
werk. Wat nu aangaat het karakter zoo moet
ik volmondig erkennen dat het werk mij van
het begin tot het einde in hooge mate geboeid
heeft. Het is geheel in molernen stijl gehouden
en voorzien van een zeldzaam niooien
Kiaviersatz". Het is waarlijk een genot zich te
vc-gasten aau den beerlijken klank dien de
lieer Schlegel in zijne compositiën aan het
klavier weet af te dwingen. De declamatie der
woorden getuigt van den fijusteu kunstzin. Het
eeu en. ander maakt den indruk, van uit, een,
voornaam kunstenaarsgemosd voortgesproten te
zijn. Hier is een man aan het woord, die met
zichzelven heeft gestreden en geworsteld, doch die
zichzelven meester is geworden en met volkomen
bebeerscbirg van zijn talent, ook zijn meest harts
tochtelijke uitingen binnen de grenzen der schoon
heid weet te houden. In a woord het is een
gerijpt kunstwerk, hetwelk ons door Schlegel
hier geboien wordt. Natuurlijk is het, dat bij
vijftien nummers, de inspiratie bij het eene
sterker heeft gesproken dan bij liet andere. Zoo
vind ik de zangmclodie van No. 2 in het
begin ietwat gewoon, doch dan is de
klavierpartij weer daar om het geheel te releveeren. En
zang en piano moeten elkaar immers
completeereu ? Bijzonder goed getlaagi acht ik No. l,
5, ',), 10, H en 13. Het is te wenschen, dat
opus 20 van Leauder Schlegel in handen kome
vau allen ouder de geroepenen, die ook uitver
korenen zijn. De andereu dosn beter er af te
blijven.
iutussohen mijn gelukwensen aan den heer
Sshlegel!
Ten slotte voor heden genoeg! Het is mij
een bijzonder voorrecht in dit opstel op zooveel
voorin ffelijks te hebben mogen wijzen. Hetgeen
thans in ons land geproduceerd wordt getuigt
van een krachtig leven. Geeft dat geen aanlei
ding ons er oprecht over te verheugen?
AXT. AVEUK.AMP.
HIIIIIIMIIMMIIIIII1HII1IIIIIIIIMIIM1I
llllllllMHIIIIIMIIIlnlIIIIIIMin
De Indische tentoonstelling.
K.
Vóór zij voor goed hare zalen voor ons sluit,
waar zooveel schoons ons deed genieten van
de kunstvaardigheid der bewoners van onzen
Archipel, zoowel uit vroeger als lateren tyd ;
daar rest ons nog de bespreking van een
tweetal verzamelingen, die niet het minst ons
den inlander doen kennen, in zy'n zucht tot
versieren, in zy'n gevoel voor schoonheid.
Ik bedoel de beide verzamelingen door
dr. A. M. Nieuwenhuis en prof. Max Weber,
op hunne tochten bijeengebracht.
Prof. Max Weber, die de leiding op zich
had genomen van ds bekende Siboga-expeditie,
welke van Maart 1899 tot Febr. 1900 in het
byzonder was uitgerust tot onderzoek van de
zeediepte, flora en fauna van dsn Indischenn
Archipel, verzamelde vooral datgene wat be
trekking had op de vischvangst, en de vinding
rijke toestellen door den inlander hiervoor
uitgedacht. Dit lag eenigszins in den aard der
expeditie, die het meest met visschers en
varensgeztllen in aanraking kwam, en als rust
punten zich slechts tot kustplaatsen bepaalde.
Hieraan danken wij thans de zoo uitgezochte
collectie vernuftige werktuigen waarmede
haaien, sehilipadden en zelfs walvisschen be
machtigd worden. Naast deze harpoenen, haken,
vischlynen en netten, die door hun gebruik
vanzelf, eenige versiering uitsloten, zien we
hier nog tal van voorwerpen van meer
huiselijken aard, waarby de zucht tot verfraaien
weer boven kwam. Een band om de sarong
vast te houden ia met frissche kleuren en een
voudige steekjes aardig geborduurd; een trom,
waarvan er een drietal aanwezig zijn is kunstig
gesneden en een andere met gekleurde kralen
waarlyk smaakvol versierd. Een schaamgordei,
waarin de naam van den eigenaar en van haar
die bet kunststuk uitvoerde, is geweven, maakt
door haar kleur een zeer mooie indruk, alsook
eenige slendangs en sarongs. Als proeve van
houtsculptuur treffen we hier eenige voor
vaderen beelden aan, die in hun primitieve
wijze van doen, to'h iets indrukwekkends
hebben, al staan zy ons inziens verre ten
achter bij het snijwerk, dat dr. Nieuwenhuis op
Borneo brjeenbracht.
Deze collectie trouwens munt in het
byzonder uit door tal van fraaie dingen, zoowel
wat vorm als versiering betreft. In zy'o, we
mogen het veronderstellen, bekend werk, »?»
centraal Burweo", zegt dr. Nieuwenhuis hier
trouwens zelf van: «Een algemeene karakter
trek van de stammen van Borneo, die op
lagen trap van ontwikkeling staan, is de drang,
om de voorwerpen in hunne omgeving te ver
sieren. De motieven daarvoor ontleenen zij
aan hunne omgeving en wenden daarvan die
aan, welke de meesten indruk op hen maken.
Zoo spelen de dier- en plantvormen of deelen
daarvan, de grootste rol, maar altijd zijn zij
van gedaante veranderd, hoofdzakelijk naar
de phantasie van den kunstenaar".
Het vervaardigen dezer voorwerpen gaat bij
den Bahau's eenigzins samen met bijzondere
gebeurtenissen in hun leven, en vele dezer
fraaiigheden danken dan ook hun ontstaan aan
de wederzydsche genegenheid van een jongeling
en zy'ne uitverkorene, die daarvan door het
zenden van zelf versierde kleinigheden, tout
comme chez nous, aan hun gevoelens lucht
gaven. Daarbij komt dan nog, een zekere te
verontschuldigen ijdelheid, om zich zoo goed
mogelyk voor te doen en zich te tooien met
de mooiste zaken die men zich vervaardigen
kan, de man met de kunstige wapens en fraaie
armringen, de rneitjes met kralen en
borduurversiersels.
«Hieruit volgt," gaat dr. Nieuwenhuis vo.ort:
»dat gesneden bamboe kokers, kleerhangers,
rijgplankjes, gesneden mesjes, roeispanen en
fraaie in katoen uitgesneden figuren voor
vrouwe kleeding, die voorwerpen zijn waarop
de jongelingen der Bahau's zich beginnen te
oefenen, terwy'l het borduur- en kralenwerk
der jonge meisjes zijn weg vindt naar haar
aanbidders en aangebedenen".
Waarschyclyk heeft de liefde voor de (n)
beminde persoon hare invloed op de uitvoering
doen gelden, en is zij een aansporing geweest
het zoo mooi mogelyk te maken; maar als in
het volk zelf geen aangeboren schoonheidsge
voel zat, geej begrip van goede lijn en kleur
combinaties, dan zouden zij toch nooit derge
lijke resultaten tot stand hebben kunnen
brengen.
Het is gewoon verrassend als men dat
snywerk op mesjes, bamboe kokers, krisheften
en dergelyken ziet; daaronder zijn gesneden
kapstokken, rygplankjes en wapengrepen die
als voorbeelden, voor hen die zich met kunst
nijverheid bezig houden, konden dienen. In
deze dingen zit een begrip van compositie en
ornamentvorming die men bij beschaafde vol
ken dikwijls te vergeefs zoekt. En als men
naast dit sny werk de kunstuitingen der meisjes
zet, laten dan onze dames met hunne
bandwerkjes en ^snoezig begonnen patronen uit
borduurwinkels", zich maar achteraf houden
en bescheidenlijk komen kijken hoe met een
voudige hulpmiddelen, weinige kleuren, grove
stof, hun zusteren toch kralen- en borduur
werk vervaardigen, getuigend van zooveel
kleurgevoel en vormenbegrip dat we er versteld
over staan. Deze dirgen zijn geen bijzondere
virtuositeiten op naaldwerk gebied, och neen,
ze zy'n zeer eenvoudig zelfs, rnaar misschien
voor een deel ook juist daardoor, zoo voor
naam en zoo goed.
Het is niet noodig gelcof ik hier enkele
voorwerpen in het bijzonder aan te wijzen,
anders zouden wij melding kunnen mnken van
de zoo fraaie draagplaukjes en goederea
mandjes, maar ieder ding op zich zelf ken
merkt zich door min of meer versiering, die
hoe simpel dan ook soms, er toch een eigen
karakter aan geeft.
Waarlijk een op die wijze bijeen gebrachte
collectie zou naast hare ethnogratHche waarde
een schat kennis in zich dragen voor hen die
zich aan versieringskunst wy'den. Juist de
voortbrenselen dezer onbeschaafde volken mun
ten uit door zoo'n zuiver begrip of gevoel,
voor versieringen, dat het mij voorkomt, indien
men trachtte in die richting voorwerpen te ver
zamelen, die de verschillende technieken ver
tegenwoordigden door hunne beste specimen,
zij voor versieringsbtudie van ontzaglijk groot
nut konden zijn.
Waar voor het bestudeeren en determineeren
van voorwerpen die land en volk kenmerken,
de studie der versiering van zeer veel belang
is, daar zijn aan den anderen kant de voor
werpen, die samengaan en hun ontstaan danken
aan de levensopvattingen, de eigenaardige ge
woonten en gebruiken der menschen, voor
namelijk voor zoover deze bleven buiten
modeen beschavingsoverheersching, die hun, het
persoonlijk cachet deden verliezen, als kostbaar
materiaal, voor hen die zoeken naar waarheid
en juistheid in versieringskunst.
Als zoodanig dus is de verzameling van
prof. Weber, maar voornamelijk die van dr.
Nieuwenhuis, voor ons van zeer groot belang,
daar zij ons doet zien dat schoonheidszin,
juist bij de meest primitieve volken, dikwijls
op veel zuiverder grondslagen berust, dan by
hen die trots zy'n op hunne wetenschap en
hun ontwikkeling.
R. W. P. Jr.
In dit blad is onlangs door twee bekende
bouwmeesters een strijd gevoerd over het al
of niet schoon zijn van het beeld, Gijsbrecht
van Amstel voorstellende, dat op een der hoeken
van de nieuwe beurs te Amsterdam een plaats
vond.
De eene verheft het beeld als kunstwerk in