De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 4 augustus pagina 3

4 augustus 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

^No.1258 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. houdingen. Meer dan overal elders heeft een klein taalgebifd als het onze, in een beperkten nationaien kring, by een weinig ent houvast letterkundig puWiek nauwe aanénsluiting der penvoerders broodno dig. De goede betrekking tusschen de schrijve;s onderling behoeven niet tot een gedwongen zoetsappige vleierij af te dalen, doch de «lechte strekken zeer zeker tot' nadeel der schrijvers zelven, muien zij door een onedelen geest gekenmerkt worden, die hun hart of bij gebreke van dien hun vernuft en smaak en bijgevolg tun pen bvsuiurt. Het plan door Ten Brink opgevat en door Huet ondersteund Huet wilde er zfifj een nationale loterij voor organiseeren tot op richting van een VJaatschappij van Letterkundtte i" behoort zelfs in onze dagen niet tot de onmogelijkheden, maar wie het wederom opvat, moet een in vele kringen geliefd man zy'n, en onder verbetering" ken ik er thans in onze litteraire wereld g en. Hoe dit zij, in den omgang tusschen de voorlichters van den goeden smaJf or' de aanhangers der litte raire modi zullen altijd sltchte manieren blgven heersenen indien niet voortdurend naar Huet aan Ten Brink schreef a m de letterkut digen ia Nederland een ordentelijk voorbeeld gegeven wordt". Meer dan iarnand bejiaamer ik, dat Ten Brirk als oudere, niet de snaar zijvier edelmoedigheid kon aanzetten tot dien toon, wanneer hij over de jongeren tchreef. Doch zelfs daarbij o.fende de kilte van de drukproef geen ontnuchtering op de bette van zyn gloed. II. Bij de pijnlijke momenten door Ten Brink in zijn i-canjversleven OLdervo: den zijn er vele welbehaaglijke die hij, behaagziek van nature, met genot herdacht. Hij is gelukkiger dan talry'ke andere openbare sprekers geweest, zoowel in letterkundig genootschappen als bij feestelijke gelegenheid; als studieinan zoowei als improvisator. Zijn bijzonder verteltalent, gestevigd door zijn onuitputtelijk geheuge-', kwam hem daarbij ieder oojeuldik te stade. Dat geheug n w ai verbazend en hem op nen avor.d een roman van Dic&<ns, Ferdicand Fabre en Zjla (van den laatste ontving hij sii. ds 1876 alle werken present met een vriendelijk inschrif1) levendig te hooren navertellen of een reeks romans uit een bepaald letterkundig tfldperk in onderling vet band te zien brengen, wat voor een ; e'apgstellend toehoorder een genot en voor den verteller zelven een preci seering van woord en een scherpirg van ge heugen. Wie Ten Brink voor driekwart deel van het tamenzijn niet wilde aanhooren moest niet met hem omgaan. Doceeren deed hij nooit in den saaien, opdringerigen zin van het woord, causeeren en zeer onderhoudend kouten aliyd. Eens ;k meen in 1876 kwamen door bemiddeling van den jongen D. F. Scheurleer verschillende Haagsche schrijvers in aanraking met den toenmaligen Turkschen gezant Murad Efendi. Znn Excellentie Murad, Oostenrijker van geboorte, noodde een achttal hunner op een letterkundig avondje in het hotel Paulez. Om half negen ving het aan. Met Scheurleer waren Vosmaer, Jacobson (Mr. A. W ), Bibliothecaris Campbell, Ten Brink, Lmants, Van Santen Kolff tegenwoordig. Jonckbloet had zich laten excuseeren. Et pour cause! Murad Efendi las een zijner Duitsche drama's voor, later doir Jonckbloet vertaald. De lectuur ving omstreeks kwart voor negen aan en werd aan n stuk door ge,:et tot half elf Het -was een smoorheete zomeravond. Kolff sliep na het eerste bedrijf en droomde wan Richard Wagner en Thijs Maris; Jacobson rolde met zija oogen of doorboorde de portiek vanden schouwburg; Vosmae'-, droomrig-beweeg. loos, scandeerde Homeros; Catnpbeü's flikkeroogjes waasden over een incanabel; Emants keek een uur larg, zonder een spier te ver trekken naar Zijne Excellentie en rafelde zijn gelaat, gebaren, taal en stem tot psychologische vezeltjes uit en Ten Brink hoorde de Marseillaise en zat onrustbarend op zijn stoel heen en weer te draaien. Een pauze trad in na IlimillllllllllimillUMHIl ttllllllllllHIIIIIIMIIIlllMIIIIMHIIIlllllHUimiUIIIIIIIIIIIIIIIIHIItlllimmill STUDENTENCLARA. Naar het Dtiitich, 6) VAN ARNOLD WELLMER. Toen moeder met herleefde gravenhoop van het zusterlijke kolfiikransje thuis k wan1, kende zij haar kind ten auwernood w( O".... Toen Klaartje met onbewogen stem en vastberaden gezicht haar moeder vertelde, dat zij spoedig grootmoeder van een gravenkind zou worden, zeeg de 01 gelukkige vreuw, als door een beroeite getroffen, ineen. Zij o-erleefde het ook slechts eiikele weken, dat Ie kleindochter van een geheimraad zoo iets kon patseeren .... De vrouwen uit de buurt zeiden dat het hart der arme registrators weduwe door da r.u reeds openbare schande \an haar mioi, lichtzinnig dochter'je was gebroken en hielden tot verma ning harer eigen dochters zeer stichtelijke toeSj^raken o er het oude, ware woord: hoogmoed komt voor den vai" totdat zij eindelijk zelf wegsmolten in een weeke, zalvende ont roering over de ijselijke verdorvenheid der wereld en haar eigen deugdzaamheid. De arme registrators-weduwe was in het gast?huis g storven en den volgenden morgen toonde professor Yirchow in de anatomiezaalzi?n j ragen student n haar abnormaal groot hart. Mijne heereu", verklaarde hij met zijn klankvoüe item : hier ziet gij een geval van totale vcrvettirg van het hart, zoo mooi als het maar met mogelijkheid kan voorkomen. Dichters en oude vrouwen noemen dat heel aandoenlijk: Hij of zij stierf aan een gebroken tart !" dat 's eenvoudig onzin! Wel kan soms een plotselinge, hevige droefheid zulk een abnor male hartvervetting veroorzaken, maar wij mannen der wetenschap . ..." In het zelfde uur schonk Studentenclara" zooals zij reeds bij de geschandaliseerde buur vrouwen in de Dorotheasïraat en weldra ach! hoe spoedig in geheel Berlijn heette, in een anderen vleugel van het gasthuis, een flinken knaap het leven. Uren lang kon zij in zyn mooie bruine oogen staren . -. . Het waren dezelfde oogen, die haar eens zoo bedwelmend zalig en daarna zoo onuitsprekelijk ellendig gemaakt hadden en die nu daar aan den Neckar zeker weer al lang in jeugdigen over moed en dartelen liefdelust straahen, logen en verstrikten.... En zij kon die oogen nog aldoor maar niet haten. Het waren immers de oogen.van haar kind! Ja, als zij in die vage, schuldelooze, droomerige kinderoogen zag, trilde het 3e Badrijf. Levendig sprong Ten B:ink op Murad Efendi toe: Aber, erlauben Sie, Excellenz, er'auben Sie Maar de dramaturg leende zich tot geen tweespraak; enkel verourlo -ide hij dat men ein Gefrornes oder eine Tiisae Thee' nam, onderwijl men luisterde naar zijn eigen kritiek op zijn eigen drama. Jan ten Brii.k wc n 1de nog eenige pogingen aan om Zijner Excelientie's ka'm vlottenden woordenstroom af ie dammen. Het mocht, hem niet gelukken. Sie babwi ganz Recht, Herr Doctor, jawohl, indes:ea wenn es lanen beliebt skh hinein zudeuken in dieser hoch tragischen Situation. Die Scane ist au^serordeatlich msgistral uaj war sehr schwer zu verarbeiten, sehr schwer . .. Nu kreeg Jan ten Brink, evenals de moeste stervelingen in het maatschappelijk verkeer, gaarne gelijk en van eene Excedei.tie zeer gaarne, maar gelijk te krijgen als bij nog niets te berde tad gebracht, zelfs n'g niet eens aan 'c woord had kunnen komen, da', was hem te kras . .. Toen wij dan ook omstreeks hall twaalf voldaan en wel (G"trornes und Thee) Paulez verlieten, proestte Ten Brink verstoord uit, met een g«bri-,s vin verluchting: Groote (joden! Wat een individu'. On mogelijk! Met den man valt niet te praten! Hij betoogt eirdeloos in proza en poëzie. Drie weken later noodde Ten LHi,k Murad Efendi ten zijnent. Wat er tusschen hen werd verhandeld, weet ik niet. Wél dat ik de eer genoot eenige dagen daarna den Turkschen gezant aan. het badhuis te ontmoeten, en ik, in verhard met de soiree bij Z. E. den naam van Ten Brink noemende, mij ho./rde toevoege .: O, ich bitte sehr, ich bitie sehr der Herr Doctor Brink, ach was ein ganz kolosjaler Cjuieiir. Ganz kolossal l Ik vermoed dat Ten Brink