Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1263
met hunne melodieëa waren opgenomen, waarin
noch eene degelijke inleiding, uoch de vereisctite
toelichtingen tevergeefs werden gezocht, kortom
een werk dat waard zou zijn nevens dat van
Böhme geplaatst te worden welk een iuvloed
ten goede zou dan zulk een werk kunnen uit
oefenen, vooral in onzen tijd, die zweert bij de
muziek!"
Welnu zulk een werk krijgen wij in van
Duyse's Het oude Nederlandsch L ed." Utt
den aard der zaak heeft v. Duyse het werk van
Kalff, wat den tekst aangaat, voornamelijk ge
bruikt als leiddraad, doch ook Willems
Sneliaert, Lootens en Feys, Prudens, v. Duyse,
Tiersot, Erk, Böhme e. a. worden ruimschoots
geciteerd, j» hunne lezingen worden vaak in hun
geheel ter vergelijking afgedrukt. Ten opzichte
van de muziek geeft v. Duyse zoo volledig mo
gelijk weer wat Coussemaker, Gevaert, Oscar
Meischer e. t. q. vermeld hebben over het lied,
dat aan de orde is.
In de voor mij liggende acht liederen worden
behandeld: l Heer Ilalewyn zong een
liedekyn. 2. Daar reed een ridder al daor het riet.
3. Her Danel, ghy sijt soe schonen man. 4. Een
koning die hadde twee dochterkens. 5. lek wil
te lande rijden. 6. Daar ging een jager uit
jagen. 7. Mi Adel en hir Alewijn. 8. Hoort toe
gij arm en rijk.
No. l en 5 vooral acht ik bijzonder belang
rijk. In de toelichting tot No. l zegt v. Duyse
dat het misschien reeds vóór de XVe eeuw ont
staan is. Grimm heeft indertijd reeds beweerd
dat Halewijn niemand anders is dan Wodan die
lich als speelman in het gebied van sprookjes
en volkssagen heeft teruggetrokken. Doch tevens
heeft Halewijn overeenkomst met den nikker
of watergeest en kan de inhoud d er sage slaan
op een liefdesbetrekking tusschen den watergeest
en een gewoon sterveling. Dit lied en het
tweede behooren tot de tagen der
Mafcheninuber", zooals ze in het Duitsch heeten. U rich,
Holdrich en ridder TJlinger zijn dan identiek
met het Nederlandsch Halewijn. Ook de Blauw
baard-sage kan men rangschikken tot. dat genre.
Volgens Böhme zou de stof in Noord Frankrijk
thuis behooren; maar er b<staat, misschien meer
grond om aan te nemen dat, de Duitsche liederen
van den Maagdenroover ontstaan zijn uit verhalen
ever melaatsclie roover?, die hunne vrouwen of
geroofde maagden en kinderen achtereenvolgens
doodden, om zich met het.blotd der vermoorden
te wasschen.
Het vijfde lied lek wil Ie lande rijden,"
s)ait zich eau bij het oudste gennsansehe ge
dicht hetwelk wij kennen, ui. tit;t
Hildebrandslied." De inhoud is als volgt: Diederik van Bern
is voor Oioacer naar Attil», koui'ig der Hunnen,
gevlucht met zijn dienstknecht, Hildebrand. Deze
heeft zijn onmoadigen zoon Hadubrand te Bjrn
(Verona) achtergelaten. Na vele jaren afwezigheid
ontmoeten zij elkaar en geraken in strijd. Als
de valer zijn zoon overwint, wordt deze gedwon
gen zijn taam te noemen en herkennen zij elkaar
dus. Simen trekken zij nu naar Bern, waar zij
door vrouw Goedele (Ute in den Hoogduilschen
en Güde in den Nederduitschen tekst) de vronw
van Hildebrand, met vreugde ontvangen worden.
Dit weinige moge vol->iaau om aan te toonen
welk een schat van poëaie uit ons verleden,
door den begaafden kenner van ons oude Ne
derlandsch lied voor den dag gtitooverd wordt.
Met groote belangstelling zie ik de volgende
afleveringen tegemoet.
Van geheel anderen aard is de verzameling
liederen uit bet Liederboek van Groot-Nederlaad
van den heer Coers. De verzameling van den
beer v. Duyse is ?an wetenschappelijken aard;
lij geeft alle bestaande lezingen van tekst en
muziek (de laatste natuurlijk zouder begeleiding)
en daarom heeft zij historische beteekenis de
bundels van den heer Coers bedoelen hoofdza
kelijk practisch nut te stichten.
Vroeger, toen ik alleen de eerste aflevering
voor mij had liggen van het boek, schreef ik
uitvoerig over de voorrede. Thans heeft de
uitgever, de heer C. A. J. van Dishoeck mij de
drie tot dusverre verschenen boekdeelen ter
recens'e toegezonden en zie ik dat dezelfde
voorrede zich bevindt aan het begin van ieder
der deelen. Mijn meening over bewuste voorrede
is sedert mijne vroegere bespreking niet
gewijtigd; ik kan dus thans over dit onderwerp heen
stappen; ook wenEch ik niet stil te staan bij
de polemiek die indertijd gevoerd is door den
heer Fl. van Duyse tegen den heer Coers en
een zijner vrienden over de mindere betrouw
baarheid van de muziek, o. a. van het, lied
,Een boerman had een dommen zin" 1). Ik
wil mij thans uitsluitend bezig houden met het
resultaat van 's heeren Coers' pogingen om het
Nederlandsche Volkslied te verzamelen en wil
gaarne constateeren dat hij] met zijn enthousiasme,
lijn ijzeren wil en stalen volharding,er in geslaagd
is een aantal liederen bijeen te brengen, waarmede
men met groot genot kennis maakt. Ie het f erste
boek vindt men een verzameling
studentenliederen, die geheel eenig is in haar soort ea waar
schijnlijk wel geheel compleet mag genoemd
worden.
Het bijeenbrengen dier verzameling moet den
heer Coers wel veel hoofdbrekens gekost heb
ben, daar hier weinig uit reeds bestaande bundels
kon overgenomen worden, maar alles van meet
»f aan moest worden bijeengegaard. In het
tweede boek vindt men verschillende liederen
uit den ouden tijd (XVIIe eeuw). Men ontmoet
er uit Valerius' «Gedenc clanck" uit het
»Medemblicker Scharre-soodtje", uit het ^Amsterdams
Minneboeckje", uit de »Souterliedekens" enz.,
enz. De meeste liederen zijn door de heerea
W. Petri en Mart. J. Bouman van een piano
begeleiding voorzien, welke zeer goed klinkt
en zich vloeiend laat spelen; een enkele keer
is zij wat druk en dan ook moeilijker speelbaar;
O; a. bij het lied ,, Het standbeeld van Duc
d'Alf", waar met het oog op het tamelijk snelle
tempo, de octaaf-verdubbeling ia den bas beter
weggebleven ware.
Ik vind het bepaald jammer dat de beer
Coers zoo afkeerig geweest is vaa wetenschap
pelijke of historische aanteekeningen. Hoe zou
zijn werk in waarde gewonnen hebhen indien
hij op uitgebreider schaal bronnen en gegevens
en uitgaven had vermeld, van de editiën waaruit,
hij heeft geput. Zou de heer Coers denken dat
daardoor ook zijn werk /ou gevaar loopen »<e
vermuffen op de tafel dtr wetenschappelijke
meiers van muziek?"
In het derde deel vindt men een groot
aantaal liederen van friesche herkomst, benevens
verscheidene van godsdienstige strekking.
Wanneer ik nu op het oogenblik dequaestie
laat rusten op welke wijze de heer Coers de
zich zelven opgelegde taak vetvult, dan wil ik
toch gaarne erkennen dat het een zeer schoone
taak is, waarvoor de heer Coers zoo in geest
drift is geraakt, en dat zijne bezieling hem
reeds reusachtig veel heeft doen bereiken. Het
op zich zelven sympathieke streven van den
heer Coers verdient de grootste waardeering.
In waarheid de liederen behooren gezongen te
worden, meer nog in den familiekring, in de
huiskamer, dan in de concertzaal. Moge de
1) Zie Weekbl. voor Muziek van 19 Jan. 1901.
heer C>ers zijn geestdriftigen ijver beloond zien
in eeu mine verspreidiug. De uitgever zorgde
er voor dat het uiterlijk er goed uitziet.
AKT. AVEKK.WIP.
itiiiiiMiiiiiiiiitiiMiiiiiitiHiiiiiiimiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiliniiiilililiiiiiiiiiJ
Hollauflsclie huist in ften vreemde.
Een vorstelijk geschenk.
Dezer dagen werd my uit New-York toege
zonden een keurig gebonden en zeer zorgvuldig
samengesteld «Handboek" van een verzameling
etsen, lithografieën <sn gravures, door den heer
S. P. A?ery bijeengebracht en geschonken aan
de New York public Library.
De heer Avery is te onzent geen vreemde.
Met name Jozef Israëls kent hem sedert vele
jaren. Al van jongs af zat by hem in de lust
tot verzamelen van prenten. Liter, houtgraveur
zijnde, zuiverde zich zijn smaak en had bij
een technischer) blik tevens, van veel waarde
voor een verzamelaar als hij.
In 1867 werd hy naar Parijs uitgezonden
als gedelegeerde naar de Amerikaansche
kunstnfdeeling op de wereldtentoonstelling,welke
missie ten gevolge had dat hy' kunstkooper
werd. AU zoodanig maakte hy persoonlijk
kennis met vele Fransche en andere artisten,
en zijn uitgebreide relaties met deze stelden
ham in staat zy'n collectie op bizondere wijze
belangrijk te verrijken.
Langzamerhand een krasse zeventiger ge
worden, besloot hy onlangs zijne uitgebreide
collecties »en bloc" te schenken aan het reeds
genoemd prenten-cabinet, omdat het hem bij
ondervinding was gebleken dat groote inrich
tingen als het British Museum, de Bibliothèque
Nationale, enz. het meeste gemak aanbieden
aan liefhebbers en kenners om kennis te maken
met de prentkunst in 't algemeen.
In de Lanox Building nu van de New-York
Public Library werden deze collecties geplaatst,
waar zy voor elk een te zien zyn.
In het geheel zijn er van de Avery collectie
nu daar gekomen, 194 portefeuilles, bevattende
17.557 prenten van verschillenden aard.
Frankrijk is hier rykelijk vertegenwoordigd;
zoo zien wij in den beknopten catalogus b.v.
Bracgiiemond met ruim 800 platen, Buhot met
ruim 300, Daubigny met 181, Leopold Flameng
met ruim 700, enz. enz.
Dit sluit echter niet uit dat andere landen
ook ruimschoots gerepresenteerd zyn. Zoo is
er van Turner's ,.Liber Studtorum" een uiterst
merkwaardige verzameling »jtaten" (van dit
werk), zy bevat o.m. de met veel moeite
byeengebrachte afdrukken van de lyn-etsen, die de
behandeling met nquatint enz. vooraf gingen,
waarby nog gevoega zyn photographieën naar
ongegraveerde teekeningen en alle mogelijke
documenten behoorende bij deze uitgave. Deze
collectie op zicb zelf is de fraaiste van het
Liber Studiorum die in de Vereenigde Staten
bestaat.
Ook is in deze bibliotheek te land geraakt
het grootste gedeelte van de verzameling van
de weduwe van Pa. van der Keilen, den vroegeren
directeur van het A.n-tterdarnsch Prentenkabinet,
bestaande uit gravures van verschillenden aard,
vervaardigd door vrouwen ; dit ensemble telt
nog 510 nummers.
Maar de eigenlijke reden waarom ik deze
koninklijke gift in dit weekblad vermeld, is
deze: onze moderne Hollandsche prentkunst
is er zeer aanzienlek vertegenwoordigd, een
bewy's te meer hoezeer deze nationale kunst
gewaardeerd wordt.
Niet minder dan 1077 proeven van moderne
hollandsche etskunst zyn hier aaswezig. Zou
het Amsterdamsch prentencabinet zich op zulk
een aantal goede proeven ouzer tegenwoordige
schilders-etsers kunnen beroemen?
Ik laat hier de namen volgen van onze
schilders die dit merkwaardig overzicht hebben
tot stand doen komen: Biuer, D. Bles, Etienne
Bosch, Dupont, Etha Fles, Gabriel, J. C.
Greive Jr., Barb. E van Houten, J. Israëls
(met 98 proefdrukken en «staten"). Jongkind,
H. ten Kste, M. Kuijtenbrouwer, K. Leenhoff,
de Marissen, A Mauve (zijn compleet *oeuvre"),
Cb. Rochussen, Springer, Ch Storm van 's
Gravezande, M. van der Valk, Jan Veth, W. Wilgen,
Ph. Zilcken en W. de Zwart, terwijl er nog
Hthografieën zyn van Siebe ten Cate, Schmidt
Crans, van Daalhoff, Ha?erman, T. MoJkenboer,
S Moulijn, Rachussen, Toorop enWeissenbruch.
Deze droge opsomming van namen alleen is
reeds voldoende om te doen zien met hoeveel
kennis deze collectie is bijeengebracht.
Bijna geen onzer bekende etsers is hier
afwezig en daarom meende ik dat het van
belang was wtêr eens te toonen, hoezeer onze
moderne zwart en-witkunst de aandacht trekt
van verlichte en smaakvolle liefhebbers ... in
den vreemde.
Pu. Z.
A. PitiLLirpi. Die Kunst des 1~> und 10.
Jahrhunderts in DeutscUand und den
Niedertanden. Nr 7?'J van de
Kunstgeschichtiiche
Einzeldarstellungen. Itubens und die
FlamIdnder. Nr. 12 van dezelfde verzameling.
??Die Uliite der Milereiin Holland, Ie
deel. Nr. 13 van dezelfde uitgaaf.
Laipzig, Verlag von E. A. Saemann.
Om al dadelik het bewijs te leveren, dat
wij de zeer grote verdiensten van de hierboven
genoemde werken weten op prij-ïte stellen,
zullen wy' de wens uiten, dat een of ander
ondernemend Noordnederlands uitgever, of ?
en wairom niet? een of ander over een
flinke begroting beschikkende vereniging als
Het Nut of Het Willemi-fonds, een geoefend
vertaler met de taak gelaste, deze boeken
in het Nederlands o?er te brengen.
Opgevat naar een grotendeels nieuw plan,
dat ons voorkomt, uitnemend geschikt te wezen,
om eindelik niet enkel het treffend pa
rallellisme tussen de ontwikkeling van de
onderscheiden Hoog-, Middel- en
Noordduitse scholen en de Vlaamse en Hollandse,
maar tevens de zeer grote geestverwantschap,
die tussen deze alie bestaat, te doen uitkomen;
geschreven in een wel eenvoudige, maar geensins
onschone en vooral heldere taal; ontlenen deze
delen vooral waarde aan de grondige studie,
welke de schryver gemaakt heeft niet alleen
van de geschriften van de beste hedendaagse
kunsthistorici, als Bode, von Zschudi,
Barckhardt, enz., maar tevens van een zeer aanzienlik
aantal oorspronkelike scheppingen van alle door
hem behandelde meesters.
Ook stellen wij met ingenomenheid vast, dat
het oordeel, door Philippi geveld over de
wezer.like waarde van scholen en enkele
artiesten, in de meeste gevallen als zeer ge
grond mag beschouwd worden.
Daarenboven zijn deze Einzeldarstellungen
versierd met een zo ongemuen talryke en
door de band zo gelukkige keuze van platen,
dat zy er als het ware miniatuur-muzea door
worden. De lezer stelle zioh voor, dat nos. 7?9
niet minder dan 292, no. 12 van de reeks 182,
no. 13 eindelik 17üplaten bevat.
Zulke boeken kan men niet genoeg ver
spreiden. Meer dan misschien iemand denkt,
dragen zy er toe by, niet alleen belangstelling
voor de kunst op te wekken, maar tevens te
leren zien, genieten en oordelen.
Intussen, hoeveel wy in Puilippi's werk ook
te pryzan vinden, toch troffen wy er ook hier
en daar dingen in aan, welke het ons niet
mogelik is, te billiken.
Daar gelaten de volgens onze bescheiden
mening volstrekt valse bewering op bl. 3,
ros. 7?9, als zou »die Architektur fiir die
KuYist am wemgaten bedeuten"; en ook deze,
ten minste erg gewaagde, op dezelfde bladzyde,
dat er in het Noorden van Europa, van de
aanvang van de Renaissance af, »keine monu
mentale Architektur, die die Plastik hatte an
tich ziehen kannen," nieer bestond, wat zou
doen veronderstellen, dat er in de tweede helft
van de los en in de eerste van de 16a eeuw
geen belangryke, voor de uitvoering van
dekoratieve werken geschikte kerken meer werden
gebouwd; daargelaten noch een paar onvol
ledigheden, als op bl. 4, laatste alinea, het
noemen van de Brabanders alleeu, waar ook
Vlamingen en Limburgers dienen vermeld te
worden, en op bl. 5, geheel bovenaan, het
zeggen, dat de Nederlandse st«döu in de 14cs
en 153 eeuw ungestört durch Kriey und Feilde
zouden gebleven zyn; zullen wy hier, alleen
om te doen uitschynen met welke belang
stelling wij de drie aangekondigde delen hebben
gelezen, een paar plaatsen aanhalen, welke,
naar wy meenen, in een volgende druk zouden
dienen herzien te worden.
Op bl. 38?49, waar gehandeld wordt over
van der Weyden, biyven onvermeld verschei
dene werkeh van deze meester, welke nochtans
door de voortreffdhkste esteten beschouwd
worden als meesterstukken. Wij noemen de
Zeven Sacramenten uit het Antwerps, een
drietal stukken uit het Brussels, noch andere
uit het Haags en het Londens museum en uit
de verzameling Kann te Parys.
Een dergelike aanmerking is te makei met
het oog op de werken van Bouts, v. d. Goes
(van deze worden de te Antwerpen en Brussel
voorhanden weiken niet vermeld), de Meester
van Fiéinalle (van welke o.a. te Antwerpen 2
en te Brussel wel 4 werken zyn), Memlinc,
(zy'n beste portretten zijn niet genoemd), enz.
Op bl. 66 wordt Memlinc voorgesteld als
Tiurz vor 1400 lioi/iers Schuier. Waarop dit
zeggen berust, worüt niet medegedeeld tot ons
zeer diep leedwezen.
O ter de toch wel zeer interessante meester
van het huis d'Oultremont wordt nergens ge
sproken. Dit uu is wellicht toe te schryven
aan het feit, dat het bewuste boek vast vóór
1898 geschreven werd Wy trekken daarom de
aandacht van de geleerde schryver op de
bizonder merkwaardige Nos. 537, 538 en 539
in het heerhk Brussels museum.
Meer dan dit alles komt ons bedenkelik
voor, wat de heer Pailippi zegt in het dritte
Buch, iiamehk over Qainten Metys.
liet gaat toch niet aan, zonder enig verder
bewijs te verzekeren (bl. 337): ».EV muas um
1400 gtbore» worden nein, KANN also NICUT eine
and dteaelie 1'eTsonlichkett nem, nut dem
gletchnai/iigen, 1400 in Löiven geborenen
Kunstschmied.
In Nederland is het nu toch door de meesten
aangenomen, dat Quinten wel degelik in 1466
en wel te Leuveu het daglicht aanschouwde,
en zelfs dat bij een tijd lang als kunstsmid
naast zijn vader aan het aanbeeld stond.
Op bl. 339 lezen wij: »?/(/», der zuerst kam und
der sie (d.i die Formsprache der italienischen
Renaissance) glanzender und ungleich feiner
anzuwenden verstand als die andern, musste
die Gunst des /ïntgeschmacks doppelt zu teil
werden. So wurde er der beriihmteste Künstler
der N teder lande n. . ." Is het aan te nemen, dat
Metsijs zo heel veel te danken heeft aan
Zindetiken invloeden ?
Op dezelfde bladzyde wordt gezegd: *Die
Erjindung den Annenaltars wird non Q. M.
tinem alteren llolzschmtt oder Kupferstich
entnotnmen sein." Ons is geen Nederlandse
prent van dien aard bekend, welke Quinten
had kunnen navolgen in de groepering van het
grote triptiek uit het Brussels museum.
Enige regels verder, het landschap in deze
schepping besprekend, zegt schrijver: tl'atinir
matte u/inltche, und der könnte ihm auch hier
gtholfen halten."
Wij nemen aan, dat Patinir werkelik mee
werkte aan enkele landschap-achtergronden
van de grote Lsuvenaar, zo o.a. aan dat uit
no. 300, Brussel, maar juist niet aan dat uit
het middenpaneel van De Legende van S'inte
Anna.
Ook zijn het geen Rupferstiche, doch op
perkament gedrukte en met de hand ge
nlumieneerde sanljis, die naast het kindjs op den
vloer liggen.
Nocb wagen wij het, de auteur attent te
maken op de trftïande overeenkomst, welke de
Berlijnse Maria up de Troon, flg. 220, bl. 348,
oplevert met een schildery, dat, in 1899, te
Iljoie, op de veiling Pallavicino in de Gallerie
Bjrgbese voorkwam. Dezelfde vrouw komt ook
voor in de Magdalent uit het v.
Ertbornkabinet te Antwerpen.
P. D. M.
De architectuur in hare hoofdtydperken,
door HBKKI EVERS. (J. B. Wolters,
Groningen).
Van dit werk zijn de eerste twee afleveringen
uitgekomen. In de eerste wordt behandeld de
architectuur in Egypte ; in de tweede die in
Mesopotanië, Phanicië, Palestina en Perzië.
Wat het geheele werk ons geven zal is niet
te zeggen na het doorlezen dezer beide afle
veringen, en ik zal my'n oordeel moeten
opschorten tot het compleet voor me ligt.
Ban paar opmerkingen wil ik echter wel
vooraf mededeelen.
Verblydend zyn de reproducties naar photo's
die de tekst toelichten. Vroeger geschiedde
de illustratie der werken over bouwkunst door
reproducties naar teekeningen ; die wijze van
illustreeren is minder goed dan die met
autolypieën omdat de lezer nooit 'n enkelvoudig,
]n zuiver beeld kreeg van de afgebeelde werken,
maar alty'd het bouwwerk te zien kreeg door
de oogen van 'n ander, d. w. z. volgens het
karakter dat de teekenaar in zijn afbeelding
gelegd had. Die tijd is thans, gelukkig, voorby'
en het bestudeeren der architectuurgeschie
denis, uit boeken, is daardoor nu veel zuiverder
en grondiger geworden. De autotypieën van
de ffiax van Chéops, van de Egyptische tem
pels en van de Assyrische en Perzische reliëfs
; brengen ons veel nader tot de kunstwerken
dan dit door teekeningen kon geschieden.
l Ziedaar wat me in deze afleveringen
aan; genaam aandeed.
Maar minder aangenaam was het mij te
l bemerken dat het boek van Henri Evers
; misschien niet veel zal verschillen van andere
i dergelyke uitgaven. Uit de beide afleveringen
: is merkbaar dat hy van de kunst der oude
volken zelf geen bizondere studie maakte en
dat alles wat hy' mededeelt werd afgeleid uit
bronnen door andpren verzameld. Nieuwe
inzichten over de Egyptische en Aziatische
bouwwyzen staan er niet in vermeld ; wat hij
; ons vertelt is eigenlyk net zoo te vinden in
andere boeken b v. in Gugel's Geschiedenis
van de bouwstylen.
Ia het noodig dat naast dit laatste boek nog
een tweede wordt uitgegeven dat hetzelfde
onderwerp op ongoveer dezelfde wy'ze behan
delen zal ? Ik geloof het niet. Of zullen de
komende aflaveringen ons toonen dat Henri
Evers op de bouwwerken die hy zelf ter
plaatse kon bestudeoren een geheel
persoonlyken ky'k heeft? Zal hij de romaansche-en
gothische-, de renaissance- en barok-, ds
rococo- en de negentiende-eeuwsche werken
op een hem eigene wijze behandelen en ze
ons in een nieuw licht vertoonen ? Ik wil 't
hopen doch betwyfel het.
En voor dien twijfel heb ik gegronde
redenen, want de geheele opzet van het werk
wijst er op, dat al mag er misschien hier en
daar, in kleinigheden, afgeweken worden van
de tradioneele wijze om architectuur te bezien,
niet te verwachten is dat de geest die uit het
werk op den lezer zal inwerken zal verschillen
van dien uit vroegere boeken ; en juist dat
verschil zou me verheugd hebben.
In de eerste helft der vorige eauw, toen
men begon ook de niet-klassieke bouwwerken
te bestudeeren, beschouwde men de geschiedenis
der bouwkunst als eer.e van de verschillende
bouwwerken, geregeld verteld naar de perioden
en de jaartallen waarin het werk gemaakt was.
De bouwkunst werd behandeld naar het uiterlyk
zooals (Ie geschiedenis der volken ook behandeld
werd naar de uiterlyke gebeurtenissen, naar
de koningen, de oorlogen en de veldslagen. Aan
het 8'nde der negentiende eeuw is men daarvan
teruggekomen en bracht men verband in de
bouwgeschiedenis der volken en hunne histo
rische perioden, soms ook met in achtneming
der kultuurverschy'nselen, omdat men zich op
de kultuurgeschiedenis (godsdienstig en
maitschappelyk-economisch) was gaan toelaggen.
Thans weten we dat hy' die onderwy'st in
bouwkunstgeschiedenis, les moet geven in dat
wat den gaest en het gemoed der volken beroerd
heeft, d. w. z. in hun godsdienstige e i maatschap
pelijke idealen en in de kuituur die daaruit
ontstond. Van die kultuurhistorische idealen
is de bouwkunst een der uitvloeiselen die ook
als zoodanig moet besproken worden. De
bouwkunst zelve mag nooit op den voorgrond
gesteld worden want dan zou de leerling in
den waan komen dat de kuituur zich groepeert
om de bouwkunst, en niet begrypen, hoe de
bouwkunst door middel der kuituur voortkwam
uit mensohelijke levensidealen.
Evers heeft hier en daar over dit onderwerp
wel iets gezegd, doch stelselmatig beeft hy het
in beide afleveringen niet behandeld en dit
zou toch vereisen! zyn wilde z'n boek mede
helpen 'n oude periode af te sluiten en 'n
nieuwe te beginnen. Dat hij het verband
tusscben idealen, kuituur en bouwkunst niet
volkomen in zich omdraagt volgt uit het feit
dat hy z'n boek begint met de geschiedenis
der Egyptische kunst.
Zelfs Lübke geeft in z'n «Kunstgeschichte"
rog twaalf bladzyden druks, vóór hy met de
Egyptische kunst begint, over »Ursprung und
Antinge der Kunst". Het zy verre van my om
Linke als voorbeeld te willen stellen. Wat hy'
in die weinige bladzy den geeft, ontstond eigenlyk
alleen daardoor, dat hij vatte hoe het wel wat
erg gek was met de Egyptische kunst te be
ginnen zonder van de groote levensperioden
die daaraan voorafgingen ook maar iets te
zeggen. Maar de kunst dier perioden met
toewyding behandelen, neen, dat deed hij niet.
En toch, van de oorsprong der kunst en
van de eerste kunstwerken, van het huisraad
en de lijfsieraden, van de werktuigen en de
wapenen, van de grafheuvels en de graf
kisten, van de gedenkteekenen en de woningen
der volkeren uit de steen- en bronsperiode,
en ook van de oudste Amerikaansche bouw
werken, is het noodig een beeld te geven opdat
de lezer van 'n boek over bouwkunst leere
begrijpen, dat niet de bouwkunst begon by de
Egyptenaren maar dat ze altyd op aarde
geweest is en er altijd blijven zal, zoolang er
in de menschen iets zal blijven van een gods
dienstig of een maatschappelijk ideaalleven.
Wil de heer Evers zijn werk goed doen,
dan zal hy een inleiding aan z'n boek moeten
toevoegen waarin de kunst behandeld wordt
uit de tyden voorafgaande aan die der Egyp
tische beschaving.
En al mag hij willen zeggen dat de eerste
perioden der kunstgeschiedenis geen
hnofdtydpirktn zyn (in de beteekenis van
Woei-tijdperken) dus in 'n boek met een titel als het
zijne niet thuis behooren, dan stel ik daar
tegenover dat het wenschelyker is dat die
titel veranderd worde, wat zonder bezwaar
kan geschieden bij de volgende afleveringen,
dsn dat, ter wille van een eenmaal gekozen
titel, een boek het licht zou zien door middel
waarvan het begrip van wat bouwkunst is
weer onzuiver zou komen in den leerling.
Hillegom, 20 Aug. 1901. J. E.v. D PKK.
MMHimiiMimmiiuiiimiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiina
Verzen van AI.BEKT REIIM. Amsterdam,
Van Dishoeck 1901.
Wij eisen van dichters, dat z\j hun
persoonlik lief en leed. hun eigen waarnemingen
weergeven in de juiste bewoordingen, zo dat
wy getroffen worden door de gedachte: zo
moet het zyn en anders niet; zo zou ik het
gezegd hebben als ik verzen schreef; of wel:
ja dat woord, dat beeld is nieuw, maar hoe
waar, hoe goed gezien.
Onafwendbaar is onze eis van aangedaan te
worden door hetzelfde wat de dichter geroerd
heeft en zo moet z'n hele zyn, z'n ziel in z'n
verzen liggen, als hy ontboezemingen geeft;
zo moeten wy alles wat hij waarnam en beschryft
voor ogen zien, wanneer zyn talent meer epies
dan lyries is; zo moeten in zy'n dramaas de
personen als levende wezens voor ons zyn in
wier denkleven wy doordringen kunnen, wier
leed ons aandoet, wier geluk ons bly maakt,
die wy' intiem kennen.
Och, dit zy'n geen nieuwe eisen ! Ze liggen
zo voor de hand, maar telkens weer moet men
of
ze op de voorgrond stellen, vooral, wanneer
men te doen heeft met kunst die er niet aan
beantwoordt. Zodra men, ook in de beste
stemming, met de meest mogelike
toeschietelikheid, willende begrypen en mooi-vinden,
gestoord wordt door wanklanken, wangedachten,
is alles weg. Krijg onder het aandoenlikste
drama kiespijn en het stak wordt 'en Jraak,
wordt ongenietbaar.
Zo ging het my' by' het lezen van Rehm's
verzen. Met genoegen merkte ik op dat de
schrijver dweept met het leven buiten, met de
mooie natuur, dat hy hier en daar hele goede
grepen deed, mij iets zien laat, dat ik me
voorstellen kan of zelf meer zag, als
ITl-tijn veedren de berken
Tegen paarlgrijze lucht;
T-iOomend wiegen do takken
Zucht op 't windege/ucht
I-Ciblauwe wolkenmond
Met goudgele lippen :
Tusschen tanden door glippen,
Lichtkorrels naar den grond.
Deunen somber krommen
Ginds op d-1 heuvelen
Taai-stramme nekken:
Hun dichtstaande drommen,
Het is of /e sneuvelen
Bij 't windsperen-strekken.
Ook het sonnet XXXII, dat zo begint:
De breede Maartsche wind roept wild-verloien
Van komend leven om het wiuterwoud,
is in zyn ge'wel wal goed; noch zyn er wel
goede regels als :
De zee was indigo en avond-donker ;
Blauw-zilvrjg slechts de goJven-ruggen glommen: ver
Als een stil-wachtende kaars voor open venster blunk er
In 't westergroen een ster.
Vermoedelik sla ik noch wel enige grepen.
uit en naar de natuur over, ma ir hoe vaak
hokt en stoot dat alles; dat rommelt over de
hobbelige weg van slecht gelegde ritmus als
'en ouderwetse diligence ; maar dat niet alleen:
in die diligence zitten gedachten van de meest
uiteenlooppnde gedaante: nakroost van Heine
en v. Scheffdl, jongelingen die veel in Kloos,
Gorter, Winkler Prins gelezen hebben ;
geldploerten als deze:
Ik wou zoo graag mijn ziel in gulden <!!) lett'ren schrijven
Van lied, waarin nog naruischt lang na dezen.,
De weemoedstemuiinij die eens mijn mocht wezen.
Ik kan het niet, zelfs (let wel.') voor geen zak vol gouden
L-scbijven.
Studenten van 't eerste jaar, die zeggen:
Kik;i Oonstanc -' heeft een taile
Heei't een taille als een wesp,
let op dat Kika ; zo las ik in 'en studenten
feestblad
De Bi, de Ba, de Borst Verkoren,
Is voor het Ki Ka Kor verloren.
Daar zyn onder: gymnasiasten, die menen
dat men in tegenwoordige poëzie persé'en
andere volgorde hebben moet als in preza of
in vroegere.
Ean van deze zegt:
O, dennen, met uw sneeuwhelms die
De wekkers waart van rneludie
]n mij toen, jong, ik ?oeht naar wie
Tot leven vaardig
Mij 'maken met eea machtwoord kon.
iiiifiiiimiiiiiiiiiitiiiiiiMiiiiinmiiiiimniiiiiiiiiiiimiHiiimii
40 cents per regel.
HtlllllllltllllllllllllllllllllllllllllHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
alleen echt, indien direct van mij betrok
ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 et»
tot il II.IO per Meter.?Aan ie ter franco
en vr|j van invoerrechten in huis.
Stalen oniraepaand
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.). Zürich.
K A MS TRA's Matrassen-, Bedden- en
Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek.
BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan
tie. Leverde sedert 1896 pi. in. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati*.
Honderden bewyzen van tevredenheid.
Specialiteit inENGELSCHE LEDIKA.NTEN.
Piano- en Muziekhandel
H. RAHR, te Utrecht.
Opgericht 1835.
TelepJioon No. 443.
Amerikaansch.8, Duitsche en
Fransche
PIANINO'S en ORGELS.
Groote keuze in:
HUURPIAltfO'S.
Oude instrumenten worden ingeruild.
Reparatiën worden in da Fabriek ten spoedigste
uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en
buiten abonnement.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIB.
Kormaal-WolartMeii.
K. F. DEÜSCHLB-BKNOKB,
Amsterdam, Kalverstr. 157,
Eenig specialiteit in dei*
artikelen in geheel Nederl.
ECHT
VICTÖRIAWATER.
GRAND MARNIER.
Cordon Jauue & Rouge.
LIQUEUR ROYALE.
Agents-Generaux B. A.RIPPING&Co.,Amsterd.
Piano-, Orpl- en MnzietteÊl
JHLEITROOS «fc KALSHOVE1!,.
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Humt.
Bepareeren Stemmen Ruilen.