De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 4 augustus pagina 4

4 augustus 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1258 had er de mystieke stemming hooger kunnen oproeren door niet te spreken van vry'en" maar van aristocratischer soort liefde ; dan had het mits ietwat uitvoeriger bewerkt een beschrijving geworden van amourettes, gelijk de Franschen dat zoo goed verstaan, De Zee I en het Volk II, Zee en Volk III, Paradijs. Ideaal, H Gesluierde Beeld, Vrije Wil, heel goed gezien: de bsweegloosheid van de wolken by een onweer, en In, 't Bosch I, behalve de vage, tweede strofe en II. Laat de auteur echter nu eens zy'n kracht beproeven aan werk van meer omvang. We hebben al zooveel van die bundels en we leven niet meer in de afgesloten litteratuur-periode, toen men al tevreden was met een enkel deeltje bizonder fijne gedichten onder den of ander extravaganten titel de wereld in te hebben ge stuurd om slechts door enkele gelezen te worden. We verkeercn nu in een stadium van toene mende kracht, kalmte en ordening en in onze kunst?Kloos heeft het onlangs terecht gezegd zyn we niet meer in de phase der Lyriek maar van de Epiek, waarop wellicht die van de Tra gedie zal volgen. Laat nu ook deze dichter eens wat massaler kunst geven dan sonnetten en meer zulk klein goed. Met bizondere lot moet nog melding gemaakt worden van Mist op zee, door zijn gry'ze wan hoop nog aangrijpender dan die gewoonlijk in zwart wordt geschilderd en van dit koninklyktragisch gedicht: JDB AVOND VALT. In 't westen laait een brand bloedrood en heet, De vlammen klimme' als kelen leeuwe omhoog, Met heraldieken trots of wapp'rend kleed, Blazoen bestikt, zich golvend op bewoog: A zuren voorhang van des Levens tent, Waar onvoorzien vijandig vuur in vloog. \Vie is er, die deez' brand de wildheid temt? Wie reiit lichtheir, ciat zal verloren gaan, Als 't Leven - Voorste - hier zijn leven endt?... Als zwartend dak op hem zal nelerslaan? Zie, duisternis walmt uit den brand rondom Met lange lamfers, die wind uit dost staan, Als van begraaf'nis-stoet dof krep-gefrom! En hooger lekt der vlammen wild begeer! Het firmament brandt af en star en stom, Ligt de aard in breede machteloosheid neer! 't Verkoold azunr valt lang/aam in elkaar, En valt als lijkkleed op het Leven neer. J. K. REXSBURG. Boefc- en Tisclirift, Onze Eeuw. Het ontstaan van dit tijdschrift kan worden geacht als van algemeene bekendheid. In de dagbladen liepen bij de oprichting daarover genoeg berichten heen en weer. Over 't algemeen mag men zeggen, dat de oorzaken van ontstaan maar van zeer weinig beteekenis zijn, althans van gering blijvende waarde. Het komt toch meer erop aan wat een tijdschrift biedt, dan wat het beloofde. Er zijn maar geringe invloeden noodig om tot geheel andere resultaten te leiden dan men zich aanvankelijk voorstelde. Wat wil »0nze Eeuw ?" Evenals »de Gids" en het Tweemaandelijksch Tijdschrift" omvat dit tijdschrift staatkunde letteren, wetenschap en kunst. Het woord ,letteren" en 't woord »kunst" schijnen altijd nog iets afzonderlijks bij ons te zijn. Wel wat vreemd l Evenwel er kunnen verklaringen voor deze afscheiding gevonden worden. Mogelijk wil men er mee uitdrukken, dat de ruimte «voor letteren gegeven in ongeveer gelijke verhouding zal staan als die van de andere kunsten te zamen. Mogelijk ook verstaat men onder letteren het woord belletrie, aan duidend dat die letteren er slechts zijn om de andere lektnur, die wel eens zwaarwichtig kan zijn, wat te verluchtigen en te veraangenamen. 't Doet er ook eigenlijk minder toe. Van belang kan alleen zijn na te gaan aan welke rubrieken de meeste zorg besteed wordt en de krachtigste persoonlijkheden medewerken. Zien we nu, en weten we van het Tweemaan delijksch dat daar de kunst vooropstaat, en ook de twee redacteuren litteratoren zijn, weten wij van »de Gids", dat wetenschappelijke opstellen, professorale betoogen den hoofd-rang innemen dus kenschetsende en bijzondere eigen schappen van deze tijdschriften zijn, dan merken we op, dat ,Onze Eeuw", althans op den omslag, de staatkunde voorop plaatst. Bevreemden doet het dan wel een weinig in de tweede afl. een novelle vooraan te vinden en nog wel een novelle van minder dan middel matige litteraire waarde, waarover later meer. Maar hierdoor hebben we ons niet in de war te laten brengen. Beter is het de verschenen afleveringen door te snuffelen. Beginnen wij bij 't begin. Afl. l opent met een opstel van prof. dr. jhr. B. H. C. K. (uemslsche naam, welk een aantal titels en onderscheidingen) Van der Wijck over Noodlot en Vrijheid. Dit opstel heel aangenaam-leesbaar en geniet baar, getuigt van de groo*e belezenheid van dien professor. Zola, Ibsen, Gracosa, Buskeu Huet, zien we aangehaald, geciteerd naast Flato, Paul Carus, Cartesius, Spinoza, om dan weer te komen tot David Hume, Newton, Milton, Kant, Elisée Reclus, enfin een echt humanistisch opstel, dat zeker in ,,de Gids" niet op een verkeerde plaats zou hebben gestaan. Het komt mij voor dat de belezenheid van den heer v. d. Wijck eenige afbreuk doet aan de duidelijkheid van 't betoog. Het eene woord zwemt toch vrijwel over het andere heen. Als we het geheele opstel doorlezen hebben, weten we veel bijzonderheden, maar de conclusie zelf is vaag gebleven. Toch, of eigenlijk borenal, is het ' vlug en prettig te lezen en in détails niet minder leerrijk. Dit leerrijke" wil ik wat meer op den voor grond plaatsen, omdat dit, naar 't mij voorkomt, uitmaakt de wezenskern en de strekking van het tijdschrift. Staatkunde mag op den omslag vooropgesteld staan, het is duidelijk, dat voor politieke vragen de dagelijksche krant meer geëigend is, dat over politiek moet geschreven worden onder den indruk der dadelijke om standigheden. Tijdschriften komen toch vaak maanden en maanden later eerst in handen van de meeste lezers, en opstellen van aktueelpolitieken aard verliezen dus daardoor een deel van hun waarde. Maar 't spreekt, politiek heeft ook een we tenschappelijke zijde en in zooverre is het te begrijpen, dat de oprichters van dit tijdschrift een aandrang voelen de menschen op hunne wijze in te lichten, als ze meenen dat de andere tijdschiften het niet naar juiste mate doen. De onpartijdige en eerlijk-zoekende kan het slechte welkom zijn als een vraagstuk van alle kanten wordt bekeken. Opstellen van aktueel-politieken aard vinden we dan ook: in aft. l een opstel van prof. W. van der Vlugt, over Vrijzinnig of Democraat"; in afl. 2, een epistel van mr. Plemp van Duiveland over Liberalisme in evenwicht. Beide artikelen onderscheiden zich door hel derheid van stijl, duidelijkheid van betoog. Men kan er al of niet mede eens zijn, dit doet hier minder ter zake, wijl de kronikeur zich op een alzijdig standpunt dient te stellen, alleen be oordeelt de leeswaarde, de innerlijke kracht van het opstel, en niet de strekking of de meeningen die er in verkondigd worden. Om het karakter van Oaze Eeuw" eenigszins te verduidelijken kom ik nu vanzelf terug tot het wetenschappelijke, het leerrijke deel. Een zeer kranig, daarbij nuttig opstel, dunkt mij de causerie over oud-grieksche opvoeding en onderwijs (afl. 1) door prof. K. Kuiper, wat een vervolg heeft gekregen in afl. 3. Het zijn wel meest bekende punten, die behandeld worden, maar het lezen verscherpt en verfrischt de geest opnieuw. Eenzelfde nuttigheidsbetoog kan afgestoken worden ten opzichte 't opstel over heerendiensten op Java, door den heer E. B. Kielstra, en de bespreking van prof. J. J. M. de Groot over de godsdienstvrijheid in China afl. 2. Opstellen van litterair-beschouwenden aard (kritisch is eenigszins onjuist) ziju er van prof. P. D. Chantepie de la Saussaye' over Eleanor" von Humphry Ward ('afl. 2) en van dr. J. D. Bierens de Haan over Novalis Hymmen an die Nacht". Vooral dat »an prof. Chantepie de la Siussaye laat zich gemakkelijk lezen (Bierens de Haan is zwaarder op de hand) al staan we ook hier weer voor 't geval, dat wie buitenlandsche litteratuur bespreekt, deze ook allicht bovenmate ophemelt, een naar het schijnt noodzakelijk gevolg van het zoogenaamd wetenschapp lijklitterair uit bloemen-plukkeu gaan, of ook wel genoemd uit Goethe-D*nte-Vondelen gaan. Uit deze kJeine vermelding heeft men mogelijk al kunnenzien.dat in «Onze Eeuw" het profes sorale en doctorale gedeelte der medewerkers in meer dan voldoende mate aanwezig blijkt. In dat opzicht doet het tijdschrift zeker niet voor de Gids" onder. Het is een betrekkelijk verblijdend verschijnsel, dat in ons klein landje een zoo groot aantal pro fessoren aanwezig blijken te zijn, die behoefte gevoelen van hun veelzijdige kennis en weten anderen wat mede te deelen, aldus in toepassing brengen university extension. Eenandere vraag is evenwel, of dit goede doel volkomen bereikt wordt, en daarom sprak ik d»n ook van betrekke lijk, door tijdschriften van f 12 en ?15 per jaar? Deze tijdschriften komen door hun prijs toch maar in zeer geringe mate in handen van hen, die er het meeste behoefte aan hebben. En waar, naar ik veronderst;! professoren, en ook staatkundige menschen, minder behoefte gevoelen, aan hoog honorarium, minder bijvoorbeeld als letterkundigen, waarvan velen er geheel van moe ten leven, terwijl professoren al op andere wij ie, en in behoorlijke som gehoioreerd worden, zoo was een goedkoop tijdschrift zeer wel mogelijk. De professoren zal het toch wel iu hoofdzaak te doen zijn om hun lichtbundels in zoo'n ruim mogelijkeu kring te laten schijnen. Waarom dan, zoo wordt hier de vraag gedaan, de prijs niet zoodanig gesteld, dat er werkelijk universilytxtension mede bereikt wordt? Of zouden ook professoren aanspraken maken op evenredig hoog honorarium ? Dat gelijk honoreeren vaa vrije kunst en van wetenschappelijk betoog, wat meest werk is van menscben, die reeds op andere wijze hun loon vinden, werd, naar ik meen, nog niet aan de orde gesteld. De reden waarom ik het hier doe, wijst hierop, dat, ingeval deze categorie het honorarium wilde laten vallen, de tijdschriften billijker in prijs konden worden en daardoor gemakkelijker onder een grooter aantal menschen komen. O rer het letterkundig gedeelte van Onze Eeuw" kan het oordeel kort zijn, omdat er maar zeer weinig bijzonders te vermelden is. De novelle ,/Van Oosten en Zoon" van Johanna Wolters heeft waarschijnlijk waarde als strekkingslektuur, als een zoogenaamd reflexbeeld van dezen tijd, uit een litterair oogpunt beschouwt is het werk maar zeer zwak, van bouw en zinwending onbeholpen, in gevoels uitdrukking naïef, als waarnemingsspiegel erg duf en beslagen. Vele gedeelten geven den indruk hier te doen te hebbeu met een pasbeginnende, die vreemdsoortig enkele moderne woordwendin gen door de oude zinnen heenwerpt. Artisticiteit ontbreekt geheel in deze novelle, mogelijk opgenomen ter wille van het zooge naamde karakter van het tijdschrift, wat dan zeker werd aangezien als een opspiegeling van het voelen en woelen van dezen tijd. Ook kom, men moet het dwaze begrip laten varen om kunst iu 't gareel van politiek te brengen. Dat is onbegonnen werk ! Niemand zal zich toch laten leiden door eenige redacteuren van een tijdschrift, die er een meening op na houden, en wel gevallig die meening nu ook in de letterkunde gaarne uit gedrukt zien. Als men overal dijken wil zetten, blijft er weinig laad over om te ploegen. En opmerkelijk, hoe in ditzelfde tijdschrift, (het openingsartikel nog wel), prof. v. d. Wijck begint, met Zola te citeeren als een der groote figuren, terwijl men voor eigen kring, op den eigen grond, dijkjes van preutschheid wil zetten. Weet deze redactie en al deze professoren, die zoo vlijtig de groote schrijvers lezen, dan nog niet dat litteratoren niet schrijven in een afgebakend plan, zelfs niet eens schrijven op de wijze waar 't meeste geld en 't gemakke lijkste veel lof te krijgen is, maar gewoonlijk zich uiten waar hun voelen en deuken, hun geheele wezen, toedwingt en dat deze eigenschap, en eigenlijk alleen dit de groote waarde geeft aau hun werk ? Wil men in Onze Esu»" aan letterkunde doen, laat m'én dan niet beproeven het aan de bandjes te leggen van politieke en moraliseerende leidsels, maar de kunst, kunst, dat is vrij laten. Elke afwijking herstelt zich in de kunst zelf. Daarvoor zijn geen leidsels en geen banden noodig. In afl. l, zijn eenige goede verzen van Frans Bastiaanse. Drie fabelen van C. van Nievelt, en een overzetting van Tennyson's tuinmans dochter, door Soera Rana. In afl. 2 een lentenachtgedicht door U. E. V. Verder een opstel over muziek door dr. J. de Jong en een kritiek op Heijermans door jhr. A. W. G. van Riemsdijk. Jammer dat aau 't eind van deze anders wel scherp ontleedende kritiek op Heijermans werk, de heer v. Riemsdijk een beetje aan het doorhollen is geraakt. Over de fabelen van den heer C. van Nievelt, zou wel iets te zeggen zij a, indien het terrein der fabelen eigenlijk al niet zoo afgevischt werd, dat hierover niet veel te zeggen valt. Van 't begin der wereld hebben brave menschen zich met deze branche der litteratuur bezig gehouden, zich blij makend dat ze de wereld gingen verbeteren, waarmee de uitkomsten evenwel op grootsche wijze spotten. Een fabe), een fantamasgorie, een sprookje en al wat op verbeel ding aanspraak maakt, heefi alleen dan waarde en aantrekkelijkheid, als het door een dichterlijken geest en in dichterlijken vorm werd geschreven. De heer v. Nievelt mag zelf beoordeelen of zijn proza, hoe keurig en welverzord ook, aan die hooge, aan die eerste eisch voldoet. De litteraire kritiek schijnt iu verschillende handen te zijn. Van d», heeren Haspels en Bas tiaanse mag gezegd worden, dat ze te oordeelen naar deze eerste proeve, het werk wel in eerlijk heid willen betrachten. Wat mevr. S. Wiardi Beekman?Kuenen over »Aan de koele meeren des Doods'' vertelt, is op hare wijze heel nauwgezet bewerkt uitge sponnen, maar voert ons weer terug tot een wijze van kritiek, die we meenden achter ons te hebben. Niemand kan er van houden, als men om een weefwerk te laten zien draadje voor draadje uithaalt, en ons zóó te laten zieu hoe het ding soliede iu elkaar zit. Wanneer iemand mij op deze wijze een gobeling vertoont, dan zal ik zoo vrij zijn deze aantoonde wy'ze, vervelend te noemen. Ter verdere beoordeeling kan gemeld worden dat in afl. 3 nog is o. a. een opstel van prof. F. J. L. Ki timer over Stichtsche toestanden in de eerste jaren van het stadhouderschap ; een opstel van mr. J C. Kakebeeke, over de toe komst van Let Hollandsche ras in Zuid-Afrika, en een dito over de beteekeuis van den Au stralische Bond door den heer E. B. Kielstra en een studie over het malaria-vraagstuk door dr. G. C. J. Vosmaer. * * * Ons volk heeft de raam van dsgelijk, deug delijk. Onze bladen, onze tijdschriften dragen hiervan allen min of meer de keuteekenen. Wat degelijk en deugdelijk uitziet heeft bij ons een streepje voor. Evenwel, er ziju ook teekenen van omme keer en bij velen trekt het artistieke, het meer losse en kunstvaardige wel aan. Nu Onze Eeuw" het degelijke en deug delijke nog eens scherper aanzet, van meening, dat de tijdschriften te veel aau andere eischen toegeven, daar kan het nu belangrijk worden dit maandschrift te volgen als een g aadmeter van onze deftigheids- en deugdelijkszin in strijd met artistieken drang. In zooverre ben ik wel benieuwd hoe dit proces zal verloopsn, of de kunstzin dan wel de degelijkheidsplooi bet zal winnen. G. VAX HULZEN. Europa". Europa, letterkundig maandschrift dat by de firma Blussé& Comp. te Dordrecht uitge geven wordt, zal voortaan verschenen onder redactie van C. Easton te Rotterdam. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiHiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiniw Het duel yan HiDcfcelfley en Rocboff. bijdrage ter waardeering van het tweeIn den namiddag van den lOn Maart 1856 verbreidde zich als een loopend vuurtje het gerucht door Berly'n, dat de hoofddirecteur van politie der stad, de heer L. v. Hinckeldey, in een dien ochtend plaats gehad hebbend duel was doodgeschoten. Het was een ongelooflyk nieuwtje; maar het hield aan; het werd in nadere bijzonderheden verteld; het moest dus wel waar wezen. Het duel had inderdaad dien morgen op de Jungfernheide plaats gehad, en het doodelyke schot was den gevallene toegebracht door een lid van het Prui sische Heerenhuis, den vroegeren gardeluit enant Von Rochow op Plessow. Zoodra de Berlynsche bevolking de zeker heid van 't gebeurde verwierf, maakte zich eene onbeschryflyke opwinding van de menschen meester, want hoe gehaat Hinckeldey by velen anders wezen mocht, by dit zijn tragisch einde was de sympathie in de stad aan den kant des vermoorden. Want ja, het duel was dezen keer niet veel minder dan een moord geweest, en al wat menschelyk dacht moest den dader van dien moord verafschuwen, en medelijden toonen met den gevallene. Lodewyk v. Hinckeldey was in 1853, na vroeger reeds eenigen tijd commissaris van politie geweest te zjjn, tot hoofdcommissaris benoemd, en kort daarna tot geheim opper* regeeringsraad en directeur der afdeeling politie aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Hij had de kunst verstaan, zich by den Koning door vriendelijke vleitaal bemind te maken ; en door zy'n ongegeneerd optreden tegen de liberalen en hunne pers, gepaard aan een handig voedsel geven aan de revolutievrees van Zijne Majesteit, had hij zich onmisbaar weten te maken. Hy' was, om 't eens zoo uit te drukken, een koning op het gebied der politie geworden. Er ging haast geen dag voorby, zonder dat er op een of ander blad beslag gelegd werd, en zelfs de Kreuzieitung, het blad der ultra-conservatieven, bleef van het strenge toezicht niet verschoond. Het ergste was, dat Hinckeldey dikwyls zoo wille keurig te werk ging. Ten tyde vandenKrimoorlog was hem b.v. de houding der democra tische Volkszeitung zeer naar den zin. En nu zond hy aan den uitgever er van, den heer F. Dunkler, herhaaldelyk de mededeeling, >dat zich de Volkszeüung eenigen tyd in acht moest nemen, omdat er weer iets tegen haar broeide." (Dr. Bernstein, redacteur der Volkazeitung.) Maar eene menigte goede dingen ook werden op aanstichting van Hinckeldey voor de stad Berly'n gedaan. Hy zorgde, dat er eene water leiding kwam, en deed zyn best voor bad- en waschinrichtingen; de wyze, waarop hy' de Berlynsche brandweer inrichtte, werd zelfs een voorbeeld voor andere steden. Er werden telegraphische verbindingen tusschen de stadsw ij k en onderling aangelegd, en straatverlichting en straatreiniging telkens verbeterd. Op niets was verder, oordeelde Hinckeldey, een beter toezicht noodig geworden, dan op de zooge naamde «kinderbewaarplaatsen", want aan het bedrijf van het «engeltjes maken" moest paal en perk gesteld. Kortom, veel van 't nieuwe, door Hinckeldey in 't leven geroepen, is tot op den dag van heden voor Berlyn een zegen geweest. Een der laatste maatregelen van Hinckeldey leidde er toe om aan de Berlynsche politie eene volkomen op militaire leest geschoeide organisatie te geven; maar de wy'ze, waarop het plan werd uitgevoerd, bracht den orga nisator in een openbaar conflict met de militaire kringen. Om het militair karakter der politie agenten ook voor 't publiek duidelyk waar neembaar te maken, waren er tamboers onder hen aangesteld, en dit vooral hinderde menigen officier. Het bleek wel, zei men, dat Hinckeldey zjjjne macht over alles wilde gaan uitstrekken. Na weer had hy een stelsel van visitatie der passen en legitimatiën ingevoerd, waarby de agenten aan alle stations geposteerd stonden om de reizigers met allerlei vervelend oponthoudt lastig te vallen, en zóó, dat ze zelfs ten opzichte der officieren geene uitzondering maak,en. Het was al zoover gekomen, dat de agenten een oifisier zelfs niet meer groetten. Het scheen wel een openbare oorlogstoestand tus schen den gunsteling des Konings en de kringen der gardeofficieren van den Prins van Pruisen. Wel had zyne majesteit, omtrent de bestaande spanning onderricht, bemiddelende pogingen tot betere verhoudingen geprobeerd; maar de officieren hadden die kordaatweg teruggewe zen : de koning kon over hunne hoofden be schikken, zeiden zy, maar niet over hunne eer. Op deze wy'ze werd de kloof steeds dieper, terwy'l ook Hinckeldey, die op den beschermenden invloed van den koning vertrouwde, geen duimbreed terugtrad. En er ontbrak in den laatsten tyd nog maar eenige nadere aanleiding om het broeiend hooi van den haat vlam te doen vatten. Deze aanleiding liet zich niet wachten. De koning, die zeer ontsticht was over het schandelyke hazardspel, dat in zekere ofiieierskricgen ontrustbarende verhoudingen had aan genomen, gaf aan Hinckeldey bevel er zyne maatregelen tegen te werk te stellen. Het eigenJyke speelhol was de hoogadelly'ke »Jockeyclub" in 't Hotel du Nord Onder de Linden, By gelegenheid, toen hier, na de wedrennen, de leden der club tot diep in den nacht samen bleven om te feesten en te drinken, stapte er eensklaps de door Hinckeldey afgezonden luitenant der politie Dam binnen met de woorden: «ik wil zien, wat hier gebeurt!" Het spel was druk aan den gang, maar toen Dam bekeuringen wilde doen, verzette men zich en kwam 't zelfs tot handtastelijkheden van den kant der aristocratische officieren. Varnhage v. Ense, de overbriever van de Ber lynsche chromque scandaltuse, maar de ver trouwbare overurenger, volgens Bismarck, ver haalt: »9erst werd de politie-luitenant Dam bespot en zyn helm onder de tafel gegooid; »daar hoorde hy ook", zeiden de heeren, die hem tegen den grond sloegen. Een hunner wilde zelfs den degen trekken en «den hond doodsteken". Het schandaal werd wel, toen 't gebeurd was. zooveel mogelyk verheimelijkt, maar het lekte toch uit, en een paar der be ruchtste spelers werden uit de club gezet. Maar toen trad de generaal-veldmaarschalk Von Wrangel met heftigheid voor de officieren in de bres, en Hinckeldey werd iu 't ongelyk gesteld. Overeenkomstig de waarheid verant woordde hy' zich door te zeggen, dat hy op 's konings bevel gehandeld had, maar later herriep hy deze verklaring weer, natuurlyk om zyne majesteit te dekken. Tegel jjk werd hem medegedeeld, dat de Prins van Pruisen er ontstemd over was, dat luitenant Dam juist dienst had in de stadswyk, waar zyne hoogneid woonde, en dus verplaatst moest worden. Toch was het er nog verre af, dat het «heerendom" der Jockey-club in deze verplaatsing eene voldoende genoegdoening voor het «onverantwoordelyk" optreden wilde zien; men eischte niets minder van Hinckeldey, dan dat hy aan de club zyne verontschuldigingen zou aanbie den. Maar dit deed hy niet, en dus bleef de twist eM tydlang slepende. In 't begin van Maart 1856 kwam het tot eene uitbarsting. Het was ter gelegenheid van het carouselryden der hof- en garde-officieren, dat er op bevel van Hinckeldey, acht agenten by de plechtig heid tegenwoordig waren. De officieren en hunne dames verklaarden zoo iets voor onge hoord, en waren woedend van ergernis. Ten overvloede verscheen Hinckeldey zelf ook nog; maar aan den ingang van het terrein vraagde men hem, zyne entreekaart te mogen zien, anders kon hy niet toegelaten worden. Na tuurlyk kwam het tot eene heftige woorden wisseling, want de hoofdcommissaris meende geen kaart noodig te hebben, en de heer v. Rochow op Plessow wilde hem zonder kaart niet laten passeeren. Bovendien diende deze eene klacht in over het hoofd der politie by den minister van binnenlandsche zaken Von Westphalen, en hij gebruikte daarvoor opzettely'k zulke sterke uitdrukkingen omtrent v. Hinckeldey, dat er de bedoeling in stak dezen tot eene uitdaging te noodzaken. Uit alles bleek, dat het «jonkerdom", gekrenkt in zyne speciale opvattingen van eer en waar digheid, het er op aanstuurde om met den gehaten Hinckeldey een openbaar conflict uit te lokken, om door en met hem eens een ?waarschuwend voorbeeld" te stellen. De heer von Rochow stond bekend als een «schutter, die nooit miste"... «Behalve von Rjchow'', zegt Varnhagen v. Base, «hebben nog zekere heer v. Prillwitz en een ander officier de verplichting op zich genomen om den heer v. Hinckeldey door beleedigingen tot een twee gevecht te dwingen." En Hinckeldey daagde jonker Rochow uit. Maar natuurlijk deed hij het in de zekerheid, dat de koning hem, door het duel te verbieden, voor den onfeilbaar doodelyken kogel bescher men zou. Hy had, by' zy'n optreden tegen de jockey-dub, overeenkomstig de koninklyke bevelen gehandeld, en later, om den koning te dekken, weer zelf de verantwoordelijkheid voor zyne daad op zich genomen. Ook wist de koning van het duel af. Een der ambtenaren onder Hinckeldey had aan zyne majesteit zéó tydig kennis gegeven van het voorgenomen tweegevecht, dat er ruim gelegenheid ware geweest om de tragische gebeurtenis te ver hinderen. Dat de koning de schuld van Hinckeldey's dood op zijn geweten heeft, is niet te ontkennen, zooals zelfs de koningin en Gerlach hebben toegegeven. Deze laatste schryft, onder den datum 9 Maart, in zy'n dagboek, dat by hem, generaaladjudant des konings, de heer von Rochow een bezoek heeft gebracht om hem mee te deelen «dat by', Rochow, door Hinckeldey op een duel met het pistool is uitgedaagd." Dienzelfden dag moet de koning, onder 't lezen vanHinckeldey's politierapport, gezegd hebben: die zal wel niet uitgaan, anders zou hy nog in de noodzakelykheid komen de voortdurend boos aardiger aanvallen der garde-officieren met eene uitdaging te beantwoorden. Von Gerlach, die 't verhaalt, voegt er by, dat het hem verheugde te bemerken, »dat de koning, on danks my'ne passiviteit, van de zaak afwist." Hoe zyne majesteit zelf over zyne houding in deze geschiedenis dacht, blykt best uit een brief, dien hy den 2en April 1856 aan den minister Von Westphalen schreef: «... Het verwjjt, dat myzelven treft, wordt steeds grooter; want ik wist reeds sedert eenige dagen, dat men op eene gelegenheid wachtte om Hinc keldey te dooden, maar had minstens de ver ontschuldiging, dat ik het slechts geloofde. Er is hier eene zeer tactvolle en voorzichtige procedure noodzakelyk, opdat het reeds ver breide idee, dat «Hinckeldey geen kruit kon ruiken" niet tot onherroepelijke zekerheid worde. Dit. ik wil het openlyk bekennen, heeft my beangst. Het zy zoo; God heeft het zoo gewild. De zaak is niet ongedaan te maken, maar de overwinning zy'ner vijanden kan getemperd worden." (Sybel. Hist. Zeitschrift, Bd. 78). Het duel ging dus door. In den morgen van den lOan Maart 1856 stond daar op deJungfernheide by Berlyn de gunsteling des konings, bleek en bibberend, tegenover den koelbloedigen v. Roehow, een eersten meester in het treffen met het pistool. «Hy was al op de kampplaats aangekomen, en nog altijd keek hy' verlangend en hoopvol achterom, of daar niet een vleugeladjudant des konings aankwam rennen ; en dienovereenkom stig had hy dan ook aan den koetsier zijne instructiën gegeven. Maar er kwam geen uitredding opdagen. En alzoo nam Hinckeldey op het hem aangewezen punt zy'n plaats in, en de getuige Von der Marwitz, lid van het Heerenhuis, gaf het teeken, dat het gevecht kon beginnen. Hinckeldey .schreed nu, evenals zyn tegenstander, mikkend op de barrière toe, trok at; maar het schot weigerde. Met de edelmoedigheid van iemand, die zeker is van de overwinning, liet Rochow terstond zyn wapen zakken, en aan Hinckeldey, die boven dien bysiende was en toch het gebruikmaken van een bril (volgens getuigenis van zjjn broer, No. 133 der National Zeitung, jaargang 1856) had afgeslagen, werd nu een ander pistool toegereikt. Alsnu avanceerden partyen weder tot op eene goede twaalf passen afstands van de barrière; er werden gelykiijdig twee scho ten gehoord, en de zaak was beslist; Hinc keldey lag op den grond te zieltogen, hij overleed binnen eenige minuten. Het was korten ty'd na het duel, toen de vleugel-adjudant prins Hohenlohe by' den koning ging en hem den (door den secondant v. Münchhausen en den arts dr. Hassel meegedeelden) doodelyken afloop voor Hinckeldey overbracht. Zyne majesteit, zeer aangedaan, maar kalm, sprak eenige woorden tot lof van den overledene, en toonde zich vertoornd op de beide hazardspelers, in wie alleen hy de eigenly'ke oorzaak zag van het gebeurde onge lukkige geval. Met betrekking tot Von Rochow voegde de koning er, volgens Gerlach's dag boek, nog bij, dat die een man van eer was. (Stof volgt). A. W. S. ""*'""" iiiiiiinilliiiiii iiiiiiiii mi immuun HEITSJES Slaap. Kaar het Duilseh, van ELSE KKAFÏT. Zwak en flikkerend brandde de lamp in de kelderkamer met de gewitte muren. Van buiten klonken twaalf doffe slagen van de naastbijzijnde kerkklok. Werkman Retschke schrikte uit zijn slaap op en keerde langzaam zijn hoofd om. Daar zat zij nog steeds bij de tafel, de bleeke vrouw met de vermoeide oogen, en nog steeds trokken de magere, bloedelooze vingers den draad door het naaiwerk. Haar lichaam scheen geheel ineengezakt te zijn, en het vóór den tijd vergrijsde haar hing, zonder dat zij er op lette, over et smalle, uitgeteerde gezicat. Ga aaar bed, moeder!" Zij bewoog zibh niet. Hij richtte zich wat verder op in bed, zoodat de koude lucht langs zijn bloote schouders streek, waarvan het b'auwe hemd was afgegleden. Morgen komt er ook Log een dag; moeder. Je kunt je bovendien haast niet bewegen bij die kou." Bij zijn luid uitgesproken woorden hief zij waarschuwend de hand op en wierp een stillen blik op de beide naast de deur staande bedden. Zij kon de hoofdjes tusschen de ge ruite kussens niet onderscheiden, maar aan de kalme, gelijkmatige ademhaling kon zij merken, dat de kinderen rustig diepen. De zevenjarige jongen m haar eigen bed mom pelde een paar woorden in zijn slaap, en in het andere bed lag de kleine Trude onbewegelijk tegen den muur aangedrukt met een punt van het kussensloop in den mond. Het donkerharige hoofdje van het ongeveer tienjarige meisje naast haar lag eveneens onbe wegelijk stil. Maar een paar groote, onrustige oogen dwaalden door het spaarzaam verlichte vertrek, en de kleine handen waren nog van het avondgebed gevouwen. Geen beweging van de steeds doorwerkende moeder was et kind ontga-in. Neen, zij kon Zie vervolg op pagina 6. HUI mmiiiiiniii muil IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIHH offaclamw. 40 cents per regel iiiinniimiiiiHiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiniiiii KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratis. Honderden bewezen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. Telephoon No. 443. Amerikaansche, Duitsche en Fransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: HVURPIANO'S. Oude instrumenten worden ingeruild. Reparatiën worden in de Fabriek ten spoedigste uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Pi», Onel- ei Mtóeta aUBYROOS «k KALSHOVEUff, Arnhem, Koninggplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huw. Repareeren = Stemmen Builen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl