Historisch Archief 1877-1940
N'. 1259
DE AMSTEEDAMMER
A°. 1901.
WEEKBLAD YOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAHENDOKF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar B mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Dit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover bet Grand Café, te Parijs.
Zondag 11 Augustus.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. .... f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit DiütsclilanJ, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF J10SSB te Keulen en door alle filialeu dezer firma.
I M H O V O.
ViN VEBBE EN VAN NABIJ: Iets over de
Belgische Rykslandbouwkolonies, door mr. M. C.
Nyland. Het duel van Hinckeldey en Bochow,
II, (Slot), door A. W. S. Signalementen, door
Jan ran 't Sticht, (met portretj KUNST EN
LETTEBEN: Mnziekbeoordeelingen, door Ant.
Averkamp. In het Suasso-museum, door W. S.
Prijsvragen, door B. W. P. Jr. Altaar voor de
kapel in het O. L. T. Gasthuis te Amsterdam, door
B. W. P. Jr. Boek en Tijdschrift, door G. van
Halzen. It Selskip for Yyske Tael en
Skriftenkennisse, door J. B. Schepers. FEUILLETON :
Stadenten-Clara. Naar het Daitsch van Arnold
Wellmer, TH, (Slot.) RECLAMES. VOOR
DAMES: Een conflict in Mereurius", door S.
De wet op de zitplaatsen, door Vera. Allerlei,
door Caprice. SCHAAKSPEL.
PINANCIEELE EN OEOONOMI8CHE KRONIEK, door
D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
iiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiMMiiiiiiMiiii
Iets orer de Belgische
Rjjkslandbouwkolonies.
In de Nieuwe Botterdamsche Courant
van 2 Augustus jl. kon men lezen, dat
de Minister van Koloniën beslist heeft,
dat de achterstand der pensioenen van
de personen, die vroeger in ons koloniale
leger gediend hebben en nu in de Belgische
Rijkslandbouwkolonies vertoeven, niet meer
beschikbaar zal blijven voor deze instel
lingen, om in mindering te strekken van
de kosten, door de verpleegden die in
Ned. Indiëgediend hebben, veroorzaakt,
en we], omdat op deze pensioenen slechts
korting mag toegestaan worden ten bate
?van instellingen van weldadigheid en arm
besturen.
Het gemeentebestuur van Brussel moet
hiervan bij onze Regeering in beroep zijn
gekomen en verzocht hebben, dat de Rijks
landbouwkolonies weer, even als vroeger,
gelijk zouden gesteld worden met die in
richtingen welke uitsluitend armverzorging
ten doel hebben.
Ik wil hopen, dat onze Regeering niet
op het verzoek ingaat: die landelijke
kolonies van weldadigheid, zooals zij offi
cieel heeten, hebben toch niet uitsluitend
armverzorging ten doel; het zijn ten deele
straf-inrichtingen.
Zij zijn ontstaan uit de kolonies van
de Zuid-Nederlandsche Maatschappij van
weldadigheid, in 1822 opgericht.
Tot die kolonies behooren :
lo. het bedelaarsgesticht te
MerxplasRyckevorsel, waar ieder valide bedelaar
voor wien per jaar ?420 betaald werd,
kon werken, en
2o. de bedelaarskolonie te Wortel, be
staande uit een honderdtal boerderijtjes,
waarin men een behoeftig gezin tegen
?1600 kon plaatsen. Dit kreeg dan een
stukje land, wat gereedschap en eenig vee.
De Belgische Regeering ging met deze
maatschappij een overeenkomst aan, maar
zag geen goede resultaten. In 1841 werd
het contrakt opgezegd. De maatschappij
vegeteerde door, tot de Staat in 1870 een
bod deed, eigenaar werd van deze kolonies,
en zijn bedelaarsgesticht te Hoogstraeten
er mee vergrootte.
Tot 1891 kon men nu wél met eeuig
recht zeggen, dat zij uitsluitend arm ver
zorging ten doel hadden.
Anders zou het echter worden, toen
Minister Ie Jeune's wetsontwerp tot beteu
geling der landlooperij en der bedelarij
tot wet was verheven. Daarin toch wordt
een groot onderscheid gemaakt tusschen
de toevluchtshuizen (maisons de refuge)
te Hoogstraeten-Wortel en het bedelaars
gesticht (depot de mendicité) te Merxplas,
alle, maar ten onrechte, begrepen onder
de landelijke kolonies van weldadigheid.
In de eerste komen grijsaards en gebrek
kige mannen, die hun brood niet konden
verdienen en daarom gingen bedelen. Zij
worden in het toevluchtshuis geplaatst om
hen n voor gebrek n voor misdrijf te
bewaren; zij zijn in een asyle transitoire,
waarin zij hoogstens slechts een jaar ge
houden mogen worden, als zij meenen
elders weer aan den kost te kunnen komen.
Heel anders is het met het bedelaars
gesticht gesteld. Doet het toevluchtshuis
aan onze Rijksbedelaarsgestichten te Veen
huizen denken het bedelaarsgesticht heeft
veel meer van een gevangenis; onder toezicht
van so'daten gaan de gedetineerden echter
op de hei werken. Uren ver in den omtrek
ziet men die in 't blauw gekleede menschen
aan den arbeid: valide personen, die in
de vrije maatschappij niet werken wilden.
Maar ook dronkaards en zedelooze
mannen, die tot een opsluitingsstraf van
twee tot zeven jaren veroordeeld zijn,
verblijven in dit bedelaarsgesticht.
En juist op deze laatste categorie van
menschen moet m. i. hier de nadruk vallen.
Het gesticht te Hoogstraeten, nog meer
dan dat te Wortel, geeft den indruk, dat
het een inrichting van weldadigheid is,
maar dat is in 't geheel niet het geval
met het bedelaarsgesticht te Merxplas.
Bij mijn bezoek werd ik rondgeleid in vijf
afdeelingen :
lo. van de gevaarlijke en onverbeterlijke
sujetten, die 's nachts in hun plaatijzeren
cel opgesloten worden, maar daags in ge
meenschap, onder verbod van spreken,
werken;
2o. van de geïnterneerden, die tot meer
dan drie jaren, en 3o. van die, welke tot
hoogstens drie jaren opzending veroordeeld
zijn;
4o. van de immoreele jonge mannen
van 18 21 jaren, souteneurs, enz.
5o. van de invaliden en zwakken.
De laatste categorie behoort, ook volgens
den directeur, niet daar, maar te Hoog
straeten thuis, een reden te meer om aan
te nemen, dat de inrichting te Merxplas
niet onder de instellingen van weldadig
heid kan gerekend worden.
Men dient m. i. ook wel te on ierscheiden.
Onder de personen die in ons koloniale
leger dienden en later in een der Belgische
Rijkslandbouwkolontes kwamen, zullen
zeker invaliden zijn, die hun brood niet
meer kunnen verdienen, maar anderen
zullen voor dronkenschap, zedeloosheid,
enz. opgezonden zijn, en 't gaat dus niet
aan, zooals het gemeentebestuur van Brussel
schijnt te willen, allen over n kam te
scheren. Misschien echter heeft het uit
sluitend op 't oog die menschen, welke
het volgens kon. besluit voor CG centimes
per dag en per persoon naar deze staats
gestichten kan zenden, bedelaars en
landloopers, en dan zou er voor 't verzoek
zeker wel iets te zeggen zijn, ware 't niet,
dat ook geheel andere categorieën in 't
gesticht te Merxplas komen, en het daar
door moeilijk meer onder een instelling
van weldadigheid gebracht kan worden.
Rotterdam, Mr. M. C. NIJLAND.
Het el nn HincMey en Rocliof.
{Eene bijdrage ter waardeering van Jiet twee
gevecht.)
II. (Slot).
Het lyk van Hinckeldey werd opgenomen en
te Charlottenburg naar de woning van den
aldaar gestationeerden commissaris van politie
gebracht. Hier verscheen een uur later de
koning ook. Toen by den man, die zoo
dikwyls by' hem geconfereerd had, die jarenlang
zyn yverigste dienaar was geweest, en tot op
het laatste oogenblik toe vast en zeker op
zijne hulp had vertrouwd, daar nu koud en
roerloog voor zich zag liggen, scheen dit doode
lichaam toch eerre angstwekkende gewaarwor
ding in hem wakker te roepen, want hij
barstte in een luid en heftig snikken uit. Het
was blijkbaar, dat hij zich verantwoordelijk
voelde, en dat dit hem drukte met looden
zwaarte. En deze verantwoordelijkheid kon
niet worden weggenomen, ook niet door de
nu nog aangewende maatregelen, die 't gebeurde
niet ongedaan konden maken. Wel werd nog
op den eigen dag van het duel eene van den
vorigen dag gedateerde cabinetsordre naar het
hoofdbureau van politie te Berlijn afgezonden.
waarin de koning aan Hinckeldey beslist ver
bood de uitdaging te laten doorgaan; wel
poogde men den indruk te voorschy'n te roe
pen, dat er door eene onvoorziene vertraging
van 't koninklyk bevel een groot ongeluk was
gebeurd; maar niemand werd dupe van deze
poging. Eerder werd de verontwaardiging der
burgery er grooter door. Van uur tot uur
groeide de menigte aan, die hare deelneming
wilde bewezen aan de familie des gedooden
en indirect eene demonstratie beoogde tegen
het jonkerdom en tegen den koning zelf.
B|j aankomst van het lijk des vermoorden
was het voor de woning der familie Hinckeldey
op de Melkmarkt zwart van de menschen;
het scheen, dat heel de Berlynsche bevolking
ter bedevaart was gekomen om hare deelneming
te toonen, en de eene deputatie na de andere
liet zich aan het sterfhuis aandienen.
Varnhage von Ense heeft er van aangeteekend:
»niet tengevolge zyner vele fouten en gebreken
heeit deze man den dood gevonden, maar in
eene zaak, waarin het recht aan zijne zyde
was. Eene jonkerhand is het, die hem heeft
uit den weg geruimd", en dat waa ook de
volksovertuiging. En die volksovertuiging werd
nog versterkt door het overmoedige gloriefieeren
der jonkerparty. In het Boerenhuis durfde
nl. de voorzitter, prins Hohenlohe, van Von
Rochow's daad in de volgende woorden verslag
geven: »Myne heeren, ik heb u eene droevige
gebeurtenis mede te deelen. Een der edelste
medeleden van dit Huis is in de noodzake
lijkheid gekomen te kiezen tusschen hetgeen
de eer hem gebiedt en hetgeen de wetten des
lands hem voorschrijven, Hij heeft nu om zy'ne
eer te redden aan de wetten des lands onge
hoorzaam moeten zijn ... Wij kunnen het
slechts betreuren, den edelen Hans von Rochow,
want h\j is het, van wien ik spreek, niet in
ons midden te zien". Hierop nam het lid
graaf Stollberg-Wernigerode het woord, en
zeide: «Nadat het zooeven medegedeelde on
gelukkige geval gebeurd en te onzer kennis
gekomen was, hebben wy ons nader op de
hoogte gesteld. De heer Von Rochow heeft
zich bij den commandant aangemeld. In den
avond van dien dag is hij op bevel der politie
in hechtenis genomen, en toen moet zich de
beamte, die met de uitvoering dier taak belast
was, in bepaalde, maar niet juist vriendelyke
uitdrukkingen hebben uitgelaten. Ik heb mij
voorgenomen het Huis met den inhoud dier
woorden in kennis te stellen, en aan de regee
ring te verzoeken Von Rochow uit zyn voor
arrest te ontslaan. Voor den aanvang der
zitting vernam ik echter, dat hy reeds ont
slagen en ter beschikking van de militaire
rechtspraak gesteld is. Ik geloof, dat nu de
zaak een verloop nemen zal, zooals ons medelid
dat kan verlangen. Mocht er iets anders ge
beuren, iets van dien aard, dat het Huis er
zy'ne goedkeuring niet aan zou kunnen schen
ken, dan behoud ik my' voor, en zeker zullen
vele leden met m\j hetzelfde willen, een nieuw
voorstel ter vergadering in te dienen"
Beide mededeelingen werden door het
Heerenhuis stilzwijgend aangehoord.
Het is waar, dat de heer Von Rochow op
den dag van het duel, des avonds tusschen 7
en 8 uur, door den commissaris van politie
Stieber gevangen genomen en in de stadswacht
onder dak gebracht werd, Hy kreeg toen
terstond het noodige schrijfgereedschap; en
alles werd gedaan om hem het nachtverblijf
aangenaam te maken ; de directeur der gevan
genis Richter was persoonlek aanwezig om
hem «overeenkomstig zijn stand en met de
noodige referentiën" te behandelen. Reeds den
volgenden dag echter werd bij aan den militairen
rechter overgedragen en mocht hij naar zijn
landgoed Plessow op reis gaan.
* *
*
Het verbitterde volk zag in den vermoorden
hoofddirecteur een offer van het jonkerdom,
en dit was de oorzaak der algameene sym
pathie en der demonstratie van de burgery
by Hinckeldey's dood. Tal van adressen met
honderden handteekeningen werden aan 't
sterfhuis afgegeven, en toen het bekend werd,
datHinckeldey eene weduwe met zeven kinderen
in onbemiddeJden staat achterliet, bracht eene
collecte groote sommen op. Hoe grooter echter
de sympathie der bevolking zich toonde, des
te schriller en uitdagender uitte zich ook de
stemming van het jonkerdom. Reeds kon men
luide dreigende woorden vernemen tegen den
koning, die weifelde tusschen zyne sympathie
voor den doode en zy'n angst voor een verzet
der morrende jonkerparty.
Drie dagen na het duel, dat is op den 13en
Maart, ging er van de Melkmarkt door de
Post- en Koningsstraat over het Alexanderplein
en door de Prenzlauerpoort naar het daarby
gelegen kerkhof een ontzagwekkende lijkstoet.
Het was de begrafenis van Hinckeldey. Eenige
oogenblikken, voordat het lijk het sterfhuis
verliet, trad er de koning binnen met de
prinsen van het koninklyk huis, behalve de
Prins van Pruisen. En het was vooral deze
daad des konings, die de jonkerparty tegen
zyne majesteit toornen deed. »Hy verlaat onze
party," morden zy, «van ons, die hem eenmaal
gered hebben !'' *) De koning zelf had spoedig
berouw ter begrafenis geweest te zy'n. Hy zeide
later, bij die gelegenheid folteringen geleden
te hebben, alsof hy in de hel was.
De aanblik der familie sneed hem als met
messen door het hart. De oudste dochter was
in de hoogste mate opgewonden, en men moest
haar bewaken en zelfs tegeauouden om haar
te beletten in heftige verwytingen tegen den
koning los te barsten," zegt Varnhage v. Ense.
En nu, terwyl de onafzienbare begral'enisstoet
van bloedverwanten, gemeenteraadsleden, po
litiebeambten, koninklyke en andere
treurdeputaties door de straten trok, stond daar de
Berlynsche bevolking in een ernstig zwijgen
met ontblooten hoofde toe te zien. Maar
daarmee was de zaak nog niet uit.
Nauwelyks was de lykkist van Hinckeldey
in 't graf neergelaten en met aarde gedekt, of
daar werd in de couranten eene verklaring
van den staatsprocureur Norner gepubliceerd,
die den koning in eene meer dan lastige positie
bracht. Deze verklaring, die de bedoeling had,
de vele uitvallen tegen den koning daardoor
te ontzenuwen, dat ze met veel nadruk ver
meldde de geheimzinnigheid, waarmede Hinc
keldey by de voorbereiding tot het duel had
gehandeld, gaf nl. in ronde woorden toe, wat
tot op dat oogenblik geen enkel blad had
durven zeggen, »dat de koning vooruit geweten
had, dat Hinckeldey een tweegevecht aangaan
zou". Licht te begrijpen welk een slag deze
mededeeling aan 't prestige des konings toe
bracht. Eerst dacht men, dat 's konings
persoonly'ke vyanden hem door Norner's verklaring
een poets hadden willen spelen. Maar het lekte
uit, dat het stuk overeenkomstig 's konings
eigen begeerte door Norner en den commissaris
van politie Stieber in tegenwoordigheid van
den monarch was opgesteld, en zijne majesteit
er later nog eigenhandige «verbeteringen" aan
toegevoegd had.
Jonker von Rochow werd tot vestingatraf
veroordeeld, maar deze straf zou noch heel
streng zy'n, noch heel lang duren. Hij onder
ging haar te Maagdenburg, maar op eene wijze,
dat de heele stad eigenlyk zijne gevangenis
scheen te zy'n, want men zag hem overal
verschy'nen. En reeds in 't volgende jaar hadden
vriendelyke pogingen in dien geest, en komende
uit de hofkringen, de weduwe van Hinckeldey
in die mate zachtmoedig gestemd, dat zy'
besloot een verzoek om genade voor Rochow
by den koning in te dienen. Zy deed het op
den verjaardag van den dood haars echtgenoots.
Natuurlyk werd haar verzoek onmiddellijk
ingewilligd en wel in een dadelyk volgend
karakteristiek koninklyk schryven, waarvan
de sentimenteele toon in eene onoplosbare
tegenspraak is met de feitelyke verhouding
des konings tot de gansene gebeurtenis; het
stuk luidde :
*) Ter gelegenheid der oproeren in Berlijn,
in de Maartdagen van 1818. bedoelden zij.
Po t s dam, den 20sten Maart 1857.
Gy hebt, myne dierbare genadige vrouw,
den geëerden, onvergetelyken naam van uw
zaligen echtgenoot een nieuwen, zijner
waardigen glans geschonken, terwyl gy op zyn
sterfdag met de bede om genade tot my zyt
gekomen desgenen, door wiens hand u, uwen
kinderen, den Pruisischen adel, den echten
patriotten en myn eigen hart eene ongenees
lijke wonde is toegebracht!
Er is eene smart, genadige vrouw, die vol
gens my'n gevoel slechts door verhooring ook
van zeer vrijmoedige verzoeken geëerd kan
worden. Wie uwen zaligen man gekend heeft,
gelijk ik het geluk heb gehad hem te kennen,
die zal het volkomen begrypen, dat gy in zyn
geest en bedoeling, uit liefde en trouw tot
hem, op dezen lOen Maart zóó, gely'k gy het
deedt, hebt gebeden die zal my begrypen, als
ik, ten einde u, en tevens zyne nagedachtenis
te eer en, te zwak ben, om uw verzoek te
wederstreven, ondanks alle gewichtige beden
kingen, die er zich tegen verzetten. De heer
Von Rochow is dus van dit oogenblik af aan
vry, zy' het dan ook uit myne residentie
en myn hofkring verbannen hy' is viy door
u alleen, en by weet dit overeenkomstig my'n
bevel. En indien de kolen, die uwe groot
moedigheid op zyn schuldig hoofd stapelt,
hem branderder pijnigen dan zyne gevangen
schap, dan is dit noch uwe, noch myne schuld.
Hy kan als hy er zich toe in staat gevoelt
den troost, dien gy, genadige vrouw,
woordely'k voor hem hebt afgebeden, weder genie
ten, «den troost der onbelemmerde
wedervereeniging met vrouw en kind." Moge hy
erkennen, welk door en door trouw, aan zy'n
plicht, zyne eer, zyn koning en zyn land,
voor alles aan zyn goddelyken Heiland getrouw
hart door hem stilstaat. Ja, moge deze erken
ning bet resultaat hebben, dat hy van heden
af aan de laatste van Hinckeldey's vyanden is
geweest. Ook dit onwaardeerbaar loon uwer
edele daad wenscht u, myne dierbare, genadige
vrouw, uw toegenegenste, oprechtste vereerder
FREDERIK WILHELM.
Met dezen brief was alzoo de man, die
Hinckeldey uit den ty'd geholpen had, weer
vry, en daarmee de heele quaestie uit de
wereld. In 1888, toen Von Rochow tot voor
zitter van het Heerenhuis werd benoemd, was
de moord op Hinckeldey eene vergeten gebeur
tenis. In 32 jaar kan er zooveel geschieden!
Maar het is toch een feit, dat de meegedeelde
historie de liefde des volks voor koning
Frederik Wilhelm zeer geschaad heeft. Trouwens,
men weet thans, dat zijne majesteit niet
geheel toerekenbaar was in de laatste jaren.
In Juli 1857 kreeg hy op reis eene beroerte,
en sedert is hy niet volkomen normaal meer
geweest. Zyn kwaal begon met geheugenzwakte,
en eindigde met krankzinnigheid. Na vier
jaren overleed hy.
A. W. S.
Signalementen
door JAN VAN 'T STICHT.
Jhr. Mr. J. ROÉLL,
in Juni 1901 by herstemming met groote meer
derheid gekozen tot afgevaardigde voor Utrecht
in de Tweede Ramer der Staten-Generaal.
Een benijdenswaardig man, wiens beeltenis
hierboven pry'kt! In '41 te Haarlem geboren,
studeerde hy te Utrecht, waar hij reeds in '66
tot doctor in de beide rechten promoveerde.
Nog geen drie maanden later begon hij zijn
ambtenaarsloopbaan als adj. commies op de
griffie van Gelderland, uit welke betrekking
hij echter reeds na ruim een jaar naar Utrecht
trok als commies. Na vier jaar werd hij be
noemd tot griffier der Pro v. Staten van
ZuidHolland doch by'na zes jaar daarna zeide hij
de ambtenaarswereld voorgoed vaarwel. Utrecht
koos hem den 12 Juni 1877 tot lid der 2e
Kamer en dat bleef hij tot op heden bijna
voortdurend, nu en dan, als om eens adem te
halen, die betrekking verwisselend met die
van lid der Eerste Kamer of met het ambt
van Minister van Buitenlandsche Zaken. Nu,
gedurende deze laatste bediening van 8
Mei '04 tot 26 Juli '97 heeft Mr. Roëll er
tot ademhalen niet al te veel ty'd van genomen.
Want als men alleen de opsomming maar eens
nagaat, die in de Kamerzitting van 18 Oct. 19CO
mr.Troelstra gaf van hetgeen onder het
ministerieRoëll is tot stand gekomen dan heeft men al een
zeer merkwaardig getuigenis van den ij ver en
werkzaamheid van onzen afgevaardigde. Het is
opmerkelyk van zoovele geheel uiteenloopende
richtingen de loftrompet over mr. Roell gesto
ken is. Hy, die eenmaal zal geroepen worden
om een levensbericht van dezen verdienstelijken
landgenoot te fchryven, zal daartoe bronnen
in overvloed vinden. Want wat er over dezen
man gesproken en geschreven is en wat hy'
zelf over onderwerpen van hoog belang ge
schreven en gesproken heeft vormt een zeer
aanzienlyken bundel. En wie ooit uit dien
ryken schat van oordeelvellingen put, zal zeker
niet verzuimen kernis te nemen van hetgeen
dr. Schaepman kort na Roëll's optreden als
minister zeide. Na de verklaring dat de heer
Koëll zich op dat oogenblik in staatkundige
kringen verheugde in een populariteit als lord
Rosebery in Groot Brittaniëgeniet, zegt dr.
Schaepman: «Deze populariteit is te danken
aan persoonlyke hoedanigheden van hart en
geest, aan levensgewoonten, aan beginselen en
richting. Deze staateman heelt met al zijne
krachten weten te woekeren. Hij heeft zich
zelven nooit gespaard. Men meende van hem,
dat hy' voor de verantwoordelykheid eener
ministerieele portefeuille zou terugdeinzen, hy
heeft zwaardere verantwoordelijkheid op zich
genomen. Dat is kloek, dat wint vertrouwen
meer en meer". .. (En verder) : De heer Roell
is een aristocraat, die werkt. Hierin ligt voor
een niet gering deel het geheim zy'ner popula
riteit. Een aristocraat die werkt is een van de
schoonste menschelijke verschijnselen."
Mooi gezegd, zeer mooi, zooals het niet
anders van dr. Schaepman te verwachten is. En,
zeer waar ook l Men moet den heer Roëll heb
ben by'gewoond als spreker in een talrijke
byeenkomst van personen, die niet allen gewoon
zyn vaak zulk een begaafden spreker te hooren,
om zich van den wegslependen indruk eenig
denkbeeld te kunnen vormen, dien zy'n optre
den maakt. Eens het is al eenige jaren
geleden: toen de radicalen ook hier ter stede
een vrij talrijke en bewegely'ke groep vormden
behoorde hij, ty'dens een verkiezingscompagne,
tot de sprekers voor een zeer druk bezochte
vergadering in Buitenlust. Het was er den
geheelen avond nogal rumoerig geweest, maar
toen daar die niet groote, tengere gestalte het
podium betrad, met dien fijn besneden kop, ia
welks kalme gelaatsuitdrukking wel geen diepe
ernst was waar te Demen, doch waarop raen
toch ook dien glimlach niet ontdekte, die bij
anderen zoo dikwy'fci vergeefs achter een schijn.
van minzaamheid e en groote mate van zelfvol
daanheid moet verbergen - toen was het plot
seling stil in de zaal. En nog geen vy'ftig
woorden had hy gesproken of men kon een
speld hooren vallen. Zonder dat by enkele
woorden of uitdrukkingen byzonder onder
streepte of aan zijn stem een anderen klank
gaf zooals vele publiek-sprekers soms zoo
handig doen kunnen om het sein tot toejui
chingen te geven drong de beteekenis van
al wat hij zeide duidelyk tot zijne hoorders door
en telkens getuigde een daverend handgeklap
van de instemming, die het gesprokene bij de
hoorders vond. En toen hij geëindigd had
zonder vuurwerkje over Koningin en
vaderlandhy' meent het met die beiden te oprecht en is'
te veel gentleman om op zulk eene wyze te
trachten succes te verwerven toen hy geëin
digd had waren er in de volle zaal geen twee
handen die niet op elkaar geslagen werden.
Zelfs de tegenstanders zagen elkaar glimlachend
aan en erkenden dat zy onder den indruk van
die machtige persoonlykheid gekomen waren en
zagen er maar van at om, hetzy in het debat
of zelfs by de stembus dien eminenten tegen
stander te bestryden. 't Zou toch niet helpen"
zoo hoor ik nog een van de hoofdmannen
van die dagen zeggen _ en 't zou toch ook
jammer zy'n als zoo'n kranige baas er" niet
in kwam."
Utrecht mag er wel fier op zyn, dat het
zulk een ry'kbegaafden man als haar vertegen
woordiger ditmaal weder naar den Haag heeft
kunnen afvaardigen. En bovendien wordt
daarmede een plicht van erkentelykheid ver
vuld. Door familierelatiën is mr. Roëll innig
aan onze stad en provincie verbonden Zijn
vader mr. H. H. Baron Roëll, bewoonde hier
van '58 tot '60 Paushuize, als Commissaris des
Konings, en ouderen van dagen die zich dezen
welwillenden en wellevenden man nog herin
neren, noemen den zoon in alle opzichten diens
evenbeeld. Door zijn huwelyk met freule de
Beaufort is mr. Eoëll verwant aan een der
oudste en aanzierjlykste en meest geachte
adellyke_ familiën onzer stad. Voorts heeft
onze universiteit, welker president-curator hij
is, groote verplichtingen aan hem. Onder zy'n
curatorschap werd tot de stichting van belang
rijke universitaire gebouwen besloten: laatste
lijk de prachtige klinieken voor obstetrie,
gynaecologie, chirurgie, psychiatrie welke
modelinrichtingen beloven te worden ten be
hoeve van de lijdende menschheid, niet het
minst uit Utrecht.
En misschien, zal het nog wel een poosje duren
want in dit opzicht zy'n we hier niet vlug
van begrip dat we de waarde gaan be
seffen, die het Merwede-kanaal voor onzen
handel en nijverheid heeft; maar als dat besef
doordringt dan zal men zich herinneren welk
levendig aandeel mr. Roell in de Tweede Kamer
indertijd aan het tot stand komen daarvan
genomen heeft.
Summa summarum: een beter en waardiger
vertegenwoordiger dan mr. Roëll, wiens groote
gaven van geest en hart door allen erkend
worden had Utrecht bezwaarlyk kunnen kiezen
Moge dit opstel besloten worden met eenige
woorden van dr. Scbaepman die oneindig beter
in staat is mr. Roëll te beoordeelen dan schrij
ver dezes die hy neerschrijft nadat hy aan
de hand van Burke den waren aristocraat ge
schetst heeft. Tot deze aristocraten" zegt dr.
Schaapman behoort mr. Roëll j zijn arbeid is hem'