Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1262
beginnen met te constateeren, dat hoewel uit
Indiëafkomstig, door Indische werklieden ver
vaardigd, zij toch volstrekt geen zuiver Indisch
karakter dragen.
En dit kunnen we voorsamelijk hieraan toe
schrijven dat zij niet ontstonden uit de be
hoefte van den inlander zelf, maar tot gemak
van den Europeaan, die ver van zijn vaderland,
zich daar in den vreemde ging vestigen en zich
wilde omringen met de geriefelijkheden die zijn
geboorteland hem geschonken had en die hij
hier moest ontberen. TA e i bract ten de schepen der
Compagnie hem dan ook de meubelen met
hunne gedraaide pooten en kolommen, die voor
beelden uit de periode der Renaissance, die
in het land der Vlamingen en in Holland de
gratie van hunnen tijd ten toon spreidden. En
later werden deze meubelen door den
kunstlievenden Javaan nagemaakt of liever, geleid
door zijn oorspronkelijken smaak, herschapen in
voorwerpen, die wel den ouden vorm bewaard,
maar door hun wijze van behandelen en hunne
gesneden versieringen een geheel eigen cachet
verkregen hadden.
Zoo zijn dan deze stoelen, banken, kasten,
ledikanten, als een verfijnde uitgave, thans in
ebben, ijzer en satijnhout, van wat de 17e eeuw
in Europa te aanschouwen gaf; maar al getuigen
zij dan ook niet geheel van eigen vinding, toch is
de versiering over het algemeen zoo kenmerkend
van compositie en uitvoering dat zij er niet
minder belangrijk door worden.
Het snijwerk dat dan voor bet meerendeel
zeer persoonlijk van opvatting is, herinnert vaak
aan de bloem en bladfriezen die den Boro-Boedoer
versieren, diezelfde tot spiralen geworden sten
gels, met de regelmatige schikkirg der bladen,
de vaasvorm als oorsprong der symmetrische vul
ling, terwijl ook de mot-iven zelf eenigszins
hieraan verwand schijnen. Verreweg het mooist
zijn de meubelen die van het prachtig voor
name ebbenhout zijn vervaardig 1?waarbij de
lichttffekten op het snijwerk en de tal'ijke
gedraaide spijltjes en kolommetjes er een
bijzondere rijkdom aan verleeneu; van zeer
mooie opvatting en bewerking, herinner ik
mij hierbij een kinderbedje met tal va i ge
draaide of misschien als draaiwerk gesneden
pilaartjes, en daarboven een fnesJ3 van geheel
open snijwerk; ook vele stoelen, tafels en kastjes
zijn voorbeelden van uitstekende bewerking niet
alleen, maar vooral van aangeboren kunstsmaak.
Dat er ouder dit werk, dat al geen oorspron.
kelijk Ind.sch karakter draagt, natuurlijk ook
navolgingen van miuder goede voorbeelden zijn,
spreekt van zelf, maar daarvoor zouden we de
oorsprong dezer meubelen zeer juist moeten
kennen, om dan na te gaan in hoeverre de in
lander zelf hieraan schuld heeft; trouwens het is
nog niet met zekerheid vast te stelleu van wie en
van waar deze meubelen eigenlijk afkomstig
zijo, en de verschillende musea, die enkele
txemplaren bezitten, varieeren zeer in aanduiding
van herkomst en oorsprong. Welke vei borgen
raadsels hier dan ook nog op te lossen vallen,
op zichzelf beschouwd, zijn zij als proeven, van
onuitputtelijk geduld, volharding, zeldzaam groote
vaardigheid en niet te miskennen kunstgevoel;
en vertegenwoordigen hierdoor alle
eigenschappin die de bewoners van onzen archipel zoo
juist teekenen.
Een enkele opmerking betreffende de
Nederlandscbe proeven van batikken mede ter ten
toonstelling aaiwezig, wil ik hier nog aan
toevoegen Allereerst, dat het mij toeschijnt
geen gelukkig denkbeeld te zijn geweest, naast
die superieure voortbrengselen onzer koloniën,
de proeven met een zelfde procédéhier te lande
te fxposeeren. Ik weet wel dat er geen
deukbeeld van eeoige vergelijking aan ten grondslag
ligt, maar naast elkaar geplaatst, gaat men
onwillekeurig tot beoordeeliug van het een in
verband met het ander over, wat zeer zeker ten
nadeele der Hollandscbe proevin moet uit
vallen. Een tweede bezwaar tegen het gebatik"
ten onzent, lijkt mij, het teveel voorop stellen
van de wijze van bewerken, ik zou haast zeggen
het mode" worden ervan. Als een boekband,
een gordijntje, of iets van dien aard n;et ge
batikt is, ziet men het onwillekeurig dikwijls
aan als nog zijn tijd ten acuter, wat misschien
oorzaak vindt in de stichting der batikfabrieken
hier te lande die hun kunst'producten wijd
en zijd de wereld inzenden als het modernste
wat er bestaat, en waarbij juist, in tegenstelling
met wat het zijn moet, aan het procédé, boven
het onderwerp zelf,de voorrang wordt geschonken.
Zeer zeker is het een uitstekend procédé;
maar vóóralles komt toch de versiering zelf in
aanmerking, die in hare opvatting dan weder
afhankelijk is Van de wijze van bewerking.
Ik zeg dit niet als direct van toepassing op het
hier geëxposeerde, daar we hierin natuurlijk
alleen, een studie naar goede kleuren moeten
zien; maar de geest des tijds doet dikwijls mooie
beginsels een leelijke bijsmaak krijgen, als zij
worden overgenomen door hen, wier opvatting
van kunst en schoonheid, zich niet zuiver
afscheidt van wat naar reclame en modezucht
riekt.
II. W. P. Jr.
In het Weekbl. 18 Aug. Tentoonstelling Oost
en West I staat abusievelijk vermeld, als zou
de wazigheid der patronen van de sarongs uit
de collectie prof. Weber, ter Indische tentoon
stelling, door ikatten" verkregen zijn.
Mededingen.
Het plan bestaat, weder een tentoonstelling
van fraai druk- en bindwerk te houden, waar
toe verschillende typografische vereenigingen
zich reeds hebben aangesloten. Het is te hopen
dat deze tentoonstelling, vóór alles nu eens niet
uitgaat, van zuiverheid en accuratesse, hoewel
dit natuurlijk mede vereischten voor goed werk
zijn; maar hare aandacht vestigt op datgene,
wat getuigt van goeden smaak en ernstig
overdenken. Misschien zijn oude specimen ter
leering hier dan wel aan toe te voegen, want zoo
wel binder als drukker (hier samengaande met
zetter in de bedoeling van hem aan wien het
inwendige van het boek is toevertrouwd) laten
zich tot dusverre nog allen leiden door als
het hoogst bereikbare te stellen, de geraffi
neerdheid der afwerking, zonder te rade te
gaan met verdeeling, verhouding, versiering
enz. enz., wat ons juist van oud druk- en
bindwerk zoo'n prettigen indruk geeft en
hiervoor zoo kenmerkend is.
De school voor kunstnijverheid te Haarlem,
waarvan we meermalen kunnen lezen, hoevslen
weder gebruik maakten van hare rijke bibliotheek
en met welke belangstelling de daar onderwezen
vakken gevolgd worden,heeft thans aan haar leer
plan een afdeeling voor beeldhouwkunst toege
voegd ; in het bijzonder figuratieve beeldhouw
kunst. De leider dezer afdeeling schynt blijkens
de berichten in de dagbladen, en een uitvoerige
biografie in de Oprechte Haarlemmer, waarbij
's mans portret en specimen, van ongewone
bekwaamheid. HU verwierf vele diploma's, de
heer Loffelt vermeldde eervol zyn arbeid, wat
wil men nog meer. Als de man zich zelf door
deze voorbarige loftuitingen nu maar niet
een Rodin gaat denken, en gedachtig blijft aan
wat de Oude Heer Smits zegt in Le
Saltimbanque: «Menige beitel moet verstompen en
menige hamer verbreken, eer men als kunstenaar
in welk vak ook, tot iets komt."
De ly'st der periodieken die ons door woord
en beeld op schoonheid van vroeger en thans
wjjzen, is weder met een vermeerderd. Te
Londen bjj Sampson Low, Marston & Ca.,
verschijnt den len P.iptember, in een omslag
van Byam Shaw, The Cmnoixeur, a magazine
for collectors Zooals uit de titel reeds bljjkt
is de bedoeling tot gids te strekken voor hen
die kunstvoorwerpen, prenten of kunstverwante
zaken verzamelen en als zoodanig bevat deze
eerste afdeeling dan ook behalve een artikel
over de verzameling van sir Charles Tennant,
bydragen over Colour-prints, Gsm-coüecting,
Book collecting, old oak, old lace, hal l mar kg
on silver e. a., verduidelijkt door tal van
reproducties en zwart en kleur.
Een overzicht van de belangrijkste veilingen
van schilderyen, prenten, boeken, meubelen,
zilverwerk enz , geeft tevens een noteering der
pry'zen, waardoor men zich dus eenig denk
beeld der waarde van sommige dezer zaken
kan vormen, terwijl men nog vermeldt vindt
wie de nieuwe eigenaars der zeldzaamste
specimen geworden zjjn.
De prgs van dit maandschrift, een schilling,
brengt het binnen veler bereik, daar het ook
voor niet-verzamelaars, zy die alleen belang
stellen in de schoonheid van voorwerpen uit
vroeger tijden zonder tot bijeenbrengen eener
collectie hiervan te kunnen of willen overgaan,
vele goed-geslaagde reproducties bevat.
Voor hen die steeds wachten met het be
zoeken eener tentoonstelling, tot zij eindelijk
gesloten is, om dan te zeggen: >nu had ik er
juist heen willen gaan", zy hier medegedeeld,
dat de Indische tentoonstelling in het Stedelijk
Museum nog slechts gedurende de maand
September geopend blijft; vooral de zoo
compleete verzameling van 1UH is een bezoek
overwaard.
R. W. P. JK.
De Zwerver."
De heer W. O. J. Nieuwenkamp, de ook
aan de lezers van h«t Weekbiad welbekende
artist, heeft zich vóó- eenige maanden een
drijvsnde woning gebouwd, die haren naam,
de Zwerver, volkomen verdient. Van buiten
is er niet veel bijzonders aan te zien; van
binnen vindt de verraste bezoeker eene reeks
van grootere en kleinere vertrekken, woon
kamer, eetkamer, atelier, slaapkamer, kenken
enz., en op allen heeft de kunstenaar den
stempel gedrukt van zyn artistieke individua
liteit Geen wonder, dat de Z voer oer, die thans
te Edam ligt, veel beky'ks heeft, niet het minst
onder de schildersbent, die j larlijks van verre
naar de oevers onzer Zuiderzee trekt.
Een paar van die kijkers, Duitsche schilders,
werden zoo groote bewonderaars van de Zwercer,
dat zy den heer Nieuweiikamp hebben opge
dragen, voar hen twee op geheel dezelfde wijze
ingerichte woonschepen te maken. Deze dupli
caten van de Zwerver zullen, al» het origineel,
op de werf »de Vlijt" aan de Oude-Wetering,
onder leiding van den heer Nieuwenkamp
worden gebouwd.
Eene uitvoerige beschrijving van dit woon
schip, door den heer J. H. Rössing, met
illustratiën van dfn heer Nipuwenkarnp, is
gegeven in Eigen Haard van 20 Juni 1.1.
Tentoonstelling te Dusseldorf.
De heer E Gans deelt ons inede, dat in
een dezer dagen gehouden bijeenkomst met
de commisbie van de «Tentoonstelling van
Handel, Nijverheid en Kunst'', die in 1!»02 te
Dusseldorf zal worden gehouden, de directie
der Nederl. Kiosken-Maatschappij als vertegen
woordigster hier te lande is aangewezen.
Baüel.
Lorrs COUPERUS. Baüel. Amsterdam,
L. J. Veen.
Een sproke van Medelijden....
Of: een sproke van Hoogmoed. ...
Zou een van beide de verklarende ouder-titel
kunnen zijn van het fantastisch episch
prozagedicht dat Couperus, de fantazie-rijke, ons nu
weer gegeven heeft ?
Of een derde: sproke van Verlangen. . ..
Verlangen naar wat hoog boven ons is, buiten
het bereik der stervelingen, wien toch niets te
moti!ijk lijkt. Verlangen naar het onbereikbare :
door alle eeuwen heeft de men;ehheid het ge
voeld, en de verbeelding van enkelen heeft er
een vorm aan gegeven. Zij liet de kinderen
van Sem een toren bouwen, welks opperste in
den hemel zou rijzen; zij liet de reuzen den
hemel bestormen, berg op berg, Ossa op Pelion
stapelen in hun vermetelen hoogmoed. Maar
het falen bleef onvermijdelijk.
't Zal wel een kenmerk van den echten dich
ter blijven, dat hij schatten ontdekt waar de
gewone mensch achteloos zijn Wfg g«at. En zoo
heeft Couperus in die eenvoudige woorden, aan
het streven van Sem's zonen gewijd iu het boek
Genesis, een mijn ontdekt, waarin hij zijn
fantazie maar aan het werk behoefde te zetten om
er wonderen van rijkdom aan te ontwoekeren.
De eenvoudige vermelding van het fantastische
feit, zoo nuchter-naïef, of de schrijver der oud
heid bet meest gewone gebeurlijke constateerde,
wordt uitgebreid tot een breed verhaal, waarin
de schrijver, vrijmoedig van het feitelijke af
wijkend, toch in hoofjzaak het gegeven getrouw
blijft. Maar alle beperkingen vau tijd en plaats
vallen weg. 't Is niet meer een bepaalde stad,
gebouwd door een zeker volk in een vermoed
tijdperk; alles verbreedt zich tot een algemeen
zinnebeeld, passend in alle eeuwen, omvattend
het geheele streven der aardelingen in hun ver
houding tot wat zij boven zich wanen en be
reiken willen.
Er is in dit verbeeldings-werk van Couperus
iets grootsch', dat het verheft boven Psyche en
Eidessa.
Zijn proloog en epiloog herinneren aan het
boek Job en aan Goethe's Faust.
Het zetten van het eigenlijke verhaal tusschen
deze beide stempelt het geheel tot iets zeer
biionders, waar ik straks nog op wijzen zal.
Vooreerst is het voldoende niet te vergeten
dat de goden, de zonne-god Baal en de
maanblanke Astarte van uit hun hoog verblijf dit
zagen:
»Als vier, vijf gladde keien, door een spelend
kind op elkander geplaatst, rees in het midden
van een rozige kom ... iets als een toren, een
monument, een speelgoed, of een kind een pooze
gespeeld had, in een ronden kuil van zand."
Dat was goden-standpunt. Nu omlaag.
Maar laat ik nu toch voor alles vooropstellen
dat, als ik moeite doe iets uit den inhoud van
dit verbeeldings-werk mee te detlen, bet, mee
gedeelde noodwendig in niets erop lijkt, 't Kan
hoogstens iets zijn als een signalement, waarin
eenige bizonderhedea van een gelaat worden
meegedeeld, maar dat niet kaïweergeven wat
juist het karakteristieke van het gelaat is: de
uitdrukking, htu rezultaat van tal van niet te
omschrijven bizondere verhoudingen.
In die expressie ligt, evenals bij een gelaat,
ook bij een kuustweuk de bekoring, de schoon
heid, en het is er ergo niet van te scheiden.
Van die expressie hangt de indruk af, maar
ze is niet te bepalen naar de uiterlijke
kenteekenen, waarnaar het werk gesignaleerd kan
worden.
Na den proloog in den hemel komen we op
aarde. Daar zien we Cyrus, den jongen piias
uit een geslacht van herdersvorsten. Cyrus is
niet tevreden met het eenvoudige leven daar
tusschen de kudden zijns vaders. Hij ziet
van verre Babel, en 's nachts hoort hij het lok
kend zingen der sterren, die hem roepen om
op te stijgen tot hun heerlijkheid. Dit wordt
hem te machtig en van de eenzame bergen,
waar hij in de verte den machtigen bouw zich
ziet verheffen van groote cubussen op cubussen,
zich stapelend tegen den horizon, daalt hij af
naar de vallei waar Babels grondvesten zijn.
En hoe nader hij komt, hoe breeder de stad
zich voor hem uitstrekt, een onafzienbaarheid
van terrassen, elk als een trapirede voor den
grootschen torenbouw.
Cyrus was gegaan, gelijk zoovelen, die
zélf hun weg imar het voor r,èu hoogste kiezen,
??gevolgd door den vloek van zijn vader en
zijner moeder wanhoop.
En nu is hij genaderd tot d i stad, //waar de
dynastieën der Bouwmeesters bU-veu vol hoog
moed en moed, en geslachten van slaven bouwden
voort aan deu Bouw, in erfelijke slavermjen
onder der Meesters erfelijk bevel."
Ontzag werd in hem wakker voor dat, werk
van eeuwen, waarvan hij nu d<> voortdurende
wording rondom zich zag; tiii; hadden de
menseden gedaan en de voorvaderen ven de
menschen. Hel, gewoel omwikkel ie en ver
warde hem. Te dicht was liij nu den Bouw
genaderd om de oorspronkelijke I lee te blijven
zien.
Maar uit dat gekrioel van rnillioeuen ruischte
iets, iets nog nooit door hem ^^nouid, en
niet te overstemden door de ruiscvt:, de harpen
der lokkende sterren, ruischtc een vreemde
kreunende klac'it . . .
Die k;ac:it zal hij blijven hoor n van nu af,
aldoor, zooals ieder die eens dit; klacht hoorde . . .
Hij begiut Babel op te paai:, mee met de
talloos velen die omhoog dringen eu tusschen
wie hij zich schrap zet en zijn recht uitschreeuwt
om ook op te klimmen. Maar zijn tt m werd
niet verstaan, //liet, scheen of niemand d<n
ander ve-rstord . . . Allen schreeuwden luid
door elkaar, in een heftige opw:nit;ug van nijd
en misguuuing." Mannen en ook .. . vrouwen.
*In het. dicntc gedrang schreeuwden, zij elkaar
in de ooren, nijdig betuigende, overtuigd van
haar eigen meeuiug."
IS1( clits een enkele maal verstonden twee
taalgenooten elkaar en spraken elkaar toe met
den naam : broeder.
En toen alleu samen, velen gcgeeseld, enkelen
vrijviliig een log //karregevaarie'1 irokk.cn en
voortdrongen de straattreilen op, toen schreeuwde
ook Cyrus mee en trok met de dolzinnige
menigte aan de kabels om den Steen te docu rijzen.
Dau vervolgt hij weer zijn tocht, altijd
stijgend.
Eu hij ziet de Bouwmees'ers die aan
welberekenile sttlsels van reuzenketens eu kabels
de reuzenkuhieken harmonisch did.-u rijzen en
opstapelden tot torenende architecturen."
Dan ontmoet hij Myrr! a, een priesteres van
Astarte, A yrrha, die Cyrus httKrijgt eu met
hem wil opklimmen naar hit viirde terras.
Eu me', Alyrrha luistert hij naar ''eu wijsgeer,
die wil uitrekenen hoe hoog B&ii! troont eu
hoe lang 't nog duren ?al eer ze hem bereiken.
Maar dat verveelt Myrrlia, die Cyrus l aar
wijsheid wil toonen en, nu, zwierend aar Teht
blauw hemd eu uuitend met »vooru'.tgestokeu
lippen, als een klein rood besje" een vreemde
melodie, begint te dansen een der ir.ystenën
van Astaite. Cyrus zou willen begrijpen dien
dans tegelijk met de woorden des wijsgeers,
willen combiueeren die tweeërlei soort van
wijsheid maar hij begreep geen van beide.
Wat hij wél bemerkt is dat de sterreu niet
meer schijnen en niet meer zingen, als de
wijsseeren lallen eu als Myrrlia dunst. ..
Dat is de eerste Babel-wijsheid, door Cyrus
geleerd.
Hij leert haar met de ervaring der ontwijking,
als Myrrha in een //lage dompige feesthal" de
armen om zijn hals slaat eu hem zoent tu
bedwelmt.
Bij 't ontwaken is Myrrha weg, en dwaalt hij
alleen voort, moede en somber. Hij begreep
niets, niets van Babel, niets van zij u terrassen,
zijn Bouwers... eu nog miuder begreep hij
zichzelven."
Dan ziet hij de Bouwmeesters, en hij bewon
dert ze. Maar hij heeft ook hun slaven gezien,
eu dier ellende en hij vraagt, zich af, of die
Bouwmeesters dan alleen maar p<ien, in hun
verlauseu om het hoogste te bereiken, en of
ze nooit neer zien : of zij alleen atn de goden
denken en niet aan de //tenscAen. Eu aldoor, a!
bewondert hij de machtige systemen, waarlangs
de B.iuw zich optorentl aldoor hoort hij die
vreemde klacht, die blijft ruischcu voor wie
eens ze hoorde .. .
Hij loopt, verder en wil meewerken. Maar
trotscli wijst een Bjuwrneesier hem terug, a!
is hij een prins die vau 't gebergte komt, wijst
een priester hem terug, wijst een wij.-geer Lem
terug. . . Eu als hij eindelijk vau al deze
hoogmoedigeu zich afwendt eu tot een slaaf
zich keert, een oude, magere, half lam gegeeselde
slaaf' die nog nooit anders deed dan arbeiden
aan den BJUW, dan treft het hem hoe deze niet
zegt, dat hij Babel bouwt.
Eu meer siaven ziet hij, en over deze
heerscheu de Ouder-bouwmeesters, ruwe,
hardvocbtigei), die Cyrus veel geld willen geven als
hij voor hen de slaven zal ranselen, omdat hij
jong en sterk is. Nu wordt het Cyrus te
machtig. Hij begint de klacht te verstaan die
zoo vreemd om hem ruisciit dag eu nacht, en
als de Onder-bouwmeesters hem hun geesels
toevertrouwen, dan laat hij die neerkletteren
en striemen op hun eigen schouders en lenden,
dat ze het uitgillen, en hij bevrijdt de slaven
die hij geeselen moest.
Dit brengt hem in aanraking met het Gezag.
Met het Gezag dat recht uitoefent in Sabel.
En het doet in naam van de Majesteit, die het
in ongenaakbaarheid verre houdt in het onpeil
baar diepe paleis : de Majesteit, het argelooze
kind, dat niet weet wat medelijden is ...
Het Medelijden zal het leeren kennen
volgens de oude profetie door een die van verre
komt als een arend, maar zijn hart zal zijn
als een duif." En die vreemdeling in Babel zal het
noodlot worden van het Oude Gezag, dat hy wor
gen moet op bevel van de Majes'eit zelve. Maar
hij zal ook het noodlot worden van het argelooze
kind, als het zich met hem waagt buiten de poor
ten van het paleis, waar 't Gezag dood ligt achter
den troon, nu het Medelijden er verstaan werd.
't Zal sterven, nog v<5or net ooit de verschrik
kelijke klacht heeft gehoord, die Cyrus geen
rust laat, vooral niet nu het hem is of met
dat vorstelijk kind ook zijn hoogmoed ge
storven is.
Want nu zingen de sterren hoog boven Babel
vergeefs het lokkende lied tot zijn dooden
hoogmoed.
't Wordt hem zóó bang of het reusachtige
Babel-Bouwwerk op zijn bor t ligt als een
onafwendelbare nacht-obsessie.
Hij weet niet meer of hij stijgen moet naar
de zonne-hoogten, of dalen tot de miliioeneu,
wier klacht oprijst aldoor, hem roepand....
Zoo vindt Idonia hem, Idonia, het
heerlijkmooie evenbeeld der hooge Astarte, Idonia,
die in schoonheid haar vreugde zoekt boven het
streven der millioenen: Idonia die wé', maar
toch zich verlustigt in het schoonheids-spel
der Illuzie: Idonia, de egoïstische zotkster
van alleen haar eigen genot in-schoonheid....
Haar bekoort Cyrus, om het mooie van zijn
naïef geloof en zijn naïef getwijfel, van zijn
dweepzucht en medelijden, vau zijn hartstochte
lijkheid eu weedom.
Zij heeft hem lief uit een gril, en zij zal
hem inwijden in haar schoonueiis-leven, hoog
boven dat armzalig gedoe daar beneden, maar
tevens zal ze zich het wreede genot gunnen
hem te ontgoochelen, hem de kleinheid van
Babel te doen zien, de nietigheid en bedrieg
lijkheid van bouwmeesters en priester is en
wijsgeeren. ... Zij zal hem laten zien dat niets de
de moeite waard is om voor te leven, dan het
genot der schoonheid hoog hovende millioenen.
En een wijl bekoort ze Cyrus, bedwelmt ze
hem door de heerlijke schoonheid van haar
wezen eu van de o ngeving waarin zij verwijlt,
door haar Goden-lust om hoog boven alles te
stijgen op deu Toren die op haar bevel groeide
als een lelie-stengel hemelwaarts. Zij vreest niet
Baai's vuur. Zij lacht om de bangen beneden
haar. Haar deert het niet dat millioenen lijden
om haar genot te geven, dat haar toren rijst
iu het bloed van milliardea.
Zij wil Cyrus ontrukken aan zijn medelijden.
Hij uiott muteren naar de sterren, niet naar
de klacht vau beneden. Zij voert hem hooger
en hooger. Eu Cyrus volgt haar en ziet van de
verhevenheid hoe klein en nietig Babel is, en
hoort hare lokstem om haar god te zijn iu
Imar paleis. Hij ziet de kleinheid van alles
daar beneden: ook vau de '.ielen der bouw
meesters, der priesters en wi^sgeeren.. . . Maar
hij ziet, ook hoe daar mdlioenen handen zich
smeekend strekken omhoog, handen van wie
lijden, zich saamvoegend tot een wolk die op
stijgt, een wolk van milliarden banden //die rijzen
naar ooven, krampviugercn om iets van genade,
om iets vau ons goddelijk medelijden."
Hij k au niet met Idouia gaan m haar hoog
verheven schoouheid.-.-paleis, hij worgt haar,
zooals hij den meedogeloozeu d.enaar der Majes
teit, geworgd heeft.
E a dan . .. daalt hij af tot de millioenen.. . .
En Astarte, nu ziet de Epiloog weer uit
goden-hoogte die eerst, spotte niet de
mer:schen om hun groo*-doen, wier lach, door de
lichte hemelwelven Baal tegenklouk, ziet haar
uitverkoren zoon dalen, met open handen, met
open ziel. . . .
//Als een purperen anemoon is er een nieuwe
menischelijkheid ontsproten op het harde grauiet
van Babel's hoogmoedige treden : Baal, er blojit
het Medelijden." Zoo roept, Astarte, en haar
tranen druppen bedauwend op Babel.
't Zal niet noodig zijn de symboliek van dit
werk nog nader te verklaren. Wat ik er in
gevoeld heb, trachtte ik iu het bovenstaande
weer te geven.
Miatchieüvoelt een ander iets anders, een
derde nog weer iets anders, eu hebben wij
toch alle drie gelijk. Dergelijke kuust is ten
deele als muziek. Ze kan verschillende, maar
toch iu hun iuuigste wezen analoge voorstel
lingen suggereeren.
Als muziek is dit proza-gedicht van Couperus.
Het ruischt met wónder-bekoorlijke melodieën
om ons. Een hoofd-motief dat telkens terug
komt en telkens weer onderbroken wordt door
audere motieven, maar alle samenwerkend tot
ten groote harmonie. Hij heeft hierin weer op
schitterende wijze getoond wa' een kunstenaar
hij is. Want Babel is een groot-ch werk. Mijn
vriend Nttscher heeft, in Veen's Nieuws"
over Babel schrijvend, gewezen op den cirkel
gang van Couperus' kunst.
ik zou dat willen amendeeren, en zeggen
deu spiraalgang. Want al keert zijn kuust na
zekeren tijd iu deze zelfde sfeer terug ze stijgt.
Eu wie Babel vergelijkt met Pt.yche en met
Couperus' gedichten, zal nog iets anders ervaren.
Namelijk dit: dat de schrijver daarvan nog
niet de roeping gevoelde een Cyrus te scheppen
die Idonia worgen zou. Eu aai ook geeft een
bizondere bttetkenis aan Babel.
W. G. VAX NUUUUYN.
Holland und Dcuischlaud. Wandlungen und
Vorurtheile. Antriturede von dr. E. E.
KOSSMA.NN, Privatdocent an der
Universitiu Leiden. (Haag, l'JOl) blzz. 38.
Le ineiHeur moven de mauquer son but, c'est
de Ie dépasser. Had de schrijver dezer duitsche
oratie, aan dien franschen regel ietwat meer
aandacht gewijd, hij zou de schier belachelijke
wanverhouding, tusschen het doel, dat hij
Lastreeft, eu de middelen, die hij bezigt, vermeden
hebben.
De stelling, door den schrijver verdedigd,
luidt : aan de moderne philologie komt een
universitaire leerstoel toe. Voor die stelling
pleit veel. Vooreerst, de ontstentenis vau iedere
reden om de moderne, bij de klassieke philologie
achter te stellen. Philologie is de wetenschap,
die ons de beteekeiiis van een letterkundig
kunstwerk tot volle bewustheid brengt. Dat die
wetenschap, noch wat, voorwerp, noch wat
inhoud, noch wat omvang, noch wat zakelijke
waarde betreft, met de geschriften der Ouden
afgesloten is, schijnt zoo klaar als de dag. Om
eene rede van Cicero te verstaan, wordt eeue
zekere vorming vereischt. Niet minder echter,
om te vatten hoe Lessing den pastor Goeze
afstraft, dat het zijnweleerwaarde groen en
geel voor de oogen wordt. Ja zelfs, al hoed ik
mijn kleinen klassieken schat met overgroote
jaloerschheid, moest ik kiezen, met alle geweld
kiezen, eer zou Cicero, dan Lessing worden
opgeoffsrd, par Ie temps qui court.
Landvoogden als Verres, of samenzweerders als
Catilina beginnen tot de zeldzaamhden te
behooren. De Goeze's echter vindt men nog
heden ten dage. Dat goed teelt voort.
Dit alles spreekt als een boek. Ook is het
duidelijk, en dit ten tweede dat voor de
beoefening der ware, werkelijke philologie
oud of nieuw merk de universiteit de aan
gewezen plaats is. Daar is de rustige atmosfeer,
daar de breede onderlaag, daar het veelzijdige
aansluiticgspunt voor deze, gelijk voor iedere,
wetenschap te vinden. Dien welcadigen invloed
ondergaan docenten en disceuten: genen, door
de toewijding, die gtëischt, dezen, door de vrucht,
die geoogst worden kan. Op eene wetenschap
zich toelegg°n, kan ieder, overal. Wilt gij haar
echter in vollen luister zien schitteren, dat heeft
zij een academischen zetel van noode.
Maar, laat ons dan, morgen aan den dag,
katheders voor moderne philologie gaan oprich
ten ! Zacht wat, er zijn ook bedeukingen, en
niet zoo heel luttele, naar het voorkomt. Voor
eerst wederom, een ietwat nuchtere vraag : dat
ge begint, zie ik wel, maar, eilieve ! waar
eindigt gij ? De oneindige wetenschap speciali
seert zich eindeloos, en het kenmerkende van
dit beloop is, dat ieder harer onderdeden,
zelfstandiglijk, rang en zitting te midden zijner
verwante voorgangers begeert. Natuurlijk, want
de wetenschappen, uaar hoofdstam en vertak
king, dienen elkaar, niet als slavinnen, maar als
zusters. Het ideaal zou zijn, dat de universiteit
eene ware choreeg der Muzen statigen
optocht, in heel zijn stralenden glans, bijhou
den kon.
Doch ziet, en dit wederom ten tweede
zij zijn vrij in haren wiekslag, door het onbe
grensde luchtruim, de hemelsche godinnen. Wij,
niet. Ons kluistert de nijdige begrensdheid
onzer middelen, om dien hofstoet, zijner waar
dig, te gast en te waardschap te ontvangen.
Wij mo.ten passen en meten, om met het
academische staatsbudget rond te komen. Wij
moeten de sociaal-democratifche leugen te lijf,
die, om den klassenstrijd aan te vuren,
algemeene kosten, door individueele kweekelingen
deflend, de honderden guldens van het hooger,
valschelijk plaatst, tegenover de tientallen gul
dens van het lager onderwijs. Wij mogen de
opvoedingskosten der doctorandi niet hooger
opvoeren dan noodie, en in overeenstemming is
met, onzen wetenschappelijken rang. Wij hebbeu
te letten op de eischen van andere takken van
staatsdienst, en te zorgen, dat de evenredigheid
niet verbroken worde. On kort te gaan, de
bloot ideëele wenschelijkheid moet, goedschiks
of kwaadschiks, door ons worden getoetst aan
tal van overwegingen, waaronder die der nut
tigheid, wel de meest barale, maar tevens de
minst ontwijkbare is.
Met al deze beschouwingen, bemoeit zich de
duitsche redenaar niet. Hij plaatst zijne stelling
in het blauwe luchtruim, en zich op een wolk,
van waaruit hij, statiglijk en fhr, een blik op
dit ondermaansche werpen kan. Nu is het
allerminst verwonderlijk, dat de dingen er al
heel singulier en vreemd beginnen uit te zien.
Zoo ontwaart hij examencommissies, die een
verouderde wet, door wetenschappelijke vertol
king-, pasklaar maken voor het noodwendig peil
van den onderwijzersstand. Hij ziet de gedaag
den voor deze commissies zwoegen, onder de
pogingen om hare eischen te bevredigen. Hij
acht hen, die »zuur verworven geld eu levens
kracht" besteden, tot het, bijeengareii der
vereischte kundigheden : //slachtoffers van
een wreed en onzedelijk stelsel". Volgens hem,
»vergt de Staat van den onderwijzer iu de
moderne talen liet hoogste, zonder zorg te
dragen voor de middelen om het te kunnen
//bereiken." Deze laatste kan alleen uitwen
dige" kundigheden zic'i toeeigenen, terwijl de
examinatoren, in luttel uren, het jarenlange
strtven moeten beoordeelen. Is het wonder,
dat, aan dit armoedige tafereel de wanhopige
vraag wordt toegevoegd ; kan van zoodanige
//onderwijzers medearbeid aan de wetenschap
worden verwacht?" (blz. G, 7).
Wat, is er ijan deze jeremiade ? Mij dunkt,
indien wij ons plaatsen op den beganen grond,
is het verschiet minder troosteloos. De dood
eenvoudige zaak is doodeenvoudig deze.
De oorspronkelijke wet op het middelbaar
onderwijs ('van '03) kende slechts cne akte
voor moderne talen, omvattend en taal n
letterkunde. In '79, heeft, men deze beide ge
splitst, en voor ieder afzonderlijk eeue akte
(A en B) verkrijgbaar gesteld. Daaraan sluit
zich het examen-programma, dat of een zuiver
grammaticaal, óf een meer literarisch karakter
heeft, al naar gelang men zich vergenoegt, hetzij
de kennis der taal, hetzij die der letterkunde,
tot, oogmerk der begeerde akte te maken.
Eu verder ? Met den besten wil, zou ik er
niets verder van weten te zeggen, want er is
niets verder. Wat er verouderd is, in deze
regeling, verklaar ik niet in te zien, zoomin als
ik bevroeden kan, hoe een examen-couim'ssie
het zou moeten aanleggen, om niet binnen weinise
uren proeven te doen afleggen. Wie taalkundige
beweert te zijn, zal deze zijne vaardigheid heb
ben te staven, gelijk wie als letterkundige zich
voordoet, dit zijn talent te toonen heeft. Welk
verschil er overigens zijn mose, dit punt hebben
beiden met den aspirant-schrijnwerker gemeer/.
Ook in het, mij een onoplosbaar raadsel, waarom
deze aanstaande leeraren, zulke diep
beklagenswaarde slachtoffers van een wreed en onzedelijk (')
niiiiiiiniiiiiimmiiitiiiiiiiiiiiiiMii
iniiiiiiiiniiuii
HllilHlM^
40 cents per regel.
llllllinillllHIIIMIIIIIHIIIllllllllHIIHIIIIIllllllllllillllllllllHHIIIHI
IHIMaJB
KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- en
Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek.
BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan
tie. Leverde sedert 1896 pi. m. "OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratis.
Honderden bewijzen van tevredenheid.
Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN.
Piano- en Muziekhandel
H. RAHR, te Utrecht.
Opgericht 1835.
Telephoon No. 443.
Amerikaansche, Duitsche en
Fransche
PIANINO'S en ORGELS.
Groote keuze in:
IU l K V l A A O \S.
Oude instrumenten worden ingeruild. Repa
ratie n worden in de Fabriek ten spoedigste
uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en
buiten abonnement.
Piano-, Oriel- en Müzietalel
METROOS A KA.LSHOVEH,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en In Hou.
Bepareeran Stemmen Builen.