wecrwraak had geiiomen voor het Pdiilez-avondjo en Murad Efendi geen ge.egenheid had gegund aan h«t woord te komen of h;m omver had geredeneerd. IK. Men kent dfn eisch door Louis Veuillotaan een goed j; urnalist gesteld: binnen een kort tijdsbestek en te ieder uur een prettig artikel over een onderwerp aan de orde van den dag te bchnjïen. Het percentage dezer j lurnalislen is nergens groot. Als schrijver van Ilaagsche Bespiegelingen" tusschen de jaren 1870 en IfeiK) naderde Ten Brink dien eisch zeer dicht. Hij was amusant; hij onderhie d dea niet nurk chen dagbladlezer juist prettig genoeg en juist kort genoeg. Hij was luchtig en vluchtig: deugden van hooge waardij in de dagehjksche pers. Hij ca meerde over alles en. nie s met een litteraire zaakkennis en mtt een glimlachje over menschen en dingen die de onbedorvenheid van zijn gemoed blootki. De l'ennui et du tisl en bouteille schor.k hij zijnen lezers niet en van beurs- en politieke prospecten, van mijn- en marklproferyan, van preekerige r<_ceasié'n en verdere onaeluksgevallen bleef zijne pan verre. Juist als Ten Brink te kwader ure zich letter kundige in de digelijkscae pin wilde toonen, letterkundige vertoogen hield en letterkundige quaesties pooide op te lossen, verviel hij in het crimineele, na'ionale euvel der saaiheid. Dit hij slechts by hooge t xceplie aan die kwaal leed is Bij de scheepsladingen c. jiy, die hij aan de dagely'ksche pers heeft gelsverd een zijner groote verdiensten. Als litterair essayist, die een groote r<?ek3 mark vaardige scirijvera van binnen- en buitenland alleraantrekkelijkst behandelde en tot hun kennismaking aan lokte, heeft hij, zondert men zijn hoogvereerden meester Busken Huet uit, zyne wedergade van l- 60?1890 in onze letteren niet. Als historisch verteller ? inzonderheid van de Fransche revolutiën van 178!) en 1871 staat hij hoo». Als litterarisch historicus laat alleen prof. G. Ka'.ff, wat fijne iruditie en smaakvolle ex pressie betreft, hem achter zich. Aan helderheid van toon en klaarheid van voorstelling geven beiden elke ar nie.s toe. lllllllltllMMtlllllllliMIIIHIIIIIIIIIIIWMIUIItUIIIIIMIIIIIU er bijna weer iets in hot arma, gestorven hart als liefde, geloof en hoop, als een hemelsche straal van vergiffenis en zaligheid.... O! als zij haar kind slechts n enl ele maal had kunnen zien lachon zijn eersten zonnigwi glimlach van ontluikende kinderliefde, van ontwakend bewustzijn mogen opvangen wel licht^ ja, wellicht had dia reiuste, hemelsche liefde alles overwonnen alles: baar oude, zondige liefde, de schande, haar zelfverachting en den gruwelijker, knagenden menschenhaat. Maar vóór dat c e dageraad der ziel het eerste lachje van herkenning in de oogjes en om het mondje kon doen gloren, werd het kind haar afgenomen van overheidswege uit beweeg redenen van humaniteit en zedelijkheid. De kraap moe,t gered worden uit de verpestende nabijheid zijner verdorven moeder .... Met het verdoo.en van dien hemelschen glimp in de bruine kinderoorj s was ook ailes weer voorbij in het herlevende moedei hart alles wat de arme Studenter.clara nog liad kunnen redden ! Gelijk ten lawine in den aanvang een brokje sneeuw, hoog boven op de alp door een gems spelend van den stellen rotswand losgemaakt, dat lustig omlaag hup pelend al grooter en grooter wordt en eindelijk met verpletterend geweld, dool en verderf brengei,d,in het dal stort - zoo ging het met Studentenclara, die snel geleefd had, met ontzachlijke si e heid ten viulerve, en vaak scheen het ais ging het haar nog niet schielijk genoeg, als moest zij zich hoonlachend van de laatste heli ng afstorten. Zoo groeide uit het Ivve Klaartje in tien korte jaren de ellendig", armzalige, havelooze en krankzinnige vrouw, d;e op dezen vrolijken Carnavalsavond ondar de Li: den voortstrompelt. '» Morgens had zij in weerwil van den sneeuw storm zooals tien jaren lang reeds, dag aan dag, eerst in zijde en fluweel, nu al sinds geruimen tijd in lompen voor de Halliscbe poort om het groote weeshuis rondgedraaid, met angstigen blik door lederen reet in de schutting en door het sleutelgat der poortdeur glurend... totdat zij op de speelplaats een kleinen knaap ontdekte in zijn donker, groen weespakje met groenen kraag, en mooie, helderbruine oogen en een voornaam bieek gezichtje, dat vreemd en droevig bij de andere weezengezichtjes afstak .... Dan drukt zij beide handen tegen de borst, die pijnlijk zwoegt en kreunt, als. f daar binnen iets brak .... Nooit heelt zij getracht het weeshuis binnen te drin gen en haar kind aan het hart te sluiten. De jongen mocht nooit te weten komen, welk een vei worpelinge zijn moeder is.... Slechts een enkele maal zij liep op straat, toen de wees jongens op den kruittberg gingen wandelen toen, zij kon niet anders, snelde zij tusschen hen in, om baar jongen n seconde slechts aan het hart te drukken, maar de kraap gilde het Als noveilist heeft hij Uisschen 1830 en 1880 aardige dingen gegeven. Als romancier en hist risch romanic'irijver vond hij tot vo >r *e;n:J:i jarf.ri talryke luzers. Ea de eeuwige schalkermj der aa~d-che dingi:n heeft niet gebild dat hij, die, met ui'zonde-tng van een tweetal wek n in het j tar, .'Jti5 dagen la-ig over zija sf.ïirij tatel'j! zat g^b'gen en vaak zeer snel moes' arbe.der, zijn scbryf .vcrk anders zou einli^en ah met een c.unerie o^er Trarail, van zija chiT n>l:èA"n'' K;irb Zola, en een d.ior verer^-nn J wi lidumel'jk lijden cnitgcwerkt fctuk in De TJeyru f. IV. Ik heb straks gesproken over de pijnlijke moiusiiten in zijn letlwkundig ievtri. Buiten den aller intiemsien tamilii'kring verbjod zijne natuur het geweeklaag. Met die m 'inenten van smart bedual ik aan ook iets anders: Ten Brink was een zeer cevoelij,' m-i^ch en elke ontrouw, hetzij do r valschheid of uit bereken .Tig aan zijn i precht batt grpleeg'), w*a hem een gruwel en de/d hsra pijn. Juist door die gevoeligheid kon hij zirh mét over zekere aan vallen heenzetïen. Het de, rde hem niet of hem onverschillige personen een andere kunstmeening waren toegedaan dan hij; of dergelijke penvoerders zijn gebeden arbe d l'ger stelden dan hij verdiende, maar de innerlijke tegen spraak, het onhaniionisehe van hen, die eerst aan nijr.e voeten hallen gezeten en hèai later verloochenden, grieide hem tot scbreiens tre. Hij die warm:e naar anderen deed uitgaan kon geen staalturde kilte voelen aans rootnen zonder een oogwenk te hu.veren. De trouw hartigheid van dea bull-dog voor zijn meester ondt-wteide hij bij alldn met we «ij omging. Natuurlijk, kinderlijk, naït' kinderlijk mensen, d e al te spoedig de finlen van zijn ergernis rp de hoofden zijner tegenstandars ui:stortte en die den trots van zijn karakter niet kon opvoeren tot de stilie hoogten der minachting of de lachende heu.'elen der sa'yre. V. Met zijn grootvader en naamgenoot heeft hij in vele oplichten eéu zelf ie levenslot geluld, rust ham hè<:at hij v.;ie ge ijksoortige karakter trekken. Vuu den Hardersvijksch?n rector?in 1771 ta Amsterdam geboren den latoren professor, eerst aan de Gelderscha Hoogeschool (in histor n, Welsprekendheid en Grieksi'h s letterkunde-) later aan die te Groningen (iti de oude letterkunde) vernemen wij do.>r prof. Bouman's (je.-chiedenis van de voormalige Guldersche hooge.-chool dat: onderscheidene ongun stige omstaiidighe ien medewerkten om ham bij zijn leven door sommigen te doen miskennen en hemzelven op de letterbaan te bilemm^ren". Wij lezen verder dat: (Ie HarJerwijksche hooglecraar gedrongen werd ten einde den huisvaderlijken pligt ter vervuilen letterarbeid te te verrigteh die hem van zij;.e hoofdstudie afleidde" en dat zijne verdiensten gro;n waren als onderwijzer der j-iu»d en als vertaler de.r ouden. ET eindelijk dat hij aankomende j >ngelingen met smaak en geestdrift voor de letterkuride wist te ver.u'leu". Haast letterlijk toepasselijk op den kleinzoon. Door sommigen miskend ? Zeker, doch, gelijk pleegt te geschieden op dit ond>;rmaansche, door anderen daarentegen en ouder hen allereerst vrou v en kinderen om karakter en talenten erkend als dankbaar, levenslustig meusch an kloi:k arbeider. F. SHIT FI.EISE. Iri*. Verzen van G. C. VAN 'T Hoor.. Uit gevers: lierie en Kruyt, 1901. Rooinkleurig van kaft, bestempeld met bleekgouden letters en den kwij;.end:n naam /ris ziet dit bundeltje er uit a'.s een echt dames boekje en die indruk is nog al komisch, wan neer Hu-n weet in Van 't Hoog niet te doen te hebben met een lett rkundig schoothondje, een troetelkind, dat da vrouwen, dia met hem dwepen" zich voorstellen als een slanke, blonde uit van angst en do suppoost stiet de malle Suidentenclara" ruw terug. Sedert dien tijd verstopte zij zich, als de weesjongens aankwamen... . Ja, er is nog een hoekjfl, zelfs in het verdor;enste vrouwenhart, dat rein en warm blijft, al is het overige ge deelte reeds lar g gestorven en verstijfd; daarin woont de moaderli fde. En ook LU, terwijl Studentenclara, getrouw aan haar gewoonte, onder de Linden op oof uitgaa1", moet zij onophoudelijk aan den mooien, bleeken knaap met de helder bruine oogt-n en het voor .ame gezichijödenken, d:e nu in de kille slaapzaal van het weeshuis onder het karig dek der stedelijke liefdadigheid, dtii slaap der o, schuld slaapt. Daar komt weer een schitterende rquipage aanrollen, naar het operagebüuw toe. De chocoladebruine koetsier en palfrenier glimmen van vergulde wapenknoopen, galons en tressen. Binnen in bet rijtuig rust verblindend mooi uitgedost en als in een wolk van zilvergaas zwevend, een schoor.e, jonge, trotsche vrouw met weelderige zwarte lokken en stralende oogen. Het is haar e? ra te winter in Berlijn en haar eer.ste bal in de opera. Zij is reeds in de herfst gehuwd en bijna nog even gelukkig fis in de \viueb:vodsweken. Zy staat dikwijls vtrbaasd over Laar eigen huwelijkstrüu*'1. Maar haar echtgenoot is ook de knaps; e, uitstekendste, opmerkzaamste cavalier, die een vrouw zich kan weuichen. Zij wordt veel om hem benijd en dat verhoogt haar geluk niet weinig. Hij heeft eenige jaren buitenslands vertoeid als gezantschaps attaché, totdat den vorigen zomer zijn vader is gestorven en hy diens rijke be zittingen heeft aanvaard. Zij was een jonge erfdochter en hun goederen grensden aan elkaar. Daarom zijn zij getrouwd, lieden zal de graaf op hst bal dei, hem genadiglijk verleenden gcudc n kamerheerenileutel voor het eerst in het open baar dragen, en ook daarover verheugt de jonge vrouw zich als een kind. Wat zal ik weer benijd worden!" klinkt het triomfeererid in haar binnenste. Uit den weg daar!" roept de cbocoladekkurigo koetsier en slaat met zijn lange zweep naar de armoedige Studentenclara, die bijna oiubr de grafelijke paarden geraakt was. Kuw schokt zij door den striemenden zweepslag uit haar droomerig malen op.. .. Het licht eener uitstalling straalt helder op de rquipags naast haar -- als een b'iksems'raa! vonkelt het groote bik kende wapen op het portier in haar ver bijsterd oog; op een bloedrood veld een gouden adelaar, mtt een duif in de klauwen en daar boven een gravenkroon; en in de omlijsting van het portierraampje vertoont zich een mooi, bleek, voornaam mannengelaat met groote, bruine oogen en donker krullend haar. ... Eén oogenblik staat zij bewegingloos, verward ... dan scelt zij als waanzinnig, op vleugelen van jongeling met een gevederde baret van zwart fluweel, in zestien-ceuwsche dracht, een man doline op zijn knie, Hamlet achtig. Eer zit er in de kerel een jonge leeuw, althans dat ver moeden v rlaat mij Kiet. Ik heb een soort vertrouwen, dat deze aankomende auteur al bekend door de Sonnetten-krans uit zijn eerste verzen meer presteeren kan dan deze of gei, e op de la^tbt} bui.d-d afgaande, z ui denken, ik heb zoo'n geloof, dat hy meer aan leveren en wel grooter werk, ook naar hoeveelheid. Nu zal menigeen zeggen: Maar litteratuur wordt toch nog niet gemeten per el of gewogen per kilo! Nuen, niet naar de Icngto allén, maar een groo sca kur.stwi-rk van klein fortnaat is allicht by ccn en ilunzelfden milai/r van ujindere waarde dan een ander vau g;0üttr omvang. Dat dj lengte v. ei wat beteekent, blijkt al hieruit, dat de cpperste kunst-producten al van zelf grooter volume risuhen; een roman is nu een maal langer dan en novelle of een schets, een rpjs breedvojiiger dan een legende, een tragedie w.jdlonpïger dan een conuMir-itukje in n be drijf, i n de i.ormale outwikkelings-gang is dan ook, dat jonge artitten met klein werk: sonnetten, schetsen, novellen, blijspelen beginnen en niet met den roman, het epos, de tragedie, omdat die arbeid eischen van langer duur, van grooter quantiti-it en daardoor cok al van hooger Dualiteit. Wat ik nu tegen dit bundeltje heb, is: ge brek aan -yiteem. De bloem-uaam werd ge plakt als etiket zonder zin wa'. óók niet delict op een door elkaar-smijtery van aller lei dichtvormen. Want wat een Iris in 's hemeis naam met deze verzen te maken heeft, weet ik niet. Van 't Hoog had zeker een hoop weik, daaronr'er enkele heele goede verzen, bijeen. 'Aracht, dacht-ie, daar heb ik 'r zes enz.-stig. Vooruit maar jongens, uitgeven. Hij had wel zoo verstandig gedaan, de boel te sorteeren tot afzonderlijke reeksen, elk van n genre, in plaats sonnetten, gedich:en van twaalf regels, vrije verzen, Heiijes enz. door elkaar te drukken. Da;i hid hij langer moeten wachten, maar was beter voor den dag gekomen met meer orde in zijn arbeid. Dit kou hy nog nalaten, maar hij voldeed niet aan e--n andere eisch, welke men hem s ellen mag en dat ia hoogst afkeurenswaardig: Hij stopte tusschen ijn kunst vodiengied, pruiwerk, zooa'.s ja dat in Neder land" bv. nog w-l vindt naast de betere arbeid, welke in dat maandblad sinds de laaste jaren o'.'k voorkomt. Hoc heeft bij iemand, die toch waari^k wel weet wat een goed vers is de brutaliieit om anno 1901 deze verzameling met zulke sierlykheden op te smukken, i'at zou men hem in zijn qualitoitvai echt dichter vooral, reeds hoogst kwalijk hebban genomen in den tijd, toen dj Tachtigers de menschen weer eens aa-i het verstald trachten te brengen, wat men onder een gord vers verstaat. Wie zou niet, als hij toevallig het eerst stiet op deze Bemoediging bij het opslaan, gelijk een haas aan den haal gian, liever dan dit te slikken: Uit alle mist kwam weer klaarheid En ai/e duister baarde liclit, En nieuwe Blijdschap droogt de tranen, Uu 't oude L'ed ons van 't Gezicht. Bestond het boel-j? uit niets dan dergelijks ko. k, dan was het ni-t eens de moei.e van een recensie waard geweest. Men zwijgt thans poëtasters. die noa; dat gne 'j-! op papier zetten eenvoudig dood. D,«ty' l mepte -van Oeyisel er hier in een van dat Kaliber om de ooren en schopte er <};ür een een paar voet délucht in, dat je er tranen oin mo^st lachen. Ja, dat was toch maar wat leuif, zijn beulswerk toen ia die NVu# Gidsbeweging, maar tegenwoordig worden dia py^meëen met 1/otk en al onder de massa goed werk vau vele bekwame auteurs heel gewoon plitgi-drukt. Van een dichter met talent verwacht men echter zoo iets niet ea juist dit maakt de zaak zoo slim. Dan heeft van 't H-jog nog een leelijke schuld op zijn zonden-register; hij lijd aan een gebrek, dat niet meer dateert van heden iiiiiiiiiiiimiiitiiiiitiiiMiiiHitiiutlliiiniiiiniiiiiiililluilliiilt den angst-, het rijtuig na en gilt: B;ido! Bodo !...'' uu heaft zij de paarden ingehaald zij klemt zich aan het portier vast ... de ,dock is onder het loopen van haar hoofd ge gleden het nog weelderige blondo haar is losgeraakt en omgolft haar spookachtig bleek gelaat met ds wijdgeopende, zwarte, brandende oogen. . . . Zoo blijft zij enkele seconden voor de ht-'lverlichte spiegelruit van liet p irtier zichtbaf.r.... Reeds heeft zij den grond onder haar voe'.en verloren?het rijtuig slt.urt haar mede Daar springt het ponier onder haar handen open, de wiolen hebben haar gegrepen een lichte kreet, als een zucht.... En dan ligt zij doodstil. ... Tevergeefs hebben rerige toesneller.demannen de paarden in den teugel gegrepen. . . . Eindelijk staan zij snuivend en trillend stil.... Te iaat! Een heer stapt uit het rijtuig een deftige liguur. De nieuwe, blauwe kamerheeroufrak inut de gouden knoopen en den kleinen, gouden sleutel op het pand en de wit casimiren pan talon staan bij zijn voornaam gezicht bijzonder goed. Maar ij is doodelijlj bleek en groote klamme droppels parelen op zijn voorhoofd.... Bjdo,'t is zoo vuil op straat?je balcobtuum...'' Ternauwernood hoort hij de melodieuse stem uit het rijtuig. Hij denkt niet aan zijn fijne verlakte schoenen of casimiren pantalon, llij staat sidd: rend naast de ongelukkige, wie het wiel van zijn wagen over de hoorbaar roche lende borst is gegaan. Hij draagt haar naar net trottoir in bet licht. Enkele bloeddroppels vloeien over haar lippen. Nu slaat zij de oogen op . . . . Ja, het zijn de oudp, dif-pdonkere, eenmaal zoo betooverend schoone oogen van de geliefde uit zijn jeugd ! Kn in die oogen blinkt ook nu nog een straal uit dat verleden, een zonnige blik der oude, heerlijke liefde .. . Eerste liefde kan nooit in haat verkeeren! Hij buiut zich over haar heen di< p, opdat de omstanders zijn gezicht niet zien, zijn woor den niet verstaan zullen. Hij fluistert haar in het oor, met trillende lippen, met stokkende stem; ku.i je mij vergeven, Klaar jeï'; Zij glimlacht hem toe ... zij snakt naar een woord. . . . Of zij hem kan wil vergeven? Zal zij hem zeggen dat daarbuiten voor de Haiiische poort in de groote kille slaapzaal van het wees huis een arme kleine knaap onder het sober dek der stedelijke liefdadigheid sluianer^, een kind dat vader noch moeder heeft en. dat bij aan dien wees weer goedmaken kan moet.... Zij snakt tevergeefs naar dat woord waarvaor hij op dat oogenblik al zijn rijkdom zou hebben willen geven ... slechts een bloedstroom golft over de verwrongen lippen. De oogen worden zoo akelig groot en star.... De handen grijpen nog eenige malen ar gstig in de lucht de eene klemt zich krampachtig om den kleinen gouden kamerheerensleutel op zijn frak.... Dan of gisteren. Hij heeft de zeer leelijke gewoonte de woorden vaak op zichzelf te laten rijmen. En dat moet by hem niet toegeschreven wor den aan artistieke onmacht maar aan een wils-s!apte bij tijd en wijlen en daaruit volgends slordigheid. Met al zijn energie moet hy die kwaal bekampen en liever zijn beste producten zoi.der pardon in het vuur smijten dan te d.u'.de'.i dat idiote geboem-boem van zee" op zee'', ster" op ster", boom"' op aoora". Zoo'n gepruts komt voor in: S&'ietpjens nttoocerd, Stemming HL Verlanyensltcdje, Toen en Nu, l en II, Eenzaam heid H, 'n I'/attiiditun, dat goddauk tot e-:n voor-pel en niet meer is beperkt geul .-ven. Ook het maken van onechte sonetten is bij hem misschien eeu gevolg van die ac-.teioosheid. Hy moet eenvoudig de hakbijl gebruiken en die zieist-lijke uitwa SM aan degroeis;;Is op zijn zielsbodem wegkappen rot of half rot als dood hout, dat onverbiddelijk verwijderd moet worden. Ook hapert hier en daar de rythme: zie E<Mzaainhetd I, Sjntitt (bl. 3r) Liet (al. 41). Juist wanneer ja niet iemand te'doen hebt, waarvan j3 ziet, dat hij het beter kan, kar! j: er zoo nijdig ooi worden. Zonder valsche beelden schijnt hij het ook maar niet heelemaal tekuauej stehen; zoo heeten in Sonnetten da vogelsheraute' in dos, die met blij getonker zilveren bekkens slaan. Vogelg..nuit kli. kt absoluut niet als bekkeus'agen en Dekkenslagen klii ken absoluut niet als getonker gelijk een pizzicato op een mandoline. In III staat hier voor het Paradijs een engel te prijk" en uiet gestreng op wacht otn op wijk" te rijmen. Ook vluchtte het volk niet in holen van ellende, het is er sinds Eeuwen in gegapt; IV begint met een vriendelijk: Kom mee! lot de heele democratie, die niet beter kan doen dan daarop te antwoorden: Wel zeker, dan Kaan wi eerst schuint at' en dan links om en dan zijn we er. Waarom niet een Hink: Volg mij! of: Er uil! Wanneer Van 't Hoog met bet Roode Vaandel zwaait, laat er dan ook door zijn v*r^en een zwier Dolven als door die vlag bij een storm marsch. Wat verder wordt des schrijvers lust" verbrijzeld tot gruis als oud delitsch aardewerk. In 1![ staren verder nog de oagen van verdruk:e menschen als die van blinden; op het hier bedoelde ooyenl'tk fonkelen ze eer als die van tijgers met gedachten van bloed en vlammen. Ia Verlangen ziet de auteur ross'g-blark vuu^, een rare kleur-combinatie. Overigens heifcdit weer die brand-pracht, welke Van 't Hoog's zonne sonnetten zoo zal ik ze maar noemen dooriaair, gelijk al uit zijn eerste bundel bletk. Fontein eindigt met een heerlijk beeid, maar hier wordt verlangen" door twee f'cries voor gesteld, a door de waterstraal n door de eindelooze hemelwelving, waarheen die reikt. Middelmatig acht ik Bloesemknoppen, Sn t Nicolaa*/eest op school, Zonsondergang (bl. 4;i). Wandeling in den storm, lier f.-t (bl. 4'~i), vooral door de manier, waarop de gedachte geuit'wordi; het Iwen is niet kwaad. L'.etlji (bl .4) maakt misschien veel meer indruk op muziek, L:erlj; (b', l r-) beteekent niet veel, Liedeke is even schandelijk banaal als ^Benioedujing. Als Richar.l Hol dat op muziek zet e, bederven de woorden i\v com positie, het Volk omlv>f>g eigent zich wel voor socialistische zaïp, Lied (bl. 41) niet veel zaaks, Verlungenilie 'ji (bl. 41) wel geschikt voor toonzetting. Eerst nu kan ik komen tot de goede veiz -n van den bunda): Storm. Jlr/nl (hl. 8;, waarvan de eerste twee vrije verzen ir ijn iia deii moeten vormen; het bewijst, dat de dichter zjn aanleg voor impressionisme, die al in zijn eerste bundel viel op te merken, verder heeft ontwikkeld, Z>,eli.ed, iid?rgria.nde zon in 't Bosch, Zomermiddag in 't li-jnch met een kranige p^nnetrek aan 't begin. Er hangt gezotnn van warmen galm in 't boseh. 01 da-tr een koor zo-g met gesloten lippen, maar het beeld van kastijding staat hier nog al misplaatst. Bonnet (bl. 35), heeft een heel modern beeld; Avond I en II, Stemming (bl. 53), (j-emaaid Korenveld bij avond, geslaagd ; hij zinken ook de armen slap op het natte trottoir neder. Bodo, waar blijf je, we komen te laat!" wordt ongeduldig u t de f quipage geroepen. liet zoete, melodieuse is grootendeels uit den klank i.ier stem verdwenen. De voorname heer gref't een dienstman gelrl. veel geld, om voor de overredene te zorgen. Hij wil zichzelveu niet bekennen, dat hier iedere .orj overbodig is. Nog een laatsten huiverig meewarigcn blik in de wijdstarende oogen . . . en als een arme zondaar stapt hij "in de prachtige cquipage. Pas dan toch eeri beetje op, dat je met je modderige laarzen mijn ja^on niet vuil maakt... Wat een sentimentaliteit om zoo'n omhaal voor een straatdeern te maken ... Maar hoe wist ze jou naam zoo V" vraagt de melodieuse stem der schoone adellijke dame met bedenkelijke scherpheid. Hij zegt geen woord. Hij zit stil, huiveret.d in zijn hoekje en rijdt met de rijkgekleede. veel benijde vrouw naar het bal O, had hij nog kunnen hooren, hoe de ge lukkige dienstman, het geld ongemerkt in zijn zak mott'dlend, met luider stem den lof van den voornamen heer verkondigt, die zooveel hart heeft voor een arm tchepsel uit het volk, dat behoorlijk voor da grafelijke paarden uit den weg bad moeten gaan Afijn, om die zal geen sterveling zijn oogen rood huilen -'t is ouwe Studentenclara" maar...." Och God, als haar moeder dat nog beleefd had!" zegt em d kke goedhartige vrouwen wis At zich de cogen. Ik heb haar heel goed gekend; ze was de weduwe van een registrator en erg op haar fatsoen gesteld, een best menscb, al liet ze er zich wel wat al te veel op voor staan, dut ze een geheimraadadochter was... En Klaartje zelf ook was een mooi, lief kind en altijd vroolijk. ... Ze kochten bij mij in den groentenkelder en ik heb haar als kind dikwijls op mijn a-m gedragen En nu niet ee. s een faboenlijk sterfbed ..." Kn morgen snijden de studenten en doctoren in de anatoiniezaal haar uit elkaar," zegt een andere stem. 'k Zou wel eens willen weten, l 03 het sommigen daarbij te moede zal zijn de student, n hebben haar immers zelf tot Studentenclara" gemaakt...." 'n Beroerd gezicht, Arthur! 't Is werkelijk Stulentenclara ik herken haar aan het lange Wo.ide haar Wie had dat gedacht, tce;i zij vroeger zoo uitgelaten met ons corps " Still" fluistert een lid van den hoögen raad. Ik krijg er kippen vel van! Kom! laat ons voor den schrik in CaféRoyal een grog riemen. ...'' (Slot volgt)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl