De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 15 september pagina 2

15 september 1901 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1264 i"; stand wordt 200 zwaar gedrukt en ontvangt daarvoor zoo weinig: dat was de grief." . Maar gelukkig heeft hij bij toeval toch geüjk, want zoo volgt dan nog de verze kering, .dat de middenstand profijt van de liberalen gehad heeft en hij meer van dezen te hopen heeft dan van de socialisten. Hel aardigste, als wij het zoo noemen mogen, is hij bq zijn verdediging tegen onze opmerking, dat hij ons heeft uitgemaakt, als "bodemloos oppervlakkig in onze be schouwingen" en »schromelnk onbillijk in onze beschuldigingen";?zonder eenig bewijs, zonder eenige redeneering behoorlijk weer te geven of zelfs maar een poging om iets van ons betoog te weerleggen. Och zegt hij, »'t is volkomen geoorloofd hiertegen (onze ver klaring van het gedrag der liberalen, die op socialisten stemden) opkomende, een groot deel van het artikel van De Amsterd. ter zijde te laten. Hadden wij het geheel willen behandelen, we hadden licht eenige kolommen noodig gehad". Zeker is dit volkomen geoorloofd voor ? iemand met een ruim journalistengeweten maar het blijft kinderwerk. Want de zoo bond uitgesproken veroordeeling van onze »beschouwingen" en «beschuldigingen" betrof niet een deel van onzen arbeid, doch ons geheel betoog. De beide artikelen vormden een eenheid van het begin tot het eind En deze lichtzinnige manier van handelen: de slordigheid en de aanmatiging van een jeugdig journalist bij het spreken over de ernstigste vraagstukken, zij vormen de kern van de quaestie welke door een gebazel over >zak«lijk en persoonlijk bebat" niet is te verduisteren maar ter delinquent's overweging blijft Wij schreven dit op uitdrukkelijk ver maan of verzoek van den Eedacteur van 't Vaderland. Ons dunkt, wij hebben in dezen onzen plicht jegens hem ten volle vervuld. Mocht hij echter verlangen, dat wij hem nog verder zouden te woord staan, hem hierin van dienst te zullen zijn, beloven WO niet. Aan alle gemoedelijkheid komt een eind. EngeM's zwarte Wpooteu. Over »Engeland's zwarte bondgenooten" schrijft de Amerikaan Poultney Bigelow: Boven in 't hoogland van Zuid-Afrika, inge sloten door de Kaapkolonie, Natal en den Vrqstaat, leeft de laatste samenhangende negerstam in het geheele groote gedeelte van het donkere werelddeel, dat men tegenwoordig met den naam Zuid-Afrika pleegt aan te duiden. Deze negerstam is om allerlei bijzon dere redenen zeer na er aan toe als eene werkelyk ingeboren natie.te worden beschouwd en brandt sedert jaren van verlangen om tegen zijn traditioneeljn vijand, de Baeren, losgelaten te worden. Men hoort van Basoeto-land wel eens spreken als van het Afrikaansche Zwit serland, zoowel om zijne schoone bergpartijen, als om zyne naar verhouding kleine opper vlakte. Dit volk der Basoeto's heeft een tamelijk homogeen karakter bewaard en van 't begin afaan eene schier volledige onafhankelijkheid, ook tegenover de blanke nederzettingen, weten te handhaven. Hat zielental der Basoeto's zal niet meer dan ongeveer een kwart millioen menschen bedragen, en hun. land is slechts ongeveer half zoo groot als Natal. Zy zyn echter verreweg de krachtigst gebouwde negers, die ik ooit gezien heb, en onder bekwame blanke officieren vormen zy een materiaal van krijgslieden, dat wel geschikt zyn zou om in sommige gedeelten van Zuid-Afrika de rust te bewaren. Het leven eener zwarte natie is gemeenlijk met het leven van dezen of genen hoofdman of opperhoofd ten nauwste verbonden, als deze sterk genoeg is om de krijgszuchtige elementen 'van verschillende stammen, die in normale omstandigheden slechts schijnen te bestaan om elkander uit te roeien, tot ne macht samen te houden. Het woord: »L'état c'est moi!" ij nooit zoo waar als ten opzichte van Afrikaan sche stamhoofden. Het volk der Matabelen stond en viel met het leven van het opperhoofd Müselikatse, en op gelyke wyze verhieven de Zoeloes zich en gingen ten onder met Cetewayo. Slechts in zeldzame gevallen hebben Afrikaansche volken den dood overleefd van den man, die hen had samengebracht. De Basoeto's danken hunne boven andere stammen uitstekende plaats in Zuid Afrika aan den ouden Moshesh, klaarblijkelijk eene verbastering van den naam Mozes, die afgodendienst en Christendom op zoo eigen aardige wyze wist te vereenigen. Hy overleed ten jure 1870 in den ouderdom van 77 jaren en werd met christelijke ceremoniën op den top van de beroemde bergvesting Tababasio ter aarde besteld. Van 1818 af had deze sluwe zwarte bandiet de Basoeto's in bedwang gehouden, en zich by de negers in die mate weten te doen eerbiedigen, dat zyn naam tot op den huidigen dag eene soort van godsdienstige gedachte opwekt. Ik deed voor eenige jaren een pel grimstocht haar zijn graf op den heiligen berg Tababasio en werd by die gelegenheid door hoofdlieden over meer dan n slagveld geleid, waarop zy zelve aan de zijde van hun grooten aanvoerder gestreden hadden. Meer dan eenmaal hebben Bueren en E.ngelschen in den stryd tegenover de Basoeto's gestaan, en zij hebben ook gemeenschappelijk de ves ting Tababasio bestormd, zonder deze nochtans te veroveren. Reeds in 't jaar 1835 begon Moshesh zijne kennismaking met de witmenschen uit de Kaapkolonie door hun vee te stelen. Later herhaalde hy zyne rooftochten ook in den Oranje-Vrystaat. In 1852 was het zoover met zyne brutaliteit gekomen, dat lord Cathcart met eene colonne van meer dan 2000 man geregelde troepen optrok om Moshesh voor zyne rooveryen 'te komen tuchtigen, maar het resultaat der Engelsche expeditie was slechts eene overwinning op 't papier. Het zwarte opperhoofd erkende, nu gelyk bij alle andere diergelyke gelegenheden, dat hy overwonnen was, en beloofde op hetzelfde oogetfblik, al zyne verplichtingen te zullen nakomen ; maar intusschen was de inkt van het contract nog niet droog, waarmee hij zyne beloften onderteekend had, en de laatste man der vyandelyke Engelsche troepenmacht ternauwernood uit het gezicht, of hy begon opnieuw met zyne rooftoch ten. Op deze wyze hield hy de blanke kolonisten voortdurend in angst en vreeze. En Moshesh achtte zich bij zulke gelegenheden al even weinig een leugenaar als zoovele groote staats lieden en diplomaten, die zich in allerlei vredelievende bochten wringen, voordat zy de wapenen laten beslissen. Gelijk hierboven gezegd werd, was Moshesh een meer dan doortrapt strooper. Vooral toonde hy zyne sluwheid ook hierdoor, dat hij ten allen tyde met de blanke zendelingen op een goeden voet wist te bly'ven. Dezen op hunne beurt verkeerden steeds in het zeker geloof, dat hy op een mooien dag nog wel eens tot het Christendom zou overgaan. Alvast had Moshssh er kostelijk verstand van om voort-, durend raad en daad te halen by beschaafde blanke mannen, die hem in zyne onderhande lingen met Engeland zonder eenige vergoeding zynerzyds van onschatbaren dienst waren, vooral omdat ze hem voor de openbare mee ning in Engeland in een veel gunstiger licht brachten dan hy het verdiende. De zendelingen vonden te allen tijde in de E igelsche pers een sympathiek gehoor, als ze maar zorgden de deugden der zwarten te prijzen en de roofzucht der blanke 'kolonisten, vooral der Boeren, aan de kaak te stellen. De verongelijkte blanke kolonisten van hun kant hadden geen verde digers in de Engelsche pers, en werden nog te erger geïsoleerd, omdat ze niet eens wisten, in welke mate zy belasterd werden. Onder deze omstandigheden verhief zich het volk der Basoeto's naar het voorbeeld van andere Afri kaansche machten voornamelijk door plnnderin-' gen ten nadeele hunner naburen en door de rechtstreeksche samenspanning met hen der Engelschen tegen de Boeren. Eindelijk, dat is in 1872, had Engeland van de aanhoudende moeilijkheden over de grensregeling genoeg en nam de Basoeto's zonder meer onder zyne beschermhaerschappij. Er waren wel nieuwe opperhoofden na Moshesh's dood opgekomen,. maas. dezen verspilden hunne kracht en hun tyd meer in onderlinge kibbelarijen dan in de navolging der politiek van hun grooten voor ganger. Te Tababasio had ik een onderhoud met Masoepa en zynen neef Manga. Beiden adem den bij deze gelegenheid niets dan wraakzucht tegen den Orar je-Vrijstaat; maar beiden sche nen zich in hooge mate aan 't genot van bedwelmende drai.ken tegoed gedaan te hebben, en my'ne bewondering voor den zoon van Moshesh werd van belang verminderd, toen Masoepa my met de ontnuchterende vraag overviel, of ik niet eenige kleedingstukken voor hem had. Hy toonde mij terstond eene heele verzameling van diergelyke geschenken. Ze waren alle te zamen in een seheepskoffer gepakt en bleken te bestaan in eene groote collectie Europeesche kleeren, die klaarblij kelijk eenmaal hadden toebehoord aan deser teurs van het Engelsche leger, aan stuurlui der stoomschepen, of aan andere menschen, die in hunne betrekking jassen en vesten met koperen knoopen gewoon zyn te dragen. De dagen der Basoeto's als een onafhankelijk kry'gvoerend volk, zyn thans geteld, maar als hulptroepen onder blanke officieren zyn ze, ook heden nog,, niet gering te achten. De commissaris van Basoetoland, sir Godfrey Lagden, sprak my daar indertijd eens over, en stelde my tevens in de gelegenheid my van deze, zyne gunstige meening persoonlek te overtuigen. Ten dage van myn bezoek werd er nl. juist eene afdeeling recrnten afgeëxerceerd en onder aanvoering van blanke officieren ten oorlog tegen de Matabelen uitgezonden. Ik heb deze recruten op een ry in 't gelid zien staan, en zy schenen my, wat lichaamsbouw en intelli gentie aangaat, niet ongelijk aan de soldaten van het Westindia-regiment, die ik in Barbadoes gezien heb, of aan de soldaten van het lOa dragonder-regiment der Vereenigde Staten, die ik verleden jaar op weg naar Cuba in oogenschouw nam. De officieren waren met hun mannen zeer tevreden en de soldaten aan hunne meerderen over 't geheel stipt gehoor zaam. In de Vereenigde Staten hebben zich by de recruteering der zwarte regimenten geen zwarigheden voorgedaan en men neemt daar tot zelfs de onderofficieren uit de negersol daten. Van de Bisoeto's is bovendien te zeg gen, dat ze allemaal geede ruiters zyn, en in Maseroe heb ik een polospel bijgewoond, waaraan ook negers deelnamen, en met eene intelligentie en geoefend heid, die aan een elite-cavalerie-regiment niet misstaan zouden hebben. A. W. S. De aanslag op President Mac Kiuley. Herostratus, zon verhalen Plutarchus en Strabo, koesterde den vurigen wenseh, zijn naam tot in het verste nageslacht te doen voortleven. Inziende, dat hij dit doel niet door eigen verdienste zou kun nen bereiken, stak hij den beroemden tempel van Diana te Ephesus in brand, overtuigd dat deze snoode daad door de geschiedschrijvers van alle eeuwen zou worden vermeld. De Epheeiürs echter hebben, ten einde te verhinderen, dat hij de vruchten van zijn misdaad zou pluk ken, op de strengste straffen verboden dat iemand zijn naam zou noemen. Doch zij hebben daarmede niet kunnen beletten, dat zijn naam tot in onzen tijd is bewaard gebleven. In onze dagen zou men Herostralus rangschikken onder de gedegenereerden, en de »crimineele anthropologen" zouden zijn geslachtsboom ijverig bestudeeren om aan te toonen, dat hij op de eene of andere wijze erfelijk belast was. Zeker is Hero stratus een dier jammerlijke individuen geweest, die zich bewegen op de grenzen van krankzinnigheid en misdaad, een ijdel man en een zwakhoofd. Een hedendaagsche rechtbank zou waarschijnlijk, op ver zoek van zijn advokaat, een onderzoek naar den toestand zijner geestvermogens hebben toegestaan, en het zou de vraag zijn, of hij naar de cel van een krank zinnigengesticht of naar die van een tucht huis werd verwezen. De oude Ephesiërs hadden de zaak misschien bij het rechte einde, toen zij meenden Herostratus h'et best te straffen, door zijn naam aan de vergetelheid prijs te geven. Het is hun niet gelukt, en in onze dagen van repor tage en publiciteit is zulk eene logische bestraffing te eenenmale onmogelijk ge worden. De motieven der anarchisten zijn voor ons menschen van gewonen verstandelijken aanleg ? onder welke rubriek wij ons met bescheiden zelfkennis meenen te mogen scharen te eenenmale onbegrijpelijk. Wij kunnen ona wel voorstellen, dat er verbitterde naturen zijn, teleurgestelden en verslagenen in den strijd om het be staan, schipbreukelingen op de zee des levens, die in menschelijk gezag de bron zien van alle kwaad en een vijand zien in ieder, die in de maatschappij een domiI neerende positie heeft verkregen of ver overd. En wij nemen gaarne aan, dat er onder de «anarchisten van het woord" j lieden zijn, die, wat hun persoonlijke ge! voelens betreft, geen vlieg kwaad zouden doen. Toch zijn die'anarchisten van het woord de gevaarlijkste van allen. Niet slechts omdat de menschelijke justitie op hen geen vat heeft, waar het begrip van den »Pulizeistaat'' niet tot de uiterste c n| sequentie eener moderne inquisitie wordt doorgedreven, maar ook, en vooral, omdat hunne bedenkelijke en lichtvaardige theo rieën zoo gemakkelijk door hen, bij wie een zwak intellect met perverse neigingen ge paard gaat, in misdadige praktijken wor den omgezet. Wij kunnen ons niet voorstellen, wat de «anarchisten van de daad'' door hun aanslagen trachten te bereiken. Want die aanslagen richten zich niet in de eerste plaats tegen tyrannen en despoten, tegen hen die misbruik maken van hun gezag. Keizerin Elisabeth van Oostenrijk, presi dent Carnot, koning Umberto, president Mac Kinley de laatst getroffen slacht offers behoorden zeker niet tot deze kategorie, en evenmin gaven zij door hun levenswandel aanleiding tot schandalen, j die het ingrijpen eener wrekende hand l zouden kunnen verklaren. Verbeelden de anarchisten zich inder daad, dat zij een regeeringsvorm zullen kunnen veranderen, mér dan dit dat zij het begrip »regeering" zullen kun nen doen verdwijnen, wanneer zij, met meer of minder succes, hun kogels of dolken richten op enkele regeerders of bestuurders ? Dan houden zij geen rekening met de gewichtigste factoren in de ge schiedenis der menschheid : de traditie, die in het erkennen van een hoofd geen schande ziet, maar veeleer de noodzake lijke voorwaarde voor iedere goede orga nisatie ; de eerzucht, die het verkrijgen eener min of meer domïneerende positie begeerlijk maakt, ook voor hen die zich volkomen rekenschap geven van de moeite en de gevaren, aan het bekleeden van zulk eene positie onafscheidelijk verbon den ; het plichtbesef, dat het hoofd van den Staat dringt tot volharding in de taak hem, hetzij door geboorte, hetzij door de vrije keuze zijner medeburgers aangewezen, en niet het minst den algemeenen afkeer van den sluipmoordenaar, die tegen zijn slachtoffer geen enkele persoonlijke grief heeft. * * * Intusschen verdient de moordenaar op het oogenblik minder belangstelling dan zijn slachtoffer. De zwaar verwonde president Mac Kin ley zal, naar men hoopt, zijne verwonding overleven en zelfs binnen enkele weken geheel hersteld zijn. De door hem ge durende zijn ambtsvervulling toegepaste politiek heeft zeker niet de onvoorwaar delijke sympathie van ons Europeanen, óók niet die van een groot deel der bur gers van de Vereenigde Staten. Het im perialisme en het ultra-protectionisme zijn da zwakke punten van zijn rageeringsbeleid. Maar als de Vereenigde Staten, in navolging van de Europeesche, hun gebied willen uitbreiden door annexatie van verre landen over de zee; als zij daarvoor leger en vloot uitbreiden op eene wijze, waarvan een Amerikaansch burger eenige jaren geleden niet zou hebben ge droomd, dan past het ons, verstokte zon daren van de Oude Wereld, allerminst, hun daarvan een verwijt te maken. Ieder moet ten slotte zelf weten, hoe duur hij zijn koloniale glorie wil betalen. En wat het protectionisme betreft, men vergete niet, dat de economische voorwaarden voor een land als Amerika, dat in zijn onmete lijk gebied de hulpbronnen en producten van de tropen en van de gematigde luchtstreek vindt en waar de levensstandaard een zeer hooge is, geheel anders zijn dan d:e voor de oudere en in gebied beperktere Europeesche Staten. Dat voor de Europeesche concurrenten de buitensporig hooge Amerikaansche invoerrechten zeer hinder lijk zijn, valt niet te ontkennen, en even min, dat een tarieven-oorlog met de Ver eenigde Staten altijd eene bedenkelijke onderneming is. Daartegenover staat, dat het bestuur van president Mac Kinley, hetzij dan door of ondanks het protectio nisme, voor Amerika een periode van ongekenden voorspoed heeft geopend. Alle overdrijving schaadt. Dat weet president Mac Kinley zeer goed, en hij heeft het getoond in de rede, die hij den dag vóór den aanslag te Buffalo hield. In die rede gaf hij duidelijk te kennen, dat hij in de richting van het imperialisme en het protectionisme het uiterste punt bereikt, wellicht reeds overschreden achtte. Een man van zijn ijver en zijn werkkracht, die eene groote staatsmanservaring heeft, en boven alles een eerlijk man is, geeft meer waarborg voor een geleidelijken en gestadigen terugkeer tot gematigder op vattingen en praktijken dan eene op poli tiek gebied onbekende grootheid, zoo als Mac Kinley's opvolger Roosevelt zou zijn. Eene reden te meer, om den president een voorspoedig en volkomen herstel toe te wenschen. iiiiiiiiiiiiimiiiMimMiiiimfimmiimiuniiimiiliiiiiiiiiiiiMlliliiiiiiiiiiii Sociak 0 MIIIIIII IHIIIIIIIIIIIIIII iiiliiiliiilliiiiliiiiiliiiililliillll Arbeifls-deBarteieHtfiB, 17. (Slot;. Het streven om de sociale, hygiënische ea zedelijke verhoudingen waaronder de arbeidende klasse leeft, van regeeringwege te onderzoeken, en de resultaten dezer onderzoekingen dienst baar te maken aan de meerdere kennis omtrent de arbeiderstoeatanden en stelselmatige ver beteringen door middel der sociale wetgeving, dateert reeds uit de eerste jaren na '60. Kn reeds in 1869 was het een der Amerikaansche Unie-Staten, nl. Massacliussttg, welke den anderen bondsstaten ten voorbeeld werd, door reeds toen een arbeids-departement in te stellen. Merkwaardig als het is, dat deze Amerikaan sche staat den Europeeschen landen zoo ver vooruit was, even merkwaardig was ook de totstandkoming dezer instt Hing; het is desty'd den arbeider in den schoot gevallen, althans deze hebben er nimmer om gevraagd. Nadat in de ju-en 1867 en '68 een aantal arbeidersetschen door de heerschende partyen in het wetgevend lichaam verworpen waren, werd, als equivalent waarschynlyk daarvoor, in genoemd jaar een arbeidsstatiBtisch departe ment gesticht, welks taak als volgt omschreven werd: Dj taak van het nieuwe departement zal daarin bestaan, feiten en cijfers te verza melen en systematisch te rangschikken en te publiceeren, welke al e betreffen de materieele en induitrieele toestanden des volks, in het bijzonder die toestanden, waaronder de arbei dende klasse leeft; en de resultaten dezer oiderzoekingen vóór of op l Mei in een verslag systematisch te publiceeren". (Deze, of hiermede overeenkomende formuleering is de grondslag geworden voor elk der, later in de andere staten ingestelde arbeids departementen). Aan het hoofd van dit nieuwe departement kwam te staan de heer Carrol D. Wright, de bekende arbeidsstatisticus, aan wiens voortref felijke leiding zeker voor ean goed deel de gunstige resultaten dezer instelling te wijten zijn. Ditzelfle arbeids departement van Massa chusetts is trouwens ook het voorbeeld en de aanstoot geweest voor de oprichting van een arbeids-departement voor alle bondsstaten, ondergeschikt dus direct aan de bondsregeering te Washington. Men begon daarvoor reeds te ijveren in 1871, nadat het departement van Massachusetts zyn eerste jaarverslag gepubli ceerd had en daarmee het groote nut van zulk een instelling was bewezen. Heel gemakkelijk ging dat echter niet. Door het Huis van Ver tegenwoordiging werd in December 1871 een desbetreffend wetsontwerp, ingediend door F. Hoar, aangenomen, doch door de senaats-commissie werd dit ontwerp een begrafenis eerste klasse bezorgd. Ia 1879 stelde de vertegen woordiging van Massachusetts op het Congres de oprichting voor van een nationaal arbeids bureau". Ojk dit bleef zonder gevolg, totdat in 1884 een drietal wetsontwerpen in denzelf len geest, resp. van Willis, Blair en Hopkins aan eene commissie ter beoordeeling werden toe gewezen. Deze commissie verklaarde zich vóór het ontwerp-Hopkins, en ook door het Huis werd dit ontwerp aangenomen, natuurlijk na den vuurproef van allerlei amendementen, die ten deele werden aangenomen, te hebben door staan. Het arbeidsbureau werd een onderafdeeling van het departement van binnenlandsche zaken. 11 Januari 1885 werd het bureau in werking gesteld, en tot leider benoemd Carrol D. Wright, die tot dat oogenblik in dezelide functie in Massachusetts was werkzaam geweest. De ondergeschikte positie, die het arbeids bureau, als onderafleeling van een ministerie was toegewezen, wekte spoedig in ruimen kring de vrees, dat het zich onder deze omstandigheden niet vrij genosg kon bewegen, en drie jaren lang ijverde de organisatie van de Ridders van den Arbeid er voor, daf. het bureau zou worden een zelfstandig arbeidsdepartement. En niet zonder gevolg. Ken wetsvoorstel van O'Meill, waarin deze reorganisatie was belichaamd, kreeg de toestemming van beide Huizen, en sedert 13 Juni 1883 bestaat het nieuwe zelfstandige departement van arbeid. De taak van dtt departement komt op het zelfde neer als welke boven voor dat in Mas sachusetts omschreven is. De stelling die het inneemt tegenover partyen en klassen preci seerde de heer Wright in een adres aan de regeering in 1885 als volgt: Men moet be denken, dat een arbeids-departement geen maatschappelijke of industrieele vraagstukken kan oplossen, noch ook eenigerlei deel der staatsburgers materieele voordeelen kan aan brengen ; maar dat een arbeids-departement opvoedend moet werken. Door degelijke onder zoekingen en da meest conseqiienteopenbaarheid, zal het het volk in staat stellen, vele van de vragen die ons thans bezighouden en waarvoor wij geen uiting weten, meer helder en meer grondig te begrijpen". Hieruit spreekt dus duidelijk de stelling, die het departement in het openbare leven inneemt. De zamenstelling van het departement van arbeid is als volgt: Aan het hoofd staat een door den president van de bondsstaten benoem den arbeids-commissaris, aan wien de leiding van het departement, de aanstelling zijner beamb'en, de administratie, de verzorging der bibliotheek en van het archief en de uitgave der jaarverslagen en maandbladen is opgedra gen. Hy kiest zich een hoofd-ambtenaar, {die tevens als plaatsvervanger optreedt, vier statis tische deskundigen, en 19 beambten van ver schillenden rang, daaronder: steno^raphen, copiïiten, een beheerder der kas, vijf lagere . beambten, en overig kantoor- en bodenpersoneel, zoomede 20 speciale agenten, die de roodige opgaven en inlichtingen bij patroons en werk lieden moeten ophalen. Het is dus een zuiver ambtenaars-corps. Den vakvereenigingen of patroonsorganisaties is geen den geringsten invloed op de samenstelling toegekend. Toch zyn er onder-de ambtenaren. verscheidene, die lange jaren van arbeid in de vakvereenigingen achter den rug hebben. De heer Carrol Wright noemt het in een brief zeer natuurlijk, dat zulke personen worden gekozen, die op een of ander terrein van socialen arbeid reeds bewezen hebben, iets. te, kunnen. Geheel in overeenstemming hiermee bewaart het Arnerikaansche arbeids departement zyn streng objectief karakter: zyn arbeid bepaalt zich uitslutend tot enquêtes en onderzoekingen, en is aldus een hoogst belangrijk wetenschap pelijk orgaan der socialogie, wat niet wegneemt, dat de arbeidswetgeving toch ten zeerste daar door bevorderd wordt. En bij de scherpte waarmee de klassenstrijd in de Vereenigde Staten gevoerd wordt, en de hartstochtelijkheid waarmee daar de politieke partyen tegenover elkander staan, kan deze wijze van samenstelling en dit objectief karakter noodzakelijk zyn. Van de onderwerpen die in de jaarverslagen van het departement uitvoerig zij a behandeld noem ik: 1. ludustrieele crisissen, hare oorzaken en hare werkingnn op den toestand der a -beiders. 2. Gevangenis arbeid in de Amerikaansche Staten. 3. Overzicht der werkstakingen en uitsluitin gen in de Vereenigde Staten van 1881 tot 1886. 4. Toestand der fabrieks-arbeidsters in de 22 grootste steden der Vereenigde Staten, wat aangaat baar werktijd, gezondheid, zedelijkheid etc., benevens een overzicht van arbeidstersvereenigingen, tehuizen voor jonge meisjes enz. 6 en 7. Kosten van productie van ijzer- en s t aal-fabrikaten en aanverwante producten in de Vereenigde Staten en in andere landen (met het oog op het vraagstuk der in voerrechten). 8. De vakopleiding in de Vereenigde Staten in vergelijking met die in andere landen. 9. Onderzoek naar coöperatieve bouw-vereenigingen en spaarkassen. 1U. Voortzetting van de statistiek over de werkstakingen en uitsluitingen van 1887?1894 (in twee deelen). 11. Vergelijkend onderzoek over de verhou ding tusschen arbeid en arbeidsloon van man nen, vrouwen en kinderen. 12. Alcohol, productie, -verbruik, uitwerking der beperkings-maatregelen, straffen, enz. 13. Hand- en machine-arbeid (na een vierjarig ondereoek in twee deelen uitgegeven). 14. Exploitatie en resultaten wat water-, gas- en electriciteits-werken in particulier- en in gemeentelijk beheer. 15. Loon en arbeidstijd in de voornaamste, handeldryvende en industrieele landen der wereld. 16. Voortzetting der statistiek over werk stakingen en uitsluitingen van 1894 tot 1900. Ik heb hier de veelvuldige arbeid van het departement gesorteerd laten volgen wijl daaruit bly'kt, welk een veelomvattende en belangrijke taak het verricht, en het is bekend dat de banden die vanuit deze inrichting het licht zien, dege stukken werk zyn, voor de sociologie van zeer groote waarde. Behalve het boven staande zyn nog omtrent verschillende andere vraagstukken aparte rapporten verschenen: over huwelyken en echtscheidingen, over de sociale wetgeving in de afzonderlyke staten. Buitendien werd in 1895 begonnen met de uitgave van een maandschrift, naar het moüel van de engelsche Labour Gazette, waarin ge regeld de resultaten der enquêces en onder zoekingen, cijfers en feiten omtrent werksta kingen en arbeidsloonen worden gepubliceerd, en welke .tevens bevatten den inhoud van nieuwe soc;ale wetten van binnen- of buiten land, met de noodige toelichtingen. Zoo heeft dit arbeidi departement, in zijn 15 jaren van bestaan zijn moeielyke taajc zoo ruim mogelijk opgevat, en is het aan hem te danken, dat wy ons in vele opzichten met den socialen toestand in de Vereenigde Staten vél juister op de hoogte kunnen stellen, dan met dien in ons eigen 'land. * * Naast dit, voortreffelijk geleide arbeidsdepartement der Vereenigde rftaten, en naast dat in den staat Massachusetts, hebben zich ook, na 1830, in de verschillende afzonderlyke staten der Unie allerwege deze instellingen ontwikkeld ; nog in de jaren 1898 en '97 zyn daartoe de lastste staten overgegaan. In het jaar 1900 bestoiden er in 3J verschillende staten arbeids-departementen, waarvan de oudere veelal beter ingericht zyn dan die van lateren datum. De meesten dezer arbeidsbureaux dragen tot titel: Bureau of Labor statistici", en zyn ook in den regel niet meer dan dat. Hun taak isopvrywel dezelfde wyze omschreven als dat van Massachusetts, maar niet overal gelukt het, leiders en ambtenaren te krijgen als waarover het bondsdepartement thans beschikt. Overal worden de hoofden dezer arbeidsbureaui's door de regeeringen (den gouverneur) benoemd. Hun salaris bedraagt van 1200 dollar (West Virginie) tot 5000 dollar (Connecticut. De kosten voor drukwerk en bureaubehoeften resp. van 803tot3')00 dollar. Het departement van Connecticut komt jaarlijks op 20tOO dollar te. staan; dat is het hoogste der 30 Een bezwaar op dit gebied is de menigvuldige verwisseling van personen in de functies van leiders der bureau's; na elke verwisseling in regeeringsmeerderheid wordt er naar goeddunken van personen veranderd. Maar over het geheel kan recht gegeven worden aan prof. Benais, die in zyn werk over de Amerikaansche arbeidsdepartementen concludeert, dat in geen ander land ter wereld zooveel moeite wordt gedaan op het gebied der arbeids-statistiek dan in de Vereenigde Staten. * * * Ten slotte moet ik nog met een enkel woord wy'zen op het bestaan van een arbeids-depar tement in Canada, de groote engelsche kolonie noordelyk van de Vereenigde Staten. De hoofd zakelijke bronnen van bestaan voor de inwoners in dit groote land zyn nog alty'd, landbouw, visscherij en houthakkerij ; maar de reusachtige industrieele ontwikkeling der Vereenigde Staten is ook op Canada niet zonder uitwerking en gevolg gebleven. Mijnbouw, leder- en schoen industrie, en van den lateren tyd ook textiel nijverheid, machine-industrie, glasblazeryen en meubelfabrieken, die elk hun gronds offen vinden in het land zelf, hebben daar indus trieele centra en daarmede een industrieel proletariaat geschapen, voor welke de wetge ving al spoedig geroepen werd, beschermend op te treden. Ten dienste daarvan werd in 1900, op voorstel en aandringen vooral van den postmeester generaal William Mullock, een arbcids- departement opgericht, ten taak heb bende, statistieke gegevens te verzamelen omtrent den toestand der arbeiders: loon, werktijd, werkloosheid, stakingen, enz. In Juli 1900 trad dit departement in werking, en werd Mullock tot minister van arbeid benoemd. Nog in dezelfde en in de daaropvolgende maand werd het departement georganiseerd en van het noodige ambtenaarspersoneel voorz'en,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl