Historisch Archief 1877-1940
r
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1263
Macalester Loup als
Beschermengel.
Het heeft iets van een incident in de
Pers.
Du nieuwe redacteur van Het Vaderland
heeft, ruir nichts dir nichts, na een foutieve
mededeeling van hetgeen wij geschreven
hadden, ons van »boderalooze oppervlak
kigheid" en «schromelijke onbillijkheid''
beschuldigd. Wij hebben hem daarop in
ons vtuig No. ernstig, maar sine ira et
studio beantwoord en nu verschijnt
daar zoowaar de heer Macalester Loup
met een groot blinkend zwaa'd, om als
een belcedigd vader zijn zoon te bescher
men, n ons een kopje kleiner te maken.
Ah, die journalistieke vaderliefde!
M ij ti beste kerel, zoo hooren wij hem
tot zijn opvolger zeggen: »'t is misschien
voor een jeugdig journalist, die van een
ZOD hoogen oome in de journalistiek een
dergelijke afstraffing krijgt, een eenigszins
moeielijke taak om die te beantwoorden,
gelijk zij verdient''... daarom kom t A' je
een handje helpen.
't Spreekt van zelf, toen wij die woor
den verstaan hadden, begonnen wij niet
zonder angst op de bewegingen van dien
wreker der onschuld te letten, Eén houw
met zijn wapen, en wij waren er mis
schien geweest! Maar eerlijk gezegd: het
viel nog al mee.
Hij wendde zich tot ons en sprak: wat
dat j on ge mensch daar gezegd heeft, is
eenvoudig waar. Gij zijt bodemloos
opperliakkit/ en schromelijk onbillijk. De reek
sen vau artikelen, die ik van u gelezen
heb, waarin stegen nagenoeg alles wat de
liberalen hebben gedaan, wordt te velde
getrokken" ik zal er nu maar geen
een aanwijzen, wint dat kan van mij op
mijn hoog standpunt niet gevorderd wor
den maken dat ook »ik geen beter woord
weet om uw bedrijf te karakteriseeren."
De gi ieven, die gij tegen het stukje in
't Vaderland aanvoert »komen mij voor wei
nig om het lijf' te hebben." Toch wel iets
dus ? vroegen wij bescheiden ; maar hij ging
voort. Als gij na zooveel kritiek op de
liberale partij te hebben uitgeoefend, nog
duif L /f-r^t-n, niet ontkend te hebben dat
die party nog iets anders deed dan het
bev<joi'<ieelen van coterie en het- jagen of
doen jagen naar baantjes . . . jokt ge een
voudig. Hier is van onze zij »geen onware
voorstelling" Beweert gij dat de liberale
partij in haar lang leven nog wel eens
iets anders heeft verricht a is geen,
en »onkeleu'' zijn niet meer dan n. Dat
telt dus volgens mijn rekenkunst niet
mté. . . Hoort ge, 't ia zoo, ik zeg het u.
En met uw meeste andere grieven tegen
's joiikmaiis schrijven, staat het even zoo
gestold. Niet met alle dus, wilden wij
in 't midden brengen educh de zwaard
drager «prak door. »Maar genoeg daar
van." En zoo ge nog niet tevreden zijl,
zal hier mijn opvolger in eigen persoon,
die u fil voor een leugenaar en
volksmisleid'.-i heeft uitgemaakt, wel verder te woord
staau . . . altoos onder mijn bescherming.
"Want dit heb ik u te zeggen, ge schrijft
heei >;;«rdig, bijtend, gf-estig, amusant, in
den bekenden trant, die u zooveel lezers
bez.jrj.rt,'' maar ge zijt bodemloos opper
vlakkig en bijster onbillijk, en daarom hebt
gij gei: n i echt, al wordt ge ook nog zoo door
dat joiikmensch mishandeld en uitgeschol
den, iemand ter wereld, hem of zelfs niijn
jeugdigen vriend te wijzen op den ernst
van heu journalisten-bedrijf, zonder u zelf
schuldig te maken aan een zelfver effingen
zelfver bi inding, die alles behalve alledaagsch
zijn. Want onthoud dit wel en de groote
Loup gaf zich moeite om zijn blinkend
wapen, waarvan het lemmet wat omkrulde,
in de schtète duwen, ik weet dat deze
jonkman geen lesje van u behoeft Daarop
keerde hij zich voor goed om; omhelsde
zijn opvolger ... en liet mij aan mijn lot
over, niet niets anders ter waarneming dan
hoe !;Ji daar heenstapte . . . met zijn blikken
zwaard.
V:in <!en nood een deugd makend nu
zijn i:(r-.'olger het oude Vaderland geheel
en :;i mriten de lijn had gebracht,
waarlang-< h- i onder Loup zelf' zich voor! bewoog,
e'it hij diens vergissingen als waren
, door hemzelf' aan te bevelen
mei h .'/e. Nu de menschen het misschien
op », .-.-g van V. 131. niet, zouden gelooven,
dal "onze ruim twintigjarige journalistische
arbeH, r'ie o. m. een doorloopende kritiek
op de liberale politiek is geweest, van
bodfiiiluo^e oppervlakkigheid en schromelijke
onbill'jkhdd getuigde, komt de heer Loup
zijn g«zag tot steun van die bewering zetten,
en ronder ook maar een schijn van een
bewijs, en met volstrekte wee/loting van elk
argiunent door ons gebezigd, ons als zulk
een onverlaat aan de lezers van 't Vader
land voorstellen. Zoo geheel in den trant
van: als ik, Macalester Loup, de gewezen
redacteur van het Vaderland, dat zeg, is
de zaak uit.
Dit soort van geloof op gezag, werd,
voor zoover wij weten, tot dusverre in de
pers 1 1 iet. verpleegd.
Ook de heer M. Loup heeft er, zoolang hij
redacteur was, wel zalig voor opgepast,
zulke losse stukjes te schrijven als zijn
opvolger zich thans veroorloofde, en als
hij, om zijn collega te redden, nu ook,
na zijn afscheid van de pers, zich ver
plicht ziet zelf te doen.
Wij zouden, tot opscherping van zijn
oordeel hem wel eens willen vragen, wat
hij b. v. zou hebben gedacht of gezegd,
indien wij bij zijn heengaan aangaande
hem in zijn eigen trant hadden geschreven:
Wij waren verplicht heel wat artikeltjes
van Mr. Mc. Loup te lezen, maar steeds
bleek het ons, dat zijn politieke gezichts
kring zich kenmerkte door eene buiten
gewone beperktheid; wij begrepen al spoedig
zij
dat hij, zich hullende in de statie van
zijn hoofdredacteurschap, nog een zeker
aantal lezers wist te vinden, maar dat hij,
gewoon, als Macalester Loup, het woord
voerende, ter nauwernood eenige opmerk
zaamheid zou getrokken hebben voor zijn
magere, dorre en droge betoogen; dat hij
een persoon was, van wien in de politiek
slechts zeer geringe kracht kon uitgaan; die
nauwgezet zijn dage! ij k se hen arbeid ver
richtte, maar nimmer artikelen schreef,
welke het zonde zou zijn te vergeten, en dat
mitsdien het volstrekt niet te verwonderen
is, wanneer mede onder zijn leiding meteen
lam handje, de liberale partij nu reeds in
een toestand is komen te verkeeren, enz.
enz., zoodat wij het uitstekend vinden, dat
hij] van zijn pers plaats is opgestaan, en
er ons in verheugen hem nu als Rijks
ambtenaar te mogen begroeten, aangezien
dezen journalist een soort van degelijk
heid is toebedeeld, die hem veel meer, dan
als gids te wandelen in het labyrinth der
politiek geschikt maakt voor het vervul
len van een administratieve betrekking....
Nietwaar, zulk een aanval, geheel zonder
noodzaak en dat was zoowel die van
zijn jeugdigen opvolger als van hem zelf op
ons behoort niet thuis in de pers.
Daar moet het zijn: wat beweert gij
welke zijn uw argumenten; en dan volge
er een ridderlijke kamp.... Naar wij
meenen, hebben wij in dien geest steeds
gehandeld.
Intusschen wij kunnen toevallig nog
iets meer omtrent dit incident verhalen
dan uit Macalester Loups briefje aan
zijn jeugdigen vriend reeds dadelijk den
opmerkzame bleek.
Een oogje achter de schermen werd ons
vergund. Toen wij den man met het blik
ken zwaard zagen aftrekken, nam hij den
heer v. Blom bij de hand en voerde hem
mee naar zijn huis. Daar gekomen
ontgespte hij zich, smakte met een iet
wat wrevelen trek om de lippen, zijn
rinkelend wapentuig in den hoek, en
zette zich met zijn makker op de canapé.
En daar begon hij: Dat is nu ns, maar
nooit weer. Hoor me aan. Na hetgeen ik
daar zoo pas in het openbaar heb gespro
ken, is een uitlogging noodig, opdat gij u
niet ook in mij vergist. Toen ik zei; »ik
w"eet dat gij voor de vervulling van uw
taak de lessen van den heer Dd Koo niet
behoeft," kon ik me alleen zoo uitlaten,
omdat ik zelf van plan was u de lessen
te geven, die gij zoo hoog noodig hebt.
Beschouw voor u zelf, mijn toespraak als
niet gehouden ; loop er niet in.
Al de eerste woorden: »De persoonlijke
aanval m het Groene Weekblad'' werden een
voudig door mij gebezigd, om hetgeen gij
gedaan hadt te bemantelen. Want heel
goed weten we aan wien het publiek denkt,
als gij over de politieke artikelen van de
Groene spreekt. Gij zijt begonnen met
dien redacteur persoonlijk aan te vallen in
zijn intellect en karakter dwongt hem
dus tot een zakelijk en persoonlijk ver
weer.
En 't spreekt van zelf, dat nu gij zoo
gekaatst hadt. $c en bal terug moest
verwachten. Niet omdat (jij het hadt ge
daan, want hadt gij zoo iets grofs in een
ingezonden stuk in 't een of ander blad
geschreven, de redacteur van de Amster
dammer zou u wel hebben laten loopen ;
neen, maar wijl gij dat u permitteert in
een blad, dat bog een fatsoenlijken naam
heeft, m. a. w., omdat gij bij de lezers
onwillekeurig deelt in de reputatie van
een stel man non, die zich die door
inspanning en een streven naar eerlijk
heid en dege ijkheid verworven hebben.
E.'i aan die reputatie zoudt gij. in minder
dan geen tijd, grooten afbreuk kunnen
doen. Want, hoe ik ook gepoogd heb
een doekje voor 't bloeden na de afstraf
fing u toe te reiken gij begrijpt zelf'wel,
al waren er ook tien Macalesters, ieder
voor zich nog tien maal meer beteekeuend
dan ik, je vriend, ze zouden met geen
mogelijkheid kunnen goed praten, <;at gij
u in elke tesatnenvatting van hetgeen
de Amsterdammer geschreven heeft, hebt
vergist, om op al die vergissingen
redeneeriukjes te bouwen, ten opzichte van
dat uitvoerig artikel, die kant noch wal
raken. Evenmin zou Jen tien Macalesters als
brave journalisten, kunnen slagen in eenig
betoog, om u het recht toe te kennen,
elke redeneering, iedere motiveering van
een principieel artikel weg te laten, en
den schrijver dan te brandmerken als
bodemloos oppervlakkig en schromelijk
onbillijk. I i heb wel om uwe lezers gerust
te stellen gezegd, dat gij aldus doende, u
een waarheidlievend en serieus
dagbladschrijver betoonde, maar hier, onder vier
oogen, mag ik u niet verhelen, dat is eenvou
dig lichtzinnig; oppervlakkig zou ik
zeggen, als dat niet een woord was, dat we
voor de Amsterdammer moeten bewaren,
lichtzinnig... en immoreel. Ja, immoreel:
iets waarvan ik mijzelf, gedachtig aan de
hooge roeping die de pers heeft te ver
vullen, als voorbeeld voor 't publiek, steeds
zooveel mogelijk heb trachten te onthouden.
Ook was het oogenblik al bijzonder
slecht gekozen ; nu de liberale partij juist
in een toestand is komen te verkeeren,
dien hij haar bij herhaling gedurende
twintig jaar reeds had aangekondigd. Gij
zijt nog zoo jong, ge kunt dat zoo niet
weten als ik, maar diezelfde man zou
met recht kunnen zeggen, dat bij al de
hervorrninkjes, waartoe wij als liberale
partij ten slotte hebben moeten
medewerked, wij eenvoudig hem en zijn geestver
wanten zijn komen achterna sukkelen ...
gelijk wij 't ook in het vervolg zullen
moeten doen; want hoe wij er ook de brui
van zouden willen geven, tot een herzie
ning van de weelderige oude staatshuis
houding, tot een bezuiniging op luxe-uit
gaven, tot het opruimen van schadelijke
instellingen, tot het hervorm ;n van den
Staat in een inrichting dis allereerst de
stoffelijke belangen der natie helpt bevor
deren, komt het toch ... Voorzichtig du?,
vriendje. Wilt gij niet telkens op nieuw
een mal figaur maken .... zet u niet al
te schrap. Denk er om: in het huis van
den gehangene spreekt men niet van de
galgEn a' ware het dit niet, dan zou ik u
toch nog willen waarschuwen, niet op dien
weg vojrt te gaan. Geloof rn?, mijn beste,
gij loopt door zulke politieke kattebelletjes
over zeer ernstige onderwerpen te schrijven,
zelf maar al te zeer in den kijker. Laat
het u door uwe vrienden of kennissen niet
wijs maken, dat gij op die minier hetzij
als journalist, heuij als politicus eenig
blijvend succes zult behalen; want ieder
die maar een beetje verstand en een aasje
ervaring heeft ten opzichte van
dagbladsc'arijverij, zal, na de lezing van een stukje
als uw Politiek besef, in staat zijn uw geestes
toestand van dat oogenbliK te
doorschouwen en bij zichzelf' zegden: heere mijn
tijd, wat gaat het soms daar onbenullig toe
in dat brein.?Maar i bonte kraai geeft
nog geen harden winter... 't Is nog zoo
erg niet, mits ge het laat blijden bij
dit cé.ie geval. Misschien is het wel goed,
dat gij nu al, zoo dadelijk, in een bui van
onbesuisdheid tegen dien redacteur van
de Amsterdammer zijt aangebonsd. Gij
hebt nu ten minste op eens de waarheid
gehoord, die u voor uw verder leven van
nut kan zijn. Als gij niet weer eens zoo
balsturig wordt en met uw hoofd tegen
den rnuur gaat loopsn, kan het nog wel
terecht komen. Zoo'n buil geneest heel spoe
dig. Maar dit moet ik u met allen nadruk
doen weten: indien het weer gebaurt,
reken niet voor den tweeden keer op mij.
Eenmaal heb ik er mijn corpus?ofcc'.ioon
ik als journalist reeds buiten schot ben
aan gewaagd, maar een ander maal, ik
pas er voor! Bij de overgroote beschei
denheid die mij eigen is ik maak me
niet graag belachelijk. Le ridicule lite. .. .
Na dit alles gehoord te hebben, achtten
wij voor ons het incident gesloten. De
redacteur van het Vaderland geloove ons,
dat wij, na het onze van het geval gezegd
te hebben, zijn Politiek Besef" gaarne
vergeten en hem vergeven. Hierna béter.
Keulen en Aken zijn ook in de journa
listieke wereld niet op n dag gebouwd.
De twee presidenten
Bij h?t aanstaande bezoek van den czaraan
frankrijk zullen de president der republiek
en de minister-president zeer op den voorgrond
treden. Er zullen tal van oili ;iee!e toespraken
worden gewisseld, alle natuurlijk zorgvuldig
voorbereid en door fie betrokken regeeririgen
vooraf nauwkeurig gebikt en gewogen Spon
tane uitirgen za! men waarschijnlijk van de
hooge wa:trdighei:'!>!>,kjeeders niet te hoeren
krijgen. Ei juist .Kar-mi is het niet onbelang
rijk hier te vermelden, hoe volgens den ('ri
de Pttria welk een prograrn in dien naam !
de boog<te ofti'.sieele p°rsoor'H;kb<nlen in
IVankrijk zich bij toespraken en autlieimën
plegen trf gedragen.
Wanneer een gezant zijn geloofsbrieven in
het E'j'séi komt overhandigen, dan zegt Presi
dent L)ubtt, terwijl hij zich voor de receptie
kleedt, zachij is de rede op, die hij moet hou
den eii gaat van tij.i tot tijd r aar zijn schrijhafd,
ooi op een stuk papier na te zien, of zijn
geheugen hem niet in den steek heeft gelaten.
Ais hij dan n t (j -s gekleed en gekapt is, het
hreede lint van het, Legioen van Eer heeft
omgehangen en zij , handschoenen heeft aan
getrokken, gaat hij naar beneden in den grooten
salon en volgt gehoorzaam de aanwijzingen
van den heer Crozier, den oppermachtige van
het protucole, die hem naar zijn leunstoel bre< gt
en ai de andere aanwezigen onder onophoudelijke
buigingen naar hunne plaatsen links en rechts
van den president loodst. Als de lieer Loubet
dan gazeteri is, lijkt hij zeer op zijn gemak.
In de holte van zijn hand houdt hij het stukje
papier, waarop zijn speech is geschreven. 11 ij
leest dien nog een enkele mial na. en steekt
hem snel in den zak, zoodra hij het
begroetingsgeschal der trompetten en het geratel der
hofrijtuigen hoort. O.n het even of hij een gezant.
een minister, e;;n prefect of een president van
een gy.nnasüek- vereenigirg moet aanhooren,
luistert hij met h';tze!fje glimlachende en op
merkzame gezicht, alsof hij zich buitengewoon
interester AÖvoor hetgeen men hom staat te ver
tellen. Hoogstwaarschijnlijk echter denkt hij aan
ear.sch amlf,;e dingen; hij weet iaimors vooruit,
wat men hem zal zeggen. Maar van die onver
schilligheid laat hij niets merken. Integendeel,
hij tracht teekenen van belangstelling en in
stemming te geven, vooral bij die passages, in
welke hulde wo^dt gebracht aan de vastheid
der republikeinsche beginselen. Da heer Loubet
stelt zijne redevoeringen zelf', en doet daarbij
zijn best om zich eenvoudig, heldar en correct
uit te drukken. Hij heeft volstrekt gaen begrip
van de /iaesses der voordracht, van da kunst
oin te nuanceeren, om woorden ta doen uit
komen en om bij kliekende frasen de stem
te verheffen. Hij leest op een eentonige, bijna
slaapwekkende manier. Maar daar bij op de
voortreffelijkste wyze de kunst verstaat, rede
voeringen aan te hooren, voldoet hij aan de
eischen van zijn ambt volkomen.
Men lette eens op den minister-president
Waldeck-R'jusseau, wanneer men het woord
tot hem richt. Hij vertrekt geen spier van
zijn gezicht. Zijn houding verraadt geenerlei
sympathie; zijn blik is vast en onbewegelijk;
kaarsrecht staat hij tegenover den spreker en
ziet dezen voortdurend scherp in 't gezicht,
hetgeen den ongelukkige dikwijls op pijnlijke
manier in de war brengt. Hij spreekt gelijk
hij toehoort, met dezelf.ie ernstige houding en
zegt precies wat gezegd moet worden, zonder
eenig effectbejag, zonder eenige poging om rijn
zinnen een aangenamen vorm te geven. De
prefecten en de ambtenaren weten dit zeer
goed en geen hunner zal het wagen, den
minister-president met lange redevoeringsn en
overtollige praatjes lastig te vallen. Menigmaal
bepaalt Waldeck-Rousseau zich in zijn ant
woord tot een enkel woord van dank. Als
men hem met lange speeches tracht te verwel
komen, maakt hy vaak een einde aan den
onnutten woordenstroom door den redenaar
plotseling eene vraag te stellen, die hem uit
hooger spheren" tot de werkelykheid terug
brengt.
De praatgrage man van het ministerie is de
heer Leygues. Hoe langer men hem toespreekt,
des te beter; hy kan dan dubbel zoolang ant
woorden, en is een virtuoos in de kunst om
in mooie zinnen en op indrukwekkenden toon
ongeveer niets te zeggen. Jammer voor hem,
dat hij bij het bezoek van den czar wel niet
aan het woord zal komen.
Men verzoekt ons overname van het vol
gende, voorkomende in Androcka, Aug. l'JOl,
een verzoek waaraan wij gaarne voldoen.
Afschaffing van de jacht als
vermaak.
Wie zal dien eisch te zwaar achten, die
zich even indenkt in het begrip : jacht als
vermaak, dooden alleen uit lust tot doaden,
ja, opzettelijk opkweeken op grooto schaal van
soms geheel tamme dieren, ten einde ze op
een gegeven tijd uit hunne omheiningen los
te laten, op Ie jagen en dan te gaan vervolgen
en schieten.
Tot voor zeer korten tijd kwam dit «ver
maak" nog als een soort «vorstelijk" recht foor
in Engeland, waar zelf< op de
»staatsbegrooting" een post werd uitgetrokken tot bekos
tiging van alles en ieder, noodig voor instand
houding van dit vermaak.
Maar da »ll >yal Buckhouoda" zyn den weg
gegaan die alle wreedheden zullen gaan, zo
zijn afgeschaft en begraven in de historie na
een zevenhonderdjarig bestaan. De geschiedenis
alleen zal nu nog melding kunnen maken van
deze lafhartige jijhten op geb.ee! tamme herten,
opzettelijk daartoe gekweekt en van hun eenig
wapen, hun gewei, beroofd. Jachten gehouden
op aan de herten geheel onbekende terreinen,
waar ze even van te voren in gesloten voer
tuigen zijn gebracht, jachten gedreven toet
groote koppels honden en drijvers, uitsluitend
uit pleizier tot het aanjagen van schrik en
angst, tot het brengen van moord ea dood.
Maar dit heteekenisvolle fei.t heeft niet
voetstoots in Engeland plaats gegrepen.
Jarenlang hebben hutnp.angezmden aldaar
den veldtocht teg^n dit treurig machtsmisbruik
gevoerd, doch de eer der eindeijjke afschal'li ig *)
komt hoofdzakelijk toe aan den predikant
S;ratton, die tie i jaren aaneen, or.verdroten
en zonder een seconde van verslapping heeft
gestreden, gansch zich gevend, om dit onrecht
te bannen.
G !«n moeite, geen gevaar heeft hij daarvoor
ontzien, en niet gea::ht de letterlijke belegering
welke hij moest verduren van de zijde dergenen,
die van genoemde gruwel mode geldelijk voor
deel trokken en hem dreigden met oudslftg.
zijn gangen naspeurend tot in den nacht en
heai aanvallend met mes en revolver. Doch hij
liet niet af, wetend de diepe beteekeuis van
zij u strijd.
Wie uwer wel eens op een afstand getuige
is geweest van een »Jrijfjacht" vat die diepe
beteekenis evenzeer als njj.
liet aanzien van een drijfjicht vervult van
groote droefheid dat wij menschen »«'y niet
verder zijn ; dat we nog zoo innig laihartig
en wreed zyn, de een op dit, de and jr op dat
gebied. En men voelt groote droefheid om hot
noodlottig voorbeeld aan de dnjversjongens,
hoerenkinderen uit den omtrek, die niet stok
en stem het argeloos wild opjagen uit de
bosschen naar den rand van den weg, waar
op hun doode gemak de heeren klaar staan
om het angstig wild te schieten dat hun let
terlijk tegemoet wordt gevoerd.
Hoe dit voorbeeld moet na- en doorwerken
in het kinderbrein, eist schijnt byzaak, oa hoe
het mogelijk i-; dat de moorders voor zich zelf
zich niet schamen on hun zelf-achting niet
verliezen, dit is een van die vele zielspro
blemen.
Wellicht echter komt dit in de eenzaamheid
meer voor dan wij wel vermoeden, doch ver
biedt s.alsche schaamte" er voor uit te komen.
E:i nu goldt de geschetste drijfjicht wilde
hazen en konynen, hoeveel te droever en
lafhartiger wordt dit nog, wanneer gejaag l wordt
op tamme dieren, op betrekkelijk tamme herten,
opzettelijk daartoe onderhouden en gevosderd
binnen omrasterde bosschen, ten einde later,
hun vertrouwen misbruikend, ze op te jagen,
te vervolgen, te wonden en te moorden.
Daar moet tijdelijk zeker een dood zijn van
alle deernis- en schoonheidsgevoel om tot
zulke daden te kunnen koaten, anders zijn za
niet te verklaren voor een normaal ineusch
in onze ontwikkelingsfaze.
Wie denkt hier niet aan de bakende gravure
niet het machtige hert, statig in den voorgrond,
groot, intelligent. Daarachter dwergachtig,
dwaas, wat opgewonden tierende menschen,
met een mooi pakje «an. Hoe komt hier de klein
heid der menschsn trelVjud uit tegenover de
majesteit van het gekwelde dier, dat hun geen
kw.iad deed hoegenaamd, doch gansch weerloos,
d;i;i -om juist gatnarteld werd.
En staat ons land te dezen aanzien zuiver ?
Zij,i er ten onzent niet ook kringen, die dit
ignoböie vermaak tolerec-ren en toejuichen, zij
het dan ook. dat geen Staatsbegrooting er
afzonderlijke posten voor aanwy'st, of dat niet
vooruit het gewei der vervolgden wordt afge
zaagd. Habben toch ook wij niet onze
hertenkweekerij met soortgelijk doel, hebben ook
wij niet dat noodlottig voorbeeld voor kinderen
en minder ontwikkelden, op wie vooral zulke
tooneelen zoo suggestief werken, hebben
ook wij in ons land niet dien neerdrukkenden
invloed op den beschavingsgang?
Het aankweeken toch van, het toegeven aan
lafhartigheid, aan den onteerenden lust tot
kwelling en misbruik van het weerlooze, kan
den vooruitgang van het menschengeslacht
niet bevorderen en wie kan daar nu vóór zijn ?
Doen we dus ook in ons land een beroep
op allen, om mede te helpen tot afschalti.ig
van de hertenjaehten als een onwaardig ver
maak en ze, gelijk de »Koyal Buckhounds",
te begraven in de historie. Wie geeft het
voorbeeld 'i Van de »hoogste" krip.gen uit zal
het misschien het snelste doorwerken. Liat
dan het zooveel misbruikte »noblesse oblige"
ditmaal eens geen ijdele klank zijn.
*) Zie »Decline and Val! of the R-iyil
liuekhounds'' by the Kev. J. Stratton, ;ï,
Chahcery Lane, W. C. London.
Sociale
De recötspositie oer Enplsclie f atYereenipp
Een tweetal opzienbarende vonnissen, door
het Eigelsclie hoogerliuis in zake de
ie:hUpositie der trade unions gewezen, heeft in den
laatsten tijd heel wat, pennen in beweging ge
bracht. Het gold in hooflzaak de vraag of. een
vitkvereeniging als een rechtspersoon moet
besc'iouwd worden en dus niet, hair vermogen
aansprakelijk kan gesteld worden ter vergoeding
van sc'iade, veroorzaakt door onrechtmatige
handelingen, in haren naam en op haar iast
gepleegd. Tot dusver schijnt algemeen de mee
ning te hebben gegolden, dat een vordering tot
schadevergoeding in zulk een geval gericht moest
worden tot de p-trsonea, die de ourechteatige
handeling hadden gep'eegd. Daar dezeu echler
in de meeste gevallen niet, ve :1 waarborg aan
bieden, dat aaa een toegewezen ei-ch tot, scha
deloosstelling altiji zal worden voldaan, bestond
begrijpelijker wijze niet veel geneigdheid derge
lijke tot niets leidende rechtsgedingen te voeren
en was dus aan dn betrokkenen vrij wel straf
feloosheid verzekerd. Hierin is thans plotseling
verandering gebracht. Twee werkgevers, die zich
tijdens eim werkstaking in h u a bedrijf door de
handelingen der betrokken vakvereenig ng be
nadeeld achtten, hebben deze in reenten tot
vergoeding van schade aangesproken. ]n het
eerste geval betrof het een spiorwegmaatschappij,
die zich beklaagde, dat laar terreiuen en werk
plaatsen door posten van wtrrkstakers waren
bezet, waardoor arbeiders, die geneigd waren bij
fair in dienst te treden, daarin verliiuderd
werder. Aangezien deze handelingen geschiedden
op last der vereeuigiug van spoorwegpersoneel,
werd tegen dese door de niHatsc'iappij een eisch
tot schadevergoeding ingesteld, weke door de
gedaagde iu hoofdzaak werd bestreden op grond
dat zij getn corporatie vormde, die als zoodanig
in rechten kan worden betrokken. Deze stelling
is thans in koog-te instan'ie verworpen waar
door dus de prncpieele vraag, of vakvereni
gingen al dan niet, met haar vermogen aanspra
kelijk kunnen gesteld worden voor de liandeliugen
harer bia-ubtetj, in eerstgeuoemden zin is beslist.
li,'grijpelijkerwijze heeft dit vonnis, dat met tot
dusver gehuldigde opvattingen sciüjat te breken,
veel opzien gewekt, daar de gevolgen voor de
arucidersbeweging in het algemeen van groote
bsteekenis kunnen zijn. Neemt men in aanmer
king dal de leiding vau werkstakingen van eenige
beteekenis in Engeland bijna altijd in handen
is van de betrokken vakvereeniging en dat deze
gewoo ilijk over nut onbe augrijke fondsen kan
beschikken, dan valt het niet te ontkeuuei), dat
hare vrijheid vau beweging in niet geringe mate
wordt verkort, wanneer zij bloot s'aat aan het
gevaar, dat schade, aan het bedrijf van haar
tegenpartij toegebracht, op die fondsen kan
worden verhaald. Door sommigen wordt dan ook
de uieeni, g verkondig-!, dat deze b 'slissing van
het hoogerhu s aan de brit^clie va'ibewtgmg op
eenmaal de krachtige positie ontrooft, die zij
zich na jaren iangen strijf heeft veroverd en
dat deze das weder vau voren af aan zal
moeten worden gevoerd. Toch outoreekt het
niet aan bezadigder beschouwingen, die zonder
hè; gewicht der bi'siissiug en de ernstige ge
volgen, die deze voor de vakvereenigingen kan
lieb'ieu, te mis.keuuec, evenmin blmd zijn
voor de voordeelen, riie daaruit kuaiien voort
spruiten, /oo verklaarde bij'/, de sec etaris der
vereenig'ug, tegen wie lief, vonnis gewezen is,
dat i,aar zijne mectiing are positie er iu liet
algemeen d»or za! wurJen versterkt.
Een 110 ;dz--.k('Hjk gevolg zal toc'i zijn, dat
aiu onverantwoordelijke leden en ondergeschikte
rxa'nbten minder de vrije hand ka;j worden
gelaten en de discipline in de vereeuigiug zal
worden vermeerderd, wat, aan een «oode lui ling
der beweginsr slechts bevorderlijk kun zijn.
\Verkstakiiig.vii, die het, gevolg zijn va", han
delingen, met de statuten der vereeiiiging in
strijd, zooalsl in de laatste jaren wel voorge
komen schijnen te zijn, zullen voortaan wor<ien
verniedem, r.lihans zeer zeker door de vereeuiging
li'.t worden ondersteund. Maar ook hare p jsitie
tegenover de werkgevers zal kracht'ger worden,
daar dezen, nu meer zekerheid bestaat, dat zij
hare leden zal weten te binden, er steeds meer
belang bij zullen krijgen, met liasr te onder
handelen, in plaats van met onverantwoordelijke
personen, die niet, tot het nakomen der door
iien aangegane verplichtingen te dwineen zija.
Dtze breede opvatting sc'iij;:t inderdaad de
juiste en s/eekt gunstig af tegen de alannkretcj,
iu vele organen der arbeidersbeweging tegen de
gevallen btslisshg aangeheven. Het moet toch
een zonderlingen indruk maken, dut, waar in tal
van lauden geklaagd wordt over de beperkende
bepalingen, waaraan arbeidersverenigingen in
tegenstelling met andere zija onderworpen, men
hier terugschrikt voor de noodzakelijke conse
quentie der meest onbeperkte vrijhc.d, namelijk
at men aansprakelijk is voor de gevolgen van
zijn handelingen. Daargelaten dat, Lcf. al^iHeene
aanzien eener vereeuigiug er slechts onder lijden
kan, wanneer deze zich verschuilt achter
ondergesch kten, die feitelijk nimmer ter verantwoor
ding kunnen worden geroepen, zou hare
rechtsposi'ie er ook den terugzag vau moeten onder
vinden, daar de wetgever als het v are iredsvongen
zou worJeii, onrechtmatige handelingen, die met
langs den voor allen geldende Civiel-recliterlijken
weg bestrc len kurasen worden, op andere w:jze
te voorkomen, waartoe de z .10 ten eht gewraakte
uitzouderiu-if-bepHli.igen voor werk'i
denvercenigiugcii Weer haar intrede ili de wetgeving zouden
doen. 1I-..1 feitelijke 'nadeel, dat n bepaalde
vereen gin;.; dus mogelijk iu soinr.i'ge gevallen
van deze bfilissiug zal oaderviüdeii weegt onge
twijfeld niet op tegen de hoogere rechtspositie,
die er door verkregi-n w:ordt.
Iu hoever of ia de beide gevallen, die tot de
hier be-proken vocuitseu aanleiding hebben
gegeven, van een onrechtmatige d-tad der
va'iivereeu'gingeu sprake is gewetst, is natuur
lijk een andere vraag, die met de principieele
beslissing eigenlijk geen verband houdt. HTel
heeft de vakbeweging er echter thans meer dan
ooit belang bij, dat zicli niet rechtsbegrippeu
gaan vormen, die haar voornaamste wapen, de
weiks'akiug, feitelijk waardeloos zouden maken.
Het voeren van strijd heeft niet alleen altijd
tengevolge, dat aau de wederpartij schade wordt
toegebraclit, maar eigenlijk wordt, er ook niets
anders door beoogd, daar uien juist deo die
toegebrachte schade hem tot toegeven tracht te
dwingen.
Het bloote feit, dat schade is toegebracht,
kan dus nimmer vo'doeudeu grond voor etn
actie tot schadevergoeding oplevelen, doch vóór
alles zal moeten worden uitgemaakt, of daarbij
handelingen zijn gepleegd, die naar het genieene
recht geoordeeld, ongeoorloofd moeten worden
geacht. Ongetwijfeld zullen persoonlijke opvat
tingen hierbij dikwijls een groote rol spelen en
het vak niet te ontkennen, dat het anachronisme,
dat de hoogste rechtsmacht in handen van ten,
nog wel uit erfelijke leden bestaanden tak der
volksvertegenwoordiging legt, de zaak niet
gunstiger maakt. IQ dit opzicht is het tweede
vonnis ongetwijfeld bedenkelijker dan het eerste,
vooral omdat het lijnrecht indruischt, tegen een
slechts vier jaar geleden gevallen berlissing in
een volkomen overeenkomstig geval, wat onge
twijfeld de rechtszekerheid niet bevordert. Hier
gold het een werkgever, die zich beklaagde dat