De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 18 augustus pagina 2

18 augustus 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1260 Het ia te begrijpen, dat deze opvatting voor Crispi, toen hij later bij herhaling minister en minister-president werd, de betrekkingen tot den drager der Kroon dikwijls verre van gemakkelijk heeft gema tkt. Hij is haar echter in beginsel althans, getrouw gebleven, en het getuigt zoowel voor zijn invloed en zijne onmis baarheid als voor de echt-constitutioneele opvattingen van koning Umberto, onder wien hij »het vaderland" diende, dat hem bij herhaling de leiding der regeering werd toevertrouwd. Reeds als voorzitter der Italiaansche Kamer was Crispi een man van groot gewicht. In die hoedanigheid ondernam hij in 1877 eene reis door Europa en had te Gastein een onderhoud met Bismarck, waarbij de grondslagen van het veel be sproken drievoudig verbond werden gelegd. Het volgende jaar trad hij voor het eerst als minister op. Maar ook toen reeds kwam de eerste wolk: Crispi werd van bigamie beschuldigd. Het feit was niet te loochenen, dat hij in het huwelijk was getreden terwijl zijne eerste vrouw nog leefde, van welke hij niet wettig gescheiden was. Crispi's vrien den hebben getracht aan te toonen, dat hij met die eerste vrouw ook niet wettig was getrouwd. Er volgde geen aanklacht en dus ook geen veroordeeling, maar Crispi moest als minister aftreden. Hij weigerde echter zijn mandaat als afgevaardigde neer te leggen, toonde zich in de Kamer een der meest strijdbare leden, en was in 1887 weer minister en nog in 't zelfde jaar minister-president. Een tweede slag kwam in 1896, toen het Italiaansche leger in Abessiniëzeer ernstige nederlagen leed. Aan wien de schuld? Generaal Baratieri (die Crispi slechts een paar dagen in den dood is voorgegaan) werd als zondenbok gebruikt, maar het is later bekend geworden, dat hij alleen gehandeld heeft op uitdrukke lijk en herhaald bevel van Crispi. Als Baratieri dringend seinde om versterkin gen, om troepen en credieten, antwoordde Crispi, per telegraaf: «Napoleon voerde den krijg met de hulpmiddelen der overwon nenen." Die phrase bleek noodlottig: de bestelde overwinning werd eene bloedige nederlaag. En nu staken de tegenstanders van den almachtigen minister-president weer het hoofd op en beschuldigden hem van financieele knoeierijen en oplichterijen. Het resultaat van eene parlementaire enquête was, dat er geen aanleiding bestond om Crispi voor den Senaat als Hooggerechts hof te doen verschijnen, doch dat hij eene politieke berisping verdiende. En Crispi legde zijn mandaat neer. Zijne kiezers zonden hem wel is waar wederom naar de Kamer maar zijn kracht was gebroken, geestelijk, weldra ook licha melijk. Dat hij zijn populariteit, trots alle minder aangename gebeurtenissen, niet geheel verloren had, bewezen de ovatiën hem op zijn SOsten verjaardag (4 Aug. 1899) gebracht. Maar het was een schrale troost voor het verlies van de macht, waaraan hij zich zoo hardnekkig had vast geklemd. Uit Duitschland. Het Julinummer van der Türmer, een maanschrift dat flink zijn meening durft te zeggen en niet kruiperig mee wil gaan met al wat »auf allerhöchstem Befehl" wordt verricht, bevat weder treffende waarheden in de rubriek «Türmers Tagesbuch", waar aan we het volgende ontleenen: »De rede van graaf Von Bülow bij de onthulling van het Bismarckmonument tot den rijksdag is door bladen van zeer ver schillende richting als een nationale helden daad gevierd geworden. Vrijmoedigheid, ja zelfs «onverschrokkenheid" werden vooral in haar geroemd, en dat wel, omdat de rede naar het had «gewaagd", «onomwonden te verklaren" dat de Hohenzollerns de keizers kroon aan het genie van vorst Bismarck te danken hebben. Wij zijn werkelijk be scheiden geworden, als het reeds als onver schrokkenheid geldt, een in de gansche wereld bekend historisch feit vast te stellen, dat bovendien nog door de meesten van ons mede beleefd werd. Hoe kan op deze wijze iets nog in den reuk van koenen mannenmoed en «onverschrokkenheid" komen. Dit, in verband met de mededeelingen in het Weekblad van 9 Juni 1.1., is niet kwaad, en wat er verder over Von Bülow's rede wordt gezegd is de moeite van het lezen waard, o.a. dit: »En een verstandige, schrandere kop kan zich vaak veel meer «onverschrokkenheid" veroorloven, dan een onverschrokkene"... en ook het volgende: En wanneer gemeenplaatsen, als de vol gende: »Wat ons vorst Bismarck geleerd heeft, is, dat niet persoonlijke liefhebberijen, niet populaire oogenbliksstroomingen, noch grauwe theorie, maar steeds alleen het werkelijke en duurzame belang der volks gemeenschap, de saluspublica, het richtsnoer eener verstandige en zedelijk gerechtvaar digde politiek moet zijn" enz. ik zeg, wanneer zulke trivialiteiten als openbarin gen van de diepste staatsmanswijsheid aangegaapt en behoofdartikeld worden, dan is dat wel onzegbaar kinderachtig, maar komt in de praktijk op volksdomhouding uit. Indien Bismarcks politiek inzicht in zulke kinderwijsheid haar toppunt had bereikt, zouden wij zeker geen gedenkteekenen voor hem oprichten. Ons geheel openbaar leven lijdt al genoeg onder de heerschappij der frase; zullen wij dan ons volk ook het denken afwennen, nu we lang opgehouden hebben, een «Volk der Dichter" te zijn trots de milliarden jaarlijks geproducerde «deutsche Dichtungen" ?" Over de nationale feesten en de buitenlandsche politiek lezen we o. a.: «Onthulling van het Bismarckmonument in Berlijn, van het gedenkteeken voorden grooten keurvorst in Kiel, patriottische geestdrift in Cuxhaven, in het naaste voor uitzicht geestdriftige begroeting van graaf Waldersee door een oorlogseskader in de Middellandsche Zee, triomftochten der terugkeerecde Chinastrijders «Heil dir im Siegerkranz" «Deutschland, Deutsehland ber alles'1 «hurra, hurra, hurra!" Al scheldt men mij uit voor een onuitstaanbaren philister, een flauwen knorrepot of ook voor een ontzenuwden zwakkeling : eerlijk gesproken moet ik bekennen dat ik tegen zooveel vaderlandsliefde op den duur niet opgewassen ben. Ik kan er niets aan doen: mijn zenuwen zijn voor deze intense, gedurige uitoefening van geest drift niet sterk genoeg ... Waar heeft zich ooit een groote periode in de geschiedenis van een volk met zulk een woordrumoer aangekondigd, als het heden de gouwen van ons vaderland bijna zonder oponthoud door woedt? Ais ooit iets geëigend ware, twijfel aan de toekomst van het Duitsche volk te wekken, dan zou het zijn de rnatelooze, poenige zelfbewierooking, dat zich in blinkende woorden uitputtende krachtpatserdom, deze onophoudelijke feestroes, dit opschroeven van geringe verdiensten en van zelf sprekende plichtsvervulling en de daarmede gepaard gaande voorbedaehtelijke verkleining van echte maar lastige grootheden!... Men verbeelde zich slechts onze «neutrale" stelling in de Boerenvraag. President Krüger mochten wij niet ont vangen, maar de zeer eerbiedwaardige vrou wen- en kinderoverwinnaar lord Roberts zal ons eerlang met zijn bezoek vereeren het bericht is tot nu toe niet herroepen, maar van verschillende zijden bevestigd geworden. Ik kan er nog steeds niets van gelooven..." Na een bespreking van miss Hobhouae's onderzoek naar den toestand van vrouwen en kinderen in de kampementen, vervolgt schrijver: «Waar zulke schanddaden onder de oogen van de gansche "beschaving", van de Europeesche »kultuurstateri" en der hoogchristelijke vorsten «bij Gods genade" mogen ge schieden, zonder dat ook maar de minste poging ik zeg poging werd gedaan aan de gruwelen een eind te maken, waar de aanstokers en misdadigers nog «moreele" (!) en andere «soulagemeats" krijgen, daar mag een ander feesten vieren! Zak en asch zouden een christelijk volk in zulke tijden beter staan dan feestgewaden en parade-uniformen. Want wat zich in Zuid-Afrika afgespeeld heeft en zich nog altijd verder afspeelt, dat is en blijft een onuitwischbare schandvlek niet alleen in de geschiedenis van het Engelsehe volk, maar ook in die der gansche overige van top tot teen gewapende en toch laf toekijkende»kultuurmenschheid". Dat kan slechts iemand durven loochenen voor wien de be grippen humaniteit en christendom huichel achtige frasen zijn, goed genoeg, om onder hun dekmantel de dommen uit te plunderen." EDW. B. K. Hoe fcennorst FrederiK III Tan Brandenburg Imi Frederifc I ?an Pruisen werd. (Ter waardeering van koningskronen bvj de gratie Gods). Keurvorst Frederik II[ van Brandenburg was een jonge man van 31 jaren, toen hy' in 1688 aan de regeering kwam. Zy'n vader, de beroemde Groote Keurvorst, had hem eene weivoorziene schatkist, en tevens een flink georganiseerd leger nagelaten. Van beide heeft hy' een, naar zijn inzichten goed, gebruik gemaakt om den glans van zijn Huis te vermeerderen, en zijn keurvorstendom tot een koninkrijk te verheffen. Hoe hy een en ander heeft gedaan, is zeker de moeite waard in herinnering gebracht te wor den, immers nu het juist twee eeuwen geleden is, sedert Koning Frederik I voor 't eerst de kroon van Pruisen zich op 't hoofd zette . .. Van den grooten keurvorst had hij de zucht naar pracht en praal geërfd. Geen geld achtte hy' te goed, geen sommen te groot, als ze dienen moesten om by plechtige gelegenheden te schit teren door een oogenverblindend ceremonieel. Een stelsel van etiquette, dat in pynly'ke zorg vuldigheid heil zocht; plechtigheden van binnen en buiten de hofhouding; optochten en schit terende heffeesten zonder wedergade: ziedaar dingen, die keurvorst Frederik III dag aan dag bezighielden, en zy'ne levensvreugde uitmaakten. Juist zóó, als onder de regeering mijns vaders," mag hij misschien gedacht hebben; maar wat bij den grooten keurvorst slechts middel was, bleek by' hem doel te zijn, en dit is een verschil. Slechts eene zaak is er, die ons oordeel over 's vorsten ijdele genoegens en pedante ver kwisting matigen kan, en dat is, dat hij ook voor wetenschap en kunst veel geld overhad, en er onder zy'n bestuur te dezen opzichte dingen van blijvende beteekenis zy'n tot stand gekomen. Zoo b.v. in 1692 de hoogeschool te Halle, die een tegenwicht werd tegen de hyperrechtzinnigheid der academiën van Leipzig en Wittenberg, zoo ook de Maatschappy' van Wetenschappen te Berly'n en de Kunstacademie in dezelfde stad, kort na elkander in 1696 opgericht! Maar hoofdzaak was en bleef voor keurvorst Frederik de verheffing van zy'n Huis, de glans van zy'n naam. Het was in den tijd, toen de hoogste waarde werd gehecht aan het recht van voorgaan by plechtige gelegenheden; aan het met gedekten of ontblooten hooide deelnemen aan eouvereine bijeenkomsten; aan al diergely'fce uitingen van plechtig ceremonieel. Keurvorst Frederik III leefde en gloeide voor zulke dingen. En juist daarom moest het hem zoo dubbel grieven, dat zy'ne gezanten, laatst nog ten dage der Ry'swyksche onderhandelingen (1697), met betrekkelijke minachting behan deld werden, ook door den Stadhouder-Koning Willen III van Holland-Engeland. Dat moest anders worden, oordeelde Frederik, en dat zou anders worden, als het hem eens eenmaal ge lukken mocht zyn lievelings-denkbeeld ten uitvoer te brengen, en het keurvorstendom tot een koninkrijk te verheffen. Het was dan ook een ty'd van rangverhooging onder de vorstelyke personen ! Hannover was een keurvorsten dom geworden (1692) ; een prinselijke stadhou der uit Holland had de Engelsehe koningskroon op 't hoofd gezet (1688) ; en keurprins August van Saksen nad het tot koning van Polen ge bracht (1697); waarom zou Brandenburg de gelegenheid om zich in rang te verheffen dan niet aangrypen, zoodra ze zich aanbood ? Men heett wel eens beweerd, dat de gedachte aan eene konings- en zelfs aan eene keizers kroon voor het Hohenzollernsche Huis geen nieuwigheid was, en dat de Groote Keurvorst zelf eene met deze gedachte samengaande ge negenheid gekoesterd heeft. Bewezen is dit beweren echter niet. Maar dat het denkbeeld om nog eens eenmaal met kroon en schepter te gloriën voor Frederik II eene levensquaestie werd, dit is eene uitgemaakte zaak. y heeft zy'n denkeeld aldus geformuleerd: indien ik alles bezit, wat zoo al tot de koninklijke waar digheid behoort, en zelfs meer heb dan sommige andere koningen, waarom zou ik er dan niet naar trachten hun gelijke in titel, en ook koning te worden?" En nu wilde het geluk, dat de politieke omstandigheden tegen het einde der 17de eeuw voor het Hohenzollernsche Huis bijzonder gun stig waren. Twee Europeesche verwikkelingen, die waarschy'nly'k mee zonder bloed en yzer ontward zouden worden, kwamen aan den staat kundigen horizon tegelijk omhoog. In 't noord oosten van Europa dreigde een oorlog tusschen Rusland en Zweden, en in 't zuidwesten zou het zeker tot een krijg van niet minder be teekenis komen, als straks de zwakke en zieke lijke Karel II van Spanje het hoofd ter eeuwige rust nederlegde, terwy'l hy immers geen kinde ren naliet, an zou het de vraag worden, of de ledige troon door Frankryk of door Oostenry'k voor een der prinsen uit de in die staten regeerende Huizen als erfdeel werd verworven. Want beide Huizen waren door moeders- en grootmoederszyde verwant aan Karel II; en het kon maar de vraag zy'n, oordeelde de stad houder-koning van Holland-Engeland, onze beroemde Willem de Derde, die destyds de weegschaal van het Europeesche evenwicht in de hand hield, het kon maar de vraag zy'n, hoe de Spaansche erfenis verdeeld behoorde te worden, opiat noch Franryk, noch Oostenryk met een al te groot overwiehc de a'tijd drei gende macht voor de andere staten zyn zou." Het is duidelyk, dat voor iedere der partyen het van gewicht kon worden, of de keurvorst van Brandenburg, des noodig, hulptroepen wilde leveren, als misschien straks de oorlog uoodzakely'k werd. Keurvorst Frederik III zag de toekomende dingen vroeg genoeg in. Hy geloofde, wat hy' hoopte. Reeds in U 92 had hy sommigen zijner vertrouwdste raadslieden in 't geheim genomen, en hun gezegd, dat hy by 't Oostenry'ksche hof pogingen wilde aanwenden om eene mogelyke koningskroon voor zy'n Huis te bedingen; maar toen waren de tyden voor zulke machtsverhooging van den Brandenburgschen keurvorst nog niet rijp. Keizer Leopold van Oostenrijk had geen lust ineen Brandenburgschen koning: het is eene aanmatiging van verre strekkii-g en verderfelyke conseqaeutiën ; het is een plan, dat op alle mogelyke wy'ze moet verhinderd worden," schreef hy op de acte, waarin het plan van Frederik III hem ter kennis werd gebracht. Maar 's keizers onvriendelyke ont vangst van Frederik's denkbeeld kon de quaestie niet voorgoed van de baan schuiven. Wei uitstellen voor eene poos, en op maatregelen doen zinnen om te gelegener tijd toch te slagen. Zoo b.v. had Frederik III reeds in September 1696 met keurvorst Max Emmanuel van Beieren, ook keurvoist, en OOK naar meerder machts vertoon strevende, een gene m verdrag aange gaan, waarby de beide onderteekenaars weerkeerig den plicht op zich namen, tot meerdere eer en luister hunner keurvorstelijke Huizen pogingen aan te wenden om de koninklyke waardigheid deelachtig te worden en elkander op alle mogelyke wy'zen te steunen, waar het gold, gezegd doel te bereiken." Uit nog een ander feit van ongeveer dien zelfden tyd zal het ons tevens blyken hoezeer Fredtrik III zich met dat denkbeeld van koning-worden had vereenzelvigd. Desgevorderd zou hy, om het te verwezenlijken, zy'n trouwsten dienaar er aan opofferen. Die trouwote dienaar was Eduard von Danckelinann, de man, die als opvoeder van Frederik en als temiddelaar indertijd tusschen dezen en zyn op hem vertoornden vader, den grooten keurvorst, Frederik's rechterhand was geworden. In 1692 reeds kende Danckelmann het plan van zyn vroegeren pupil en tegenwoordigen heer, het plan om het keurvorstendom tot een koninkrijk te maken; maar hij was er niet mede ingenomen, en had de stille hoop, dat het wel onmogelijk uitvoerbaar blyken zou. Zeer tot zyn ongeluk inderdaad. Want toen de keurvorstelyke ge zanten, die naar Ryswy'k waren gekomen om aan de vredesonderhandelingen aldaar deel te nemen, zich te beklagen hadden over mindere bejegening dan de andere heeren van 't congres, werd Frederik zoo geprikkeld door de gedachte, dat de oneer zijner gezanten hem bespaard ware gebleven, indien hy' hen als Koning" van Pruisen lastbrieven had kunnen geven; zóó geprikkeld, dat hy tot zelfs zy'n beproefden eersten raad en leider aller bestuurszaken, zijn vriend Danckelmann losliet, zoodat deze, nu door de hof-camarilla ten val gebracht, werd ontslagen en gevangen gezet. Natuurlyk drong zich thans een beslist voor stander ran Frederik's zucht naar een konings titel in de keurvorstelyke gunst, en Kolbe von Wartenberg werd de eerste man in het Brandenburgsche land. De geschiedenis heeft geen gunstig getuigenis te geven van dezen intrigant en omhoogkomeling, maar n ding moet zy' hem ten beste nageven, dit nl.: dat hij met nooit aftatenden ijver heeft getracht het plan zijns keurvorstelij ken meesters tot daad te maken. Frederik III zou en moest Koning Frederik I worden, en aan die gedachte be steedde hij al zijne vlijt. En hij wist de geschikte personen te vinden om bij keizer Leopold succes te verwerven. In de Meimaand van 1698 vertrok alzoo naar Weenen Christiaan von Bartholdi, een jonge man van onmiskenbare diplomatische bekwaam heden, en die het ten slotte na een jaar van voorzichtig beleid zoover wist te brengen, dat de zaak niet langer hopeloos stond, indien de keurvorst slechts besloten was de noodige offers voor het doel te brengen." Terstond werd nu Bartholdi naar Berlijn opontboden tot nader overleg, en de beraadslagingen tusschen Fre derik en zijne vertrouwden namen een aan vang. Twee zyner ministers, de heeren Ilgen en Von Fuchs hadden bedenkingen, en zelfs Bartholdi ontwikkelde eenige bezwaren in zy'n schriftelijk advies. Von Fuchs zeide, dat de macht meer waard is dan de titel: alty'd een flink, goed gedisciplineerd leger op de been te heb ben, en een stuk geld in den buidel," dat is het beste. Het keurvorstelyk Huis zoude immers ook door een huwelijk, of door erfenis, eene koningskroon deelachtig kunnen worden. Men zou b.v. Poolsch Pruisen met het zwaard in de vuist kunnen opeischen, en, na de verovering, de geheele geschiedenis met een kroningsfeest mogen besluiten! En in elk geval," aldus adviseerde v. Fuchs, moet er naar gestreefd worden, dat het nieuwe koninkrijk niet door, maar met goedvinden van den Keizer tot stand komt." Minister Ilgen was wel uitvoeriger in zy'n advies dan v. Fuchs, maar toch niet veel be slister. Ten laatste opperde hij nog het denk beeld, of het niet mogelijk zijn zou de landstenden in het hertogdom Pruisen te 3ewegen, dat zy zelf met het verzoek tot den keurvorst kwamen om hun land tot een koninkryk te verheffen. En wat zeide Bartholdi ? Onvoorwaardelijk goedkeurend was ook zijn advies niet. O. a. waagde hij de opmerking, dat de meerdere uitgaven, die een koninklyke hofstaat noodzakelyk maakte, ten nadeele van 't leger, waarop toch immers de wezenlijke macht en het aan zien van 't keurvorstelyke Huis berustte, bezuinigd moesten worden." Wat eenmaal Danckelmann beweerd bad, durfde ook hy' opmerken: niet te kunnen i zien, dat de Brandenburgsche macht door een koningskroon zou verhoogd worden." Als maar werd voort gegaan op den weg van inwendige en uitwen dige krachtsvermeerdering, dan zou het Hohen zollernsche Huis, ook zonder rangverhooging, dat van Keizer Leopold te zijner tyd wel evenaren. Maar indien keurvorst Frederik er by' bleef koning te willen zyn, dan ware het goed, oordeelde Bartholdi, evenals v. Fuchs, dat de creatie van een koninkryk Pruisen uit de machtsvolkomenheid van Frederik zelf ont stond en niet door Oostenry'ksche goedgun stigheid. Dit alles was intusschen wel zoo mooi in theorie als in de practische toepassing. Oostenrijk buiten de zaak houden en den keizer als toe schouwer der plechtigheid een glimlach van goedkeuring afvragen, kon niet ernstig gepoogd worden. Leopold moest voor eene daadwerkelijke erkenning van 't eventueele nieuwe koninkrijk worden gewonnen en wel terstond, want laat ik dit tydpunt verloren gaan, dan blyft het de groote vraag, of mijn zoon gedurende zijne gansche regeering wel ooit weder in zoo gun stige omstandigheden als die van heden komen zal. De keizer wenscht, na den dood van den Spaanschen koning, groote koninkrijken te verwerven en hierbij kan ik hem groote diensten bewyzen. Maar zoolang het nog twijfelachtig is, of zijne pogingen met een gewenscht succes bekroond zullen worden, kan ik iets als ver goeding verlangen. Heeft hy' echter eenmaal hetgeen hij wenscht in zijn bezit, dan zal hij de vermeerdering mijner macht eerder verhin deren dan bevorderen. Om al deze redenen hoop ik, dat mijne trouwe dienaren mjj in den geest my'ner inzichten zullen bijstaan ter be reiking van 't door my' gestelde doel." Het resultaat van al de besprekingen en adviezen was, dat Bartholdi wederom naar Weenen vertrok, teneinde opnieuw met alle mogelijke voorzichtigheid en met ge'yken ernst de quaestie onder 's keizers welwillende aan dacht te brengen. Intusschen werpt het een eigenaardig licht op de Berlijnsche holtoestanden van die dagen, dat Bartholdi zich verzekerde van eene verklaring zy'ns vorsten nooit aan sprakelijk te zullen zy'n voor de onbekende mogelijke gevolgen der politieke opdracht." Spiegelde Bartholdi zich aan 't voorbeeld van den ongelukkigen verworpeling Danckelmann, die, met verbeurdverklaring zyner goederen, gevangen genomen was, en niet weer in vryheid werd gesteld, ofschoon de rechters de ongeveer 200 artikelen in de acte van beschuldiging niet van die kracht vonden, dat zij er den exminister op veroordeelen konden? (Slot volgt). A. W. S. MlllllimiHIUIMII Sociale, UllllilimlIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIHItll Arbeifls-flepartemeDteii.. IL Het klinkt waarschijnlijk wel ietwat zonder ling, dat, bij de bespreking van bovenstaand onderwerp, d. w. z. bij het nagaan waar en in welken vorm arbeidsdepctrtementen zijn tot stand gebracht, of als zelfstandige regeeringslichamen, of als ressorten van een der minis teries, aan Oostenrijk een niet onbelangrijke plaats moet worden ingeruimd ; het land, waar toch overigens de sociale wetgeving allesbehalve vér ontwikkeld is, en waar bovendien de me nigvuldige verwisseling der ministeries nood zakelijk wel van schadelijken invloed moet zijn ook op dit gedeelte van den wetgevenden arbeid. Aan den anderen kant is evenwel de publieke belangstelling in de zaken der wet geving in Oostenrijk zeer groot, de invloed van buiten op het parlement zeer bedui dend, en het zijn vooral de vakvereenigingen in de industrie- centra welke een zeer inten sieve propaganda voor de uitbreiding der sociale wetgeuing voeren. Sedert jaren be stonden er in Oostenryk een tweetal instellin gen, een industrieraad" en een landbouw raad", raadgevende en statistische staatslichamen, op welker samenstelling de betrokken kringen zelf grooten invloed hadden. Om ook voor de arbeidersklasse zulk een lichaam van belangenvertegenwoordiging tot stand te bren gen, werd niet gedacht, en de pogingen daar toe, door de werklieden zelf ingesteld, bleven vruchteloos. In 1898 werd door den toenmaligen handels minister Barnreiter, door wien reeds in 1£92, als afgevaardigde, een poging in die richting ge daan was, een ontwerp bij het huis van afgevaar digden ingediend, om aan de staatscommissie voor statistiek, aan wie reeds voor landbouw en handel vertegenwoordigingen waren toege voegd, ook een afdeeling voor arbeid toe te voegen. Door de partijtwisten, die toen heerschten, en tengevolge waarvan de rijksraad werd opgeheven, kwam dit ontwerp niet in behande ling. Barnreiter trachtte toen door eene ministerieele verordening te bereiken wat hem op andere wy'ze mislukt was, en richtte in Juli 1898 op een Departement voor Arlieidsstatistiek, als zelfstandige afdeeling van het ministerie voor handel, aan wie een raadgevende com missie (Arbeiterbeirath) werd toegevoegd. Dit arbeidsdepartement kreeg ten taak, sta tistische gegevens te verzamelen over den toestand der arbeidersklasse in industrie, handel en verkeer, land- en boschbouw, deze gegevens bewerken en publiceeren, verder den invloed der bestaande arbeidswetgeving op den toestand der arbeiders bestudeeren; het kreeg machtiging, enquêtes naar arbeiderstoestanden in te stellen en te publiceeren, en wetsvoor stellen dienaangaande by den minister in te dienen. Daar evenwel deze instelling by ver ordening en niet by wet geregeld was, kon de instelling ook niet aan particulieren, patroons of werklieden, eenigerlei verplichting opleggen, maar moest de minister zich bepalen tot de openbare bestuurslichamen van gemeente en provincie, en aan de overige ambtenaren, om steeds waar dit gevraagd werd, het arbeidsdepartement en de arbeidsraad van dienst te zyn. Die arbeidscommissie van bystand werd niet gekozen, maar benoemd. Zij bestaat thans uit 38 personen ; 8 dezer zijn daarvan leden krach tens hun ambt: de voorzitter van het arbeidsstatistisch departement, de leider van de centrale commissie voor regeeringsstatistiek, en verder van de ministeries voor handel, spoor wegen, landbouw en mynwezen, binnenlandsche zaken en financiën elk een gedelegeerde; de ove rige leden der commissie worden benoemd door den minister voor handel, elk voor een gely'k aantal uit de kringen der onderr.emers, der werk lieden, en der staathuishoudkundigen. Op de politieke richting dezer leden wordr, luidens de statuten, niet gelet; doch het spreekt van zelf, dat het bovendrijven van een der partyen op een oogenblik dat een benoeming moet plaats hebben, daarop wel degelijk invloed heeft. Op dit oogenblik hebben, van de werklieden, daarin zitting 5 sociaaldemocraten en 4 chris telijk-socialen. Het reglement van werken is zeer bureau cratisch ingericht. De commissie kiest niet haar eigen voorzitter; dat is, krachtens zyn ambt, de voorzitter van het departement voor arbeidsstatistiek; correspondentie en andere pen-arbeid wordt eveneens door dat departement waar genomen. Haar eenige recht is, om op hare by'eenkomsten, die óók alweer door de regeering worden uitgeschreven, nog andere dingen te bespreken dan die, welke haar door-de regeering op de agenda zijn geplaatst, waartoe tweederde der stemmen vereischt worden. De leden der commissie worden benoemd voor den tyd van drie jaren; ze ontvangen een schadever goeding voor eiken dag vergaderen van ? 8 plus vry'en overtocht, terwijl de werkliedenleden die in Weenen woonachtig zijn, voor eiken dag vergaderen f f> ontvangen. Dit, wat de samenstelling aangaat. De werkzaamheid dezer commissie wordt wel is waar zeer belemmerd door de hevige party twisten en door de menigvuldige verwisseling der ministeries; en toch, trots deze belem mering, en trots de primitieve en bureau cratische samenstelling, kan de arbeid, die tot nu toe door haar geleverd is, niet onbe langrijk genoemd worden, wat trouwens minder aan het initiatief der regeering, dan aan nat der commissie zélf te danken is. Al dadelijk ra de definitieve samenstelling, werd het verzamelen van een statistiek over werk staking en uitsluiting ter hand genomen, welke thans voortdurend wordt bijgehouden en gepu bliceerd. Verder werd er groote moeite besteed aan eene grondife beroepstelling, die thans nog in werking i<, en aan een grondig onder zoek naar de werkzaamheid en den invloed der vakvereenigingen. In den zomer van 1899 begon de commissie een onderzoek in te stellen naar den toestand der huisindustrie in het confectiebedrijf, wat aan gaat loon en werktyd, benevens naar den daar mee verband houdende,! sanitairen toestand der woningen, enz. enz. 1) Verder werd, als s-evolg van de daarop betrekking hebbende tentoonstellingen op de Parysche wereld-exposi tie, een uitvoerig onderzoek ingesteld naar de arbeiders-toestanden van loon en werkttn'd in de openbare bedrijvenden naar de instellingen voor arbeiders- (ziekte- en ouderdoms) verzeke ringen van particuliere of staatswege. Een onderzoek naar den toestand der mynwerkers stuitte af op den onwil der kolen-baronnen; de groote mynwerkers-staking in 1899 had later de invoering van den 9 urigen werkdag ten gevolge. Als een belangryke arbeid der commissie moet ook genoemd worden een rap port over de invoering van bepalingen over minimum-loon en maximum-arbeidstyd, in ver schillende landen, in denzelfden geest als thans door het Centraal Bureau voor Sociale Ad «iezen ten onzent is verschenen, en uit welk rapport ik twee maanden geleden in dit blad ver schillende mededeelingen heb geciteerd. Verder heeft de commissie medegewerkt tot het tot stand komen van de wet tot bescher ming der arbeiders by openbare werken en in de bouwbedrijven en by het aanleggen van spoorwegen. Uit de ry der besluiten en ont werpen die op initiatief der commissie zélf ge nomen werden, noem ik n ontwerp tot her ziening van de wet op de Ongevallen- en Ziekte-verzekering, en een onderzoek naar de inrichtingen voor volksontwikkeling en volks bibliotheken. Bovenal moet echter genoemd worden de uitgave van een maandelijks verschy'nend geschrift, naar Engelsen, Fransch en Belgisch model, een Sociaal overzicht", 't welk als officieel orgaan van het Arbeids-departement en van de Commissie van Bijstand voortdurend over de werkzaamheid dezer beide instellingen alle mededeelingen doet, en verder bevat be langrijke berichten over den stand der arbeids markt, over werkstakingen en uitsluitingen, over de resultaten der enquêten, over de sociale wetgeving van andere landen, enz. enz. De laag-gestelde prijs dezer maandelyksche afleve ringen, die 10 et. bedraagt, brengt dit waarde volle geschrift onder het bereik van alle arbeiders en allen die er belang in stellen, en is zoodoende voor de kennis der sociale toe standen van hooge waarde. In het algemeen kan gezegd worden, dat de oprichting van dit departement voor arbeidsstatistiek en van de daarneven geplaatste Commissie voor Bystand, een begin van ernstig pogen is by' de regeering, om dieper als voor heen in te dringen in de materieele toestanden der arbeidersklasse. En dat, trots de zeer onvol komen samenstelling en de zeer bureaucratische inrichting, toch dit instituut binnen drie jaren zulken belangryken arbeid heeft verricht, bewy'st 1) De resultaten van dit onderzoek zijn thans verschenen in een rapport van 108 pag. gr. octaaf, onder den titel: Wohnungs- und Gesundheits-verhaltnisse der Heimarbeiter in der Kleider- und Wasche-confection". Wien 1901. Pry's 1.70 mark.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl