De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 8 september pagina 4

8 september 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1263 met hunne melodieëa waren opgenomen, waarin noch eene degelijke inleiding, uoch de vereisctite toelichtingen tevergeefs werden gezocht, kortom een werk dat waard zou zijn nevens dat van Böhme geplaatst te worden welk een iuvloed ten goede zou dan zulk een werk kunnen uit oefenen, vooral in onzen tijd, die zweert bij de muziek!" Welnu zulk een werk krijgen wij in van Duyse's Het oude Nederlandsch L ed." Utt den aard der zaak heeft v. Duyse het werk van Kalff, wat den tekst aangaat, voornamelijk ge bruikt als leiddraad, doch ook Willems Sneliaert, Lootens en Feys, Prudens, v. Duyse, Tiersot, Erk, Böhme e. a. worden ruimschoots geciteerd, j» hunne lezingen worden vaak in hun geheel ter vergelijking afgedrukt. Ten opzichte van de muziek geeft v. Duyse zoo volledig mo gelijk weer wat Coussemaker, Gevaert, Oscar Meischer e. t. q. vermeld hebben over het lied, dat aan de orde is. In de voor mij liggende acht liederen worden behandeld: l Heer Ilalewyn zong een liedekyn. 2. Daar reed een ridder al daor het riet. 3. Her Danel, ghy sijt soe schonen man. 4. Een koning die hadde twee dochterkens. 5. lek wil te lande rijden. 6. Daar ging een jager uit jagen. 7. Mi Adel en hir Alewijn. 8. Hoort toe gij arm en rijk. No. l en 5 vooral acht ik bijzonder belang rijk. In de toelichting tot No. l zegt v. Duyse dat het misschien reeds vóór de XVe eeuw ont staan is. Grimm heeft indertijd reeds beweerd dat Halewijn niemand anders is dan Wodan die lich als speelman in het gebied van sprookjes en volkssagen heeft teruggetrokken. Doch tevens heeft Halewijn overeenkomst met den nikker of watergeest en kan de inhoud d er sage slaan op een liefdesbetrekking tusschen den watergeest en een gewoon sterveling. Dit lied en het tweede behooren tot de tagen der Mafcheninuber", zooals ze in het Duitsch heeten. U rich, Holdrich en ridder TJlinger zijn dan identiek met het Nederlandsch Halewijn. Ook de Blauw baard-sage kan men rangschikken tot. dat genre. Volgens Böhme zou de stof in Noord Frankrijk thuis behooren; maar er b<staat, misschien meer grond om aan te nemen dat, de Duitsche liederen van den Maagdenroover ontstaan zijn uit verhalen ever melaatsclie roover?, die hunne vrouwen of geroofde maagden en kinderen achtereenvolgens doodden, om zich met het.blotd der vermoorden te wasschen. Het vijfde lied lek wil Ie lande rijden," s)ait zich eau bij het oudste gennsansehe ge dicht hetwelk wij kennen, ui. tit;t Hildebrandslied." De inhoud is als volgt: Diederik van Bern is voor Oioacer naar Attil», koui'ig der Hunnen, gevlucht met zijn dienstknecht, Hildebrand. Deze heeft zijn onmoadigen zoon Hadubrand te Bjrn (Verona) achtergelaten. Na vele jaren afwezigheid ontmoeten zij elkaar en geraken in strijd. Als de valer zijn zoon overwint, wordt deze gedwon gen zijn taam te noemen en herkennen zij elkaar dus. Simen trekken zij nu naar Bern, waar zij door vrouw Goedele (Ute in den Hoogduilschen en Güde in den Nederduitschen tekst) de vronw van Hildebrand, met vreugde ontvangen worden. Dit weinige moge vol->iaau om aan te toonen welk een schat van poëaie uit ons verleden, door den begaafden kenner van ons oude Ne derlandsch lied voor den dag gtitooverd wordt. Met groote belangstelling zie ik de volgende afleveringen tegemoet. Van geheel anderen aard is de verzameling liederen uit bet Liederboek van Groot-Nederlaad van den heer Coers. De verzameling van den beer v. Duyse is ?an wetenschappelijken aard; lij geeft alle bestaande lezingen van tekst en muziek (de laatste natuurlijk zouder begeleiding) en daarom heeft zij historische beteekenis de bundels van den heer Coers bedoelen hoofdza kelijk practisch nut te stichten. Vroeger, toen ik alleen de eerste aflevering voor mij had liggen van het boek, schreef ik uitvoerig over de voorrede. Thans heeft de uitgever, de heer C. A. J. van Dishoeck mij de drie tot dusverre verschenen boekdeelen ter recens'e toegezonden en zie ik dat dezelfde voorrede zich bevindt aan het begin van ieder der deelen. Mijn meening over bewuste voorrede is sedert mijne vroegere bespreking niet gewijtigd; ik kan dus thans over dit onderwerp heen stappen; ook wenEch ik niet stil te staan bij de polemiek die indertijd gevoerd is door den heer Fl. van Duyse tegen den heer Coers en een zijner vrienden over de mindere betrouw baarheid van de muziek, o. a. van het, lied ,Een boerman had een dommen zin" 1). Ik wil mij thans uitsluitend bezig houden met het resultaat van 's heeren Coers' pogingen om het Nederlandsche Volkslied te verzamelen en wil gaarne constateeren dat hij] met zijn enthousiasme, lijn ijzeren wil en stalen volharding,er in geslaagd is een aantal liederen bijeen te brengen, waarmede men met groot genot kennis maakt. Ie het f erste boek vindt men een verzameling studentenliederen, die geheel eenig is in haar soort ea waar schijnlijk wel geheel compleet mag genoemd worden. Het bijeenbrengen dier verzameling moet den heer Coers wel veel hoofdbrekens gekost heb ben, daar hier weinig uit reeds bestaande bundels kon overgenomen worden, maar alles van meet »f aan moest worden bijeengegaard. In het tweede boek vindt men verschillende liederen uit den ouden tijd (XVIIe eeuw). Men ontmoet er uit Valerius' «Gedenc clanck" uit het »Medemblicker Scharre-soodtje", uit het ^Amsterdams Minneboeckje", uit de »Souterliedekens" enz., enz. De meeste liederen zijn door de heerea W. Petri en Mart. J. Bouman van een piano begeleiding voorzien, welke zeer goed klinkt en zich vloeiend laat spelen; een enkele keer is zij wat druk en dan ook moeilijker speelbaar; O; a. bij het lied ,, Het standbeeld van Duc d'Alf", waar met het oog op het tamelijk snelle tempo, de octaaf-verdubbeling ia den bas beter weggebleven ware. Ik vind het bepaald jammer dat de beer Coers zoo afkeerig geweest is vaa wetenschap pelijke of historische aanteekeningen. Hoe zou zijn werk in waarde gewonnen hebhen indien hij op uitgebreider schaal bronnen en gegevens en uitgaven had vermeld, van de editiën waaruit, hij heeft geput. Zou de heer Coers denken dat daardoor ook zijn werk /ou gevaar loopen »<e vermuffen op de tafel dtr wetenschappelijke meiers van muziek?" In het derde deel vindt men een groot aantaal liederen van friesche herkomst, benevens verscheidene van godsdienstige strekking. Wanneer ik nu op het oogenblik dequaestie laat rusten op welke wijze de heer Coers de zich zelven opgelegde taak vetvult, dan wil ik toch gaarne erkennen dat het een zeer schoone taak is, waarvoor de heer Coers zoo in geest drift is geraakt, en dat zijne bezieling hem reeds reusachtig veel heeft doen bereiken. Het op zich zelven sympathieke streven van den heer Coers verdient de grootste waardeering. In waarheid de liederen behooren gezongen te worden, meer nog in den familiekring, in de huiskamer, dan in de concertzaal. Moge de 1) Zie Weekbl. voor Muziek van 19 Jan. 1901. heer C>ers zijn geestdriftigen ijver beloond zien in eeu mine verspreidiug. De uitgever zorgde er voor dat het uiterlijk er goed uitziet. AKT. AVEKK.WIP. itiiiiiMiiiiiiiiitiiMiiiiiitiHiiiiiiimiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiliniiiilililiiiiiiiiiJ Hollauflsclie huist in ften vreemde. Een vorstelijk geschenk. Dezer dagen werd my uit New-York toege zonden een keurig gebonden en zeer zorgvuldig samengesteld «Handboek" van een verzameling etsen, lithografieën <sn gravures, door den heer S. P. A?ery bijeengebracht en geschonken aan de New York public Library. De heer Avery is te onzent geen vreemde. Met name Jozef Israëls kent hem sedert vele jaren. Al van jongs af zat by hem in de lust tot verzamelen van prenten. Liter, houtgraveur zijnde, zuiverde zich zijn smaak en had bij een technischer) blik tevens, van veel waarde voor een verzamelaar als hij. In 1867 werd hy naar Parijs uitgezonden als gedelegeerde naar de Amerikaansche kunstnfdeeling op de wereldtentoonstelling,welke missie ten gevolge had dat hy' kunstkooper werd. AU zoodanig maakte hy persoonlijk kennis met vele Fransche en andere artisten, en zijn uitgebreide relaties met deze stelden ham in staat zy'n collectie op bizondere wijze belangrijk te verrijken. Langzamerhand een krasse zeventiger ge worden, besloot hy onlangs zijne uitgebreide collecties »en bloc" te schenken aan het reeds genoemd prenten-cabinet, omdat het hem bij ondervinding was gebleken dat groote inrich tingen als het British Museum, de Bibliothèque Nationale, enz. het meeste gemak aanbieden aan liefhebbers en kenners om kennis te maken met de prentkunst in 't algemeen. In de Lanox Building nu van de New-York Public Library werden deze collecties geplaatst, waar zy voor elk een te zien zyn. In het geheel zijn er van de Avery collectie nu daar gekomen, 194 portefeuilles, bevattende 17.557 prenten van verschillenden aard. Frankrijk is hier rykelijk vertegenwoordigd; zoo zien wij in den beknopten catalogus b.v. Bracgiiemond met ruim 800 platen, Buhot met ruim 300, Daubigny met 181, Leopold Flameng met ruim 700, enz. enz. Dit sluit echter niet uit dat andere landen ook ruimschoots gerepresenteerd zyn. Zoo is er van Turner's ,.Liber Studtorum" een uiterst merkwaardige verzameling »jtaten" (van dit werk), zy bevat o.m. de met veel moeite byeengebrachte afdrukken van de lyn-etsen, die de behandeling met nquatint enz. vooraf gingen, waarby nog gevoega zyn photographieën naar ongegraveerde teekeningen en alle mogelijke documenten behoorende bij deze uitgave. Deze collectie op zicb zelf is de fraaiste van het Liber Studiorum die in de Vereenigde Staten bestaat. Ook is in deze bibliotheek te land geraakt het grootste gedeelte van de verzameling van de weduwe van Pa. van der Keilen, den vroegeren directeur van het A.n-tterdarnsch Prentenkabinet, bestaande uit gravures van verschillenden aard, vervaardigd door vrouwen ; dit ensemble telt nog 510 nummers. Maar de eigenlijke reden waarom ik deze koninklijke gift in dit weekblad vermeld, is deze: onze moderne Hollandsche prentkunst is er zeer aanzienlek vertegenwoordigd, een bewy's te meer hoezeer deze nationale kunst gewaardeerd wordt. Niet minder dan 1077 proeven van moderne hollandsche etskunst zyn hier aaswezig. Zou het Amsterdamsch prentencabinet zich op zulk een aantal goede proeven ouzer tegenwoordige schilders-etsers kunnen beroemen? Ik laat hier de namen volgen van onze schilders die dit merkwaardig overzicht hebben tot stand doen komen: Biuer, D. Bles, Etienne Bosch, Dupont, Etha Fles, Gabriel, J. C. Greive Jr., Barb. E van Houten, J. Israëls (met 98 proefdrukken en «staten"). Jongkind, H. ten Kste, M. Kuijtenbrouwer, K. Leenhoff, de Marissen, A Mauve (zijn compleet *oeuvre"), Cb. Rochussen, Springer, Ch Storm van 's Gravezande, M. van der Valk, Jan Veth, W. Wilgen, Ph. Zilcken en W. de Zwart, terwijl er nog Hthografieën zyn van Siebe ten Cate, Schmidt Crans, van Daalhoff, Ha?erman, T. MoJkenboer, S Moulijn, Rachussen, Toorop enWeissenbruch. Deze droge opsomming van namen alleen is reeds voldoende om te doen zien met hoeveel kennis deze collectie is bijeengebracht. Bijna geen onzer bekende etsers is hier afwezig en daarom meende ik dat het van belang was wtêr eens te toonen, hoezeer onze moderne zwart en-witkunst de aandacht trekt van verlichte en smaakvolle liefhebbers ... in den vreemde. Pu. Z. A. PitiLLirpi. Die Kunst des 1~> und 10. Jahrhunderts in DeutscUand und den Niedertanden. Nr 7?'J van de Kunstgeschichtiiche Einzeldarstellungen. Itubens und die FlamIdnder. Nr. 12 van dezelfde verzameling. ??Die Uliite der Milereiin Holland, Ie deel. Nr. 13 van dezelfde uitgaaf. Laipzig, Verlag von E. A. Saemann. Om al dadelik het bewijs te leveren, dat wij de zeer grote verdiensten van de hierboven genoemde werken weten op prij-ïte stellen, zullen wy' de wens uiten, dat een of ander ondernemend Noordnederlands uitgever, of ? en wairom niet? een of ander over een flinke begroting beschikkende vereniging als Het Nut of Het Willemi-fonds, een geoefend vertaler met de taak gelaste, deze boeken in het Nederlands o?er te brengen. Opgevat naar een grotendeels nieuw plan, dat ons voorkomt, uitnemend geschikt te wezen, om eindelik niet enkel het treffend pa rallellisme tussen de ontwikkeling van de onderscheiden Hoog-, Middel- en Noordduitse scholen en de Vlaamse en Hollandse, maar tevens de zeer grote geestverwantschap, die tussen deze alie bestaat, te doen uitkomen; geschreven in een wel eenvoudige, maar geensins onschone en vooral heldere taal; ontlenen deze delen vooral waarde aan de grondige studie, welke de schryver gemaakt heeft niet alleen van de geschriften van de beste hedendaagse kunsthistorici, als Bode, von Zschudi, Barckhardt, enz., maar tevens van een zeer aanzienlik aantal oorspronkelike scheppingen van alle door hem behandelde meesters. Ook stellen wij met ingenomenheid vast, dat het oordeel, door Philippi geveld over de wezer.like waarde van scholen en enkele artiesten, in de meeste gevallen als zeer ge grond mag beschouwd worden. Daarenboven zijn deze Einzeldarstellungen versierd met een zo ongemuen talryke en door de band zo gelukkige keuze van platen, dat zy er als het ware miniatuur-muzea door worden. De lezer stelle zioh voor, dat nos. 7?9 niet minder dan 292, no. 12 van de reeks 182, no. 13 eindelik 17üplaten bevat. Zulke boeken kan men niet genoeg ver spreiden. Meer dan misschien iemand denkt, dragen zy er toe by, niet alleen belangstelling voor de kunst op te wekken, maar tevens te leren zien, genieten en oordelen. Intussen, hoeveel wy in Puilippi's werk ook te pryzan vinden, toch troffen wy er ook hier en daar dingen in aan, welke het ons niet mogelik is, te billiken. Daar gelaten de volgens onze bescheiden mening volstrekt valse bewering op bl. 3, ros. 7?9, als zou »die Architektur fiir die KuYist am wemgaten bedeuten"; en ook deze, ten minste erg gewaagde, op dezelfde bladzyde, dat er in het Noorden van Europa, van de aanvang van de Renaissance af, »keine monu mentale Architektur, die die Plastik hatte an tich ziehen kannen," nieer bestond, wat zou doen veronderstellen, dat er in de tweede helft van de los en in de eerste van de 16a eeuw geen belangryke, voor de uitvoering van dekoratieve werken geschikte kerken meer werden gebouwd; daargelaten noch een paar onvol ledigheden, als op bl. 4, laatste alinea, het noemen van de Brabanders alleeu, waar ook Vlamingen en Limburgers dienen vermeld te worden, en op bl. 5, geheel bovenaan, het zeggen, dat de Nederlandse st«döu in de 14cs en 153 eeuw ungestört durch Kriey und Feilde zouden gebleven zyn; zullen wy hier, alleen om te doen uitschynen met welke belang stelling wij de drie aangekondigde delen hebben gelezen, een paar plaatsen aanhalen, welke, naar wy meenen, in een volgende druk zouden dienen herzien te worden. Op bl. 38?49, waar gehandeld wordt over van der Weyden, biyven onvermeld verschei dene werkeh van deze meester, welke nochtans door de voortreffdhkste esteten beschouwd worden als meesterstukken. Wij noemen de Zeven Sacramenten uit het Antwerps, een drietal stukken uit het Brussels, noch andere uit het Haags en het Londens museum en uit de verzameling Kann te Parys. Een dergelike aanmerking is te makei met het oog op de werken van Bouts, v. d. Goes (van deze worden de te Antwerpen en Brussel voorhanden weiken niet vermeld), de Meester van Fiéinalle (van welke o.a. te Antwerpen 2 en te Brussel wel 4 werken zyn), Memlinc, (zy'n beste portretten zijn niet genoemd), enz. Op bl. 66 wordt Memlinc voorgesteld als Tiurz vor 1400 lioi/iers Schuier. Waarop dit zeggen berust, worüt niet medegedeeld tot ons zeer diep leedwezen. O ter de toch wel zeer interessante meester van het huis d'Oultremont wordt nergens ge sproken. Dit uu is wellicht toe te schryven aan het feit, dat het bewuste boek vast vóór 1898 geschreven werd Wy trekken daarom de aandacht van de geleerde schryver op de bizonder merkwaardige Nos. 537, 538 en 539 in het heerhk Brussels museum. Meer dan dit alles komt ons bedenkelik voor, wat de heer Pailippi zegt in het dritte Buch, iiamehk over Qainten Metys. liet gaat toch niet aan, zonder enig verder bewijs te verzekeren (bl. 337): ».EV muas um 1400 gtbore» worden nein, KANN also NICUT eine and dteaelie 1'eTsonlichkett nem, nut dem gletchnai/iigen, 1400 in Löiven geborenen Kunstschmied. In Nederland is het nu toch door de meesten aangenomen, dat Quinten wel degelik in 1466 en wel te Leuveu het daglicht aanschouwde, en zelfs dat bij een tijd lang als kunstsmid naast zijn vader aan het aanbeeld stond. Op bl. 339 lezen wij: »?/(/», der zuerst kam und der sie (d.i die Formsprache der italienischen Renaissance) glanzender und ungleich feiner anzuwenden verstand als die andern, musste die Gunst des /ïntgeschmacks doppelt zu teil werden. So wurde er der beriihmteste Künstler der N teder lande n. . ." Is het aan te nemen, dat Metsijs zo heel veel te danken heeft aan Zindetiken invloeden ? Op dezelfde bladzyde wordt gezegd: *Die Erjindung den Annenaltars wird non Q. M. tinem alteren llolzschmtt oder Kupferstich entnotnmen sein." Ons is geen Nederlandse prent van dien aard bekend, welke Quinten had kunnen navolgen in de groepering van het grote triptiek uit het Brussels museum. Enige regels verder, het landschap in deze schepping besprekend, zegt schrijver: tl'atinir matte u/inltche, und der könnte ihm auch hier gtholfen halten." Wij nemen aan, dat Patinir werkelik mee werkte aan enkele landschap-achtergronden van de grote Lsuvenaar, zo o.a. aan dat uit no. 300, Brussel, maar juist niet aan dat uit het middenpaneel van De Legende van S'inte Anna. Ook zijn het geen Rupferstiche, doch op perkament gedrukte en met de hand ge nlumieneerde sanljis, die naast het kindjs op den vloer liggen. Nocb wagen wij het, de auteur attent te maken op de trftïande overeenkomst, welke de Berlijnse Maria up de Troon, flg. 220, bl. 348, oplevert met een schildery, dat, in 1899, te Iljoie, op de veiling Pallavicino in de Gallerie Bjrgbese voorkwam. Dezelfde vrouw komt ook voor in de Magdalent uit het v. Ertbornkabinet te Antwerpen. P. D. M. De architectuur in hare hoofdtydperken, door HBKKI EVERS. (J. B. Wolters, Groningen). Van dit werk zijn de eerste twee afleveringen uitgekomen. In de eerste wordt behandeld de architectuur in Egypte ; in de tweede die in Mesopotanië, Phanicië, Palestina en Perzië. Wat het geheele werk ons geven zal is niet te zeggen na het doorlezen dezer beide afle veringen, en ik zal my'n oordeel moeten opschorten tot het compleet voor me ligt. Ban paar opmerkingen wil ik echter wel vooraf mededeelen. Verblydend zyn de reproducties naar photo's die de tekst toelichten. Vroeger geschiedde de illustratie der werken over bouwkunst door reproducties naar teekeningen ; die wijze van illustreeren is minder goed dan die met autolypieën omdat de lezer nooit 'n enkelvoudig, ]n zuiver beeld kreeg van de afgebeelde werken, maar alty'd het bouwwerk te zien kreeg door de oogen van 'n ander, d. w. z. volgens het karakter dat de teekenaar in zijn afbeelding gelegd had. Die tijd is thans, gelukkig, voorby' en het bestudeeren der architectuurgeschie denis, uit boeken, is daardoor nu veel zuiverder en grondiger geworden. De autotypieën van de ffiax van Chéops, van de Egyptische tem pels en van de Assyrische en Perzische reliëfs ; brengen ons veel nader tot de kunstwerken dan dit door teekeningen kon geschieden. l Ziedaar wat me in deze afleveringen aan; genaam aandeed. Maar minder aangenaam was het mij te l bemerken dat het boek van Henri Evers ; misschien niet veel zal verschillen van andere i dergelyke uitgaven. Uit de beide afleveringen : is merkbaar dat hy van de kunst der oude volken zelf geen bizondere studie maakte en dat alles wat hy' mededeelt werd afgeleid uit bronnen door andpren verzameld. Nieuwe inzichten over de Egyptische en Aziatische bouwwyzen staan er niet in vermeld ; wat hij ; ons vertelt is eigenlyk net zoo te vinden in andere boeken b v. in Gugel's Geschiedenis van de bouwstylen. Ia het noodig dat naast dit laatste boek nog een tweede wordt uitgegeven dat hetzelfde onderwerp op ongoveer dezelfde wy'ze behan delen zal ? Ik geloof het niet. Of zullen de komende aflaveringen ons toonen dat Henri Evers op de bouwwerken die hy zelf ter plaatse kon bestudeoren een geheel persoonlyken ky'k heeft? Zal hij de romaansche-en gothische-, de renaissance- en barok-, ds rococo- en de negentiende-eeuwsche werken op een hem eigene wijze behandelen en ze ons in een nieuw licht vertoonen ? Ik wil 't hopen doch betwyfel het. En voor dien twijfel heb ik gegronde redenen, want de geheele opzet van het werk wijst er op, dat al mag er misschien hier en daar, in kleinigheden, afgeweken worden van de tradioneele wijze om architectuur te bezien, niet te verwachten is dat de geest die uit het werk op den lezer zal inwerken zal verschillen van dien uit vroegere boeken ; en juist dat verschil zou me verheugd hebben. In de eerste helft der vorige eauw, toen men begon ook de niet-klassieke bouwwerken te bestudeeren, beschouwde men de geschiedenis der bouwkunst als eer.e van de verschillende bouwwerken, geregeld verteld naar de perioden en de jaartallen waarin het werk gemaakt was. De bouwkunst werd behandeld naar het uiterlyk zooals (Ie geschiedenis der volken ook behandeld werd naar de uiterlyke gebeurtenissen, naar de koningen, de oorlogen en de veldslagen. Aan het 8'nde der negentiende eeuw is men daarvan teruggekomen en bracht men verband in de bouwgeschiedenis der volken en hunne histo rische perioden, soms ook met in achtneming der kultuurverschy'nselen, omdat men zich op de kultuurgeschiedenis (godsdienstig en maitschappelyk-economisch) was gaan toelaggen. Thans weten we dat hy' die onderwy'st in bouwkunstgeschiedenis, les moet geven in dat wat den gaest en het gemoed der volken beroerd heeft, d. w. z. in hun godsdienstige e i maatschap pelijke idealen en in de kuituur die daaruit ontstond. Van die kultuurhistorische idealen is de bouwkunst een der uitvloeiselen die ook als zoodanig moet besproken worden. De bouwkunst zelve mag nooit op den voorgrond gesteld worden want dan zou de leerling in den waan komen dat de kuituur zich groepeert om de bouwkunst, en niet begrypen, hoe de bouwkunst door middel der kuituur voortkwam uit mensohelijke levensidealen. Evers heeft hier en daar over dit onderwerp wel iets gezegd, doch stelselmatig beeft hy het in beide afleveringen niet behandeld en dit zou toch vereisen! zyn wilde z'n boek mede helpen 'n oude periode af te sluiten en 'n nieuwe te beginnen. Dat hij het verband tusscben idealen, kuituur en bouwkunst niet volkomen in zich omdraagt volgt uit het feit dat hy z'n boek begint met de geschiedenis der Egyptische kunst. Zelfs Lübke geeft in z'n «Kunstgeschichte" rog twaalf bladzyden druks, vóór hy met de Egyptische kunst begint, over »Ursprung und Antinge der Kunst". Het zy verre van my om Linke als voorbeeld te willen stellen. Wat hy' in die weinige bladzy den geeft, ontstond eigenlyk alleen daardoor, dat hij vatte hoe het wel wat erg gek was met de Egyptische kunst te be ginnen zonder van de groote levensperioden die daaraan voorafgingen ook maar iets te zeggen. Maar de kunst dier perioden met toewyding behandelen, neen, dat deed hij niet. En toch, van de oorsprong der kunst en van de eerste kunstwerken, van het huisraad en de lijfsieraden, van de werktuigen en de wapenen, van de grafheuvels en de graf kisten, van de gedenkteekenen en de woningen der volkeren uit de steen- en bronsperiode, en ook van de oudste Amerikaansche bouw werken, is het noodig een beeld te geven opdat de lezer van 'n boek over bouwkunst leere begrijpen, dat niet de bouwkunst begon by de Egyptenaren maar dat ze altyd op aarde geweest is en er altijd blijven zal, zoolang er in de menschen iets zal blijven van een gods dienstig of een maatschappelijk ideaalleven. Wil de heer Evers zijn werk goed doen, dan zal hy een inleiding aan z'n boek moeten toevoegen waarin de kunst behandeld wordt uit de tyden voorafgaande aan die der Egyp tische beschaving. En al mag hij willen zeggen dat de eerste perioden der kunstgeschiedenis geen hnofdtydpirktn zyn (in de beteekenis van Woei-tijdperken) dus in 'n boek met een titel als het zijne niet thuis behooren, dan stel ik daar tegenover dat het wenschelyker is dat die titel veranderd worde, wat zonder bezwaar kan geschieden bij de volgende afleveringen, dsn dat, ter wille van een eenmaal gekozen titel, een boek het licht zou zien door middel waarvan het begrip van wat bouwkunst is weer onzuiver zou komen in den leerling. Hillegom, 20 Aug. 1901. J. E.v. D PKK. MMHimiiMimmiiuiiimiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiina Verzen van AI.BEKT REIIM. Amsterdam, Van Dishoeck 1901. Wij eisen van dichters, dat z\j hun persoonlik lief en leed. hun eigen waarnemingen weergeven in de juiste bewoordingen, zo dat wy getroffen worden door de gedachte: zo moet het zyn en anders niet; zo zou ik het gezegd hebben als ik verzen schreef; of wel: ja dat woord, dat beeld is nieuw, maar hoe waar, hoe goed gezien. Onafwendbaar is onze eis van aangedaan te worden door hetzelfde wat de dichter geroerd heeft en zo moet z'n hele zyn, z'n ziel in z'n verzen liggen, als hy ontboezemingen geeft; zo moeten wy alles wat hij waarnam en beschryft voor ogen zien, wanneer zyn talent meer epies dan lyries is; zo moeten in zy'n dramaas de personen als levende wezens voor ons zyn in wier denkleven wy doordringen kunnen, wier leed ons aandoet, wier geluk ons bly maakt, die wy' intiem kennen. Och, dit zy'n geen nieuwe eisen ! Ze liggen zo voor de hand, maar telkens weer moet men of ze op de voorgrond stellen, vooral, wanneer men te doen heeft met kunst die er niet aan beantwoordt. Zodra men, ook in de beste stemming, met de meest mogelike toeschietelikheid, willende begrypen en mooi-vinden, gestoord wordt door wanklanken, wangedachten, is alles weg. Krijg onder het aandoenlikste drama kiespijn en het stak wordt 'en Jraak, wordt ongenietbaar. Zo ging het my' by' het lezen van Rehm's verzen. Met genoegen merkte ik op dat de schrijver dweept met het leven buiten, met de mooie natuur, dat hy hier en daar hele goede grepen deed, mij iets zien laat, dat ik me voorstellen kan of zelf meer zag, als ITl-tijn veedren de berken Tegen paarlgrijze lucht; T-iOomend wiegen do takken Zucht op 't windege/ucht I-Ciblauwe wolkenmond Met goudgele lippen : Tusschen tanden door glippen, Lichtkorrels naar den grond. Deunen somber krommen Ginds op d-1 heuvelen Taai-stramme nekken: Hun dichtstaande drommen, Het is of /e sneuvelen Bij 't windsperen-strekken. Ook het sonnet XXXII, dat zo begint: De breede Maartsche wind roept wild-verloien Van komend leven om het wiuterwoud, is in zyn ge'wel wal goed; noch zyn er wel goede regels als : De zee was indigo en avond-donker ; Blauw-zilvrjg slechts de goJven-ruggen glommen: ver Als een stil-wachtende kaars voor open venster blunk er In 't westergroen een ster. Vermoedelik sla ik noch wel enige grepen. uit en naar de natuur over, ma ir hoe vaak hokt en stoot dat alles; dat rommelt over de hobbelige weg van slecht gelegde ritmus als 'en ouderwetse diligence ; maar dat niet alleen: in die diligence zitten gedachten van de meest uiteenlooppnde gedaante: nakroost van Heine en v. Scheffdl, jongelingen die veel in Kloos, Gorter, Winkler Prins gelezen hebben ; geldploerten als deze: Ik wou zoo graag mijn ziel in gulden <!!) lett'ren schrijven Van lied, waarin nog naruischt lang na dezen., De weemoedstemuiinij die eens mijn mocht wezen. Ik kan het niet, zelfs (let wel.') voor geen zak vol gouden L-scbijven. Studenten van 't eerste jaar, die zeggen: Kik;i Oonstanc -' heeft een taile Heei't een taille als een wesp, let op dat Kika ; zo las ik in 'en studenten feestblad De Bi, de Ba, de Borst Verkoren, Is voor het Ki Ka Kor verloren. Daar zyn onder: gymnasiasten, die menen dat men in tegenwoordige poëzie persé'en andere volgorde hebben moet als in preza of in vroegere. Ean van deze zegt: O, dennen, met uw sneeuwhelms die De wekkers waart van rneludie ]n mij toen, jong, ik ?oeht naar wie Tot leven vaardig Mij 'maken met eea machtwoord kon. iiiifiiiimiiiiiiiiiitiiiiiiMiiiiinmiiiiimniiiiiiiiiiiimiHiiimii 40 cents per regel. HtlllllllltllllllllllllllllllllllllllllHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII alleen echt, indien direct van mij betrok ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 et» tot il II.IO per Meter.?Aan ie ter franco en vr|j van invoerrechten in huis. Stalen oniraepaand G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.). Zürich. K A MS TRA's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Leverde sedert 1896 pi. in. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati*. Honderden bewyzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKA.NTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. TelepJioon No. 443. Amerikaansch.8, Duitsche en Fransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: HUURPIAltfO'S. Oude instrumenten worden ingeruild. Reparatiën worden in da Fabriek ten spoedigste uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIB. Kormaal-WolartMeii. K. F. DEÜSCHLB-BKNOKB, Amsterdam, Kalverstr. 157, Eenig specialiteit in dei* artikelen in geheel Nederl. ECHT VICTÖRIAWATER. GRAND MARNIER. Cordon Jauue & Rouge. LIQUEUR ROYALE. Agents-Generaux B. A.RIPPING&Co.,Amsterd. Piano-, Orpl- en MnzietteÊl JHLEITROOS «fc KALSHOVE1!,. Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Humt. Bepareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl