De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 8 september pagina 2

8 september 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1263 Macalester Loup als Beschermengel. Het heeft iets van een incident in de Pers. Du nieuwe redacteur van Het Vaderland heeft, ruir nichts dir nichts, na een foutieve mededeeling van hetgeen wij geschreven hadden, ons van »boderalooze oppervlak kigheid" en «schromelijke onbillijkheid'' beschuldigd. Wij hebben hem daarop in ons vtuig No. ernstig, maar sine ira et studio beantwoord en nu verschijnt daar zoowaar de heer Macalester Loup met een groot blinkend zwaa'd, om als een belcedigd vader zijn zoon te bescher men, n ons een kopje kleiner te maken. Ah, die journalistieke vaderliefde! M ij ti beste kerel, zoo hooren wij hem tot zijn opvolger zeggen: »'t is misschien voor een jeugdig journalist, die van een ZOD hoogen oome in de journalistiek een dergelijke afstraffing krijgt, een eenigszins moeielijke taak om die te beantwoorden, gelijk zij verdient''... daarom kom t A' je een handje helpen. 't Spreekt van zelf, toen wij die woor den verstaan hadden, begonnen wij niet zonder angst op de bewegingen van dien wreker der onschuld te letten, Eén houw met zijn wapen, en wij waren er mis schien geweest! Maar eerlijk gezegd: het viel nog al mee. Hij wendde zich tot ons en sprak: wat dat j on ge mensch daar gezegd heeft, is eenvoudig waar. Gij zijt bodemloos opperliakkit/ en schromelijk onbillijk. De reek sen vau artikelen, die ik van u gelezen heb, waarin stegen nagenoeg alles wat de liberalen hebben gedaan, wordt te velde getrokken" ik zal er nu maar geen een aanwijzen, wint dat kan van mij op mijn hoog standpunt niet gevorderd wor den maken dat ook »ik geen beter woord weet om uw bedrijf te karakteriseeren." De gi ieven, die gij tegen het stukje in 't Vaderland aanvoert »komen mij voor wei nig om het lijf' te hebben." Toch wel iets dus ? vroegen wij bescheiden ; maar hij ging voort. Als gij na zooveel kritiek op de liberale partij te hebben uitgeoefend, nog duif L /f-r^t-n, niet ontkend te hebben dat die party nog iets anders deed dan het bev<joi'<ieelen van coterie en het- jagen of doen jagen naar baantjes . . . jokt ge een voudig. Hier is van onze zij »geen onware voorstelling" Beweert gij dat de liberale partij in haar lang leven nog wel eens iets anders heeft verricht a is geen, en »onkeleu'' zijn niet meer dan n. Dat telt dus volgens mijn rekenkunst niet mté. . . Hoort ge, 't ia zoo, ik zeg het u. En met uw meeste andere grieven tegen 's joiikmaiis schrijven, staat het even zoo gestold. Niet met alle dus, wilden wij in 't midden brengen educh de zwaard drager «prak door. »Maar genoeg daar van." En zoo ge nog niet tevreden zijl, zal hier mijn opvolger in eigen persoon, die u fil voor een leugenaar en volksmisleid'.-i heeft uitgemaakt, wel verder te woord staau . . . altoos onder mijn bescherming. "Want dit heb ik u te zeggen, ge schrijft heei >;;«rdig, bijtend, gf-estig, amusant, in den bekenden trant, die u zooveel lezers bez.jrj.rt,'' maar ge zijt bodemloos opper vlakkig en bijster onbillijk, en daarom hebt gij gei: n i echt, al wordt ge ook nog zoo door dat joiikmensch mishandeld en uitgeschol den, iemand ter wereld, hem of zelfs niijn jeugdigen vriend te wijzen op den ernst van heu journalisten-bedrijf, zonder u zelf schuldig te maken aan een zelfver effingen zelfver bi inding, die alles behalve alledaagsch zijn. Want onthoud dit wel en de groote Loup gaf zich moeite om zijn blinkend wapen, waarvan het lemmet wat omkrulde, in de schtète duwen, ik weet dat deze jonkman geen lesje van u behoeft Daarop keerde hij zich voor goed om; omhelsde zijn opvolger ... en liet mij aan mijn lot over, niet niets anders ter waarneming dan hoe !;Ji daar heenstapte . . . met zijn blikken zwaard. V:in <!en nood een deugd makend nu zijn i:(r-.'olger het oude Vaderland geheel en :;i mriten de lijn had gebracht, waarlang-< h- i onder Loup zelf' zich voor! bewoog, e'it hij diens vergissingen als waren , door hemzelf' aan te bevelen mei h .'/e. Nu de menschen het misschien op », .-.-g van V. 131. niet, zouden gelooven, dal "onze ruim twintigjarige journalistische arbeH, r'ie o. m. een doorloopende kritiek op de liberale politiek is geweest, van bodfiiiluo^e oppervlakkigheid en schromelijke onbill'jkhdd getuigde, komt de heer Loup zijn g«zag tot steun van die bewering zetten, en ronder ook maar een schijn van een bewijs, en met volstrekte wee/loting van elk argiunent door ons gebezigd, ons als zulk een onverlaat aan de lezers van 't Vader land voorstellen. Zoo geheel in den trant van: als ik, Macalester Loup, de gewezen redacteur van het Vaderland, dat zeg, is de zaak uit. Dit soort van geloof op gezag, werd, voor zoover wij weten, tot dusverre in de pers 1 1 iet. verpleegd. Ook de heer M. Loup heeft er, zoolang hij redacteur was, wel zalig voor opgepast, zulke losse stukjes te schrijven als zijn opvolger zich thans veroorloofde, en als hij, om zijn collega te redden, nu ook, na zijn afscheid van de pers, zich ver plicht ziet zelf te doen. Wij zouden, tot opscherping van zijn oordeel hem wel eens willen vragen, wat hij b. v. zou hebben gedacht of gezegd, indien wij bij zijn heengaan aangaande hem in zijn eigen trant hadden geschreven: Wij waren verplicht heel wat artikeltjes van Mr. Mc. Loup te lezen, maar steeds bleek het ons, dat zijn politieke gezichts kring zich kenmerkte door eene buiten gewone beperktheid; wij begrepen al spoedig zij dat hij, zich hullende in de statie van zijn hoofdredacteurschap, nog een zeker aantal lezers wist te vinden, maar dat hij, gewoon, als Macalester Loup, het woord voerende, ter nauwernood eenige opmerk zaamheid zou getrokken hebben voor zijn magere, dorre en droge betoogen; dat hij een persoon was, van wien in de politiek slechts zeer geringe kracht kon uitgaan; die nauwgezet zijn dage! ij k se hen arbeid ver richtte, maar nimmer artikelen schreef, welke het zonde zou zijn te vergeten, en dat mitsdien het volstrekt niet te verwonderen is, wanneer mede onder zijn leiding meteen lam handje, de liberale partij nu reeds in een toestand is komen te verkeeren, enz. enz., zoodat wij het uitstekend vinden, dat hij] van zijn pers plaats is opgestaan, en er ons in verheugen hem nu als Rijks ambtenaar te mogen begroeten, aangezien dezen journalist een soort van degelijk heid is toebedeeld, die hem veel meer, dan als gids te wandelen in het labyrinth der politiek geschikt maakt voor het vervul len van een administratieve betrekking.... Nietwaar, zulk een aanval, geheel zonder noodzaak en dat was zoowel die van zijn jeugdigen opvolger als van hem zelf op ons behoort niet thuis in de pers. Daar moet het zijn: wat beweert gij welke zijn uw argumenten; en dan volge er een ridderlijke kamp.... Naar wij meenen, hebben wij in dien geest steeds gehandeld. Intusschen wij kunnen toevallig nog iets meer omtrent dit incident verhalen dan uit Macalester Loups briefje aan zijn jeugdigen vriend reeds dadelijk den opmerkzame bleek. Een oogje achter de schermen werd ons vergund. Toen wij den man met het blik ken zwaard zagen aftrekken, nam hij den heer v. Blom bij de hand en voerde hem mee naar zijn huis. Daar gekomen ontgespte hij zich, smakte met een iet wat wrevelen trek om de lippen, zijn rinkelend wapentuig in den hoek, en zette zich met zijn makker op de canapé. En daar begon hij: Dat is nu ns, maar nooit weer. Hoor me aan. Na hetgeen ik daar zoo pas in het openbaar heb gespro ken, is een uitlogging noodig, opdat gij u niet ook in mij vergist. Toen ik zei; »ik w"eet dat gij voor de vervulling van uw taak de lessen van den heer Dd Koo niet behoeft," kon ik me alleen zoo uitlaten, omdat ik zelf van plan was u de lessen te geven, die gij zoo hoog noodig hebt. Beschouw voor u zelf, mijn toespraak als niet gehouden ; loop er niet in. Al de eerste woorden: »De persoonlijke aanval m het Groene Weekblad'' werden een voudig door mij gebezigd, om hetgeen gij gedaan hadt te bemantelen. Want heel goed weten we aan wien het publiek denkt, als gij over de politieke artikelen van de Groene spreekt. Gij zijt begonnen met dien redacteur persoonlijk aan te vallen in zijn intellect en karakter dwongt hem dus tot een zakelijk en persoonlijk ver weer. En 't spreekt van zelf, dat nu gij zoo gekaatst hadt. $c en bal terug moest verwachten. Niet omdat (jij het hadt ge daan, want hadt gij zoo iets grofs in een ingezonden stuk in 't een of ander blad geschreven, de redacteur van de Amster dammer zou u wel hebben laten loopen ; neen, maar wijl gij dat u permitteert in een blad, dat bog een fatsoenlijken naam heeft, m. a. w., omdat gij bij de lezers onwillekeurig deelt in de reputatie van een stel man non, die zich die door inspanning en een streven naar eerlijk heid en dege ijkheid verworven hebben. E.'i aan die reputatie zoudt gij. in minder dan geen tijd, grooten afbreuk kunnen doen. Want, hoe ik ook gepoogd heb een doekje voor 't bloeden na de afstraf fing u toe te reiken gij begrijpt zelf'wel, al waren er ook tien Macalesters, ieder voor zich nog tien maal meer beteekeuend dan ik, je vriend, ze zouden met geen mogelijkheid kunnen goed praten, <;at gij u in elke tesatnenvatting van hetgeen de Amsterdammer geschreven heeft, hebt vergist, om op al die vergissingen redeneeriukjes te bouwen, ten opzichte van dat uitvoerig artikel, die kant noch wal raken. Evenmin zou Jen tien Macalesters als brave journalisten, kunnen slagen in eenig betoog, om u het recht toe te kennen, elke redeneering, iedere motiveering van een principieel artikel weg te laten, en den schrijver dan te brandmerken als bodemloos oppervlakkig en schromelijk onbillijk. I i heb wel om uwe lezers gerust te stellen gezegd, dat gij aldus doende, u een waarheidlievend en serieus dagbladschrijver betoonde, maar hier, onder vier oogen, mag ik u niet verhelen, dat is eenvou dig lichtzinnig; oppervlakkig zou ik zeggen, als dat niet een woord was, dat we voor de Amsterdammer moeten bewaren, lichtzinnig... en immoreel. Ja, immoreel: iets waarvan ik mijzelf, gedachtig aan de hooge roeping die de pers heeft te ver vullen, als voorbeeld voor 't publiek, steeds zooveel mogelijk heb trachten te onthouden. Ook was het oogenblik al bijzonder slecht gekozen ; nu de liberale partij juist in een toestand is komen te verkeeren, dien hij haar bij herhaling gedurende twintig jaar reeds had aangekondigd. Gij zijt nog zoo jong, ge kunt dat zoo niet weten als ik, maar diezelfde man zou met recht kunnen zeggen, dat bij al de hervorrninkjes, waartoe wij als liberale partij ten slotte hebben moeten medewerked, wij eenvoudig hem en zijn geestver wanten zijn komen achterna sukkelen ... gelijk wij 't ook in het vervolg zullen moeten doen; want hoe wij er ook de brui van zouden willen geven, tot een herzie ning van de weelderige oude staatshuis houding, tot een bezuiniging op luxe-uit gaven, tot het opruimen van schadelijke instellingen, tot het hervorm ;n van den Staat in een inrichting dis allereerst de stoffelijke belangen der natie helpt bevor deren, komt het toch ... Voorzichtig du?, vriendje. Wilt gij niet telkens op nieuw een mal figaur maken .... zet u niet al te schrap. Denk er om: in het huis van den gehangene spreekt men niet van de galgEn a' ware het dit niet, dan zou ik u toch nog willen waarschuwen, niet op dien weg vojrt te gaan. Geloof rn?, mijn beste, gij loopt door zulke politieke kattebelletjes over zeer ernstige onderwerpen te schrijven, zelf maar al te zeer in den kijker. Laat het u door uwe vrienden of kennissen niet wijs maken, dat gij op die minier hetzij als journalist, heuij als politicus eenig blijvend succes zult behalen; want ieder die maar een beetje verstand en een aasje ervaring heeft ten opzichte van dagbladsc'arijverij, zal, na de lezing van een stukje als uw Politiek besef, in staat zijn uw geestes toestand van dat oogenbliK te doorschouwen en bij zichzelf' zegden: heere mijn tijd, wat gaat het soms daar onbenullig toe in dat brein.?Maar i bonte kraai geeft nog geen harden winter... 't Is nog zoo erg niet, mits ge het laat blijden bij dit cé.ie geval. Misschien is het wel goed, dat gij nu al, zoo dadelijk, in een bui van onbesuisdheid tegen dien redacteur van de Amsterdammer zijt aangebonsd. Gij hebt nu ten minste op eens de waarheid gehoord, die u voor uw verder leven van nut kan zijn. Als gij niet weer eens zoo balsturig wordt en met uw hoofd tegen den rnuur gaat loopsn, kan het nog wel terecht komen. Zoo'n buil geneest heel spoe dig. Maar dit moet ik u met allen nadruk doen weten: indien het weer gebaurt, reken niet voor den tweeden keer op mij. Eenmaal heb ik er mijn corpus?ofcc'.ioon ik als journalist reeds buiten schot ben aan gewaagd, maar een ander maal, ik pas er voor! Bij de overgroote beschei denheid die mij eigen is ik maak me niet graag belachelijk. Le ridicule lite. .. . Na dit alles gehoord te hebben, achtten wij voor ons het incident gesloten. De redacteur van het Vaderland geloove ons, dat wij, na het onze van het geval gezegd te hebben, zijn Politiek Besef" gaarne vergeten en hem vergeven. Hierna béter. Keulen en Aken zijn ook in de journa listieke wereld niet op n dag gebouwd. De twee presidenten Bij h?t aanstaande bezoek van den czaraan frankrijk zullen de president der republiek en de minister-president zeer op den voorgrond treden. Er zullen tal van oili ;iee!e toespraken worden gewisseld, alle natuurlijk zorgvuldig voorbereid en door fie betrokken regeeririgen vooraf nauwkeurig gebikt en gewogen Spon tane uitirgen za! men waarschijnlijk van de hooge wa:trdighei:'!>!>,kjeeders niet te hoeren krijgen. Ei juist .Kar-mi is het niet onbelang rijk hier te vermelden, hoe volgens den ('ri de Pttria welk een prograrn in dien naam ! de boog<te ofti'.sieele p°rsoor'H;kb<nlen in IVankrijk zich bij toespraken en autlieimën plegen trf gedragen. Wanneer een gezant zijn geloofsbrieven in het E'j'séi komt overhandigen, dan zegt Presi dent L)ubtt, terwijl hij zich voor de receptie kleedt, zachij is de rede op, die hij moet hou den eii gaat van tij.i tot tijd r aar zijn schrijhafd, ooi op een stuk papier na te zien, of zijn geheugen hem niet in den steek heeft gelaten. Ais hij dan n t (j -s gekleed en gekapt is, het hreede lint van het, Legioen van Eer heeft omgehangen en zij , handschoenen heeft aan getrokken, gaat hij naar beneden in den grooten salon en volgt gehoorzaam de aanwijzingen van den heer Crozier, den oppermachtige van het protucole, die hem naar zijn leunstoel bre< gt en ai de andere aanwezigen onder onophoudelijke buigingen naar hunne plaatsen links en rechts van den president loodst. Als de lieer Loubet dan gazeteri is, lijkt hij zeer op zijn gemak. In de holte van zijn hand houdt hij het stukje papier, waarop zijn speech is geschreven. 11 ij leest dien nog een enkele mial na. en steekt hem snel in den zak, zoodra hij het begroetingsgeschal der trompetten en het geratel der hofrijtuigen hoort. O.n het even of hij een gezant. een minister, e;;n prefect of een president van een gy.nnasüek- vereenigirg moet aanhooren, luistert hij met h';tze!fje glimlachende en op merkzame gezicht, alsof hij zich buitengewoon interester AÖvoor hetgeen men hom staat te ver tellen. Hoogstwaarschijnlijk echter denkt hij aan ear.sch amlf,;e dingen; hij weet iaimors vooruit, wat men hem zal zeggen. Maar van die onver schilligheid laat hij niets merken. Integendeel, hij tracht teekenen van belangstelling en in stemming te geven, vooral bij die passages, in welke hulde wo^dt gebracht aan de vastheid der republikeinsche beginselen. Da heer Loubet stelt zijne redevoeringen zelf', en doet daarbij zijn best om zich eenvoudig, heldar en correct uit te drukken. Hij heeft volstrekt gaen begrip van de /iaesses der voordracht, van da kunst oin te nuanceeren, om woorden ta doen uit komen en om bij kliekende frasen de stem te verheffen. Hij leest op een eentonige, bijna slaapwekkende manier. Maar daar bij op de voortreffelijkste wyze de kunst verstaat, rede voeringen aan te hooren, voldoet hij aan de eischen van zijn ambt volkomen. Men lette eens op den minister-president Waldeck-R'jusseau, wanneer men het woord tot hem richt. Hij vertrekt geen spier van zijn gezicht. Zijn houding verraadt geenerlei sympathie; zijn blik is vast en onbewegelijk; kaarsrecht staat hij tegenover den spreker en ziet dezen voortdurend scherp in 't gezicht, hetgeen den ongelukkige dikwijls op pijnlijke manier in de war brengt. Hij spreekt gelijk hij toehoort, met dezelf.ie ernstige houding en zegt precies wat gezegd moet worden, zonder eenig effectbejag, zonder eenige poging om rijn zinnen een aangenamen vorm te geven. De prefecten en de ambtenaren weten dit zeer goed en geen hunner zal het wagen, den minister-president met lange redevoeringsn en overtollige praatjes lastig te vallen. Menigmaal bepaalt Waldeck-Rousseau zich in zijn ant woord tot een enkel woord van dank. Als men hem met lange speeches tracht te verwel komen, maakt hy vaak een einde aan den onnutten woordenstroom door den redenaar plotseling eene vraag te stellen, die hem uit hooger spheren" tot de werkelykheid terug brengt. De praatgrage man van het ministerie is de heer Leygues. Hoe langer men hem toespreekt, des te beter; hy kan dan dubbel zoolang ant woorden, en is een virtuoos in de kunst om in mooie zinnen en op indrukwekkenden toon ongeveer niets te zeggen. Jammer voor hem, dat hij bij het bezoek van den czar wel niet aan het woord zal komen. Men verzoekt ons overname van het vol gende, voorkomende in Androcka, Aug. l'JOl, een verzoek waaraan wij gaarne voldoen. Afschaffing van de jacht als vermaak. Wie zal dien eisch te zwaar achten, die zich even indenkt in het begrip : jacht als vermaak, dooden alleen uit lust tot doaden, ja, opzettelijk opkweeken op grooto schaal van soms geheel tamme dieren, ten einde ze op een gegeven tijd uit hunne omheiningen los te laten, op Ie jagen en dan te gaan vervolgen en schieten. Tot voor zeer korten tijd kwam dit «ver maak" nog als een soort «vorstelijk" recht foor in Engeland, waar zelf< op de »staatsbegrooting" een post werd uitgetrokken tot bekos tiging van alles en ieder, noodig voor instand houding van dit vermaak. Maar da »ll >yal Buckhouoda" zyn den weg gegaan die alle wreedheden zullen gaan, zo zijn afgeschaft en begraven in de historie na een zevenhonderdjarig bestaan. De geschiedenis alleen zal nu nog melding kunnen maken van deze lafhartige jijhten op geb.ee! tamme herten, opzettelijk daartoe gekweekt en van hun eenig wapen, hun gewei, beroofd. Jachten gehouden op aan de herten geheel onbekende terreinen, waar ze even van te voren in gesloten voer tuigen zijn gebracht, jachten gedreven toet groote koppels honden en drijvers, uitsluitend uit pleizier tot het aanjagen van schrik en angst, tot het brengen van moord ea dood. Maar dit heteekenisvolle fei.t heeft niet voetstoots in Engeland plaats gegrepen. Jarenlang hebben hutnp.angezmden aldaar den veldtocht teg^n dit treurig machtsmisbruik gevoerd, doch de eer der eindeijjke afschal'li ig *) komt hoofdzakelijk toe aan den predikant S;ratton, die tie i jaren aaneen, or.verdroten en zonder een seconde van verslapping heeft gestreden, gansch zich gevend, om dit onrecht te bannen. G !«n moeite, geen gevaar heeft hij daarvoor ontzien, en niet gea::ht de letterlijke belegering welke hij moest verduren van de zijde dergenen, die van genoemde gruwel mode geldelijk voor deel trokken en hem dreigden met oudslftg. zijn gangen naspeurend tot in den nacht en heai aanvallend met mes en revolver. Doch hij liet niet af, wetend de diepe beteekeuis van zij u strijd. Wie uwer wel eens op een afstand getuige is geweest van een »Jrijfjacht" vat die diepe beteekenis evenzeer als njj. liet aanzien van een drijfjicht vervult van groote droefheid dat wij menschen »«'y niet verder zijn ; dat we nog zoo innig laihartig en wreed zyn, de een op dit, de and jr op dat gebied. En men voelt groote droefheid om hot noodlottig voorbeeld aan de dnjversjongens, hoerenkinderen uit den omtrek, die niet stok en stem het argeloos wild opjagen uit de bosschen naar den rand van den weg, waar op hun doode gemak de heeren klaar staan om het angstig wild te schieten dat hun let terlijk tegemoet wordt gevoerd. Hoe dit voorbeeld moet na- en doorwerken in het kinderbrein, eist schijnt byzaak, oa hoe het mogelijk i-; dat de moorders voor zich zelf zich niet schamen on hun zelf-achting niet verliezen, dit is een van die vele zielspro blemen. Wellicht echter komt dit in de eenzaamheid meer voor dan wij wel vermoeden, doch ver biedt s.alsche schaamte" er voor uit te komen. E:i nu goldt de geschetste drijfjicht wilde hazen en konynen, hoeveel te droever en lafhartiger wordt dit nog, wanneer gejaag l wordt op tamme dieren, op betrekkelijk tamme herten, opzettelijk daartoe onderhouden en gevosderd binnen omrasterde bosschen, ten einde later, hun vertrouwen misbruikend, ze op te jagen, te vervolgen, te wonden en te moorden. Daar moet tijdelijk zeker een dood zijn van alle deernis- en schoonheidsgevoel om tot zulke daden te kunnen koaten, anders zijn za niet te verklaren voor een normaal ineusch in onze ontwikkelingsfaze. Wie denkt hier niet aan de bakende gravure niet het machtige hert, statig in den voorgrond, groot, intelligent. Daarachter dwergachtig, dwaas, wat opgewonden tierende menschen, met een mooi pakje «an. Hoe komt hier de klein heid der menschsn trelVjud uit tegenover de majesteit van het gekwelde dier, dat hun geen kw.iad deed hoegenaamd, doch gansch weerloos, d;i;i -om juist gatnarteld werd. En staat ons land te dezen aanzien zuiver ? Zij,i er ten onzent niet ook kringen, die dit ignoböie vermaak tolerec-ren en toejuichen, zij het dan ook. dat geen Staatsbegrooting er afzonderlijke posten voor aanwy'st, of dat niet vooruit het gewei der vervolgden wordt afge zaagd. Habben toch ook wij niet onze hertenkweekerij met soortgelijk doel, hebben ook wij niet dat noodlottig voorbeeld voor kinderen en minder ontwikkelden, op wie vooral zulke tooneelen zoo suggestief werken, hebben ook wij in ons land niet dien neerdrukkenden invloed op den beschavingsgang? Het aankweeken toch van, het toegeven aan lafhartigheid, aan den onteerenden lust tot kwelling en misbruik van het weerlooze, kan den vooruitgang van het menschengeslacht niet bevorderen en wie kan daar nu vóór zijn ? Doen we dus ook in ons land een beroep op allen, om mede te helpen tot afschalti.ig van de hertenjaehten als een onwaardig ver maak en ze, gelijk de »Koyal Buckhounds", te begraven in de historie. Wie geeft het voorbeeld 'i Van de »hoogste" krip.gen uit zal het misschien het snelste doorwerken. Liat dan het zooveel misbruikte »noblesse oblige" ditmaal eens geen ijdele klank zijn. *) Zie »Decline and Val! of the R-iyil liuekhounds'' by the Kev. J. Stratton, ;ï, Chahcery Lane, W. C. London. Sociale De recötspositie oer Enplsclie f atYereenipp Een tweetal opzienbarende vonnissen, door het Eigelsclie hoogerliuis in zake de ie:hUpositie der trade unions gewezen, heeft in den laatsten tijd heel wat, pennen in beweging ge bracht. Het gold in hooflzaak de vraag of. een vitkvereeniging als een rechtspersoon moet besc'iouwd worden en dus niet, hair vermogen aansprakelijk kan gesteld worden ter vergoeding van sc'iade, veroorzaakt door onrechtmatige handelingen, in haren naam en op haar iast gepleegd. Tot dusver schijnt algemeen de mee ning te hebben gegolden, dat een vordering tot schadevergoeding in zulk een geval gericht moest worden tot de p-trsonea, die de ourechteatige handeling hadden gep'eegd. Daar dezeu echler in de meeste gevallen niet, ve :1 waarborg aan bieden, dat aaa een toegewezen ei-ch tot, scha deloosstelling altiji zal worden voldaan, bestond begrijpelijker wijze niet veel geneigdheid derge lijke tot niets leidende rechtsgedingen te voeren en was dus aan dn betrokkenen vrij wel straf feloosheid verzekerd. Hierin is thans plotseling verandering gebracht. Twee werkgevers, die zich tijdens eim werkstaking in h u a bedrijf door de handelingen der betrokken vakvereenig ng be nadeeld achtten, hebben deze in reenten tot vergoeding van schade aangesproken. ]n het eerste geval betrof het een spiorwegmaatschappij, die zich beklaagde, dat laar terreiuen en werk plaatsen door posten van wtrrkstakers waren bezet, waardoor arbeiders, die geneigd waren bij fair in dienst te treden, daarin verliiuderd werder. Aangezien deze handelingen geschiedden op last der vereeuigiug van spoorwegpersoneel, werd tegen dese door de niHatsc'iappij een eisch tot schadevergoeding ingesteld, weke door de gedaagde iu hoofdzaak werd bestreden op grond dat zij getn corporatie vormde, die als zoodanig in rechten kan worden betrokken. Deze stelling is thans in koog-te instan'ie verworpen waar door dus de prncpieele vraag, of vakvereni gingen al dan niet, met haar vermogen aanspra kelijk kunnen gesteld worden voor de liandeliugen harer bia-ubtetj, in eerstgeuoemden zin is beslist. li,'grijpelijkerwijze heeft dit vonnis, dat met tot dusver gehuldigde opvattingen sciüjat te breken, veel opzien gewekt, daar de gevolgen voor de arucidersbeweging in het algemeen van groote bsteekenis kunnen zijn. Neemt men in aanmer king dal de leiding vau werkstakingen van eenige beteekenis in Engeland bijna altijd in handen is van de betrokken vakvereeniging en dat deze gewoo ilijk over nut onbe augrijke fondsen kan beschikken, dan valt het niet te ontkeuuei), dat hare vrijheid vau beweging in niet geringe mate wordt verkort, wanneer zij bloot s'aat aan het gevaar, dat schade, aan het bedrijf van haar tegenpartij toegebracht, op die fondsen kan worden verhaald. Door sommigen wordt dan ook de uieeni, g verkondig-!, dat deze b 'slissing van het hoogerhu s aan de brit^clie va'ibewtgmg op eenmaal de krachtige positie ontrooft, die zij zich na jaren iangen strijf heeft veroverd en dat deze das weder vau voren af aan zal moeten worden gevoerd. Toch outoreekt het niet aan bezadigder beschouwingen, die zonder hè; gewicht der bi'siissiug en de ernstige ge volgen, die deze voor de vakvereenigingen kan lieb'ieu, te mis.keuuec, evenmin blmd zijn voor de voordeelen, riie daaruit kuaiien voort spruiten, /oo verklaarde bij'/, de sec etaris der vereenig'ug, tegen wie lief, vonnis gewezen is, dat i,aar zijne mectiing are positie er iu liet algemeen d»or za! wurJen versterkt. Een 110 ;dz--.k('Hjk gevolg zal toc'i zijn, dat aiu onverantwoordelijke leden en ondergeschikte rxa'nbten minder de vrije hand ka;j worden gelaten en de discipline in de vereeuigiug zal worden vermeerderd, wat, aan een «oode lui ling der beweginsr slechts bevorderlijk kun zijn. \Verkstakiiig.vii, die het, gevolg zijn va", han delingen, met de statuten der vereeiiiging in strijd, zooalsl in de laatste jaren wel voorge komen schijnen te zijn, zullen voortaan wor<ien verniedem, r.lihans zeer zeker door de vereeuiging li'.t worden ondersteund. Maar ook hare p jsitie tegenover de werkgevers zal kracht'ger worden, daar dezen, nu meer zekerheid bestaat, dat zij hare leden zal weten te binden, er steeds meer belang bij zullen krijgen, met liasr te onder handelen, in plaats van met onverantwoordelijke personen, die niet, tot het nakomen der door iien aangegane verplichtingen te dwineen zija. Dtze breede opvatting sc'iij;:t inderdaad de juiste en s/eekt gunstig af tegen de alannkretcj, iu vele organen der arbeidersbeweging tegen de gevallen btslisshg aangeheven. Het moet toch een zonderlingen indruk maken, dut, waar in tal van lauden geklaagd wordt over de beperkende bepalingen, waaraan arbeidersverenigingen in tegenstelling met andere zija onderworpen, men hier terugschrikt voor de noodzakelijke conse quentie der meest onbeperkte vrijhc.d, namelijk at men aansprakelijk is voor de gevolgen van zijn handelingen. Daargelaten dat, Lcf. al^iHeene aanzien eener vereeuigiug er slechts onder lijden kan, wanneer deze zich verschuilt achter ondergesch kten, die feitelijk nimmer ter verantwoor ding kunnen worden geroepen, zou hare rechtsposi'ie er ook den terugzag vau moeten onder vinden, daar de wetgever als het v are iredsvongen zou worJeii, onrechtmatige handelingen, die met langs den voor allen geldende Civiel-recliterlijken weg bestrc len kurasen worden, op andere w:jze te voorkomen, waartoe de z .10 ten eht gewraakte uitzouderiu-if-bepHli.igen voor werk'i denvercenigiugcii Weer haar intrede ili de wetgeving zouden doen. 1I-..1 feitelijke 'nadeel, dat n bepaalde vereen gin;.; dus mogelijk iu soinr.i'ge gevallen van deze bfilissiug zal oaderviüdeii weegt onge twijfeld niet op tegen de hoogere rechtspositie, die er door verkregi-n w:ordt. Iu hoever of ia de beide gevallen, die tot de hier be-proken vocuitseu aanleiding hebben gegeven, van een onrechtmatige d-tad der va'iivereeu'gingeu sprake is gewetst, is natuur lijk een andere vraag, die met de principieele beslissing eigenlijk geen verband houdt. HTel heeft de vakbeweging er echter thans meer dan ooit belang bij, dat zicli niet rechtsbegrippeu gaan vormen, die haar voornaamste wapen, de weiks'akiug, feitelijk waardeloos zouden maken. Het voeren van strijd heeft niet alleen altijd tengevolge, dat aau de wederpartij schade wordt toegebraclit, maar eigenlijk wordt, er ook niets anders door beoogd, daar uien juist deo die toegebrachte schade hem tot toegeven tracht te dwingen. Het bloote feit, dat schade is toegebracht, kan dus nimmer vo'doeudeu grond voor etn actie tot schadevergoeding oplevelen, doch vóór alles zal moeten worden uitgemaakt, of daarbij handelingen zijn gepleegd, die naar het genieene recht geoordeeld, ongeoorloofd moeten worden geacht. Ongetwijfeld zullen persoonlijke opvat tingen hierbij dikwijls een groote rol spelen en het vak niet te ontkennen, dat het anachronisme, dat de hoogste rechtsmacht in handen van ten, nog wel uit erfelijke leden bestaanden tak der volksvertegenwoordiging legt, de zaak niet gunstiger maakt. IQ dit opzicht is het tweede vonnis ongetwijfeld bedenkelijker dan het eerste, vooral omdat het lijnrecht indruischt, tegen een slechts vier jaar geleden gevallen berlissing in een volkomen overeenkomstig geval, wat onge twijfeld de rechtszekerheid niet bevordert. Hier gold het een werkgever, die zich beklaagde dat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl