De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 8 september pagina 5

8 september 1901 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1263 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Waarom hij nu niet zegt: Mij met een machtwoord maken kon ? Het is me 'en raadsel. 'En andere, hoogmoderne, 5de klasse-jongeheer verklaart dat de Nereïden hem roepen en lokken naar hun diepten, waar het zo mooi is in die gangen vol geluiden en dat zy hem daarvan gezegd hebben: Waar stemmen steeds vervlieten door de gangen Als murmelend u smeekend: o waarom luistert gij niet?" Tot gij vergeet of 't Ised, in hunne echo's gevangen, Gij het bezat eens of niet. Kom dan : de wind staat op; het uur vereigend, Nooit hoorde een sterveling wat we U om 'toorgevieid enz. Maar b.y zegt niet dat hy taal als deze niet begrijpt en dat die dochters van Nereus zich eerst wel eens de moeite getroosten kon den van Nederlands te leren spreken voor zij er in gingen zingen. 'En andere gedachte is 'en dichter die door 'en recensie diep getroffen is en in 't hoekje van de diligence zo stil voor zich heen zit te murmelen: het (bittere) lied eens litterairenjownalistiekenden (let wel!) recensenten. Hem aanvallen, wie zou dat dur ven ? Hem die in 'en sonnet (XXIX) Verburgh en Kloos als 'en paar moderne kikvorsehelden uit 'en nieuwe kikvorse- en muizeoorlog had laten strijden en daarbij sprak van Kloos' verwaand getetter! Hem die de toekomst zou beheersen l Mij heeft een god met vaste hand geslagen Tot dichter en des Levens t>ly heraut. Gelijk een vorst zijn blinkend versche goud Strooi ik de zangen langs den weg der dagen. Dat had by gedicht en geroepen had hij: Ik blaas het stormlied van het Jonge Leven. Maar de mensen luisterden niet en alleen die recensent?o dat vee, dat hem zo met grijns lachen begroette, hem de leider van het jonge volk van Nederland, hem die de Kitchener zou zyn na het aftreden van Roberts?Eloos. Maar hy zou ze net als anderen: Ze spuwen vuur, de uit-naijver-fellen, En grijpen naar de strijdaks der satire. Haar ga ook ik in wilde lied'ren vieren. De straffenstrenge, onontwijkbaar snelle. Ik word bang, als ik my noch langer met die miskende poëet bezig houd, dat ook mijn beurt gauw zal komen. Laat mij u liever noch op 'en andere gedachte wijzen, die daar met de ogen vol verrukking naar de zolder van de diligence zit te kijken en verzen vol slechte beelden improviseert. Hoe kan het ook anders in zo'n nobel gezel schap onder zulk gerammel. Verzen als deze: De manevogel uit blanke borst Stort dier reinwassching lichten, Die breken door der Aarde korst, Waarvoor al schulden zwichten. Earremanspoëzie vol onwaarheid. Hij voelt niet het kontrast in de volgende regels; iiiiMiMiiiiiiiiiiiimiMiiiiiitniiiiMMiMiimniM Met ijle ving'ren scheemring hangt De nachtetie/cen om stoelen, noch het lelike in 'en ander waar hij spreekt van Met beleefdheidslak vergalde hulde, of het koddige in 't volgende: Weemoeds omfloersde zeis Knakt er het jonge rijs. Vele andere dingen hoor ik in 't geratel niet. Noch dit alleen: Mocht myn ziel nu stil ontdooien Onder uwen warmen schijn Drinken dien als kracht'gen wijn, Die blaadjes plotseling doet ontdooien. Griezelig vind ik die gedachte als ik hem goed aankijk. Hologig staart hy naar de zolder, klein maar wijd geopend is z'n neus, tot de oren scheurt z'n mond open: o god, het is n van de door Kloos, en Van Deyssel vermoorde rbetorici, die geen rust kan vinden in het graf der eeuwen, gekweld door de slechte verzen IIIIIIIIMIIIIIIIIIIinUIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIlMIMIIIIIIIIIIIIII die hij maakte. Nu waart hij rond per diligence. Er zit noch meer volk in, o. a. 'en Duits handelsreiziger die zegt: Groen opalisiert in 't Westen, maar ik heb genoeg van dit lugubere gezel schap en stap maar bij het eerste station het beste uit. Hoe ver of de dichter-koetsier op de bok dat troepje noch mee zal voeren? Als ik hem was, hem, die zo'n goeie kijk op de natuur heeft, verliet ik m'n hoog standpunt, liet aan 'en ander zulk koetsieren over en ging werken in het land, dat zo mooi is; door en door wou ik het leren kennen, de eenvoud er van in mij opnemen, zonder strijd tegen mensen opgaan in het natuurleven en dan de gedachten stil tot my laten komen: wie schreeuwde, schetterde, slechte beelden gebruikte of 'en ander nadeunde moest maar weer heengaan en zo zou de man vrede om en in zich hebben en, ook als de gedachten zich niet verenigden tot de reidans van het vers, De stMtiiig CoopersfiüTf te Aldra. II. (Slot). Wij hebben het voorrecht gehad, eenige weken nadat de 44 uitgekozenen op C o opersburg geïnstalleerd waren, met een der regenten en een broeder des stichters de nieuwe stichting te mogen bezoeken. Reeds van den weg af gezien, maakt het geheel een grootschen en toch prettigen indruk. Het vroeger geheel effen terrein is nu vóór en achter het gebouw met heuveltjes opgehoogd, met grachten door sneden waarover nette bruggetjes liggen. Breede paden slingeren zich om de schoonste bloem en heesterperkeii, naar en langs de hoogten die zóó zacht glooien dat het klimmen schier onmerkbaar gaat. De vijver vóór het huis met haar middenstuk, een fraaie rots van lavabasalt, waaruit eene fontein ontspringt wan neer daartoe het sein gegeven wordt, geeft aan dit park in wording iets grootsch. Een op den zolder van 't gebouw ingericht water reservoir dat 4000 liter vocht bevatten kan, welke daarin moeten worden opgepompt, stelt de fontein 9 uren lang in staat, haar verfrisschend werk te doen en hare stralen als diamanten in het zonlicht te laten schitteren. Op elk der4 heuveltj es staan op eenigen afstand 3 gemakkelijke banken, waardoor p. m. 60 personen tegelijk, rustig zittende een prachtig overzicht van 't geheel kunnen nemen. Wie van sehoone kleurschakeeringen in het rijk der natuur houdt, raakt by die verschillende perken bijna niet uitgekeken. En hiervan mag iedereen genieten ; alleen kinderen beneden de 12 jaar zonder geleide worden geweerd. Voor iedereen is overigens de wandeling vry, staan de twee zware ijzeren hekken op de breede dammen met extra soliede borstweringen, rechts en links schuin tegenover het gebouw, wijd open. De stichter heeft toch gewild dat >dit lusthof" zou zijn voor heel de provincie, een recht vriendeiyk idee, pok ter vervrolyking der in huis zittende oudjes. Hoe rustig stevig lag daar te midden van groen en bloemen en hagelwit kiezel de eigen lijke woonplaats zelf l 't Is wezenlijk een mooi gebouw in al z'n sierlyken eenvoud. Twee torens kroonen het hoofdgebouw, waarin be neden twee paar echtelieden wonen die iets jonger zyn aan de 40 andere bewoners, wijl uun ook eene functie is opgedragen: de man van het eene paar is opzichter van het park etc., de vrouw van het andere is opzichteres over het huis en houdt de bovenvertrekken van het middengebouw schoon. Langs een gemakkelijke trap bereikt men die kamers. Twee daarvan die in elkaar loopen en met schuitdeuren van elkaar gescheiden worden, zyn voor de vergaderingen der regen ten enz. bestemd. Het eene vertrek is ryk gemeubeleerd. De door den heer Tekstra van Leeuwarden besneden eikenhouten schoor steenmantel met breeden spiegel aan het benedengedeelte, en daarboven fraai gecalligrapheerden lijst met veel wit, waarop men de namen der regenten en dergelyke leest, wordt gekroond door een klein uit hout gesneden mannetje met schootsvel, dat een botervat van de noodige hoepels voorziet. Dit is eene o. i. zeer eigenaardige herinnering aan den over grootvader des stichters, die van z'n ambacht kuiper was en aan dat vak den familienaam ontleende die door de Amerikanen ver-engelscht werd, waardoor we nu niet van een Kuipers-, maar van een »Coupers"-buig gewagen. Op een fraai piedestal kykt het borstbeeld van den nu bijna 58 jarigen Folkert u met zoo veel beteekenis aan, dat ge u kunt denken, dien flmken kop te zien afkomen om u te vragen hoe 't u hier bevalt. Een magazijn en bergplaats van verschillende dingen en eene door den stichter gewenschte badkamer, zyn tegenover deze suitekamers gelegen. Die badkamer zal echter, vreezen we, voorshands wel eene over bodige zorg blijken te zyn. In Amerika baadt oud en jong, arm en ryk; hier te lande is die gewoonte niet algemeen bekend, en waar zy in armouizen en hospitalen door de ver pleegden gekend wordt, is zij nog vrij algemeen gehaat en meermalen een reden dat tegen de opname in zoo'n huis wordt opgezien als tegen iets onoverkomelijk», iets dat men zoowat in 9 van de 10 gevallen met den dood bekoopt l Links en rechts ter zyde van 't hoofdgebouw bevinden zich aan elke zy tien woningen. Ruime, niet te groote kamers met hooge vensters, een keuken met portaal; een gemakkelijke trap luidt naar een ruimen zolder. De kamers springen aan de frontzijde alle koepelvormig uit. Elke woning bevat twee slaapplaatsen en vier kasten die elke huisvrouw zullen doen watertanden, wy'l zy ouderwetsch ruim en nieuwerwetsch mooi zyn ingericht. Achter ledere woning heeft men eerst een eindje be strating en dan een bleekveld, door een haagje van het volgende gescheiden. Zes regenbakken en even zooveel welputten goven drink-, waschen spoelwater in overvloed. Op verzoek van den stichter voorzien de regenten in de gordijnenkwestie, wat voor het uiterlyk der stichting zeer wenschelijk was en voor de bewoners niet anders dan voordeelig kan zyn. Volgens artikel 5 der «bepalingen", door den stichter gemaakt, geniet elk tweetal eene wekelyksche toelage van zes gulden. Bovendien ontvangt ieder op den geboorte dag van vader Kuipers (l Febr.), alsook op dien van de sinds eenige jaren overleden moeder (22 Mei) en op dien van den stichter zelf (23 Oct.) telkens een rijksdaalder extra. De in 't middengebouw wonende opzichter en opzichteres worden voor hunne diensten weke lijks extra beloond. Allen kunnen dus eenvoudig maar onbezorgd leven. Er zyn thans 16 echtparen gehuisvest; de overige 6 tweetallen zyn ongehuwd en in overleg met hen zelven by elkaar gevoegd. Toen wy er waren, mistte er ne vrouw uit de ry, Niet lang mocht zij van haar nieuw verblyf genieten. Eene noodzakelijk operatie, in de hoofdstad met aanvankelyk succes vol bracht, deed haar toch vér van C o o p e r sb u r g sterven. Vooral de bewoonsters die wy spraken, waren in spanning wie nu hare op volgster zou zijn. Maar er stonden er nog genoeg op de lijst... Die ne friesche gemeente Utingeradeel heeft dus nog meer ouden van dagen die snakken naar een laatst tehuis als uoopersburg is voor de 44 personen die allereerst in aan merking dienden te komen. En dat zou in alle gemeenten zóó gaan. Wy weten hoe het den knaap van voor bijna een halve eeuw ter harte gaat, dat hy die allen niet helpen kan, dat hij eene schifting maken moest en slechts kon doen wat hij deed. Wy gevoelen zoo wat hy bedoelde toen hy bq de plechtigheid der steenlegging den wensen uitte, dat anderen die 't konden doen, hem zouden volgen in dit werk der humaniteit. Dankbaar voor 't geen hy kon doen, was hy toch niet geheel voldaan. Maar wy, Friezen, hebben hem warm gedankt voor hetgeen hy deed. Dat Coopersburg te Akkrum is een heerlijk monument, een blijvende getuige van wat een vaste wil, gepaard met een warm kloppend hart kunnen tot stand brengen, een blijvende getuige ook van den goeden invloed van eeue brave moeder op haar kind. Wie naar Friesland gaat, of, daar zijnde, het eenigzins doen kan, brenge Akkrum's stichting een bezoek. Menig gelukkig oudje zal u ver tellen, hoe vreemd het hem of haar de eerste weken te moede was. 't Was net een sprookje, 't was haast niet te gelooven, dat dit nu voortaan hun woning zou zyn, dat al dat moois er om toe in de eerste plaats voor hen was daargesteld. »'t Iskrekt of bin 'kyette,by treftige Ijuwe tfenhüs", 1) betuigde ons een vrouwtje van boven de tachtig, en zy vervolgde: »moarns, den giet it, den haw 'k myn beusichheden, mar as middeis it hüswirk bisljuchte is, den wit ik suver net ho 't ik it ha. Den bin 'k sa fol fen tankbrens en sa loai, dat ik sit mei de bannen stil yn 'e skirte en wit sels net ho skoan ik it ha. En sa giet it us allegjerre, wol 'k leauwe. O, it is sa tige, sa bunder soarch to libjen! Dy goede Foltert wit it sel net heal ho 'n deugd er s wol dien hat2j!" En op de geelgerimpelde, vroeger alty'd werk zame handen van't oudje druppelden langzaam de tranen, uit dankbaarheid geschreid. Zy had gelyk, het oudje: die goede Folkert weet zelf niet, hoeveel schoons bij daar met de Coopersbur g-stichting heeft gewrocht. Moge hem zalf een hoogen en gelukkigen ouderdom beiden, zooals thans zyn vader »yn't heitelan 3) geniet!" G. C. STELLINGWERF?JENIINK. Leeuwarden, Augustus 1901. 1) 't Is net of ben ik steeds nog by deftige menschen te logeeren. 2) 's Morgens, dan gaat het nog; dan heb ik myne bezigheden. Maar als 's middags het huiswerk is afgedaan, dan weet ik letterlyk niet hoe ik het heb. Dan ben ik zoo vol van dankbaarheid en zoo lui, dat ik zit met de handen stil op myn schoot en weet zelf niet hoe heerlyk ik het heb. En zoo gaat het ons hier, wil ik gelooven, allemaal. O, 't is zoo onuitsprekelijk heerlyk, zoo zonder zorg te leven. Die goede Folkert weet zelf niet half hoeveel goeds hy ons bewy'st! 3) In 't vaderland. Keizerin Frieoricli. Uit de persoonlijke herinneringen van Minna Cauer. De dood dezer zeer beschaafde vorstin roept onwillekeurig de ty'den voor den geest, waarin de krooi.prinses, als toekomstige gebiedster van het duitsche ryk des te meer de aandacht op zich vestigde, daar men wist, welk een vast en duidelyk standpunt zij innam ten opzichte der sociale kwestie. De kroonprinses van het duitsche ryk heeft hare meeningen nimmer verloochend, als keizerin van het duitsche rijk doorleefde zy een jammervollen tijd, als keizerin weduwe trad zy spoedig op den achtergrond; voor een karakter als dat der overledene, is dit zeker niet zonder een zwaren innerlyken stry'd geschied. Doch ook hier legde zy een groote geestkracht aan den dag. Van het oogenblik af, dat zij geen regeerende vorstin meer was, verdween zy langzamerhand, Hna ongemerkt uit het openbare leven. Slechts zelden vertoonde zy zich in de hoofdstad, nog zeldzamer was hare verschijning in het publiek; eenzaam leefde zij op haar slot Friedrichshof totdat de vreeselyke kwaal haar schijnbaar zoo krachtig gestel door smartelijk lyden onder mijnde en een einde maakte aan haar leven. Keizerin Friedrich was een vrouw van ka rakter, een vrouw uit n stuk. Iedereen, die met haar op arbeidsgebied in aanraking kwam voelde dit onmiddellyk. Zy bad een scherp verstand, met een vlug inzicht in de kern der dingen, wel is waar impulsief licht opgewonden, maar geestig, alty'd trachtend de ty'dstroomingen te begrijpen; eene kleingeestige opvatting was haar ver, snel ontdekte zy de groote ge zichtspunten, zy was by'gevolg eene geboren gebiedster met al de licht- en schaduwzijden daarvan. Dat men by keizerin Friedrich aan het pruisische hof slechts het laatste zag en zien wilde, is door de eigenaardige omstandig heden niet te verwonderen; dat men het eerste niet tot zyn reeht He* komen is om dezelfde redenen eveneens verklaarbaar. De kroonprinses was behalve door hare positie, een persoon van te veel beteekenis om haar onopgemerkt te laten; zy zeJf was te trotsch en te openhartig om in hare overigens moeielyke positie steeds voorzichtig te zyn. Aan het hof, wanneer men de vorstenplaats nog niet bekleedt, is het ge vaarlijk door vaste grondbeginselen en bepaalde meeningen zyn karakter bloot te leggen en de kroonprinses droeg door haar zyn veel bij tot haar zoo tragisch lot. Toen het tot een treffende tragedie werd in den korten tyd van haar vorstin-zijn, droeg zy alles met vastheid van karakter, waarde en bewonderenswaardige energie. In verschillende kringen werd de vraag dik wijls geopperd of de vrouwenbeweging in Duitschland onder keizerin Friedrich als ge biedster vorderingen zou gemaakt hebben. In menig opzicht wel; dit staat vast: zy heeft getracht de beweging te begrijpen, zy heeft er eene studie van gemaakt, over het vóór en het tegen vry hare meening geuit, in n woord zij heeft de vraag van alle kanten be schouwd. Veel zou door de vrouwenbeweging gemak kelijker zijn bereikt, veel zou do_or de slaafschheid der toonaangevende kringen in Duitschland tot bedenkelijke consequentiën geleid hebben ; om den wille van een spontane opwelling zou men misschien dingen gedaan hebben zonder daarby aan de gevolgen te denken. Minna Cauer had het voorrecht gedurende eenige jaren onder de kroonprinses Friedrich op een bepaald gebied werkzaam te zy'n, later aan de theeavonden deel te nemen, waarbij zij, ook nog als weduwe tijdens hare korte en zeldzame bezoeken in Berlyn al de vrouwen uitnoodude, die eens met haar hadden gewerkt, of zy, die aan het hoofd stonden van inrichtin gen, waarvan zij beschermvrouw was. Het waren bijna allen burgervrouwen. Op die avonden was de vorstin zeer minzaam, vroeg met belang stelling aan elk der aanwezigen hoe het haar ging ; op humoristische wijze en zacht ironisch liet zij zich af en toe uit over de vragen van den dag, en zoo toonde zij zich in deze kringen, waar zij zich blijkbaar thuis gevoelde, meer als mensch dan in het ceremonieele hofleven, dat zy, zooals bekend was, zooveel mosely'k trachtte te ontwiiken. Komt men door den arbeid in persoonlijke aanraking met deze hoogstaande vrouw, dan leert men eerst recht baar per soonlijkheid kennen, baar groote gave tot organiseeren en spoedig erkent men haar scherpen blik in de toestanden en in de ty'dsstroomingen. In het begin van 1880 was de jodenvervol ging meer met woede op den voorgrond ge treden ; de echtgenoot van Minna Cauer, die toen in Berlyn in de schoolcommissie was, zette zyn denkbeelden daaromtrent in een openbare lezing uiteen. Kroonprins Friedrich kwam evenals zyn omgeving, tegen deze vervolging op. Op de laatste lezing, die Cauer kort voor zyn dood hield, waarby hij Lessing's idëen over de gods dienst als basis nam, verscheen opvallender wijs de kroonprins met gemalin en de heele hofhouding. Van dien tyd af trad de kroonprins en zyn gemalin in betrekking tot den echtge noot van Minna Cauer. Later werd de vrierdschap overgedragen aan de vrouw uit piëteit jegens den overledene, dien het vorstelijke paar heeft leeren waardeeren. Veel heeft keizerin Friedrich gedaan voor de opleiding der ziekenverpleegsters, welke zy op engelsche leest wilde schoeien. Zy wilde van de ziekenverpleging een beroep voor vrou wen maken. Zy zette hare ideeën daaromtrent in vergaderingen uiteen, die zy zelf op uitste kende wy'ze wist te leiden, dat het niet een ieder is gegeven eene geestelyke ziekenverpleegster te worden, dat eene leekenziekenverplegmg alleen tot stand is te brengen als de beste en meest degelyle opleiding een equivalente aanbieden kan voor de goed geor ganiseerde en van buiten af beschermde gees telijke ziekenverpleging. Op de persoonlijke audientiën, die Minna Cauer als secretaresse van deze nieuwe organisatie te beurt viel, nam zy meriigmaal de geestkracht en de begaafd heid dezer vorstin waar. Zy had de gave van boeiend en zakelijk te spreken, soms scherp en afkeurend, wanneer er sprake was van klein geestigheid of bekrompen opvatting. Zoo ver oordeelde zij dikwijls op bittere wijze de kleinsteedsche zienswijze der duitsche vrouwen; het viel haar moeielijk, daarmee rekening te houden, zy schreef dit niet toe aan de omstandig heden, maar zy beschuldigde de duitsche vrouw, dat deze niet in staat was, zich eene meer invloedrijke positie te veroveren. Uitbreiding van de werkzaamheid der vrouw, deelname aan arbeid van algemeen belang, degelijke opleiding voor een vak of beroep daarop werd telkens en telkens door de keizerin gewezen als mid delen om het vrouwelyk geslacht op te heffen. De keizeiin sprak hare overtuiging openlijk uit dat de invloed der vrouw op alle gebied beslissend is; die invloed werkt degradeerend of opheffend, verlagend of veredelend, remmend of aanmoedigend. Van dit standpunt uit ver langde zy eene algemeene opheffing der vrouw. Waarschy'nlyk zou zy niet opgekomen zyn voor vrouwenkiesrecht, maar zy verlangde van de vrouw, dat zy deelneemt aan het openbare maa'tschappelyk leven, toch zou zij doordat zy haren tyd trachtte te begrijpen ook met de nieuwe richting en de strooming der vrouwen beweging rekening gehouden hebben. Keizerin Friedrich is dikwyls en meermalen verkeerd begrepen geworden, ook door de duitsche vrouwen, men was bevooroordeeld tegen deze begaafde vrouw, men zag in haar de engelsche en niet de duitsche vorstin. Wat by een langeren duur van haar heer schappij de overhand zou gekregen hebben, kunnen wy' niet beoordeelen. De vorstin had zich steeds moeite gegeven den duitschen aard te begrijpen. Dat, wat men van duitsche en pruisische prinsessen steeds verlangt, wanneer zy in een vreemd land zyn j duitsch te blijven denken en voelen maakte men keizerin Friedrich tot het bitterste verwy't, omdat zy engelsch denken en voelen" niet verloochende. In de voorste gelederen om de vorstin in den zwaaraten tyd van haar leven te veroor deelen, stonden de conservatieve bladen, die nu by' haar sterven haar niet genoeg lof kon den toezwaaien. Men verlangde van deze supérieure vrouw pruisische denkbeelden, de beoordeeling van zaken en omstandigheden van een pruisisch standpunt uit. Dat kon zy niet, zij zou zichzelf ontrouw zijn geweest. Niets is deze vorstin aan leed, kommer en stry'd gespaard gebleven, ook dit niet: door de duitsche vrouwen miskend te zyn in hare pogingen om haar op te heffen. Men ging mee met de algemeene opinie omtrent haar, men oordeelde niet rechtvaardig over de karaktereigenschappen dezer geestelijk zeer begaafde vrouw. E. KUNST?HEYNNEMAN. Ontleend aan die Frauenbeweging. HIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIHIIIItllllllUIIIIIIIIIIIItllllllllllllltlttllllllllllll Isabelle Kaiser Een duur huishouden. Soldaatje spelen. MarcusM. Mayer. Mrs. Langtry. Eene nog betrekkelijk jeugdige schryfster en dichteres, Isabelle Kaiser, Zwitsersche van geboorte, doet steeds meer van zich spreken. door haar groote productiviteit. Isabelle Kaiser werd in 1866 te Genève geboren. Zy spreekt en schrijft even goed Duitsch als Fransen. Haar aangeboren gave tot dichten en fantaseeren ontwikkelde zich in een tydperk, toen Isabelle gebukt onder leed en geknakt door smartelyke verliezen in den familiekring die haar zoo dierbaar was, troost en afleiding zocht in schrijven. Achtereenvol gens verloor zy haar vader, twee broers en een lieveiingzuster Fatime, van wie zij steeds onafscheidelijk was. Op achttienjarigen leeftijd gaf laabelle Kaiser haar eersten bundel gedich ten uit, getiteld »Ici-bas" gevolgd door de verzamelingen »Sous les toiles" »Patrie" en Fatime". Haar eerste roman »Coeur de femme" werd bekroond. Achtereenvolgens gaf Périer te Pary's van haar uit «Sorcière", »Héro", >Notre père qui tes aux cieux". In de Cottasche Buchhandlung verscheen van hare hand, een bundel Duitsche novellen »Wenn die Sonne untergeht". Isabelle Kaiser is in al haar geschriften volkomen zich-zelf. Zy is er niet angstvallig op uit in een mode-schooltje te worden inge lijfd. Zy is ongekunsteld, eenvoudig en waar. Alles wat zij waarneemt, wat z\j van de men schen ondervindt, ziet en hoort, stelt zy ongesmukt te boek. Haar tegenwoordige verblijf plaats is het dorpje Beckenried aan den Vierwaldstadter-See. Zy' is bemind bij arm en ryk ; overal waar zy zich vertoont, wordt zy juichend omstuwd door een troepje dorpskinderen, die zy allen by naam kent en voor wier wel-enwee zy de grootste belangstelling koestert. Het is te hopen, dat de hartelijke bewijzen van vereering en vriendschap die zy' in haar omge ving kry'gt, haar zullen genezen, van een ziekelijke neiging die zy reeds als klein kind openbaarde tot eenzaamheid, tot geheele afzon dering. Het allerliefste zou zy moederziel-alleen boven op den top van een berg kluizenaartje spelen. Isabelle Kaiser heeft een oud-oom gehad, die kluizenaar was, dus wie weet... Niet ten onrechte beweert Garmen Sylva dat herediteit iemand rare parten kan spelen. De Jong-Turk, Ahmed-Riza te Parijs, geeft ons een inzicht in de verhevenheid van het bestier in Yildiz-Kiosk onder de regeering van sultan Abdul Hamid. Zijne keizerlyffe majesteit legt voor HoogstDerzelver hof- en huishouding beslag op 6000 bedienden van beiderlei kunne en van allerlei rang. Daaronder zyn 800 koks en koksmaat. Abdul Hamid reikt gemiddeld 's j aars 350 ordeteekens in brillanten uit. De civiele lijst van Z. M. bedraagt 25 millioen franken en daar hy' by de gratie Gods, o! groote goden! onbeperkt heerscher is, kan hij over alle staatsinkomsten naar willekeur beschikken. Hij bezit ongeveer 1200 landgoederen die hem nog eens zooveel als zyn civiellyst inbrengen. Een gewoon mensch zonder Turksche nei gingen denkt by het rollen van zooveel millioenen en het snorren van zoo hooge cijfers aan een waardeloos tooneelmillioen (met nobel gebaar): «Hier hebt gij n millioen, red u voorloopig." * * # In Vrede door Recht wordt in den vorm van een vraag «Hoe lang nog?"inherinnering gebracht het jongste bezoek onzer koningin aan keizer Wilhelm. Wat heeft de gastheer aan zyn beminnelijke gast vertoond ? Wat liet hij haar zien ? Wat deed hij haar hooren ? Eenige meesterwerken van schilder- of beeld houwkunst ? Een bloemen-tentoonstelling ? Deed hy haar genieten van de muzikale krachten van zyn land ? Niets van dat alles. Er werd drie dagen lang soldaatje gespeeld ter eere van de jeugdige bezoekster. «Parade 's middags onmiddellyk nii aankomst; parade 's morgens: tentoonstelling van acht duizend man tot willoosheid gedrilde machines, later inspectie van haar «eigen regiment"; op den gala-avond uitvoering van »La fllle du Regiment: militaire muziek en uniformen op het tooneel, de zaal uitsluitend gevuld met rammelende sporen en kletterende sabels." Wy onderschrijven ten volle dit moedelooswanhopende »Hoe lang nog"? Zijn dergelyke ziellooze schettervertooningen geschikt te verheffen den geest, te streelen het oor, te verruimen den blik, te beschaven den zin, te veredelen het gemoed onzer lief tallige vorstin? De Engelsche tooneelspeelster mevrouw Langtry, die even als Sarah Bernhardt nu ook haar eigen theater heeft, is in tegenstelling met de kitteloorige Francaise wysgeerigberustend als een Olympische godin. Toen zy voor de eerste maal in het Park theater in New-York zou optreden, brandde het gebouw tot den grond af. Mevr. Langtry stond in haar hotel tegenover den schouwburg naar den brand te ky'ken. Bleek en zenuwachtig kwam Marcus Mayer by' mevrouw Langtry binnen: «Vreeselyk I vreeselyk! we hebben geen geluk. Al ons bobben en houwen is een prooi der vlammen geworden. Uw pracht-toiletten allemaal ver brand. We hebben geen geluk!" Integendeel, antwoordde mevrouw Langtry. We hebben een buitengewoon geluk. Ik stond daar juist te denken, hoe innig dankbaar ik moet zyn, dat ik nog niet in een van die prachttoiletten was gehuld... Kom, meneer Mayer, laten we nu maar gaan soupeeren, want ik heb een honger als een paard." CAPRICE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl