De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 18 augustus pagina 1

18 augustus 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1260 DE AMSTERDAMMEE A°. 1901. WEEKBLAD VOOE NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar B mail 10.Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 18 Augustus. Advertentiën van t?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma EUDOLF MOSSE te Keulen en doo/ alle filialen dezer firma. I W H O 17 ». VAN VEBRE EN VAN NABIJ .-Socialisten in het parlement. (I.) Een prinselvjk bezoek. Con sulaat. Francesco Orispi f. (raet portret). Uit Duitschland, door Edw. B. K. Hoe keurvorst Frederik III van Brandenburg koning Frederik I van Pruisen werd, door A. W. 8. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN: Arbeids-departementen, II., door S. KUNST EN LETTEREN: Over bouwbeeldhouw kunst, door J. E. van der Pek. 3e Tentoonstelling der Vereeniging Oost en West" te 's Gravenhage, door E. W. P. Jr. Een pre mie-uitgave, door W. S. Waling Dykstra, door J. B. Schepers. Oude liederen, door J. L. C. A. Meijer. De jonge domimee, roman, door J. Eigenhuis, beoordeeld door v. H. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Boekaankondiging. FEUILLETON : Grootvader's Kanaries, door J. F. de Witt, (I). RECLAMES. - VOOB DAMES: Een merkwaardige vrouw, door B. N. Hoe nerveusiteit te voorkomen, I. Naar het Daitsch van dr. O. Dornblüth, door G. ten Cate. Allerlei, door Caprice. Een kohier uit de zeventiende eeuw, door A. W. Weissman. SCHAAKSPEL. ETNANOIEELE EN OEOONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES : Kleine stad, door Jeannette Nijhuis. Karikatnnrteekeningen No. 2. INGEZONDEN. PEN EN POTLOODKBA89EN. ADVERTENTIËN. iiiliiimliiHiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiltiliitimiiilliiiiili Socialisten in het parlement i. Die Socialisten! Daar heeft Hugenhöltz helf ''zoowaar in Westellingwerf gewonnen; en Helsdin gen het bijna in het district Loehem ge haald, met 858 stemmen meer, dan den 14en Juni op hem werden uitgebracht. Herstemming tusschen den liberalen en den gociaal-democratischen kandidaat in Lely'a district, zoodat het niet onmogelijk schijnt, dat de S. D. A. P. zeven harer leden in de Kamer zal tellen. En al zal men op het Binnenhof nu Troelstra missen, bij het opmaken der rekening mag men niet voorbijzien, dat deze bij de herstem ming te Veendam toch nog meer dan twee duizend stemmen verwierf; dat is een cijfer belangrijk hooger dan dat door de meesten der nieuw benoemde kamer leden verkregen. Deze uitslag van de verkiezingen, zoo gunstig voor de S. D. A. P., acht niemand zonder beteekenis, allerminst de tegen stander van de socialistische beweging. Doch de juiste beteekenis er van is ook voor den onpartijdigste moeielijk te schatten. Men dient in aanmerking te nemen, dat de zes of zeven zetels door de socialisten zijn ge nomen onder de voor hen meest ongunstige omstandigheden. Immers met het bepaalde doel, om hen zooveel mogelijk buiten de Volksvertegenwoordiging te houden, heeft men het allereerste recht, dat een burger in den modernen staat toekomt, het stem recht, aan meer dan de helft der volwassen mannelijke Nederlanders ontzegd; en dat is juist aan die helft, waaronder men weet, dat, zoo al niet de socialistische doctrines, althans de socialistische eischen, het ge makkelijkst begrepen en voorgestaan zouden worden. Hierdoor heeft men kunnen bereiken, dat de vijf grootste steden van Nederland, Amsterdam, Rotterdam, den Haag, Utrecht en Groningen, te samen geen enkelen socia list afvaard;gen, terwijl; er bij algemeen stemrecht allicht een tiental uit deze centra van arbeidersbeweging hun in tocht op het Binnenhof zouden doen. Deze zeer ongunstige omstandigheid, waaronder toch nog de zes of zeven socialisten werden verkozen, oefent niet alleen haar invloed uit op het getal van afgevaardigden door de S. D. A. P. te bereiken, maar ook op den aard der dis tricten, die nu als socialistisch, voor het oogenblik, geboekt moeten worden. Eigen lijk immers bestaat er ten gevolge van een kieswet, die de arbieders voor de helft van de stembus weert, geen enkel zuiver sociaal-democratisch district. Waar een socialistisch candidaat het wint, vormt zijn partij toch niet meer dan een minderheid, die bij de stemming en vooral big de herstemming door de hulp van niet-socialisten tot meerderheid wordt op gevoerd. Voor een deel het valt niet te bepalen hoe groot dat deel is wint de socialistische candidaat stemmen uit sluitend om de negatieve eigenschap die hij bezit: dat hij namelijk niet antirevolutionair, niet katholiek, niet christelijkhistorisch of liberaal is. Want er leven in elk district niet weinigen, die zonder socialist te wezen, van de oude politieke partijen afkeerig genoeg zijn, om het nu toch maar liever eens met een nieuwe te willen beproeven. Maar er valt niet aan te twij felen, in alle of bijna alle dier districten zou er een volstrekte en constante socia listische meerderheid worden gevonden, indien het algemeen stemrecht, gelijk b.v. in Frankrijk, Duitschland, Zwitserland, hier ware ingevoerd. , Intusschen, hoezeer het noodig is ook hier met tarra en netto voor zoover mogelijk rekening te houden, niemand zal kunnen ontkennen, dat de jongste stemmingen en herstemmingen bewezen hebben, dat de socialistische propagande vat op het volk heeft en, hoe zou men anders de stembuscijfers kunnen verklaren, ook op een betrekkelijk zeer groot aantal personen, die geenszins behooren tot het proletariaat. De schrik, die de naam sociaal-democraat tot vóór korten tijd verspreidde, is bij lange na zoo algemeen en hevig niet meer. En wanneer men over de verkiezingen voor deKamer spreekt, mag men niet onvermeld laten, eene der redenen, waarschijnlijk wel de hoofdreden van deze wijziging in de openbare waar deering. Men heeft nu een viertal jaren enkele socialisten als volksvertegenwoor digers kunnen gadeslaan, en men moet erkennen, dat hun optreden vertrouwen heeft gewekt. Zeker werd er bij de na dering van den stembusstrijd van ver schillende zijden gedaan wat slechts mogelijk was, om deze afgevaardigden in een minder gunstig daglicht te stellen. Van kerkelijke en liberale zijde werden zij voorgesteld als dieven van den nationalen tijd, als leden die het parlement gebruikt hadden een voudig om hun denkbeelden den kiezers en niet-kiezers aan te praten; men be schuldigde hen van een overgrooten praatlust, gepaard aan een neiging om groote woorden te gebruiken, bjj een afwezigheid van ernstige studie over de door hen be handelde onderwerpen; zij misten bezadigdheid,zakelijkheid en practischen zin.. .Edoch de kiezers hebben anders geoordeeld en o, i. terecht. Want al zou men niet licht voorbij kunnen zien, dat zij soms iets meer van het geduld der natie en van hare vertegenwoor digers gevorderd hebben, dan in het belang van een spoedige afdoening van zaken noodig was, men zou al zeer bevooroordeeld moeten zijn, om zich aan den in druk te onttrekken, dat zij hun kamerlidmaatschap met al den ernst opvatten, van mannen die, aan eigen beginselen ge trouw, het welzijn van het moederland en van de koloniën trachtten te bevorderen, door daarbij een geest van mensehelijkheid voor te staan, die ondanks christen dom en liberalisme, dit laatste in den zin van rechts- en vrij heidsliefde, in het par lement aan allerlei soort van eigenbaat ondergeschikt wordt geacht. In 't bij zonder moest de heer Van Kol het onder vinden, hoe slechts enkele minder juiste gegevens in een debat gebruikt, en ook de soort van welsprekendheid, waarover hij beschikt, voldoende waren om hem als een onwaardig kamerlid te brandmerken, al zou men dan ook in de geheele volksver tegenwoordiging niemand kunnen aanwijzen die hem overtroffen had in het uitspreken van de meest droeve waarheden en het uitbrengen van welgegronde kritiek. Maar wat men ook geschreven en ge sproken heeft om de socialisten als on nutte en schadelijke kamerleden den kie zers te doen kennen, het heeft niets geholpen. Zelfs Troelstra is niet daardoor gevallen. Alleen de kieswet, die elk zoo genaamd socialistisch district tot een on betrouwbaar district maakt, is oorzaak van zijn voor het oogenblik verdwijnen van het kamer-tooneel. Trouwens, als leider der socialisten had hij zich ook in de oogen zijner tegenstanders verdienstelijk gemaakt, en men zal niet velen in Neder land aantreffen, die het gelukkig achten dat zijn stem en stuur op het Binnenhof voorloopig worden gemist. In elk geval, een zeer groot deel van de natie, Itoe ver ook van het socialisme verwijderd, gevoelde zeer wel, dat wanneer de honderd eens allen gewoon waren blijk te geven van ge lijke ernstige opvatting hunner vertegen woordigers-taak, als het eerste sociaaldemocratisch viertal, er voor land en volk oneindig meer te bereiken zou zijn ge weest, daar het dan zeker niet aan tal van hervormingen zou zijn blijven ont breken, waarvan de wenschelijkheid zoo lang reeds werd erkend. (Slot volgt.) Een Prinselijk bezoek. Prins Hendrik heeft een dag in de hoofdstad doorgebracht, endten besteed met een voortvarendheid zooals het vacantieen reisseizoen voor zoovelen medebrengt, die tusschen zonsop- en zonsondergang een aantal merkwaardigheden van een groote stad wenschen te zien. 1) Waarschijn lijk heeft hierbij de overweging gegolden, dat het voor een aanmerkelijk deel der natie een bedenkelijke zijde zou hebben, wanneer uitsluitend of voornamelijk een schietvereeniging zijn belangstelling had mogen ondervinden; en werd er alzoo be sloten, den godsdienst, de kunst, de weten schap en de nijverheid tegelijkertijd een blijk van sympathie te geven; iets wat ongetwijfeld gewaardeerd zal worden, en dat te meer, wijl men begrijpt, hoe bij zoo snelle opvolging van indrukken het genot van een bevrediging der weetgierig heid voor Z. K. H. niet bijzonder intens kan zijn geweest. Men mag het er voor houden, gelooven wij, dat het bezoeken van een der Amsterdamsche Suikerraffinaderijen, in de oogen van het publiek wel het belangrijkste is ge weest, wat de Prins hier verricht heeft, omdat dit niet alleen de nijverheid betrof, maar het hem ook in aanraking bracht met eenige honderden werklieden, en de kennis aangaande dier leven en levens verhoudingen in elk geval van een nog hoogere orde is dan eenige bekendheid met de techniek een er industrie. En nu is het juist met het oog op deze twee zijden van het suikerraffmadeursbedrijf, dat wij herhaaldelijk de vraag hebben gehoord: waarom toch de Wester-suikerraffinaderij, natuurlijk niet door den Prins, maar door zijn raade- en geleidslieden, werd uitverkoren, om Z. K. H. in de ge legenheid te stellen met bedrijf, werklieden en patroons kennis te maken. .Immers ieder herinnert zich de werkstaking; ieder weet dat er een geest van ontevredenheid onder de werklieden aan de fabriek heerschte, en dat de troebelen allerminst geëindigd zijn, op een wijs, dat men nu van een toonbeeld eener goede verhouding tusschen patroons en werklieden zou kunnen spreken. Daartegenover staat het feit, dat zoowel onder patroons als onder werklieden van de suikerfabriek van Spakier en Tetterode een roep uitgaat ten opzichte van de zorg aan de belangen der arbeiders gewijd, en deze fabriek toch zeker ook wel de vereischte capaciteiten bezit om den Prins een kijkje te geven op de techniek van het raffinadeursbedrijf. Waarom, zoo vraagt men, moest nu Z. K. H. juist op een terrein worden gebracht, dat, het zij dan terecht of ten onrechte, onder de werk lieden niet den besten naam heeft ? De zaak krijgt nog meer beteekenis, wanneer men er op let, dat de kamerheer Baron Tindal het noodig heeft geoordeeld de vertegenwoordigers der Pers bij dit be zoek buiten het fabrieksgebouw te houden. Dit is al weder natuurlijk niet geschied op last van den Prins. De directie van de fabriek of Baron Tindal zelf hebben, naar 't schijnt, gevreesd, dat er eens iets mocht voorvallen, waarvan het beter zou zijn, dat het onbekend bleef. Maar waarom voerde men Z. K. H. dan naar de »Wester" juist? Zeker, er had een reden kunnen bestaan, om de Pers den toegang te weigeren ; indien nl. de Prins zonder vooraf de directie ge waarschuwd te hebben, aan de fabriek een bezoek was komen afleggen, om te zien hoe het in zulk een werkplaats inderdaad gesteld is, wanneer niet de een of andere grootheid belet heeft gevraagd. En wat ons betreft, hoe gaarne zouden wij H. M. en haar Gemaal een reeks van zulke be zoeken gunnen, waardoor zij waarlijk eens iets van het leven konden leeren kennen, wat nu als een komedie-vertooning zonder eind voor hen wordt gespeeld. Nietwaar, wat moet het voor vorstelijke personen een verveling zijn en een verdriet, te weten, dat zij de maatschappij hun gansche leven lang moeten beschouwen, zooals zij alleen op haar Zondags, m. a. w. zooals zij in 't geheel niet is? Maar van zulk een onaangekondigd bezoek was hier geen sprake. De directie werd tijdig ingelicht. Niet als incognito is door den Prins deze handeling verricht. Hoe men over het besluit om Z. K. H. naar de Westersuikerfabriek te leiden ook denke, zeker is het, dat men H. M's Gemaal als officieel persoon optredende, niet naar plaatsen behoort te brengen, waar de Pers, in dit geval de vertegen woordigster van het Nederlandsche volk, hem niet volgen mag. Een herhaling van zulk een feit worde door hen, die in de hofkringen tot het geven van advies ge roepen of gerechtigd zijn, voorkomen. 1) l)e Prins bezocht: 't Abattoir, »Claudius Civilis," Stoomdiamantslijperij Cosiet, Portugeesclie Synagoge, Wester-Suikerraffinaderij, 't Rijksmuseum, 't Panorama en N. Art. Mag. Consulaat. De heer M. S. de Vries heeft zich tot Zijne Excellentie mr. K, Mei vil baron van Lijnden, minister van buitenlandsche zaken, gericht. »Het is mij aangenaam Uwe Excellentie, minister van buitenlandsche zaken, een paar groote belangen onder het oog te brengen, die door uwen voorganger of niet, of en bagatelle behandeld zijn; maar zeer zeker niet zóó behartigd dat de groote, zoo niet de grootste, belangen van Neder land daarmee gediend worden. »Zonder voor beschermende rechten te zijn, is het noodig handel en industrie te steunen zooveel dit in het vermogen van de regeering van een staat ligt. Het is toch bekend dat tegelijk met de uitbrei ding der industrie ook het afzetgebied dient vergroot, beide gaan hand aan hand. »Nu gebeurt het zeer dikwijls dat om in den vreemde relatiën aan te knoopen, men op moeilijkheden stuit, die voor het particulier initiatief bijna onoverkomelijk zijn; vandaar dat de regeeringen overal, waar zij denken dat handelscentra zijn, consuls geplaatst hebben met het doel den handel te steunen en in te lichten. »En juist met dat consul-systeem zoo als het in den laatsten tijd was, is het in Nederland nog lang niet goed gesteld. »Bij een zeer klein aantal beroepsconsuls hebben wij een groot aantal die het con sulambt als een z.g. eereambt beschouwen en dit bij hunne eigen zaken waarnemen. Hoe is 't nu mogelijk, dat iemand zijn eigen zaken hebbend, een ander zal in lichten en helpen, vooral wanneer die ander een zelfde bedrijf uitoefent ? »Dan zijn er een aantal vreemdelingen onder onze consuls en vice-consuls, die bijna niets van onze industrie afweten. »Maar nog erger is het nu er in ZuidAfrika, een der belangrijkste posten, nl. Loren90 Marquez, al sedert ruim n jaar onbezet is en de belangen van dat zoo gewichtig centrum aan een vreemdeling tijdelijk zijn toevertrouwd. »Naar aanleiding hiervan sprak deNederlandsche pers hare verontwaardiging uit zonder dat zich de vorige minister daar aan gestoord heeft of zonder dat hierin tot nu toe verandering is gekomen. »Het is mijne volle overtuiging, opgedaan in de beproefde school der ondervinding, door onderzoek en door mijne lange rei zen in de vreemde: a. dat Nederland zooveel mogelijk be roepsconsuls noodig heeft. b. dat het voor den Nederlandschen handel noodzakelijk is, mannen van er kend talent naar den vreemde te zenden, hun een studie van de handels- en oeconomische toestanden te laten maken en daarvan door hen een openbaar rapport te doen uitbrengen; in navolging van andere staten die dit met succes uitvoeren." De heer de Vries heeft zich reeds vroe ger verdienstelijk gemaakt door voor deze belangrijke zaak de aandacht van regee ring en publiek te vragen. Wie weet het niet, ook in ons blad werd er herhaaldelijk op gewezen ons consulaatwezen verkeert in een zeer on voldoenden toestand, en zal daarin blij ven verkeeren zoolang dit, ressorteerende onder een diplomaat, die Buitenlandsche Zaken onder zijn beheer heeft, niet aan de zorgen wordt toevertrouwd van iemand althans eenigermate met de behoeften en de eischen van Handel en Nijverheid be kend. Zoolang in ons land een afzonder lijk ministerieel departement voor Handel en Nijverheid blijft ontbreken, en deze hoofdbronnen van 's Volkswelvaart als een bijzaak, aan Buitenlandsche Za ken en Waterstaat worden overgelaten, is de zoo noodige doortastende hervorming niet te verwachten. Hoe belangrijk deze zaak, ook voor het nieuwe Kabinet zij; niet uit een oog punt van de bevordering der materieele belangen, maar vooral uit dat der natio nale waardigheid en eer, heeft in deze het tweede punt door den heer de Vries in zijn schrijven aangeroerd, o. i. den voorrang. Inderdaad, is het niet om zich als natie te schamen, dat, na de gedwongen terug roeping van den Consul v. d. Pott, we nu reeds ruim een jaar, geen consul te Lorenjo Marquez hebben, en wij, Nederlanders, in dexe dagen de belangen van onzen handel, en van onze landgenooten in Zuid-Afrika toevertrouwen aan vreemden? Welk een vernedering door het afge treden Kabinet Nederland aangedaan! Wij durven, waar we recht hebben ons te vertoonen, niet verschijnen; wij laten onzen vertegenwoordiger wegzenden door Portugal en dan ... houden wij ons schuil. Wij komen niet terug nu eenjaar lang! Men spreekt ook ten onzent, vooral bij feestelijke gelegenheden niet weinig over ons zelfgevoel, onze ondoof bare vrijheidsliefde, onzen fieren onaf hanklijkszin, maar in de werkelijkheid heeft het er alles van, of we met volle zelfbewustheid berusten bij de verklaring van te zijn eene nation teinte. Francesco Crispi. f Noi credevamo cue gliuomini, ad un certa eta, dovessero avere l'ambizione di saper morire con* un buon nome, e che, se mai, lungo la lora vita avessero potuto commettere degli errori, si sarebbero rifatti nei Joro ultimi anni, conloscopoalmeno di lasciar questo mondo con una larga eredita di stima. EBANCESCO CBISH. (1384). Zeventien jaar geleden richtte de thans overleden Italiaansche staatsman de woor den, welke wij hierboven afschreven, tegen den bejaarden minister-president Depretis, wiens ambtgenoot en opvolger hij later zou worden. Het was een bitter oordeel, dat hij toen over den afgevaardigde van Stradella uit sprak. »Wij meenden, dat de menschen, die een zekeren leeftijd bereikt hebben, er eene eer in moesten stellen, met een goeden naam te weten te sterven, en dat zij, indien zij gedurende hun leven dwalingen mochten hebben begaan, zich in hunne laatste jaren zouden hebben hervormd, met het doel om tenminste deze wereld te verlaten met eene rijke nalatenschap van achting." Maar dat bitter oordeel is op Crispi zelf zeker nog veel meer toepasselijk dan op Depretis. De eerste vooral heeft zijn roem overleefd. Beiden waren goede patriotten en hebben voor hun vaderland ontzaglijk veel gedaan, en zeker zal dit door hunne dankbare landgenooten in de eerste plaats herdacht en ook door den vreemdeling erkend worden. Maar Depretis heeft, met al zijn fouten, een beter naam nagelaten dan Crispi. Francesco Crispi was in zijn jongere jaren een warmbloedig, om niet te zeggen heethoofdig revolutionair, die aan tal van samenzweringen heeft deelgenomen en de beste jaren van zijn leven als balling in bitteren nood heeft doorgebracht. In den beroemden »tocht der duizend", die tot de bevrijding van Siciliëleidde, was hij secre taris van den aanvoerder Guiseppe Garibaldi, wiens vermetele expeditie hij door herhaalde, met levensgevaar ondernomen tochten door Siciliëhad voorbereid. Door zijne verhouding tot Garibaldi kwam Crispi tot een keerpunt in zijn politiek leven: hij was van overtuigd republikein monarchist geworden en zette zijn naam onder de proclamatie, waarin van Siciliëwerd bezit genomen in naam van Victor Emanuel, koning van Italië. Dit geschiedde op den 14den Mei 1860. En sedert dien tijd is Crispi aan de monarchie en het Huis van Savoye ge trouw gebleven, al was het niet zonder een zeker voorbehoud. »Wij hebben de monarchie gekozen" zeide hij «om dat zij ons de eenheid kon schenken en die kon bevestigen; en dus zijn wij de vrienden van den koning en niet zijne dienaren. Vrienden geven raad en zijn bondgenooten voor de dynastieën, dienaren moeten gehoorzamen."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl