Historisch Archief 1877-1940
^No.1258
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
houdingen. Meer dan overal elders heeft een
klein taalgebifd als het onze, in een beperkten
nationaien kring, by een weinig ent houvast
letterkundig puWiek nauwe aanénsluiting der
penvoerders broodno dig. De goede betrekking
tusschen de schrijve;s onderling behoeven niet
tot een gedwongen zoetsappige vleierij af te
dalen, doch de «lechte strekken zeer zeker tot'
nadeel der schrijvers zelven, muien zij door
een onedelen geest gekenmerkt worden, die
hun hart of bij gebreke van dien hun vernuft
en smaak en bijgevolg tun pen bvsuiurt.
Het plan door Ten Brink opgevat en door
Huet ondersteund Huet wilde er zfifj een
nationale loterij voor organiseeren tot op
richting van een VJaatschappij van
Letterkundtte i" behoort zelfs in onze dagen niet tot
de onmogelijkheden, maar wie het wederom
opvat, moet een in vele kringen geliefd man
zy'n, en onder verbetering" ken ik er thans
in onze litteraire wereld g en. Hoe dit zij,
in den omgang tusschen de voorlichters van
den goeden smaJf or' de aanhangers der litte
raire modi zullen altijd sltchte manieren
blgven heersenen indien niet voortdurend
naar Huet aan Ten Brink schreef a m de
letterkut digen ia Nederland een ordentelijk
voorbeeld gegeven wordt".
Meer dan iarnand bejiaamer ik, dat Ten Brirk
als oudere, niet de snaar zijvier edelmoedigheid
kon aanzetten tot dien toon, wanneer hij over
de jongeren tchreef. Doch zelfs daarbij o.fende
de kilte van de drukproef geen ontnuchtering
op de bette van zyn gloed.
II.
Bij de pijnlijke momenten door Ten Brink
in zijn i-canjversleven OLdervo: den zijn er vele
welbehaaglijke die hij, behaagziek van nature,
met genot herdacht. Hij is gelukkiger dan
talry'ke andere openbare sprekers geweest,
zoowel in letterkundig genootschappen als bij
feestelijke gelegenheid; als studieinan zoowei
als improvisator. Zijn bijzonder verteltalent,
gestevigd door zijn onuitputtelijk geheuge-',
kwam hem daarbij ieder oojeuldik te stade.
Dat geheug n w ai verbazend en hem op nen
avor.d een roman van Dic&<ns, Ferdicand Fabre
en Zjla (van den laatste ontving hij sii. ds
1876 alle werken present met een vriendelijk
inschrif1) levendig te hooren navertellen of
een reeks romans uit een bepaald letterkundig
tfldperk in onderling vet band te zien brengen,
wat voor een ; e'apgstellend toehoorder een
genot en voor den verteller zelven een preci
seering van woord en een scherpirg van ge
heugen. Wie Ten Brink voor driekwart deel
van het tamenzijn niet wilde aanhooren moest
niet met hem omgaan. Doceeren deed hij nooit
in den saaien, opdringerigen zin van het woord,
causeeren en zeer onderhoudend kouten aliyd.
Eens ;k meen in 1876 kwamen door
bemiddeling van den jongen D. F. Scheurleer
verschillende Haagsche schrijvers in aanraking
met den toenmaligen Turkschen gezant Murad
Efendi. Znn Excellentie Murad, Oostenrijker
van geboorte, noodde een achttal hunner op
een letterkundig avondje in het hotel Paulez.
Om half negen ving het aan.
Met Scheurleer waren Vosmaer, Jacobson
(Mr. A. W ), Bibliothecaris Campbell, Ten Brink,
Lmants, Van Santen Kolff tegenwoordig.
Jonckbloet had zich laten excuseeren. Et pour
cause! Murad Efendi las een zijner Duitsche
drama's voor, later doir Jonckbloet vertaald.
De lectuur ving omstreeks kwart voor negen
aan en werd aan n stuk door ge,:et tot half
elf Het -was een smoorheete zomeravond.
Kolff sliep na het eerste bedrijf en droomde
wan Richard Wagner en Thijs Maris; Jacobson
rolde met zija oogen of doorboorde de portiek
vanden schouwburg; Vosmae'-, droomrig-beweeg.
loos, scandeerde Homeros; Catnpbeü's
flikkeroogjes waasden over een incanabel; Emants
keek een uur larg, zonder een spier te ver
trekken naar Zijne Excellentie en rafelde zijn
gelaat, gebaren, taal en stem tot psychologische
vezeltjes uit en Ten Brink hoorde de
Marseillaise en zat onrustbarend op zijn stoel heen
en weer te draaien. Een pauze trad in na
IlimillllllllllimillUMHIl
ttllllllllllHIIIIIIMIIIlllMIIIIMHIIIlllllHUimiUIIIIIIIIIIIIIIIIHIItlllimmill
STUDENTENCLARA.
Naar het Dtiitich,
6) VAN
ARNOLD WELLMER.
Toen moeder met herleefde gravenhoop van
het zusterlijke kolfiikransje thuis k wan1, kende
zij haar kind ten auwernood w( O".... Toen
Klaartje met onbewogen stem en vastberaden
gezicht haar moeder vertelde, dat zij spoedig
grootmoeder van een gravenkind zou worden,
zeeg de 01 gelukkige vreuw, als door een
beroeite getroffen, ineen. Zij o-erleefde het ook
slechts eiikele weken, dat Ie kleindochter van
een geheimraad zoo iets kon patseeren ....
De vrouwen uit de buurt zeiden dat het hart
der arme registrators weduwe door da r.u reeds
openbare schande \an haar mioi, lichtzinnig
dochter'je was gebroken en hielden tot verma
ning harer eigen dochters zeer stichtelijke
toeSj^raken o er het oude, ware woord:
hoogmoed komt voor den vai" totdat zij eindelijk
zelf wegsmolten in een weeke, zalvende ont
roering over de ijselijke verdorvenheid der
wereld en haar eigen deugdzaamheid.
De arme registrators-weduwe was in het
gast?huis g storven en den volgenden morgen toonde
professor Yirchow in de anatomiezaalzi?n j ragen
student n haar abnormaal groot hart. Mijne
heereu", verklaarde hij met zijn klankvoüe
item : hier ziet gij een geval van totale
vcrvettirg van het hart, zoo mooi als het maar
met mogelijkheid kan voorkomen. Dichters en
oude vrouwen noemen dat heel aandoenlijk:
Hij of zij stierf aan een gebroken tart !"
dat 's eenvoudig onzin! Wel kan soms een
plotselinge, hevige droefheid zulk een abnor
male hartvervetting veroorzaken, maar wij
mannen der wetenschap . ..."
In het zelfde uur schonk Studentenclara"
zooals zij reeds bij de geschandaliseerde buur
vrouwen in de Dorotheasïraat en weldra
ach! hoe spoedig in geheel Berlijn heette,
in een anderen vleugel van het gasthuis, een
flinken knaap het leven. Uren lang kon zij in
zyn mooie bruine oogen staren . -. . Het waren
dezelfde oogen, die haar eens zoo bedwelmend
zalig en daarna zoo onuitsprekelijk ellendig
gemaakt hadden en die nu daar aan den
Neckar zeker weer al lang in jeugdigen over
moed en dartelen liefdelust straahen, logen en
verstrikten.... En zij kon die oogen nog
aldoor maar niet haten. Het waren immers de
oogen.van haar kind! Ja, als zij in die vage,
schuldelooze, droomerige kinderoogen zag, trilde
het 3e Badrijf. Levendig sprong Ten B:ink op
Murad Efendi toe:
Aber, erlauben Sie, Excellenz, er'auben
Sie
Maar de dramaturg leende zich tot geen
tweespraak; enkel verourlo -ide hij dat men
ein Gefrornes oder eine Tiisae Thee' nam,
onderwijl men luisterde naar zijn eigen kritiek
op zijn eigen drama.
Jan ten Brii.k wc n 1de nog eenige pogingen
aan om Zijner Excelientie's ka'm vlottenden
woordenstroom af ie dammen. Het mocht, hem
niet gelukken.
Sie babwi ganz Recht, Herr Doctor, jawohl,
indes:ea wenn es lanen beliebt skh hinein
zudeuken in dieser hoch tragischen Situation.
Die Scane ist au^serordeatlich msgistral uaj
war sehr schwer zu verarbeiten, sehr schwer . ..
Nu kreeg Jan ten Brink, evenals de moeste
stervelingen in het maatschappelijk verkeer,
gaarne gelijk en van eene Excedei.tie zeer
gaarne, maar gelijk te krijgen als bij nog niets
te berde tad gebracht, zelfs n'g niet eens
aan 'c woord had kunnen komen, da', was hem
te kras . .. Toen wij dan ook omstreeks hall
twaalf voldaan en wel (G"trornes und Thee)
Paulez verlieten, proestte Ten Brink verstoord
uit, met een g«bri-,s vin verluchting:
Groote (joden! Wat een individu'. On
mogelijk! Met den man valt niet te praten!
Hij betoogt eirdeloos in proza en poëzie.
Drie weken later noodde Ten LHi,k Murad
Efendi ten zijnent. Wat er tusschen hen werd
verhandeld, weet ik niet. Wél dat ik de eer
genoot eenige dagen daarna den Turkschen
gezant aan. het badhuis te ontmoeten, en ik,
in verhard met de soiree bij Z. E. den naam
van Ten Brink noemende, mij ho./rde toevoege .:
O, ich bitte sehr, ich bitie sehr der
Herr Doctor Brink, ach was ein ganz kolosjaler
Cjuieiir. Ganz kolossal l
Ik vermoed dat Ten Brink wecrwraak had
geiiomen voor het Pdiilez-avondjo en Murad
Efendi geen ge.egenheid had gegund aan h«t
woord te komen of h;m omver had geredeneerd.
IK.
Men kent dfn eisch door Louis Veuillotaan
een goed j; urnalist gesteld: binnen een kort
tijdsbestek en te ieder uur een prettig artikel
over een onderwerp aan de orde van den dag
te bchnjïen. Het percentage dezer j lurnalislen
is nergens groot. Als schrijver van Ilaagsche
Bespiegelingen" tusschen de jaren 1870 en IfeiK)
naderde Ten Brink dien eisch zeer dicht. Hij
was amusant; hij onderhie d dea niet nurk chen
dagbladlezer juist prettig genoeg en juist kort
genoeg. Hij was luchtig en vluchtig: deugden
van hooge waardij in de dagehjksche pers. Hij
ca meerde over alles en. nie s met een litteraire
zaakkennis en mtt een glimlachje over
menschen en dingen die de onbedorvenheid van
zijn gemoed blootki. De l'ennui et du tisl en
bouteille schor.k hij zijnen lezers niet en van
beurs- en politieke prospecten, van mijn- en
marklproferyan, van preekerige r<_ceasié'n en
verdere onaeluksgevallen bleef zijne pan verre.
Juist als Ten Brink te kwader ure zich letter
kundige in de digelijkscae pin wilde toonen,
letterkundige vertoogen hield en letterkundige
quaesties pooide op te lossen, verviel hij in
het crimineele, na'ionale euvel der saaiheid.
Dit hij slechts by hooge t xceplie aan die kwaal
leed is Bij de scheepsladingen c. jiy, die hij
aan de dagely'ksche pers heeft gelsverd een
zijner groote verdiensten. Als litterair essayist,
die een groote r<?ek3 mark vaardige scirijvera
van binnen- en buitenland alleraantrekkelijkst
behandelde en tot hun kennismaking aan
lokte, heeft hij, zondert men zijn hoogvereerden
meester Busken Huet uit, zyne wedergade van
l- 60?1890 in onze letteren niet.
Als historisch verteller ? inzonderheid van
de Fransche revolutiën van 178!) en 1871
staat hij hoo».
Als litterarisch historicus laat alleen prof.
G. Ka'.ff, wat fijne iruditie en smaakvolle ex
pressie betreft, hem achter zich. Aan helderheid
van toon en klaarheid van voorstelling geven
beiden elke ar nie.s toe.
lllllllltllMMtlllllllliMIIIHIIIIIIIIIIIWMIUIItUIIIIIMIIIIIU
er bijna weer iets in hot arma, gestorven hart
als liefde, geloof en hoop, als een hemelsche
straal van vergiffenis en zaligheid.... O! als
zij haar kind slechts n enl ele maal had
kunnen zien lachon zijn eersten zonnigwi
glimlach van ontluikende kinderliefde, van
ontwakend bewustzijn mogen opvangen wel
licht^ ja, wellicht had dia reiuste, hemelsche
liefde alles overwonnen alles: baar oude,
zondige liefde, de schande, haar zelfverachting
en den gruwelijker, knagenden menschenhaat.
Maar vóór dat c e dageraad der ziel het eerste
lachje van herkenning in de oogjes en om het
mondje kon doen gloren, werd het kind haar
afgenomen van overheidswege uit beweeg
redenen van humaniteit en zedelijkheid. De
kraap moe,t gered worden uit de verpestende
nabijheid zijner verdorven moeder ....
Met het verdoo.en van dien hemelschen
glimp in de bruine kinderoorj s was ook ailes
weer voorbij in het herlevende moedei hart
alles wat de arme Studenter.clara nog liad
kunnen redden ! Gelijk ten lawine in den
aanvang een brokje sneeuw, hoog boven op de
alp door een gems spelend van den stellen
rotswand losgemaakt, dat lustig omlaag hup
pelend al grooter en grooter wordt en eindelijk
met verpletterend geweld, dool en verderf
brengei,d,in het dal stort - zoo ging het met
Studentenclara, die snel geleefd had, met
ontzachlijke si e heid ten viulerve, en vaak scheen
het ais ging het haar nog niet schielijk genoeg,
als moest zij zich hoonlachend van de laatste
heli ng afstorten.
Zoo groeide uit het Ivve Klaartje in tien
korte jaren de ellendig", armzalige, havelooze
en krankzinnige vrouw, d;e op dezen vrolijken
Carnavalsavond ondar de Li: den voortstrompelt.
'» Morgens had zij in weerwil van den sneeuw
storm zooals tien jaren lang reeds, dag aan
dag, eerst in zijde en fluweel, nu al sinds
geruimen tijd in lompen voor de Halliscbe
poort om het groote weeshuis rondgedraaid,
met angstigen blik door lederen reet in de
schutting en door het sleutelgat der poortdeur
glurend... totdat zij op de speelplaats een
kleinen knaap ontdekte in zijn donker, groen
weespakje met groenen kraag, en mooie,
helderbruine oogen en een voornaam bieek
gezichtje, dat vreemd en droevig bij de andere
weezengezichtjes afstak .... Dan drukt zij beide
handen tegen de borst, die pijnlijk zwoegt en
kreunt, als. f daar binnen iets brak .... Nooit
heelt zij getracht het weeshuis binnen te drin
gen en haar kind aan het hart te sluiten. De
jongen mocht nooit te weten komen, welk een
vei worpelinge zijn moeder is.... Slechts een
enkele maal zij liep op straat, toen de wees
jongens op den kruittberg gingen wandelen
toen, zij kon niet anders, snelde zij tusschen
hen in, om baar jongen n seconde slechts aan
het hart te drukken, maar de kraap gilde het
Als noveilist heeft hij Uisschen 1830 en 1880
aardige dingen gegeven.
Als romancier en hist risch romanic'irijver
vond hij tot vo >r *e;n:J:i jarf.ri talryke luzers.
Ea de eeuwige schalkermj der aa~d-che dingi:n
heeft niet gebild dat hij, die, met ui'zonde-tng
van een tweetal wek n in het j tar, .'Jti5 dagen
la-ig over zija sf.ïirij tatel'j! zat g^b'gen en
vaak zeer snel moes' arbe.der, zijn scbryf .vcrk
anders zou einli^en ah met een c.unerie o^er
Trarail, van zija chiT n>l:èA"n'' K;irb Zola,
en een d.ior verer^-nn J wi lidumel'jk lijden
cnitgcwerkt fctuk in De TJeyru f.
IV.
Ik heb straks gesproken over de pijnlijke
moiusiiten in zijn letlwkundig ievtri. Buiten
den aller intiemsien tamilii'kring verbjod zijne
natuur het geweeklaag. Met die m 'inenten
van smart bedual ik aan ook iets anders: Ten
Brink was een zeer cevoelij,' m-i^ch en elke
ontrouw, hetzij do r valschheid of uit
bereken .Tig aan zijn i precht batt grpleeg'), w*a hem
een gruwel en de/d hsra pijn. Juist door die
gevoeligheid kon hij zirh mét over zekere aan
vallen heenzetïen. Het de, rde hem niet of
hem onverschillige personen een andere
kunstmeening waren toegedaan dan hij; of dergelijke
penvoerders zijn gebeden arbe d l'ger stelden
dan hij verdiende, maar de innerlijke tegen
spraak, het onhaniionisehe van hen, die eerst
aan nijr.e voeten hallen gezeten en hèai later
verloochenden, grieide hem tot scbreiens tre.
Hij die warm:e naar anderen deed uitgaan
kon geen staalturde kilte voelen aans rootnen
zonder een oogwenk te hu.veren. De trouw
hartigheid van dea bull-dog voor zijn meester
ondt-wteide hij bij alldn met we «ij omging.
Natuurlijk, kinderlijk, naït' kinderlijk mensen,
d e al te spoedig de finlen van zijn ergernis rp de
hoofden zijner tegenstandars ui:stortte en die
den trots van zijn karakter niet kon opvoeren
tot de stilie hoogten der minachting of de
lachende heu.'elen der sa'yre.
V.
Met zijn grootvader en naamgenoot heeft hij
in vele oplichten eéu zelf ie levenslot geluld,
rust ham hè<:at hij v.;ie ge ijksoortige karakter
trekken. Vuu den Hardersvijksch?n rector?in
1771 ta Amsterdam geboren den latoren
professor, eerst aan de Gelderscha Hoogeschool
(in histor n, Welsprekendheid en Grieksi'h s
letterkunde-) later aan die te Groningen (iti de
oude letterkunde) vernemen wij do.>r prof.
Bouman's (je.-chiedenis van de voormalige
Guldersche hooge.-chool dat: onderscheidene ongun
stige omstaiidighe ien medewerkten om ham bij
zijn leven door sommigen te doen miskennen
en hemzelven op de letterbaan te bilemm^ren".
Wij lezen verder dat: (Ie HarJerwijksche
hooglecraar gedrongen werd ten einde den
huisvaderlijken pligt ter vervuilen letterarbeid te
te verrigteh die hem van zij;.e hoofdstudie
afleidde" en dat zijne verdiensten gro;n waren
als onderwijzer der j-iu»d en als vertaler de.r
ouden. ET eindelijk dat hij aankomende j
>ngelingen met smaak en geestdrift voor de
letterkuride wist te ver.u'leu".
Haast letterlijk toepasselijk op den kleinzoon.
Door sommigen miskend ? Zeker, doch, gelijk
pleegt te geschieden op dit ond>;rmaansche,
door anderen daarentegen en ouder hen
allereerst vrou v en kinderen om karakter
en talenten erkend als dankbaar, levenslustig
meusch an kloi:k arbeider.
F. SHIT FI.EISE.
Iri*. Verzen van G. C. VAN 'T Hoor.. Uit
gevers: lierie en Kruyt, 1901.
Rooinkleurig van kaft, bestempeld met
bleekgouden letters en den kwij;.end:n naam /ris
ziet dit bundeltje er uit a'.s een echt dames
boekje en die indruk is nog al komisch, wan
neer Hu-n weet in Van 't Hoog niet te doen
te hebben met een lett rkundig schoothondje,
een troetelkind, dat da vrouwen, dia met hem
dwepen" zich voorstellen als een slanke, blonde
uit van angst en do suppoost stiet de malle
Suidentenclara" ruw terug.
Sedert dien tijd verstopte zij zich, als de
weesjongens aankwamen... . Ja, er is nog een
hoekjfl, zelfs in het verdor;enste vrouwenhart,
dat rein en warm blijft, al is het overige ge
deelte reeds lar g gestorven en verstijfd; daarin
woont de moaderli fde.
En ook LU, terwijl Studentenclara, getrouw
aan haar gewoonte, onder de Linden op oof
uitgaa1", moet zij onophoudelijk aan den mooien,
bleeken knaap met de helder bruine oogt-n en
het voor .ame gezichijödenken, d:e nu in de
kille slaapzaal van het weeshuis onder het
karig dek der stedelijke liefdadigheid, dtii slaap
der o, schuld slaapt.
Daar komt weer een schitterende rquipage
aanrollen, naar het operagebüuw toe. De
chocoladebruine koetsier en palfrenier glimmen
van vergulde wapenknoopen, galons en tressen.
Binnen in bet rijtuig rust verblindend mooi
uitgedost en als in een wolk van zilvergaas
zwevend, een schoor.e, jonge, trotsche vrouw
met weelderige zwarte lokken en stralende
oogen. Het is haar e? ra te winter in Berlijn
en haar eer.ste bal in de opera. Zij is reeds
in de herfst gehuwd en bijna nog even gelukkig
fis in de \viueb:vodsweken. Zy staat dikwijls
vtrbaasd over Laar eigen huwelijkstrüu*'1. Maar
haar echtgenoot is ook de knaps; e, uitstekendste,
opmerkzaamste cavalier, die een vrouw zich
kan weuichen. Zij wordt veel om hem benijd
en dat verhoogt haar geluk niet weinig. Hij
heeft eenige jaren buitenslands vertoeid als
gezantschaps attaché, totdat den vorigen zomer
zijn vader is gestorven en hy diens rijke be
zittingen heeft aanvaard. Zij was een jonge
erfdochter en hun goederen grensden aan elkaar.
Daarom zijn zij getrouwd, lieden zal de graaf
op hst bal dei, hem genadiglijk verleenden gcudc n
kamerheerenileutel voor het eerst in het open
baar dragen, en ook daarover verheugt de jonge
vrouw zich als een kind. Wat zal ik weer
benijd worden!" klinkt het triomfeererid in haar
binnenste.
Uit den weg daar!" roept de
cbocoladekkurigo koetsier en slaat met zijn lange zweep
naar de armoedige Studentenclara, die bijna
oiubr de grafelijke paarden geraakt was. Kuw
schokt zij door den striemenden zweepslag uit
haar droomerig malen op.. .. Het licht eener
uitstalling straalt helder op de rquipags naast
haar -- als een b'iksems'raa! vonkelt het groote
bik kende wapen op het portier in haar ver
bijsterd oog; op een bloedrood veld een gouden
adelaar, mtt een duif in de klauwen en daar
boven een gravenkroon; en in de omlijsting
van het portierraampje vertoont zich een mooi,
bleek, voornaam mannengelaat met groote,
bruine oogen en donker krullend haar. ... Eén
oogenblik staat zij bewegingloos, verward ...
dan scelt zij als waanzinnig, op vleugelen van
jongeling met een gevederde baret van zwart
fluweel, in zestien-ceuwsche dracht, een man
doline op zijn knie, Hamlet achtig. Eer zit er
in de kerel een jonge leeuw, althans dat ver
moeden v rlaat mij Kiet. Ik heb een soort
vertrouwen, dat deze aankomende auteur al
bekend door de Sonnetten-krans uit zijn eerste
verzen meer presteeren kan dan deze of gei, e
op de la^tbt} bui.d-d afgaande, z ui denken, ik
heb zoo'n geloof, dat hy meer aan leveren en
wel grooter werk, ook naar hoeveelheid. Nu
zal menigeen zeggen: Maar litteratuur wordt
toch nog niet gemeten per el of gewogen per
kilo! Nuen, niet naar de Icngto allén, maar
een groo sca kur.stwi-rk van klein fortnaat is
allicht by ccn en ilunzelfden milai/r van ujindere
waarde dan een ander vau g;0üttr omvang. Dat
dj lengte v. ei wat beteekent, blijkt al hieruit,
dat de cpperste kunst-producten al van zelf
grooter volume risuhen; een roman is nu een
maal langer dan en novelle of een schets, een
rpjs breedvojiiger dan een legende, een tragedie
w.jdlonpïger dan een conuMir-itukje in n be
drijf, i n de i.ormale outwikkelings-gang is dan
ook, dat jonge artitten met klein werk: sonnetten,
schetsen, novellen, blijspelen beginnen en niet
met den roman, het epos, de tragedie, omdat
die arbeid eischen van langer duur, van grooter
quantiti-it en daardoor cok al van hooger
Dualiteit.
Wat ik nu tegen dit bundeltje heb, is: ge
brek aan -yiteem. De bloem-uaam werd ge
plakt als etiket zonder zin wa'. óók niet
delict op een door elkaar-smijtery van aller
lei dichtvormen. Want wat een Iris in 's hemeis
naam met deze verzen te maken heeft, weet
ik niet. Van 't Hoog had zeker een hoop
weik, daaronr'er enkele heele goede verzen,
bijeen. 'Aracht, dacht-ie, daar heb ik 'r zes
enz.-stig. Vooruit maar jongens, uitgeven. Hij
had wel zoo verstandig gedaan, de boel te
sorteeren tot afzonderlijke reeksen, elk van n
genre, in plaats sonnetten, gedich:en van twaalf
regels, vrije verzen, Heiijes enz. door elkaar te
drukken. Da;i hid hij langer moeten wachten,
maar was beter voor den dag gekomen met
meer orde in zijn arbeid. Dit kou hy nog nalaten,
maar hij voldeed niet aan e--n andere eisch,
welke men hem s ellen mag en dat ia hoogst
afkeurenswaardig: Hij stopte tusschen ijn kunst
vodiengied, pruiwerk, zooa'.s ja dat in Neder
land" bv. nog w-l vindt naast de betere arbeid,
welke in dat maandblad sinds de laaste jaren
o'.'k voorkomt. Hoc heeft bij iemand, die
toch waari^k wel weet wat een goed vers is
de brutaliieit om anno 1901 deze verzameling
met zulke sierlykheden op te smukken, i'at
zou men hem in zijn qualitoitvai echt dichter
vooral, reeds hoogst kwalijk hebban genomen
in den tijd, toen dj Tachtigers de menschen
weer eens aa-i het verstald trachten te brengen,
wat men onder een gord vers verstaat.
Wie zou niet, als hij toevallig het eerst stiet
op deze Bemoediging bij het opslaan, gelijk
een haas aan den haal gian, liever dan dit
te slikken:
Uit alle mist kwam weer klaarheid
En ai/e duister baarde liclit,
En nieuwe Blijdschap droogt de tranen,
Uu 't oude L'ed ons van 't Gezicht.
Bestond het boel-j? uit niets dan dergelijks
ko. k, dan was het ni-t eens de moei.e van
een recensie waard geweest. Men zwijgt thans
poëtasters. die noa; dat gne 'j-! op papier zetten
eenvoudig dood. D,«ty' l mepte -van Oeyisel er
hier in een van dat Kaliber om de ooren en
schopte er <};ür een een paar voet délucht
in, dat je er tranen oin mo^st lachen. Ja, dat
was toch maar wat leuif, zijn beulswerk toen
ia die NVu# Gidsbeweging, maar tegenwoordig
worden dia py^meëen met 1/otk en al onder de
massa goed werk vau vele bekwame auteurs
heel gewoon plitgi-drukt. Van een dichter met
talent verwacht men echter zoo iets niet ea juist
dit maakt de zaak zoo slim.
Dan heeft van 't H-jog nog een leelijke
schuld op zijn zonden-register; hij lijd aan
een gebrek, dat niet meer dateert van heden
iiiiiiiiiiiimiiitiiiiitiiiMiiiHitiiutlliiiniiiiniiiiiiililluilliiilt
den angst-, het rijtuig na en gilt: B;ido!
Bodo !...'' uu heaft zij de paarden ingehaald
zij klemt zich aan het portier vast ... de
,dock is onder het loopen van haar hoofd ge
gleden het nog weelderige blondo haar is
losgeraakt en omgolft haar spookachtig bleek
gelaat met ds wijdgeopende, zwarte, brandende
oogen. . . . Zoo blijft zij enkele seconden voor
de ht-'lverlichte spiegelruit van liet p irtier
zichtbaf.r.... Reeds heeft zij den grond onder haar
voe'.en verloren?het rijtuig slt.urt haar mede
Daar springt het ponier onder haar handen
open, de wiolen hebben haar gegrepen een
lichte kreet, als een zucht.... En dan ligt zij
doodstil. ...
Tevergeefs hebben rerige toesneller.demannen
de paarden in den teugel gegrepen. . . . Eindelijk
staan zij snuivend en trillend stil.... Te iaat!
Een heer stapt uit het rijtuig een deftige
liguur. De nieuwe, blauwe kamerheeroufrak inut
de gouden knoopen en den kleinen, gouden
sleutel op het pand en de wit casimiren pan
talon staan bij zijn voornaam gezicht bijzonder
goed. Maar ij is doodelijlj bleek en groote
klamme droppels parelen op zijn voorhoofd....
Bjdo,'t is zoo vuil op straat?je balcobtuum...''
Ternauwernood hoort hij de melodieuse stem
uit het rijtuig. Hij denkt niet aan zijn fijne
verlakte schoenen of casimiren pantalon, llij
staat sidd: rend naast de ongelukkige, wie het
wiel van zijn wagen over de hoorbaar roche
lende borst is gegaan. Hij draagt haar naar net
trottoir in bet licht. Enkele bloeddroppels
vloeien over haar lippen. Nu slaat zij de oogen
op . . . . Ja, het zijn de oudp, dif-pdonkere,
eenmaal zoo betooverend schoone oogen van
de geliefde uit zijn jeugd ! Kn in die oogen
blinkt ook nu nog een straal uit dat verleden,
een zonnige blik der oude, heerlijke liefde .. .
Eerste liefde kan nooit in haat verkeeren!
Hij buiut zich over haar heen di< p, opdat
de omstanders zijn gezicht niet zien, zijn woor
den niet verstaan zullen. Hij fluistert haar in
het oor, met trillende lippen, met stokkende
stem; ku.i je mij vergeven, Klaar jeï';
Zij glimlacht hem toe ... zij snakt naar een
woord. . . .
Of zij hem kan wil vergeven? Zal zij
hem zeggen dat daarbuiten voor de Haiiische
poort in de groote kille slaapzaal van het wees
huis een arme kleine knaap onder het sober
dek der stedelijke liefdadigheid sluianer^, een
kind dat vader noch moeder heeft en. dat bij
aan dien wees weer goedmaken kan moet....
Zij snakt tevergeefs naar dat woord waarvaor
hij op dat oogenblik al zijn rijkdom zou hebben
willen geven ... slechts een bloedstroom golft
over de verwrongen lippen. De oogen worden
zoo akelig groot en star.... De handen grijpen
nog eenige malen ar gstig in de lucht de
eene klemt zich krampachtig om den kleinen
gouden kamerheerensleutel op zijn frak.... Dan
of gisteren. Hij heeft de zeer leelijke gewoonte
de woorden vaak op zichzelf te laten rijmen.
En dat moet by hem niet toegeschreven wor
den aan artistieke onmacht maar aan een
wils-s!apte bij tijd en wijlen en daaruit volgends
slordigheid. Met al zijn energie moet hy die
kwaal bekampen en liever zijn beste producten
zoi.der pardon in het vuur smijten dan te
d.u'.de'.i dat idiote geboem-boem van zee" op
zee'', ster" op ster", boom"' op aoora".
Zoo'n gepruts komt voor in:
S&'ietpjens nttoocerd, Stemming HL
Verlanyensltcdje, Toen en Nu, l en II, Eenzaam
heid H, 'n I'/attiiditun, dat goddauk tot e-:n
voor-pel en niet meer is beperkt geul .-ven.
Ook het maken van onechte sonetten is bij
hem misschien eeu gevolg van die
ac-.teioosheid. Hy moet eenvoudig de hakbijl gebruiken
en die zieist-lijke uitwa SM aan degroeis;;Is op
zijn zielsbodem wegkappen rot of half rot als dood
hout, dat onverbiddelijk verwijderd moet worden.
Ook hapert hier en daar de rythme: zie
E<Mzaainhetd I, Sjntitt (bl. 3r) Liet (al. 41).
Juist wanneer ja niet iemand te'doen hebt,
waarvan j3 ziet, dat hij het beter kan, kar! j: er
zoo nijdig ooi worden. Zonder valsche beelden
schijnt hij het ook maar niet heelemaal tekuauej
stehen; zoo heeten in Sonnetten da
vogelsheraute' in dos, die met blij getonker zilveren
bekkens slaan. Vogelg..nuit kli. kt absoluut niet
als bekkeus'agen en Dekkenslagen klii ken
absoluut niet als getonker gelijk een pizzicato
op een mandoline.
In III staat hier voor het Paradijs een engel
te prijk" en uiet gestreng op wacht otn op
wijk" te rijmen. Ook vluchtte het volk niet
in holen van ellende, het is er sinds Eeuwen
in gegapt; IV begint met een vriendelijk:
Kom mee! lot de heele democratie, die niet
beter kan doen dan daarop te antwoorden:
Wel zeker, dan Kaan wi eerst schuint at' en
dan links om en dan zijn we er. Waarom niet
een Hink: Volg mij! of: Er uil! Wanneer Van
't Hoog met bet Roode Vaandel zwaait, laat
er dan ook door zijn v*r^en een zwier Dolven
als door die vlag bij een storm marsch. Wat
verder wordt des schrijvers lust" verbrijzeld
tot gruis als oud delitsch aardewerk. In 1![
staren verder nog de oagen van verdruk:e
menschen als die van blinden; op het hier bedoelde
ooyenl'tk fonkelen ze eer als die van tijgers
met gedachten van bloed en vlammen. Ia
Verlangen ziet de auteur ross'g-blark vuu^,
een rare kleur-combinatie. Overigens heifcdit
weer die brand-pracht, welke Van 't Hoog's
zonne sonnetten zoo zal ik ze maar noemen
dooriaair, gelijk al uit zijn eerste bundel bletk.
Fontein eindigt met een heerlijk beeid, maar
hier wordt verlangen" door twee f'cries voor
gesteld, a door de waterstraal n door de
eindelooze hemelwelving, waarheen die reikt.
Middelmatig acht ik Bloesemknoppen, Sn t
Nicolaa*/eest op school, Zonsondergang (bl. 4;i).
Wandeling in den storm, lier f.-t (bl. 4'~i), vooral
door de manier, waarop de gedachte geuit'wordi;
het Iwen is niet kwaad.
L'.etlji (bl .4) maakt misschien veel meer
indruk op muziek, L:erlj; (b', l r-) beteekent
niet veel, Liedeke is even schandelijk banaal
als ^Benioedujing. Als Richar.l Hol dat op
muziek zet e, bederven de woorden i\v com
positie, het Volk omlv>f>g eigent zich wel voor
socialistische zaïp, Lied (bl. 41) niet veel
zaaks, Verlungenilie 'ji (bl. 41) wel geschikt
voor toonzetting. Eerst nu kan ik komen tot
de goede veiz -n van den bunda): Storm. Jlr/nl
(hl. 8;, waarvan de eerste twee vrije verzen ir
ijn iia deii moeten vormen; het bewijst,
dat de dichter zjn aanleg voor impressionisme,
die al in zijn eerste bundel viel op te merken,
verder heeft ontwikkeld, Z>,eli.ed, iid?rgria.nde
zon in 't Bosch, Zomermiddag in 't li-jnch met
een kranige p^nnetrek aan 't begin.
Er hangt gezotnn van warmen galm in 't boseh.
01 da-tr een koor zo-g met gesloten lippen,
maar het beeld van kastijding staat hier nog
al misplaatst.
Bonnet (bl. 35), heeft een heel modern
beeld; Avond I en II, Stemming (bl. 53),
(j-emaaid Korenveld bij avond, geslaagd ; hij
zinken ook de armen slap op het natte trottoir
neder.
Bodo, waar blijf je, we komen te laat!"
wordt ongeduldig u t de f quipage geroepen.
liet zoete, melodieuse is grootendeels uit den
klank i.ier stem verdwenen.
De voorname heer gref't een dienstman gelrl.
veel geld, om voor de overredene te zorgen.
Hij wil zichzelveu niet bekennen, dat hier iedere
.orj overbodig is. Nog een laatsten huiverig
meewarigcn blik in de wijdstarende oogen . . .
en als een arme zondaar stapt hij "in de
prachtige cquipage.
Pas dan toch eeri beetje op, dat je met je
modderige laarzen mijn ja^on niet vuil maakt...
Wat een sentimentaliteit om zoo'n omhaal voor
een straatdeern te maken ... Maar hoe wist
ze jou naam zoo V" vraagt de melodieuse stem
der schoone adellijke dame met bedenkelijke
scherpheid.
Hij zegt geen woord. Hij zit stil, huiveret.d
in zijn hoekje en rijdt met de rijkgekleede.
veel benijde vrouw naar het bal
O, had hij nog kunnen hooren, hoe de ge
lukkige dienstman, het geld ongemerkt in zijn
zak mott'dlend, met luider stem den lof van
den voornamen heer verkondigt, die zooveel
hart heeft voor een arm tchepsel uit het volk,
dat behoorlijk voor da grafelijke paarden uit
den weg bad moeten gaan Afijn, om die
zal geen sterveling zijn oogen rood huilen
-'t is ouwe Studentenclara" maar...."
Och God, als haar moeder dat nog beleefd
had!" zegt em d kke goedhartige vrouwen
wis At zich de cogen. Ik heb haar heel goed
gekend; ze was de weduwe van een registrator
en erg op haar fatsoen gesteld, een best menscb,
al liet ze er zich wel wat al te veel op voor
staan, dut ze een geheimraadadochter was...
En Klaartje zelf ook was een mooi, lief kind
en altijd vroolijk. ... Ze kochten bij mij in den
groentenkelder en ik heb haar als kind dikwijls
op mijn a-m gedragen En nu niet ee. s
een faboenlijk sterfbed ..."
Kn morgen snijden de studenten en doctoren
in de anatoiniezaal haar uit elkaar," zegt een
andere stem. 'k Zou wel eens willen weten,
l 03 het sommigen daarbij te moede zal zijn
de student, n hebben haar immers zelf tot
Studentenclara" gemaakt...."
'n Beroerd gezicht, Arthur! 't Is werkelijk
Stulentenclara ik herken haar aan het
lange Wo.ide haar Wie had dat gedacht,
tce;i zij vroeger zoo uitgelaten met ons corps "
Still" fluistert een lid van den hoögen
raad. Ik krijg er kippen vel van! Kom! laat
ons voor den schrik in CaféRoyal een grog
riemen. ...''
(Slot volgt)