De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 1 september pagina 4

1 september 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1262 beginnen met te constateeren, dat hoewel uit Indiëafkomstig, door Indische werklieden ver vaardigd, zij toch volstrekt geen zuiver Indisch karakter dragen. En dit kunnen we voorsamelijk hieraan toe schrijven dat zij niet ontstonden uit de be hoefte van den inlander zelf, maar tot gemak van den Europeaan, die ver van zijn vaderland, zich daar in den vreemde ging vestigen en zich wilde omringen met de geriefelijkheden die zijn geboorteland hem geschonken had en die hij hier moest ontberen. TA e i bract ten de schepen der Compagnie hem dan ook de meubelen met hunne gedraaide pooten en kolommen, die voor beelden uit de periode der Renaissance, die in het land der Vlamingen en in Holland de gratie van hunnen tijd ten toon spreidden. En later werden deze meubelen door den kunstlievenden Javaan nagemaakt of liever, geleid door zijn oorspronkelijken smaak, herschapen in voorwerpen, die wel den ouden vorm bewaard, maar door hun wijze van behandelen en hunne gesneden versieringen een geheel eigen cachet verkregen hadden. Zoo zijn dan deze stoelen, banken, kasten, ledikanten, als een verfijnde uitgave, thans in ebben, ijzer en satijnhout, van wat de 17e eeuw in Europa te aanschouwen gaf; maar al getuigen zij dan ook niet geheel van eigen vinding, toch is de versiering over het algemeen zoo kenmerkend van compositie en uitvoering dat zij er niet minder belangrijk door worden. Het snijwerk dat dan voor bet meerendeel zeer persoonlijk van opvatting is, herinnert vaak aan de bloem en bladfriezen die den Boro-Boedoer versieren, diezelfde tot spiralen geworden sten gels, met de regelmatige schikkirg der bladen, de vaasvorm als oorsprong der symmetrische vul ling, terwijl ook de mot-iven zelf eenigszins hieraan verwand schijnen. Verreweg het mooist zijn de meubelen die van het prachtig voor name ebbenhout zijn vervaardig 1?waarbij de lichttffekten op het snijwerk en de tal'ijke gedraaide spijltjes en kolommetjes er een bijzondere rijkdom aan verleeneu; van zeer mooie opvatting en bewerking, herinner ik mij hierbij een kinderbedje met tal va i ge draaide of misschien als draaiwerk gesneden pilaartjes, en daarboven een fnesJ3 van geheel open snijwerk; ook vele stoelen, tafels en kastjes zijn voorbeelden van uitstekende bewerking niet alleen, maar vooral van aangeboren kunstsmaak. Dat er ouder dit werk, dat al geen oorspron. kelijk Ind.sch karakter draagt, natuurlijk ook navolgingen van miuder goede voorbeelden zijn, spreekt van zelf, maar daarvoor zouden we de oorsprong dezer meubelen zeer juist moeten kennen, om dan na te gaan in hoeverre de in lander zelf hieraan schuld heeft; trouwens het is nog niet met zekerheid vast te stelleu van wie en van waar deze meubelen eigenlijk afkomstig zijo, en de verschillende musea, die enkele txemplaren bezitten, varieeren zeer in aanduiding van herkomst en oorsprong. Welke vei borgen raadsels hier dan ook nog op te lossen vallen, op zichzelf beschouwd, zijn zij als proeven, van onuitputtelijk geduld, volharding, zeldzaam groote vaardigheid en niet te miskennen kunstgevoel; en vertegenwoordigen hierdoor alle eigenschappin die de bewoners van onzen archipel zoo juist teekenen. Een enkele opmerking betreffende de Nederlandscbe proeven van batikken mede ter ten toonstelling aaiwezig, wil ik hier nog aan toevoegen Allereerst, dat het mij toeschijnt geen gelukkig denkbeeld te zijn geweest, naast die superieure voortbrengselen onzer koloniën, de proeven met een zelfde procédéhier te lande te fxposeeren. Ik weet wel dat er geen deukbeeld van eeoige vergelijking aan ten grondslag ligt, maar naast elkaar geplaatst, gaat men onwillekeurig tot beoordeeliug van het een in verband met het ander over, wat zeer zeker ten nadeele der Hollandscbe proevin moet uit vallen. Een tweede bezwaar tegen het gebatik" ten onzent, lijkt mij, het teveel voorop stellen van de wijze van bewerken, ik zou haast zeggen het mode" worden ervan. Als een boekband, een gordijntje, of iets van dien aard n;et ge batikt is, ziet men het onwillekeurig dikwijls aan als nog zijn tijd ten acuter, wat misschien oorzaak vindt in de stichting der batikfabrieken hier te lande die hun kunst'producten wijd en zijd de wereld inzenden als het modernste wat er bestaat, en waarbij juist, in tegenstelling met wat het zijn moet, aan het procédé, boven het onderwerp zelf,de voorrang wordt geschonken. Zeer zeker is het een uitstekend procédé; maar vóóralles komt toch de versiering zelf in aanmerking, die in hare opvatting dan weder afhankelijk is Van de wijze van bewerking. Ik zeg dit niet als direct van toepassing op het hier geëxposeerde, daar we hierin natuurlijk alleen, een studie naar goede kleuren moeten zien; maar de geest des tijds doet dikwijls mooie beginsels een leelijke bijsmaak krijgen, als zij worden overgenomen door hen, wier opvatting van kunst en schoonheid, zich niet zuiver afscheidt van wat naar reclame en modezucht riekt. II. W. P. Jr. In het Weekbl. 18 Aug. Tentoonstelling Oost en West I staat abusievelijk vermeld, als zou de wazigheid der patronen van de sarongs uit de collectie prof. Weber, ter Indische tentoon stelling, door ikatten" verkregen zijn. Mededingen. Het plan bestaat, weder een tentoonstelling van fraai druk- en bindwerk te houden, waar toe verschillende typografische vereenigingen zich reeds hebben aangesloten. Het is te hopen dat deze tentoonstelling, vóór alles nu eens niet uitgaat, van zuiverheid en accuratesse, hoewel dit natuurlijk mede vereischten voor goed werk zijn; maar hare aandacht vestigt op datgene, wat getuigt van goeden smaak en ernstig overdenken. Misschien zijn oude specimen ter leering hier dan wel aan toe te voegen, want zoo wel binder als drukker (hier samengaande met zetter in de bedoeling van hem aan wien het inwendige van het boek is toevertrouwd) laten zich tot dusverre nog allen leiden door als het hoogst bereikbare te stellen, de geraffi neerdheid der afwerking, zonder te rade te gaan met verdeeling, verhouding, versiering enz. enz., wat ons juist van oud druk- en bindwerk zoo'n prettigen indruk geeft en hiervoor zoo kenmerkend is. De school voor kunstnijverheid te Haarlem, waarvan we meermalen kunnen lezen, hoevslen weder gebruik maakten van hare rijke bibliotheek en met welke belangstelling de daar onderwezen vakken gevolgd worden,heeft thans aan haar leer plan een afdeeling voor beeldhouwkunst toege voegd ; in het bijzonder figuratieve beeldhouw kunst. De leider dezer afdeeling schynt blijkens de berichten in de dagbladen, en een uitvoerige biografie in de Oprechte Haarlemmer, waarbij 's mans portret en specimen, van ongewone bekwaamheid. HU verwierf vele diploma's, de heer Loffelt vermeldde eervol zyn arbeid, wat wil men nog meer. Als de man zich zelf door deze voorbarige loftuitingen nu maar niet een Rodin gaat denken, en gedachtig blijft aan wat de Oude Heer Smits zegt in Le Saltimbanque: «Menige beitel moet verstompen en menige hamer verbreken, eer men als kunstenaar in welk vak ook, tot iets komt." De ly'st der periodieken die ons door woord en beeld op schoonheid van vroeger en thans wjjzen, is weder met een vermeerderd. Te Londen bjj Sampson Low, Marston & Ca., verschijnt den len P.iptember, in een omslag van Byam Shaw, The Cmnoixeur, a magazine for collectors Zooals uit de titel reeds bljjkt is de bedoeling tot gids te strekken voor hen die kunstvoorwerpen, prenten of kunstverwante zaken verzamelen en als zoodanig bevat deze eerste afdeeling dan ook behalve een artikel over de verzameling van sir Charles Tennant, bydragen over Colour-prints, Gsm-coüecting, Book collecting, old oak, old lace, hal l mar kg on silver e. a., verduidelijkt door tal van reproducties en zwart en kleur. Een overzicht van de belangrijkste veilingen van schilderyen, prenten, boeken, meubelen, zilverwerk enz , geeft tevens een noteering der pry'zen, waardoor men zich dus eenig denk beeld der waarde van sommige dezer zaken kan vormen, terwijl men nog vermeldt vindt wie de nieuwe eigenaars der zeldzaamste specimen geworden zjjn. De prgs van dit maandschrift, een schilling, brengt het binnen veler bereik, daar het ook voor niet-verzamelaars, zy die alleen belang stellen in de schoonheid van voorwerpen uit vroeger tijden zonder tot bijeenbrengen eener collectie hiervan te kunnen of willen overgaan, vele goed-geslaagde reproducties bevat. Voor hen die steeds wachten met het be zoeken eener tentoonstelling, tot zij eindelijk gesloten is, om dan te zeggen: >nu had ik er juist heen willen gaan", zy hier medegedeeld, dat de Indische tentoonstelling in het Stedelijk Museum nog slechts gedurende de maand September geopend blijft; vooral de zoo compleete verzameling van 1UH is een bezoek overwaard. R. W. P. JK. De Zwerver." De heer W. O. J. Nieuwenkamp, de ook aan de lezers van h«t Weekbiad welbekende artist, heeft zich vóó- eenige maanden een drijvsnde woning gebouwd, die haren naam, de Zwerver, volkomen verdient. Van buiten is er niet veel bijzonders aan te zien; van binnen vindt de verraste bezoeker eene reeks van grootere en kleinere vertrekken, woon kamer, eetkamer, atelier, slaapkamer, kenken enz., en op allen heeft de kunstenaar den stempel gedrukt van zyn artistieke individua liteit Geen wonder, dat de Z voer oer, die thans te Edam ligt, veel beky'ks heeft, niet het minst onder de schildersbent, die j larlijks van verre naar de oevers onzer Zuiderzee trekt. Een paar van die kijkers, Duitsche schilders, werden zoo groote bewonderaars van de Zwercer, dat zy den heer Nieuweiikamp hebben opge dragen, voar hen twee op geheel dezelfde wijze ingerichte woonschepen te maken. Deze dupli caten van de Zwerver zullen, al» het origineel, op de werf »de Vlijt" aan de Oude-Wetering, onder leiding van den heer Nieuwenkamp worden gebouwd. Eene uitvoerige beschrijving van dit woon schip, door den heer J. H. Rössing, met illustratiën van dfn heer Nipuwenkarnp, is gegeven in Eigen Haard van 20 Juni 1.1. Tentoonstelling te Dusseldorf. De heer E Gans deelt ons inede, dat in een dezer dagen gehouden bijeenkomst met de commisbie van de «Tentoonstelling van Handel, Nijverheid en Kunst'', die in 1!»02 te Dusseldorf zal worden gehouden, de directie der Nederl. Kiosken-Maatschappij als vertegen woordigster hier te lande is aangewezen. Baüel. Lorrs COUPERUS. Baüel. Amsterdam, L. J. Veen. Een sproke van Medelijden.... Of: een sproke van Hoogmoed. ... Zou een van beide de verklarende ouder-titel kunnen zijn van het fantastisch episch prozagedicht dat Couperus, de fantazie-rijke, ons nu weer gegeven heeft ? Of een derde: sproke van Verlangen. . .. Verlangen naar wat hoog boven ons is, buiten het bereik der stervelingen, wien toch niets te moti!ijk lijkt. Verlangen naar het onbereikbare : door alle eeuwen heeft de men;ehheid het ge voeld, en de verbeelding van enkelen heeft er een vorm aan gegeven. Zij liet de kinderen van Sem een toren bouwen, welks opperste in den hemel zou rijzen; zij liet de reuzen den hemel bestormen, berg op berg, Ossa op Pelion stapelen in hun vermetelen hoogmoed. Maar het falen bleef onvermijdelijk. 't Zal wel een kenmerk van den echten dich ter blijven, dat hij schatten ontdekt waar de gewone mensch achteloos zijn Wfg g«at. En zoo heeft Couperus in die eenvoudige woorden, aan het streven van Sem's zonen gewijd iu het boek Genesis, een mijn ontdekt, waarin hij zijn fantazie maar aan het werk behoefde te zetten om er wonderen van rijkdom aan te ontwoekeren. De eenvoudige vermelding van het fantastische feit, zoo nuchter-naïef, of de schrijver der oud heid bet meest gewone gebeurlijke constateerde, wordt uitgebreid tot een breed verhaal, waarin de schrijver, vrijmoedig van het feitelijke af wijkend, toch in hoofjzaak het gegeven getrouw blijft. Maar alle beperkingen vau tijd en plaats vallen weg. 't Is niet meer een bepaalde stad, gebouwd door een zeker volk in een vermoed tijdperk; alles verbreedt zich tot een algemeen zinnebeeld, passend in alle eeuwen, omvattend het geheele streven der aardelingen in hun ver houding tot wat zij boven zich wanen en be reiken willen. Er is in dit verbeeldings-werk van Couperus iets grootsch', dat het verheft boven Psyche en Eidessa. Zijn proloog en epiloog herinneren aan het boek Job en aan Goethe's Faust. Het zetten van het eigenlijke verhaal tusschen deze beide stempelt het geheel tot iets zeer biionders, waar ik straks nog op wijzen zal. Vooreerst is het voldoende niet te vergeten dat de goden, de zonne-god Baal en de maanblanke Astarte van uit hun hoog verblijf dit zagen: »Als vier, vijf gladde keien, door een spelend kind op elkander geplaatst, rees in het midden van een rozige kom ... iets als een toren, een monument, een speelgoed, of een kind een pooze gespeeld had, in een ronden kuil van zand." Dat was goden-standpunt. Nu omlaag. Maar laat ik nu toch voor alles vooropstellen dat, als ik moeite doe iets uit den inhoud van dit verbeeldings-werk mee te detlen, bet, mee gedeelde noodwendig in niets erop lijkt, 't Kan hoogstens iets zijn als een signalement, waarin eenige bizonderhedea van een gelaat worden meegedeeld, maar dat niet kaïweergeven wat juist het karakteristieke van het gelaat is: de uitdrukking, htu rezultaat van tal van niet te omschrijven bizondere verhoudingen. In die expressie ligt, evenals bij een gelaat, ook bij een kuustweuk de bekoring, de schoon heid, en het is er ergo niet van te scheiden. Van die expressie hangt de indruk af, maar ze is niet te bepalen naar de uiterlijke kenteekenen, waarnaar het werk gesignaleerd kan worden. Na den proloog in den hemel komen we op aarde. Daar zien we Cyrus, den jongen piias uit een geslacht van herdersvorsten. Cyrus is niet tevreden met het eenvoudige leven daar tusschen de kudden zijns vaders. Hij ziet van verre Babel, en 's nachts hoort hij het lok kend zingen der sterren, die hem roepen om op te stijgen tot hun heerlijkheid. Dit wordt hem te machtig en van de eenzame bergen, waar hij in de verte den machtigen bouw zich ziet verheffen van groote cubussen op cubussen, zich stapelend tegen den horizon, daalt hij af naar de vallei waar Babels grondvesten zijn. En hoe nader hij komt, hoe breeder de stad zich voor hem uitstrekt, een onafzienbaarheid van terrassen, elk als een trapirede voor den grootschen torenbouw. Cyrus was gegaan, gelijk zoovelen, die zélf hun weg imar het voor r,èu hoogste kiezen, ??gevolgd door den vloek van zijn vader en zijner moeder wanhoop. En nu is hij genaderd tot d i stad, //waar de dynastieën der Bouwmeesters bU-veu vol hoog moed en moed, en geslachten van slaven bouwden voort aan deu Bouw, in erfelijke slavermjen onder der Meesters erfelijk bevel." Ontzag werd in hem wakker voor dat, werk van eeuwen, waarvan hij nu d<> voortdurende wording rondom zich zag; tiii; hadden de menseden gedaan en de voorvaderen ven de menschen. Hel, gewoel omwikkel ie en ver warde hem. Te dicht was liij nu den Bouw genaderd om de oorspronkelijke I lee te blijven zien. Maar uit dat gekrioel van rnillioeuen ruischte iets, iets nog nooit door hem ^^nouid, en niet te overstemden door de ruiscvt:, de harpen der lokkende sterren, ruischtc een vreemde kreunende klac'it . . . Die k;ac:it zal hij blijven hoor n van nu af, aldoor, zooals ieder die eens dit; klacht hoorde . . . Hij begiut Babel op te paai:, mee met de talloos velen die omhoog dringen eu tusschen wie hij zich schrap zet en zijn recht uitschreeuwt om ook op te klimmen. Maar zijn tt m werd niet verstaan, //liet, scheen of niemand d<n ander ve-rstord . . . Allen schreeuwden luid door elkaar, in een heftige opw:nit;ug van nijd en misguuuing." Mannen en ook .. . vrouwen. *In het. dicntc gedrang schreeuwden, zij elkaar in de ooren, nijdig betuigende, overtuigd van haar eigen meeuiug." IS1( clits een enkele maal verstonden twee taalgenooten elkaar en spraken elkaar toe met den naam : broeder. En toen alleu samen, velen gcgeeseld, enkelen vrijviliig een log //karregevaarie'1 irokk.cn en voortdrongen de straattreilen op, toen schreeuwde ook Cyrus mee en trok met de dolzinnige menigte aan de kabels om den Steen te docu rijzen. Dau vervolgt hij weer zijn tocht, altijd stijgend. Eu hij ziet de Bouwmees'ers die aan welberekenile sttlsels van reuzenketens eu kabels de reuzenkuhieken harmonisch did.-u rijzen en opstapelden tot torenende architecturen." Dan ontmoet hij Myrr! a, een priesteres van Astarte, A yrrha, die Cyrus httKrijgt eu met hem wil opklimmen naar hit viirde terras. Eu me', Alyrrha luistert hij naar ''eu wijsgeer, die wil uitrekenen hoe hoog B&ii! troont eu hoe lang 't nog duren ?al eer ze hem bereiken. Maar dat verveelt Myrrlia, die Cyrus l aar wijsheid wil toonen en, nu, zwierend aar Teht blauw hemd eu uuitend met »vooru'.tgestokeu lippen, als een klein rood besje" een vreemde melodie, begint te dansen een der ir.ystenën van Astaite. Cyrus zou willen begrijpen dien dans tegelijk met de woorden des wijsgeers, willen combiueeren die tweeërlei soort van wijsheid maar hij begreep geen van beide. Wat hij wél bemerkt is dat de sterreu niet meer schijnen en niet meer zingen, als de wijsseeren lallen eu als Myrrlia dunst. .. Dat is de eerste Babel-wijsheid, door Cyrus geleerd. Hij leert haar met de ervaring der ontwijking, als Myrrha in een //lage dompige feesthal" de armen om zijn hals slaat eu hem zoent tu bedwelmt. Bij 't ontwaken is Myrrha weg, en dwaalt hij alleen voort, moede en somber. Hij begreep niets, niets van Babel, niets van zij u terrassen, zijn Bouwers... eu nog miuder begreep hij zichzelven." Dan ziet hij de Bouwmeesters, en hij bewon dert ze. Maar hij heeft ook hun slaven gezien, eu dier ellende en hij vraagt, zich af, of die Bouwmeesters dan alleen maar p<ien, in hun verlauseu om het hoogste te bereiken, en of ze nooit neer zien : of zij alleen atn de goden denken en niet aan de //tenscAen. Eu aldoor, a! bewondert hij de machtige systemen, waarlangs de B.iuw zich optorentl aldoor hoort hij die vreemde klacht, die blijft ruischcu voor wie eens ze hoorde .. . Hij loopt, verder en wil meewerken. Maar trotscli wijst een Bjuwrneesier hem terug, a! is hij een prins die vau 't gebergte komt, wijst een priester hem terug, wijst een wij.-geer Lem terug. . . Eu als hij eindelijk vau al deze hoogmoedigeu zich afwendt eu tot een slaaf zich keert, een oude, magere, half lam gegeeselde slaaf' die nog nooit anders deed dan arbeiden aan den BJUW, dan treft het hem hoe deze niet zegt, dat hij Babel bouwt. Eu meer siaven ziet hij, en over deze heerscheu de Ouder-bouwmeesters, ruwe, hardvocbtigei), die Cyrus veel geld willen geven als hij voor hen de slaven zal ranselen, omdat hij jong en sterk is. Nu wordt het Cyrus te machtig. Hij begint de klacht te verstaan die zoo vreemd om hem ruisciit dag eu nacht, en als de Onder-bouwmeesters hem hun geesels toevertrouwen, dan laat hij die neerkletteren en striemen op hun eigen schouders en lenden, dat ze het uitgillen, en hij bevrijdt de slaven die hij geeselen moest. Dit brengt hem in aanraking met het Gezag. Met het Gezag dat recht uitoefent in Sabel. En het doet in naam van de Majesteit, die het in ongenaakbaarheid verre houdt in het onpeil baar diepe paleis : de Majesteit, het argelooze kind, dat niet weet wat medelijden is ... Het Medelijden zal het leeren kennen volgens de oude profetie door een die van verre komt als een arend, maar zijn hart zal zijn als een duif." En die vreemdeling in Babel zal het noodlot worden van het Oude Gezag, dat hy wor gen moet op bevel van de Majes'eit zelve. Maar hij zal ook het noodlot worden van het argelooze kind, als het zich met hem waagt buiten de poor ten van het paleis, waar 't Gezag dood ligt achter den troon, nu het Medelijden er verstaan werd. 't Zal sterven, nog v<5or net ooit de verschrik kelijke klacht heeft gehoord, die Cyrus geen rust laat, vooral niet nu het hem is of met dat vorstelijk kind ook zijn hoogmoed ge storven is. Want nu zingen de sterren hoog boven Babel vergeefs het lokkende lied tot zijn dooden hoogmoed. 't Wordt hem zóó bang of het reusachtige Babel-Bouwwerk op zijn bor t ligt als een onafwendelbare nacht-obsessie. Hij weet niet meer of hij stijgen moet naar de zonne-hoogten, of dalen tot de miliioeneu, wier klacht oprijst aldoor, hem roepand.... Zoo vindt Idonia hem, Idonia, het heerlijkmooie evenbeeld der hooge Astarte, Idonia, die in schoonheid haar vreugde zoekt boven het streven der millioenen: Idonia die wé', maar toch zich verlustigt in het schoonheids-spel der Illuzie: Idonia, de egoïstische zotkster van alleen haar eigen genot in-schoonheid.... Haar bekoort Cyrus, om het mooie van zijn naïef geloof en zijn naïef getwijfel, van zijn dweepzucht en medelijden, vau zijn hartstochte lijkheid eu weedom. Zij heeft hem lief uit een gril, en zij zal hem inwijden in haar schoonueiis-leven, hoog boven dat armzalig gedoe daar beneden, maar tevens zal ze zich het wreede genot gunnen hem te ontgoochelen, hem de kleinheid van Babel te doen zien, de nietigheid en bedrieg lijkheid van bouwmeesters en priester is en wijsgeeren. ... Zij zal hem laten zien dat niets de de moeite waard is om voor te leven, dan het genot der schoonheid hoog hovende millioenen. En een wijl bekoort ze Cyrus, bedwelmt ze hem door de heerlijke schoonheid van haar wezen eu van de o ngeving waarin zij verwijlt, door haar Goden-lust om hoog boven alles te stijgen op deu Toren die op haar bevel groeide als een lelie-stengel hemelwaarts. Zij vreest niet Baai's vuur. Zij lacht om de bangen beneden haar. Haar deert het niet dat millioenen lijden om haar genot te geven, dat haar toren rijst iu het bloed van milliardea. Zij wil Cyrus ontrukken aan zijn medelijden. Hij uiott muteren naar de sterren, niet naar de klacht vau beneden. Zij voert hem hooger en hooger. Eu Cyrus volgt haar en ziet van de verhevenheid hoe klein en nietig Babel is, en hoort hare lokstem om haar god te zijn iu Imar paleis. Hij ziet de kleinheid van alles daar beneden: ook vau de '.ielen der bouw meesters, der priesters en wi^sgeeren.. . . Maar hij ziet, ook hoe daar mdlioenen handen zich smeekend strekken omhoog, handen van wie lijden, zich saamvoegend tot een wolk die op stijgt, een wolk van milliarden banden //die rijzen naar ooven, krampviugercn om iets van genade, om iets vau ons goddelijk medelijden." Hij k au niet met Idouia gaan m haar hoog verheven schoouheid.-.-paleis, hij worgt haar, zooals hij den meedogeloozeu d.enaar der Majes teit, geworgd heeft. E a dan . .. daalt hij af tot de millioenen.. . . En Astarte, nu ziet de Epiloog weer uit goden-hoogte die eerst, spotte niet de mer:schen om hun groo*-doen, wier lach, door de lichte hemelwelven Baal tegenklouk, ziet haar uitverkoren zoon dalen, met open handen, met open ziel. . . . //Als een purperen anemoon is er een nieuwe menischelijkheid ontsproten op het harde grauiet van Babel's hoogmoedige treden : Baal, er blojit het Medelijden." Zoo roept, Astarte, en haar tranen druppen bedauwend op Babel. 't Zal niet noodig zijn de symboliek van dit werk nog nader te verklaren. Wat ik er in gevoeld heb, trachtte ik iu het bovenstaande weer te geven. Miatchieüvoelt een ander iets anders, een derde nog weer iets anders, eu hebben wij toch alle drie gelijk. Dergelijke kuust is ten deele als muziek. Ze kan verschillende, maar toch iu hun iuuigste wezen analoge voorstel lingen suggereeren. Als muziek is dit proza-gedicht van Couperus. Het ruischt met wónder-bekoorlijke melodieën om ons. Een hoofd-motief dat telkens terug komt en telkens weer onderbroken wordt door audere motieven, maar alle samenwerkend tot ten groote harmonie. Hij heeft hierin weer op schitterende wijze getoond wa' een kunstenaar hij is. Want Babel is een groot-ch werk. Mijn vriend Nttscher heeft, in Veen's Nieuws" over Babel schrijvend, gewezen op den cirkel gang van Couperus' kunst. ik zou dat willen amendeeren, en zeggen deu spiraalgang. Want al keert zijn kuust na zekeren tijd iu deze zelfde sfeer terug ze stijgt. Eu wie Babel vergelijkt met Pt.yche en met Couperus' gedichten, zal nog iets anders ervaren. Namelijk dit: dat de schrijver daarvan nog niet de roeping gevoelde een Cyrus te scheppen die Idonia worgen zou. Eu aai ook geeft een bizondere bttetkenis aan Babel. W. G. VAX NUUUUYN. Holland und Dcuischlaud. Wandlungen und Vorurtheile. Antriturede von dr. E. E. KOSSMA.NN, Privatdocent an der Universitiu Leiden. (Haag, l'JOl) blzz. 38. Le ineiHeur moven de mauquer son but, c'est de Ie dépasser. Had de schrijver dezer duitsche oratie, aan dien franschen regel ietwat meer aandacht gewijd, hij zou de schier belachelijke wanverhouding, tusschen het doel, dat hij Lastreeft, eu de middelen, die hij bezigt, vermeden hebben. De stelling, door den schrijver verdedigd, luidt : aan de moderne philologie komt een universitaire leerstoel toe. Voor die stelling pleit veel. Vooreerst, de ontstentenis vau iedere reden om de moderne, bij de klassieke philologie achter te stellen. Philologie is de wetenschap, die ons de beteekeiiis van een letterkundig kunstwerk tot volle bewustheid brengt. Dat die wetenschap, noch wat, voorwerp, noch wat inhoud, noch wat omvang, noch wat zakelijke waarde betreft, met de geschriften der Ouden afgesloten is, schijnt zoo klaar als de dag. Om eene rede van Cicero te verstaan, wordt eeue zekere vorming vereischt. Niet minder echter, om te vatten hoe Lessing den pastor Goeze afstraft, dat het zijnweleerwaarde groen en geel voor de oogen wordt. Ja zelfs, al hoed ik mijn kleinen klassieken schat met overgroote jaloerschheid, moest ik kiezen, met alle geweld kiezen, eer zou Cicero, dan Lessing worden opgeoffsrd, par Ie temps qui court. Landvoogden als Verres, of samenzweerders als Catilina beginnen tot de zeldzaamhden te behooren. De Goeze's echter vindt men nog heden ten dage. Dat goed teelt voort. Dit alles spreekt als een boek. Ook is het duidelijk, en dit ten tweede dat voor de beoefening der ware, werkelijke philologie oud of nieuw merk de universiteit de aan gewezen plaats is. Daar is de rustige atmosfeer, daar de breede onderlaag, daar het veelzijdige aansluiticgspunt voor deze, gelijk voor iedere, wetenschap te vinden. Dien welcadigen invloed ondergaan docenten en disceuten: genen, door de toewijding, die gtëischt, dezen, door de vrucht, die geoogst worden kan. Op eene wetenschap zich toelegg°n, kan ieder, overal. Wilt gij haar echter in vollen luister zien schitteren, dat heeft zij een academischen zetel van noode. Maar, laat ons dan, morgen aan den dag, katheders voor moderne philologie gaan oprich ten ! Zacht wat, er zijn ook bedeukingen, en niet zoo heel luttele, naar het voorkomt. Voor eerst wederom, een ietwat nuchtere vraag : dat ge begint, zie ik wel, maar, eilieve ! waar eindigt gij ? De oneindige wetenschap speciali seert zich eindeloos, en het kenmerkende van dit beloop is, dat ieder harer onderdeden, zelfstandiglijk, rang en zitting te midden zijner verwante voorgangers begeert. Natuurlijk, want de wetenschappen, uaar hoofdstam en vertak king, dienen elkaar, niet als slavinnen, maar als zusters. Het ideaal zou zijn, dat de universiteit eene ware choreeg der Muzen statigen optocht, in heel zijn stralenden glans, bijhou den kon. Doch ziet, en dit wederom ten tweede zij zijn vrij in haren wiekslag, door het onbe grensde luchtruim, de hemelsche godinnen. Wij, niet. Ons kluistert de nijdige begrensdheid onzer middelen, om dien hofstoet, zijner waar dig, te gast en te waardschap te ontvangen. Wij mo.ten passen en meten, om met het academische staatsbudget rond te komen. Wij moeten de sociaal-democratifche leugen te lijf, die, om den klassenstrijd aan te vuren, algemeene kosten, door individueele kweekelingen deflend, de honderden guldens van het hooger, valschelijk plaatst, tegenover de tientallen gul dens van het lager onderwijs. Wij mogen de opvoedingskosten der doctorandi niet hooger opvoeren dan noodie, en in overeenstemming is met, onzen wetenschappelijken rang. Wij hebbeu te letten op de eischen van andere takken van staatsdienst, en te zorgen, dat de evenredigheid niet verbroken worde. On kort te gaan, de bloot ideëele wenschelijkheid moet, goedschiks of kwaadschiks, door ons worden getoetst aan tal van overwegingen, waaronder die der nut tigheid, wel de meest barale, maar tevens de minst ontwijkbare is. Met al deze beschouwingen, bemoeit zich de duitsche redenaar niet. Hij plaatst zijne stelling in het blauwe luchtruim, en zich op een wolk, van waaruit hij, statiglijk en fhr, een blik op dit ondermaansche werpen kan. Nu is het allerminst verwonderlijk, dat de dingen er al heel singulier en vreemd beginnen uit te zien. Zoo ontwaart hij examencommissies, die een verouderde wet, door wetenschappelijke vertol king-, pasklaar maken voor het noodwendig peil van den onderwijzersstand. Hij ziet de gedaag den voor deze commissies zwoegen, onder de pogingen om hare eischen te bevredigen. Hij acht hen, die »zuur verworven geld eu levens kracht" besteden, tot het, bijeengareii der vereischte kundigheden : //slachtoffers van een wreed en onzedelijk stelsel". Volgens hem, »vergt de Staat van den onderwijzer iu de moderne talen liet hoogste, zonder zorg te dragen voor de middelen om het te kunnen //bereiken." Deze laatste kan alleen uitwen dige" kundigheden zic'i toeeigenen, terwijl de examinatoren, in luttel uren, het jarenlange strtven moeten beoordeelen. Is het wonder, dat, aan dit armoedige tafereel de wanhopige vraag wordt toegevoegd ; kan van zoodanige //onderwijzers medearbeid aan de wetenschap worden verwacht?" (blz. G, 7). Wat, is er ijan deze jeremiade ? Mij dunkt, indien wij ons plaatsen op den beganen grond, is het verschiet minder troosteloos. De dood eenvoudige zaak is doodeenvoudig deze. De oorspronkelijke wet op het middelbaar onderwijs ('van '03) kende slechts cne akte voor moderne talen, omvattend en taal n letterkunde. In '79, heeft, men deze beide ge splitst, en voor ieder afzonderlijk eeue akte (A en B) verkrijgbaar gesteld. Daaraan sluit zich het examen-programma, dat of een zuiver grammaticaal, óf een meer literarisch karakter heeft, al naar gelang men zich vergenoegt, hetzij de kennis der taal, hetzij die der letterkunde, tot, oogmerk der begeerde akte te maken. Eu verder ? Met den besten wil, zou ik er niets verder van weten te zeggen, want er is niets verder. Wat er verouderd is, in deze regeling, verklaar ik niet in te zien, zoomin als ik bevroeden kan, hoe een examen-couim'ssie het zou moeten aanleggen, om niet binnen weinise uren proeven te doen afleggen. Wie taalkundige beweert te zijn, zal deze zijne vaardigheid heb ben te staven, gelijk wie als letterkundige zich voordoet, dit zijn talent te toonen heeft. Welk verschil er overigens zijn mose, dit punt hebben beiden met den aspirant-schrijnwerker gemeer/. Ook in het, mij een onoplosbaar raadsel, waarom deze aanstaande leeraren, zulke diep beklagenswaarde slachtoffers van een wreed en onzedelijk (') niiiiiiiniiiiiimmiiitiiiiiiiiiiiiiMii iniiiiiiiiniiuii HllilHlM^ 40 cents per regel. llllllinillllHIIIMIIIIIHIIIllllllllHIIHIIIIIllllllllllillllllllllHHIIIHI IHIMaJB KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Leverde sedert 1896 pi. m. "OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratis. Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. Telephoon No. 443. Amerikaansche, Duitsche en Fransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: IU l K V l A A O \S. Oude instrumenten worden ingeruild. Repa ratie n worden in de Fabriek ten spoedigste uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Piano-, Oriel- en Müzietalel METROOS A KA.LSHOVEH, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en In Hou. Bepareeran Stemmen Builen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl