De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 28 juli pagina 2

28 juli 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Na 1257 bovengenoemde vereeniging het door de com missie ontworpen loontarief eenzijdig a's voor allen bindend werd aangenomen, ontstond hier. tegen van de zijde der werklieden een hevige oppositie, waarbij, op erkenning van het door hunne vereeaiging aangenomen tarief aange drongen werd. Hierover ontstond [een s'rijd, welke in zoover ten gunste der werklieden ein digde, dat hun recht, om in zake de loonregelmg gekend te worden, althans in beginsel toege geven werd. In 1878 werd door afgevaardigden der beide vereenigmgen een overeenkomst ge troffen, waarbij een minimum-loon werd vastgssteld, de dagelijksche arbeidsduur op tien uren werd bepaald, terwijl tevens werd aange geven, op welke wijze het loon voor de ver schillende werkzaamheden voor haar zou wordfn berekend. Ecewel tevens door de instelling van verzoeningsrade a en seheidsgerechten getracht werd een goede uitvoering dezer overeenkomst te verzekeren, zijn daarmede toch slechts geringe resultaten bereikt. Slechts een betrekkelijk ge ring deel der patroons verhoud z'eb, het tarief toe te passen, terwijl allen hardnekkig weigerden zicb te verbinden slechts zulke gezellen in dienst te nemen, die op de bij de overeenkomst be paalde voorwaarden hun leertijd hadden uitge diend. Evenmin wilden dezen de vaststelling der loontarieven uitsluitend door de beide vereenigingen van patroons en gezellen doen ge schieden, terwijl de werklieden weer bezwaar hadden om voor gemeenschappelijke rekening een tarief amt op te richten. Beide partijen waren das met de overeenkomst weinig tevreden, het. geen niet alleen op hare ontbinding uitliep, doch tevens een groote werkstaking ten gevolge had, welke van November 1891 tot Januari 1892 heeft geduurd en mat een nederlaag der werk lieden is geëindigd. Toen echter door dezen de arbeid op de oude voorwaarden werd hervat, weigfrden zij tevens langer deal uit te maken van de tariefcommissie zoodat deze ontbonden werd. Het thans volgende vierjarig tijdperk, waarin dus elke band tusschen de beide organisaties ontbrak en de arbeidsvoorwaarden weder door individueele overeenkomsten werden bepaald, kon uit den aard der zaak niet anders dan nadeelige uitkomsten opleveren. Klaagden de werklieden over herhaalde pogingen, om de loonen te verlagen of den arbeidsduur te ver lengen, alsmede over een sterke vermeerdering van het vroeger aan bepaalde regelen gebonden aantal leerlingen, de patroons waren evenmin tevreden, omdat zij in de bovengenoemde han. delingen een bron zagen van oneerlijke concur rentie. Voeg hierbij dat de steeds stijgende ontevredenheid het gevaar voor een nieuwe botsing steeds vermeerderde, dan is het niet te verwonderen, dat aan beide zijden de behoefte werd gevoeld, om door het aangaan van een nieuw verdrag de boven geschetste min gewenschte toestanden te verbeteren. Hiertoe werden in April 1896 onderhandelingen aangeknoopt, welke gevoerd werden tusschen eene commissie van patroonsvereeniging en eenige gezellen, welke daartoe door hunne kameraden bij directe keuze aangewezen werden. Deze ouderhan delingen hadden een zeer guns-tig verloop, zoodat na korten tijd 4e volgende overeen komst kan worden aangegaan, welke door de werkliedenvereenigiflg met groote meerderheid, door de patroonsvereeniging eenstemmig werd goedgekeurd, terwijl de laatste tevens voor zijne leden de toepassing daarvan verplichtend stelde. Er werd een gemengde tariefcommissie ingesteld waarvoor beide deelen (patroons en gezellen; beurtelings eeu voorzitter aanwijzen. Deze is tevens voorzitter van het tarief-amt, hetweik overigens uit drie patroons en drie werklieden bestaat en door een bezoldigd be ambte terzijde wordt gestaan. De commissie is met de algemeene, het door haar benoemde tarief-amt met de dagelijksche leiding der uit de tariefgemeenschap voortspruitende werkzaam heden bilast, waaronder in de eerste plaats gerekend wordt een krachtige propaganda, om het vastgestelde loontarief algemeen ingevoerd te krijgen. Dit laatste, dat aanvankelijk met een loonsverhooging en een vaststelling van den arbeidsduur op negen uur 's daags gepaard ging, werd voor vijf jaren aangegaan, met dien verstande, dat wanneer niet op een gestadige toenam?, van de, volgens het tarief werkende patroons en gezellen, kan worden gewezen, c'e overeenkomet door n der partijen reeds na drie jaar kan worden opgezegd. Op welke wijze nu deze overeenkomst ge werkt heeft blijkt overtuigend nit het reeds genoemde jaarverslag. Hoewel bet tarief-amt aanvankelijk van beide zijden met wantrouwen is bejegend, daar de werklieden van zijn op treden een verzwakking hunner positie duchtten, terwijl de werkgevers er door aan een ongeweiischte controle werden onderworpen, is deze instelling er niettemin in geslaafd niet alleen om de aangegane overeenkomst door beide partijen te doen eerbiedigen, doch tevens om haar werkkring in steeds toenemende mate uit breiden. Ia het begin waren si chts 16151 firma's aangesloten, welk getal echter in den loop der vijfjarige p:riodti meer dan verdubbeld is, terwijl ook het aantal der door haar in dienst gestelde werklieden een nagenoeg evenredige vermeer dering onderging. Dit is ongetwijfeld voor een deel hieraan te danken, dat tal van openbare besturen bij de uitbesteding van drukwerk het opvolgen der bepalingen van de tariefovereenhomst tot voorwaarde stelden, als zoodanig kunnen genoemd worden de Saksische en Hessiscbe Jlegeerincren, het Pruisische Ministerie vaa Han del en Nijverheid, het Keizerlijke kanaal-ambt te Kiel alsmedede tal van provinciale en ge meentelijke besturen. Het t-elieele verloop blijkt eenigszins uit de volgends cijfers: firraa'3 werklieden in plaatsen. IS'7 1S9S 1.S99 1900 1901 1631 2030 2701 3115 3372 ] 83-10 22109 27149 30630 31307 469 617 880 1002 1030 In alle opzichten valt dus een niet onbe vredigende toename te constateeren en is het dan ook niet te verwonderen, dat in geen der negen af deelingen, waarin Let geheele gebied, waarover de overeenkomst loopt, verdeeld ie, hetzij door de patroons, hetzij door de werk lieden gebruik is gemaakt van de dit jaar be staande bevoegdheid, om het verdrag op te zegden. Wel is daarentegen van verschillende zijden op wijzigirg van enkele bepalingen aan gedrongen, in verband met het voorschrift, dat deze alle vijf jaren, alzoo voor het eerst in September a.s. znllen worden herzien. Hoewel het verslag op de hierover te voeren onder handelingen natuurlijk niet vooruitloopt, meent hel toch aan beide partijen den behartigenswaardigeu wenk te moeten geven, niet uit het oog te verliezen, dat loontarieven, die voor eenigen tijd moeten gelden, uit den aard der zaak op gemiddelden moeten berusten, zoodat het stellen van te hooge eischen in den eenen of anderen zin niet alleen tot geen resultaat zal voeren, doch ook toetreding van hen, die thans nog buiten de overeenkomst staan, niet be vorderen zal. Dat overigens het tarief-amt, dat met de dagelijksche leiding der werkzaamheden is be last, zich van die taak gekweten heeft op een wijze, die algemeen bestemd is vertrouwen te wekken, blijkt overtuigend uit den steeds toenemenden steun, dien het ondervindt bij een snier deel dier werkzaamheden, het verzamelen en bewerken van statistische gegevens. Aanvan kelijk stuitte men hierbij op den niet ongewonen tegenzin, om aan niet offijieele colleges de verlangde opgaven te verstrekken, wat te be grijpelijker is, waar de aanvrage daartoe ook aan niet tot de overeenkomst toegetredenen moest worden gericht. Doch ook hierin valt gaan deweg aanmerkelijke verbetering te bespeuren. Daar de aanvragen afzonderlijk aan de patroons en aan hunne werklieden worden gerieht, kan tevens nagegaan worden in hoever de antwoor den met elkander overeenstemmen en dus be trouwbaar kunnen worden geacht, wat over het algemeen het geval schijnt te zijn. De dienten gevolge, gedurende het afgeloopen tijdperk, op gemaakte statistiek vertoon' de volgende cijfers, welke ongetwijfeld op een hoogst bevredigende ontwikkeling der werking van de overeenkomst duiden: röia's werklieden 1897 3244 1898 2582 1899 2154 1901 3691 26020 27933 26891 3S682 werkz am niet werliz. volgen- volgens leerlingen iff tarief 19246 25246 24951 36317 6774 9244 2088 7767 1940 6478 2365 10171 Behalve met de regeling der loontarieven, heeft de commissie zich ook nog onledig gehou den met de oprichting van scheidsgerechten en arbeidsbeurzen, welke trouwens eenigszins als een aanvulling van het eerste kunnen worden beschouwd. Immers een overeenkomst leidt tot niets, wanneer niet duidelijk wordt uitgemaakt op welke wijze overtredingen zullan worden tegengegaan, en waar hier het doel in de eerste plaats was den socialen vrede te bevorderen, konden geschillen, uit de overeenkomst voort komende, niet anders opgelost worden, dan lings den weg van een scieidsgerecht. Het aantal dezer scheidsgerechten, dat aanvankelijk negen bedroeg, is sedi rt tot 21 gestegen, welke in het geheel 3'9 gevallen behandeld hebben. Meu heeft zich echter niet uitsluitend beperkt tot het kennis nemen van geschillen, die bepaalde lijk uit de tarief-overeenkomst voortspruiten. In alle gevallen, waar vijandelijkheden dreigden uit te breken, is men zooveel mogelijk bemid delend tusschenbeide getreden. In dit opzicht kan men zelfs op niet geringe resultaten wijzen, zoo is men er in geslaafd een erns ig geschil, dat in Oostenrijk dreigde te ontstaan, op vreed zame wijzs op te Io383n, terwijl ook een in het boekbindersbedrijf ontstann werkstaking door bemiddeling der tarief-commissie tot een geluk kig einde werd gebracht. Terecht meent de commissie dan ook in het fe t, dat buiten de Duitsche grenzen en daar binnen in andere vakken dan het hare, l are bemiddeling wordt aanvaard, het bewijs te mogen zien, dat haar optreden allerwege met vertrouwen wordt be groet. Het tarief-amt staat met, 62 andere beur zen is verbinding, waarvan 2 S geheel daaraan ondergeschikt zijn. Deze laitste zorgen ook voor een nauwkeurige statistiek der werkeloos heid. Ut bovenstaande losse grepen uit de nog vrij kortstondige geschiedenis dezer loonbeweging blijkt zeker afdoende, welke hoogst bevre digende resultaten langs den weg eener tarief overeenkomst zijn te verkrijgen en doen de vraag rijzen, waarom hier te lande op dit ge bied zoo goei als niets wordt verricht. Mocht het antwoord hierop luiden, dat de hoofdvoorwaarden, een behoorlijke organisatie zoo bij werkgevers als bij werknemers in de meeste gevallen ontbreekt, dan is dit een reden te meer, om krachtig op verbetering van die leemte aan te dringen. Trouwens al is de vakbeweging hier zeker nog niet zoodanig ont wikkeld, als ook om andere reden wenschelijk zou zijn, zoo valt toch een gestadige vooruit gang waar te nemen, terwijl ook bij de werk gevers meer neiging tot aaneensluiting te be speuren valt. De ongevallenwet, die het leven heeft ge schonken aan de Vereeniging vaa Werkgevers en door middel van onderlinge verzekeringmaa'schappijen een band tussc'aen dezen zal blijven vormen ; de werkstaking der bootwerkers, die een bond van werkgevers op scheepvaartgebied in bet leven heeft, geroepen, welke trou wens ook de loonregelirig in zijn bemoeiingen heeft opgenomen, dat alles werkt in dezelfde richting en bevordert een samenwerking in ge meenschappelijke aangelegenheden, welke een geleidelijken overgang kan vormen tot een blij vende organisatie ook voor de verschillende vakken ouderling. Vindt deze dan een even krachtige organisatie van de wederpartij tegen over zich, dan is de weg gebaand voor eeu overeenkomst, welke blijkens de in Duitsc'iland en ook elders verkregen resultaten, zulk een gunstigen invloed kan uitoefenen op de ont wikkeling der industrie in het algemeen en de vreedzame oplossing van geschillen, die daarbij kunnen ontstaan, C. v. D. MAXN. Out Liedeken vn/i blinde. Tekst van LOIMVK-n, voor Zang en Klavier. Amsterdam bij K. van der Meer & Van Roosmalen. Waarheen ? Gedicht van Houw, voor alt of mezzo-sopraan en klavi:r. Amster dam, Naaml. Vennootschap Da Nieuwe Muziekbandel." CORXELIE VAX Oo.STERXKE, Ztcci Gesdnge für Singstimme und Klavier. Opus 19. Dichtungen van GERÏKUD KI.ETT. Middel burg, A. A. Noske. WILLKU LAKIIRE. Drei Lieder für eine Sing stimme. Middelburg, A. A. Noske. P. A. VAX WESTUKEEXI;. T mee liederen van HÉI.EXE Lu'ii>oTLf-S\\'Ain:i£ voor eene Altstem met Pianobegeleiding. Drei Lieder für eine tiefe Stimme, mit Klavierbegleitung. Middelburg, A. A. Noske. Kou KUILER. Zwei Lieder für eine Sing stimme, mit Klavierbegleitung. Middel burg, A. A. Noske. A>~ÏOX .W.iitrDw. jrieffe?tlicdtü.r eine Mittlere Singstimme mit Klavierbtgleitung. Mid delburg, A. A. Noske. HEKMAN VEXVEIILOO. Vergeet mij nietje, voor eeue zangstem met klavierDegeleiding. Opus 14. Gedicht vaa G. W. LOVENDAAL. Amsterdam, G. Alsbach & Co. J. H. KOK.. Treiter Tod. Gedicttt van THEODUK KüitxKii. Amsterdam, A.lgemeene Muziekhaudel Slumpff & Kon ng. CATHAJÜX.V VAX R.EXXES. Instantaneetjes uit de Kinderwereld, vuor TII.LY KOENEN. Hef 111,voor de grooten, Opus 12. UtrecLt, Jac. van Hannes. LKAXDEII SCHLEGEL. Deutsche Liebedieder, Eiu Cyklus iür eine Singstimme und Pianofoirte. Opus 20. Leipjig, E. W. Fritzsch. Twee zeer schoone liederen, op mooie woor den, leerde ik kennen in de btiie compositiën van Gotifried Maun. Het eerste /,Out Liedeken van Minne", vlug, geestig en gracieus, het tweede, somber, klagend en weemoeiig. In beide liederen steunt de prachtig bewerkte begelei ding de stemming der liederen ten zeerste. Onbegrijpelijk vinüik het, dat Maun zich niet stoort aan een declamatie zooals op de woorden : Dat sonniken zijt gi", waar op de laatste lettergreep van sonmken de geüeele zwaarte van het accent komt te vallen. Dan maakt de fermaie op de zesde achtste, bij de woorden «?iat maecket mi so blij" (op het woordje vso") den indruk van wanstaltige fransche-operamanieren, zooals men die aantreft in theaters van den zooveelbten rang. In het tweede lied met zijn consiqueut volgehouden en goei ge vonden begeleidingsfiguur, stoorde ik my aan net accent op van" bij de woorden »met mijn leed van alle dageu" en op mij" bij de woorden «dat zoo eng mij omsluit als een knellend kleed." Echter deze opmerkingen zijn niet van zóó groet belang, dan dat ik toch niet gaarne zou erkeuuefl, dat deze twee liederen dea niet al te grooten voorraad zangstukken op Nederlandschen tekst heugelijk komt vergrooten. In naar opus 19 eeft Coruelie v. Oosterzee ons wederom twee heerlijke lyrische gavea geschon ken van haar groot en kostbaar talent. Het eerste lied Aut meiuem Grabe" is een juweel vaa pjëzie; hoe schoon gedacht en gevoeld door de -'dichteres Girtrud Klett, maar hoe stemmingsvol weergegeven door de compniste. .Die Yó^elein smgeu die Falter tanzen die Winde streicüen ber des Hügels Rund ??das Bachlein plaudert mit nimmermülem Muna", enz. enz. en dat alles wordt ons door de com poniste zoo scüoon geïllustreerd. Dan bij de woorden: /,Einst, als ich noch lebte war Alles so kalt und stuinm, ich suchte Lieder und fand nur eisiges Sciiweigen ? nun klingen sie und f reuen sich ber den Todten." Ziet dat alles is aangrijpend schoon ; u door het gevoelde n door de meesterlijke behandeling van de stof. Voor Cornehe vaa Oosterzee bestaan er geen geheimen, m de cumpositiekuust; dat bewijst ook het tweede lied lm iJajimerschem". Niet zoo aangrijpend als het eerste, duch daarom niet naader poëuisch, behandelt Lier de dichteres, uaiat der Tag so hchi uiid froh begonnen", het //grosse, tiüie chweigen" dej natuur en //durcüdie weissen Nebel" zegt zij, Sjh' ich einsam Sternlein lerne blinken, duch ach, kein fdd, füirt duren die Nacht zu dir l Het eene rustige, klare melodie vangt -het voorspel aan. Scuooa is de overgang geschilderi van de //leuchtende Welt" naar het Nun sten' ich einsam bier am Waliesraud". Evcuzoo mooi zijn de rustig zwevende sexteugaugen op den bas-orgelpunt Es-bes, bij de woorden, uud durch die weissen Nebel her zu mir seh' eiusam" enz. Opus 19 van Gurnelie v. osterzee behoort tot de schoonste lyrische kunstuitingen, die ik ia den laatsten tijd ont moet heb. Eene ware verrassing was mij de kennisma king mtt de drie liederen van Willem Landje. Nooit ha i ik iets gezien of gehoord van dezen jangen Nederlaudscüen componist en daar ont moet ik in hem een lyrisch talent van zoo sprekende begaafdheid eu natuurlijken aanleg, daaroij reeds zóó tot rijpheid gekomen, dat ik niet aarzel hem onder onze beste componisten op te nemen. Landréis geheel modern in zijn uitdrukkingswijze en uiterst interessant in zya harmoniek. De wijze waarop de verschillende strophtu vau het eerste lied Samrneruacht"' van Rob. Prutz gevarieerd zijn in de begelei ding legt een goei gituigenis af vaa Landré's zin voor verscjeidenheid. In het stormachtige ;/Liebestrump!i" van Juhus von Stunnfels viel mij de minder schooue nV' op m de eerste ruaat vau den oriderstea balk ; waarom niet liever den basgang fis, f, e, gebruikt, als twee maal f. misschien wat mat zou zijn 'i Het laatje lied «Traumbilü" vanOHoLehrmaun heeft een schoon, rustig karakter en is minder zwaar van begeleiding. De liederen vau | Landréverdienen ten zeerste door iedereen gezongen te worden, niet warmte beveel ik ze aan \ Vau de vijf liederen vau P. A vau We ithreene (allen uitgegeven bij deu volijverigeu haer Ncske te Middelburg) acht ik Guethe's Der Goldschmiedsgesell" het best geslaagd. Vooral de pianopartij hiervan is licht en geestig ; misschien ligt de zangstem wat laag voor liet lijne en humoristische van het onderwerp; doch, heeft de zauger(es) die lage tonen gemakkelijk en les in de sten., dan vervalt mijn bezwaar. Wat nu de aniere liederen aangaat, zoo zie ik in den componist eeu man van grooten ernst, die ir naar streeft door te dringen in de diepte vau zijn stof, doch wiens talent nog niet volkomen tot rijpheid gekomen is, om de opgave, die hij zicluelveu stelt met meesterschap over zijne phantasie te volvoeren. Thans had ik grootere diepte en rijker muzikaal eoloriet geweuscht ia de liederen van mevr. Lapidoth?Sïvarth en in von Sc'iack's //S idcheu" meer gratie en illus tratie, liet aardige liedje van Guethe geeft mij echter daiiloidirj» de beste verwachtingen te koesteren vau 's heeren Westrheeue's latere composit:ë, D>; beide liederen van Kor Kuiler bevestigen mij in mijn reeds vroeger uitgesproken meening, dat het taie.it vau dezen componist meer ligt in de instrumentaal-compositie dan in het zuiver lyrische genre. Het eerste lied , Volksreim" van Eranz Evers, begint met eeu voorspel, dat op zichzelf zeer goed klinkt, doch iu geenerlei verband staat met de dan volgende muziek. Was de compo nist maar begonnen met eene kle.ne episode gelijk aan het, slot vaa zijn lied. Waarom moest er voorts tweemaal gezongen worden dat er mitten im Walde" een vijver ligt en was soms het meisje ook tweemaal j.liebestrunkeu"? Het tweede lied Geibel's So balt ich endllch doch umfangen" is weder een dier vlot geschre ven, liederen met schitterende, klankschoone klavierpaitij zooals Kuiler er meer heelt ge componeerd, die echter niet diep doordringen in den poé'tischen inhoud van het vers; men vergelijke slechts de woorden und nur dein Auge schwebe stille eiu blauer Himmel ber mir" met de muziek «nimato, forle, cresc, enz. Ontdoet men de muziek van de woorden, dan inderdaad verkrijgt men een zeer fraaie, eeuigszins i u Mendelssohn's geest gevormde melodie, schwungvoll geconcipieerd en voortreffelijk ge harmoniseerd. Was het echter de bedoeling van den componist, zóó iets te maken ? j Hït »9Viegtnlied" van Panl Baehr is een allerliefst liedeke, op een zeer bekoorlijke melo die. De componist Aut. Marlow (pseud.) heeft i er in de p auopartij eeu alleraardigste rechter- j hand bijgeschreven; met zijn liukernand kan ik < mij minder goed vereenigen; me dunkt, de componist zelf ook wel niet. Herman Venverloo heeft bij het naïve ge dichtje van Lovendaal een even naïf-bekoorhjke wijze gecomponeerd, Zeer juist schrijft de com ponist er bij eenvoudig voor te dragen". Als dit liel zoo gezongen wordt, zal het zijn uit werking op den toelioorder niet missen. De compositie van den heer Kuk is geïnspi reerd door een vers vau Körner, hetwelk wel niet is on'leend aan zijn L\yer und Schwert" doch zeer na daaraan is verwant. Ook in dit stuk heeft de heer Kok bewezen met hoeveel talent hij de muziek beoefent. Er komen in zijn wei k prachtvolle passages voor. Ik wil slechts wijzen op het voorspel, na de openingsfaufare, op het gedeelte in As (o weine nicht), op het slot (Ströme bin mem blut) enz. Echter moet ik bekennen, dat ik bij dit btuk, dat zooveel omvangrijker is dan de kleinere liederen die ik vroeger van den heer Kok besproken heb, af en toe een vraagteeken heb moeten plaatssn ten opzichte van den vorm. Wat beteekent b. v. dat straks genoemde mooi stukje voorspel ? Dat had de componist moeten verwerken in zijn stuk; thans tourt het er niet in, hoe mooi het ook is. Vo irts heb ik rist begrepen de behoefte aan het grazioso tusscüenspel. JBij de woorden Sprengt er zuiück zum Haufan" had de aanvaugsperiode moeten optreden, enz. enz. alte- i maal bemerkingen, die de eenheid van conceptie of den vorm raken. Op bladz 3, onderaan bij net woord ,/Holïuutg" zal wel f in plaats van g gelezen moeten wordi n. Ondanks de zooeven gemaakte opmerkingen spreekt er veel talent uit het werk. De heer Kok heeft wat te zeggen en wat hy zegt is goed. Echter hij moet voet bij stuk houden; dat nu hei ft de heer Kok niet zóó gedaan als ik vroeger veel gelegenheid had te constateeren. Es smd hier der Gedanken zuviel" ! Opus 42 van Catharina v. Rennes ik had vroeger reeds gelegenheid zulks ter loops te coustateeren is een van die werkjes waaruit het bijzondere talent van onze gevierde componistb op nieuw ten duidelijkste blijkt. Gtsteund door een dichteres Freia die, zoowel in het Hollandsch a's in het Duitsch, evengoed den k udertoon weet te treffen met woorden, als de componiste met muziek, heeft hier Catharina v. Rennes »een werkje tot stand gebracht, vol poëzie en gratie en van eeu stem ming die even goed weergeeft het Biddend Kindje" en Droomplekje" als Poppengedoe" cu Parmantje". Ik noemde zoo even het woord kindertoon ; men verlieze echter niet uit het oog dat, in tegenstelling met den eersten bundel Instantaneetjes, hier de liederen niet door kinderen moeten gezongen worden, doch door grooten voor kinderen. De uitgever zorgde behalve voor een goeden druk ook nog voor een allerliefst prentje op het titelblad. Ein prachtwerk van groote bsteekenis acht ik den cyklus Liebeslieder''' van Lsander Schlegel. Het zijn vijftien grootere en kleinere stukken, die door den componist tot een bundel zijn saamgelezeu en waarvan er drie voor piano en de andere voor zang en piano zijn gecom poneerd. De componist wenscht dat, bij eene uitvoering in het publiek, de zanger zich nevens den pianist fan het klavier zet bij de sclopianostukken, oplat het karakter gegeuseitigen Antheüs" duidelijk aan den dag trede. Bij de zangnummers zijn de verzen ontleend aan Heine, Alfred Meissner, Rückert, Lenau, Osterwald, Sturm en Immermann. Zij zijn gedacht voor hooge stem ; de meeste stukken kunuen zoowel door een tenor als door een sopraan gezongen worden; zu spate Reue" echter past slechts in den mond eener vrouw. Uit den aard der zaak heeft zich de componist eene uitvoering voorgesteld van het werk in zijn geheel; ik geloof echter dat, zooals het trouwens meer met cyklische gezangen gaat, men wel een of meer nummers afzonderlijk er uit zal kunnen voordragen. D.t over de samenstelling van het werk. Wat nu aangaat het karakter zoo moet ik volmondig erkennen dat het werk mij van het begin tot het einde in hooge mate geboeid heeft. Het is geheel in molernen stijl gehouden en voorzien van een zeldzaam niooien Kiaviersatz". Het is waarlijk een genot zich te vc-gasten aau den beerlijken klank dien de lieer Schlegel in zijne compositiën aan het klavier weet af te dwingen. De declamatie der woorden getuigt van den fijusteu kunstzin. Het eeu en. ander maakt den indruk, van uit, een, voornaam kunstenaarsgemosd voortgesproten te zijn. Hier is een man aan het woord, die met zichzelven heeft gestreden en geworsteld, doch die zichzelven meester is geworden en met volkomen bebeerscbirg van zijn talent, ook zijn meest harts tochtelijke uitingen binnen de grenzen der schoon heid weet te houden. In a woord het is een gerijpt kunstwerk, hetwelk ons door Schlegel hier geboien wordt. Natuurlijk is het, dat bij vijftien nummers, de inspiratie bij het eene sterker heeft gesproken dan bij liet andere. Zoo vind ik de zangmclodie van No. 2 in het begin ietwat gewoon, doch dan is de klavierpartij weer daar om het geheel te releveeren. En zang en piano moeten elkaar immers completeereu ? Bijzonder goed getlaagi acht ik No. l, 5, ',), 10, H en 13. Het is te wenschen, dat opus 20 van Leauder Schlegel in handen kome vau allen ouder de geroepenen, die ook uitver korenen zijn. De andereu dosn beter er af te blijven. iutussohen mijn gelukwensen aan den heer Sshlegel! Ten slotte voor heden genoeg! Het is mij een bijzonder voorrecht in dit opstel op zooveel voorin ffelijks te hebben mogen wijzen. Hetgeen thans in ons land geproduceerd wordt getuigt van een krachtig leven. Geeft dat geen aanlei ding ons er oprecht over te verheugen? AXT. AVEUK.AMP. HIIIIIIMIIMMIIIIII1HII1IIIIIIIIMIIM1I llllllllMHIIIIIMIIIlnlIIIIIIMin De Indische tentoonstelling. K. Vóór zij voor goed hare zalen voor ons sluit, waar zooveel schoons ons deed genieten van de kunstvaardigheid der bewoners van onzen Archipel, zoowel uit vroeger als lateren tyd ; daar rest ons nog de bespreking van een tweetal verzamelingen, die niet het minst ons den inlander doen kennen, in zy'n zucht tot versieren, in zy'n gevoel voor schoonheid. Ik bedoel de beide verzamelingen door dr. A. M. Nieuwenhuis en prof. Max Weber, op hunne tochten bijeengebracht. Prof. Max Weber, die de leiding op zich had genomen van ds bekende Siboga-expeditie, welke van Maart 1899 tot Febr. 1900 in het byzonder was uitgerust tot onderzoek van de zeediepte, flora en fauna van dsn Indischenn Archipel, verzamelde vooral datgene wat be trekking had op de vischvangst, en de vinding rijke toestellen door den inlander hiervoor uitgedacht. Dit lag eenigszins in den aard der expeditie, die het meest met visschers en varensgeztllen in aanraking kwam, en als rust punten zich slechts tot kustplaatsen bepaalde. Hieraan danken wij thans de zoo uitgezochte collectie vernuftige werktuigen waarmede haaien, sehilipadden en zelfs walvisschen be machtigd worden. Naast deze harpoenen, haken, vischlynen en netten, die door hun gebruik vanzelf, eenige versiering uitsloten, zien we hier nog tal van voorwerpen van meer huiselijken aard, waarby de zucht tot verfraaien weer boven kwam. Een band om de sarong vast te houden ia met frissche kleuren en een voudige steekjes aardig geborduurd; een trom, waarvan er een drietal aanwezig zijn is kunstig gesneden en een andere met gekleurde kralen waarlyk smaakvol versierd. Een schaamgordei, waarin de naam van den eigenaar en van haar die bet kunststuk uitvoerde, is geweven, maakt door haar kleur een zeer mooie indruk, alsook eenige slendangs en sarongs. Als proeve van houtsculptuur treffen we hier eenige voor vaderen beelden aan, die in hun primitieve wijze van doen, to'h iets indrukwekkends hebben, al staan zy ons inziens verre ten achter bij het snijwerk, dat dr. Nieuwenhuis op Borneo brjeenbracht. Deze collectie trouwens munt in het byzonder uit door tal van fraaie dingen, zoowel wat vorm als versiering betreft. In zy'o, we mogen het veronderstellen, bekend werk, »?» centraal Burweo", zegt dr. Nieuwenhuis hier trouwens zelf van: «Een algemeene karakter trek van de stammen van Borneo, die op lagen trap van ontwikkeling staan, is de drang, om de voorwerpen in hunne omgeving te ver sieren. De motieven daarvoor ontleenen zij aan hunne omgeving en wenden daarvan die aan, welke de meesten indruk op hen maken. Zoo spelen de dier- en plantvormen of deelen daarvan, de grootste rol, maar altijd zijn zij van gedaante veranderd, hoofdzakelijk naar de phantasie van den kunstenaar". Het vervaardigen dezer voorwerpen gaat bij den Bahau's eenigzins samen met bijzondere gebeurtenissen in hun leven, en vele dezer fraaiigheden danken dan ook hun ontstaan aan de wederzydsche genegenheid van een jongeling en zy'ne uitverkorene, die daarvan door het zenden van zelf versierde kleinigheden, tout comme chez nous, aan hun gevoelens lucht gaven. Daarbij komt dan nog, een zekere te verontschuldigen ijdelheid, om zich zoo goed mogelyk voor te doen en zich te tooien met de mooiste zaken die men zich vervaardigen kan, de man met de kunstige wapens en fraaie armringen, de rneitjes met kralen en borduurversiersels. «Hieruit volgt," gaat dr. Nieuwenhuis vo.ort: »dat gesneden bamboe kokers, kleerhangers, rijgplankjes, gesneden mesjes, roeispanen en fraaie in katoen uitgesneden figuren voor vrouwe kleeding, die voorwerpen zijn waarop de jongelingen der Bahau's zich beginnen te oefenen, terwy'l het borduur- en kralenwerk der jonge meisjes zijn weg vindt naar haar aanbidders en aangebedenen". Waarschyclyk heeft de liefde voor de (n) beminde persoon hare invloed op de uitvoering doen gelden, en is zij een aansporing geweest het zoo mooi mogelyk te maken; maar als in het volk zelf geen aangeboren schoonheidsge voel zat, geej begrip van goede lijn en kleur combinaties, dan zouden zij toch nooit derge lijke resultaten tot stand hebben kunnen brengen. Het is gewoon verrassend als men dat snywerk op mesjes, bamboe kokers, krisheften en dergelyken ziet; daaronder zijn gesneden kapstokken, rygplankjes en wapengrepen die als voorbeelden, voor hen die zich met kunst nijverheid bezig houden, konden dienen. In deze dingen zit een begrip van compositie en ornamentvorming die men bij beschaafde vol ken dikwijls te vergeefs zoekt. En als men naast dit sny werk de kunstuitingen der meisjes zet, laten dan onze dames met hunne bandwerkjes en ^snoezig begonnen patronen uit borduurwinkels", zich maar achteraf houden en bescheidenlijk komen kijken hoe met een voudige hulpmiddelen, weinige kleuren, grove stof, hun zusteren toch kralen- en borduur werk vervaardigen, getuigend van zooveel kleurgevoel en vormenbegrip dat we er versteld over staan. Deze dirgen zijn geen bijzondere virtuositeiten op naaldwerk gebied, och neen, ze zy'n zeer eenvoudig zelfs, rnaar misschien voor een deel ook juist daardoor, zoo voor naam en zoo goed. Het is niet noodig gelcof ik hier enkele voorwerpen in het bijzonder aan te wijzen, anders zouden wij melding kunnen mnken van de zoo fraaie draagplaukjes en goederea mandjes, maar ieder ding op zich zelf ken merkt zich door min of meer versiering, die hoe simpel dan ook soms, er toch een eigen karakter aan geeft. Waarlijk een op die wijze bijeen gebrachte collectie zou naast hare ethnogratHche waarde een schat kennis in zich dragen voor hen die zich aan versieringskunst wy'den. Juist de voortbrenselen dezer onbeschaafde volken mun ten uit door zoo'n zuiver begrip of gevoel, voor versieringen, dat het mij voorkomt, indien men trachtte in die richting voorwerpen te ver zamelen, die de verschillende technieken ver tegenwoordigden door hunne beste specimen, zij voor versieringsbtudie van ontzaglijk groot nut konden zijn. Waar voor het bestudeeren en determineeren van voorwerpen die land en volk kenmerken, de studie der versiering van zeer veel belang is, daar zijn aan den anderen kant de voor werpen, die samengaan en hun ontstaan danken aan de levensopvattingen, de eigenaardige ge woonten en gebruiken der menschen, voor namelijk voor zoover deze bleven buiten modeen beschavingsoverheersching, die hun, het persoonlijk cachet deden verliezen, als kostbaar materiaal, voor hen die zoeken naar waarheid en juistheid in versieringskunst. Als zoodanig dus is de verzameling van prof. Weber, maar voornamelijk die van dr. Nieuwenhuis, voor ons van zeer groot belang, daar zij ons doet zien dat schoonheidszin, juist bij de meest primitieve volken, dikwijls op veel zuiverder grondslagen berust, dan by hen die trots zy'n op hunne wetenschap en hun ontwikkeling. R. W. P. Jr. In dit blad is onlangs door twee bekende bouwmeesters een strijd gevoerd over het al of niet schoon zijn van het beeld, Gijsbrecht van Amstel voorstellende, dat op een der hoeken van de nieuwe beurs te Amsterdam een plaats vond. De eene verheft het beeld als kunstwerk in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl