De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 15 september pagina 3

15 september 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Nö. 1264 DE A M'STER DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 töodttt fWds in September 1900 het eerste nummer verscheen van de Labour Gaztiie, die sedert als orgaan van het d< parlement ?wordt uitgegeven. Dit canadeesche arbeidadepartement is «en onderdeel van een wettelijke imtvlling van «cheidsgerechten, waarvan, de uitvoerirg en verzorging aan den minister van arbeid U opgedragen. Het departement heeft ?tyn «*tel ia Ottawa, en is gevestigd in een apart daarvoor ingericht gebouw. D» Labowr Gatette bevat, behalve de be richten van de lokale correspondenten over den ttafld der arbeidsmarkt, loonstatistieken en berichten over den afloop van conflicten towchea kapitaal en arbeid, uittreksels uit de vetten van Canada en andere landen die op den arbeid betrekking hebben, bepalingen bij aanbestedingen, mededeelingen over de arbei dersbeweging, enz. Over het doel van dit maandblad werd in no. l o. a. gezegd: De Gazttte zal zich niet inlaten met theoretische vraagstukken, noch zal zy' zy'n een orgaan tot het verkondigen van persoonlijke inzichten. Zy is een middel tot publicatie, en zal alleen ' traite cijfers en feiten publiceeren, waarvan de betrouwbaarheid vaststaat... De Gazette wil trachten te dienen, niet te streden". De prys van dit orgaan is per nummer 3 cent, per jaargang 20 cent. Er worden van het arbeids-departement in dit jong industrieele land belangrijke dingen verwacht en misschien niet ten onrechte. Een land wat onder de meer moderne ver houdingen opkomt, heeft niet in de mate als de ondere landen te kampen met vooroordeel en verouderde begrippen, heeft niet zooveel ballast uit den weg te ruimen. En vooral, indien, zooals hier, de arbeidersorganisatie een belangryke rol speelt, zal een arbeids-departement zeker een vrucht baren arbeid kunnen afwerpen. * * .£ Hiermede heb ik aan myne belofte, van wat er in verschillende landen op het gebied van arbeids departementen bestaat, een overwicht te geven, voldaan; en uit de bijzonderheden over tot-stand komen en samenstelling, die ik er bij heb moeten aanhalen, is gebleken wat ik reeds in den aanvang zeide: dat deze arbeids- depar tementen niet in elkaar gezet worden, en ook niet kunnen worden, naar een vaut model, maar zich, voor zoover zy' bestaan, iteeds hebben aangepast aan de politieke omstandigheden en economische verhoudingen, welke op zeker oogen blik in elk land voorhanden zijn. Alleen hierin stemmen zy alle overeen: waar zij be staan, daar zy'n de uitkomsten bevredigend; mér dan dat: zij blyken van groot nut te zy'n voor de richtige ontwikkeling der sociale wet geving, en van onberekenbaar veel waarde voor de sociale wetenschap en voor de vermeerdering van de kennis van arbeiders toestanden en arbeiders- be wegin g. Het vermoeden 't welk ik in den aanvang uitsprak, geput uit het krantenbericht dat de nieuwe premier, dr. Kuiper, een nieuw minis terie van arbeid zou instellen, en mijn gevolg trekking dat dit nieuwe departement zon zy'n een lichaam, overeenkomende met die van welke ik in mijne artikelen een beschrijving gaf, is nut uitgekomen. Het ministerie van Waterstaat, 't welk het meest met de arbeids-wetgeving uitstaande heeft, is toevertrouwd aan den heer De Matez Oyens, van wien niet vermoed kan worden, dat hy' vér-strekkende plannen op dat gebied koestert. Maar.... ik waag my' aan voorspellingen op dat gebied niet. In geen geval kan het overbodig heeten, na te gaan, Op welke wy'ze andere landen ons zy'n voorge gaan op den verderen weg der bemoeiing van regeeringswege met arbeids- en arbeiders aan gelegenheden, en ik meen wel met eenige grond iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiM niiiniiiiiHiiiii ttiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiiinii tiiiimn» AAN HET DOODENMEER, VAN CLARA VIEBIG. Naar htt Duitsch door M. v. O. Hoog boven in het Eifelgebergte ligt eea donker diep meer, somber en stil als een krater afgrond. Lang geleden hadden onderaardsche machten daar gewoed en vuur en lavamassa's naar boven geslingerd; nu vult 'n gladde watervlakte die groote kom als trat en op gevangen in eene schaal. Onpeilbaar diep is de bodem er van. Geen boomen, geen bloemen groeien daar. Kale vulkanische heuvels staan als reusachtige molshoopen, kranswy'ze erom heen en leveren niets dan schraal veevoeder op; mager, spichtig strandgras en wat heidekruid onder braamstruiken verscholen. Geen zingerde vogels geen fladderende vlinders, 't Is er eenzaam en sterven t somber. Dat is het Weicfelder-meer, het Doodenmeer zooals de bergbewoners het roemen. Het heeft geen afvofr en geen andere toevoer dan de tranen die de hemel daarin laat neerdruppelen. Het ligt daar te droomen en is even treurig als de geheele omgeving van dit verkilde vul kaangebied. Wanneer de herfstwinden over den Eifel waaien en een koude nevel over de dalen hangt, is 't hierboven nog veel kouder en troosteloozer. Foei! wat huilt en giert 't hier! Wilde stormwind, klaag niet zoo luid! Buk niet de laatste bruine bladeren van de doornige rat ken, slinger niet die vermolmde houten kruizen omver, die daarginds om 't kleine verlaten kerkje staan, dat gry's en som ber aan den oever van 't meer treust Dat is hier boven nog 't eenig overgebleven spoor van menschenwerk, veel honderde jaren oud, 'n toonbeeld van zwaarmoedige poëzie. Eens lag hier het dorpje Weinfelden, waar van de hutten zich om het Godshuis schaarden als kuikens onder de vleugels der moederhen. 't Is lang geleden en het dorpje is verdwenen verwoest? of verzonken? Wie weet 't? Hoogstwaarschynlyk door hon ger uitgestorven. Allén dat kerkje is er van overgebleven en strekt zq'ne grauwe torenspits hemelwaarts. Godsdienstoefening wordt daarin niet vaak meer gehouden; de levenden komen alleen nog maar hier boven om hun dooden te begraven. Op de smalle strook gronds achter den half afgebrokkelden muur staan kruis aan kruis geschaard. Aan het eene hangt 'n kralenkrans, aan het andere 'n verregende, by'na vergane linten strik, de wind rukt er aan, de regen wischt de kleuren uit 't is nu het kerkhofje van Schalkenmehren. De weg naar boven is moeielyk. Waarom begraven de bewoners van Schal! enmehren hun dooden niet bene' den in het dorp ? Daar is immers nog plaats te mogen verwachten, dat binnen zeer enkele jaren ook ten onzent een lichaam, wat iets van een arbeids departement weg heeft, zal worden gesticht. Of -it lichaam zich zal ontwikkelen uit de centrale commissie van btatiutiek. óf wel uit het centraal bureau voor sociale adviezen, dan wel of er «en nieuw departement naast, of reessorteerende onder een der ministeries, zal worden gevestigd, dat zal ons de ty'd leeren. Rotterdam. H. S. miiiiliiMiiitiiiiiiiililitiiiiiliiliiimlHiMiiifiiiiiiiiiiii Mimet in de Hoofdstad. De Nederlandsche Opera onder directie van den heer C. van der Linden heeft hare werk zaamheid by het begin van de Septembermaand wederom hervat en wel met Tannlauser onder leiding van den nieuwen kapelmeester, den heer Desider Marcns. Deze voorstelling woonde ik niet by; er zal echter nog geleeecheid te over zy'n om den heer Desider Marcus als kapelmeester te bespreken, evenals de nieuwe prima-donna mrj. Cronegk. Hst tweede werk dat werd opgevoerd, was »de Bobème" zooals op het programma stond, of »Bohemerleven" zooals het tekstboekje ver meldde. Ter verduidelijking was daar nog bijgevoegd (la Bohème); vermoedelijk om aan te toonen, dat elke vertaling, welke ook, toch maar gebrekkig de beteekenis kan weergeven van dit eigenaardige woord. De origineele tekst is van 6. Giacosa en L. Illica, de muziek van G. Puccini en dévertaling van J. A. v. d. Broecke. De librettisten hebben hun onderwerp ont leend aan den roman van Murger «Scènes de la vie de Botème". Het is slechts zeer zelden het geval, dat een roman geschikt is voor een bewerkirg als operatekst. Meestal zullen er gapingen ontstaan die het verband van het geheel verstoren. Afgescheiden echter hiervan moet ik bekennen, dat ik, van welken kant ik den tekst ook bezie, dezen totaal onwaardig en ongeschikt acht voor eene muzikaal-dramatische behandeling. In de eerste plaats is het onderwerp stuitend. Wie kan sympathie hebben voor een dei hoofdfiguren, Musette, eene cocottc, eertyds minnares Van den schilder Marcel; zy heeft echter zy'ne liefde verraden om haar fortuin te gaan zoeken, zoo zegt het tekstboekje. Mimi, de andere vrouwer figuur uit het stuk, vraagt: waarom zou hij (Marcel) haar die zonde niet vergeven ?" Wel zeker, zoo'n kleinigheid komt er niet op aan ! Hij ver geeft haar inderdaad en nadat Musette den staatsraad Saint Phar, haar anderen min naar, heen gezonden heeft, valt zij Marcel in de armen. Die hernieuwde vreugde duurt echter ook al niet lang, aan het einde van het derde bedry'f hoort men den volgenden dialoog: Marcel: O jou schandelyke er queue ! Je verlaat me des te beter ! Voor mij succes en fortuin, ik wil u groeten! Ik ontsnap uit myn hel. Musette: Musette gaat van hier. God zy gedankt, 'k Wil u groeten! Schooier, schurk, ellendeling! Marcel: Adder! Musette: Mispunt! miiiHHlMiiiiimiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiminiimniiiililliiiliniiiiiiiiiiiiit genoeg? Hebben de levenden daar dan alle ruimte voor zich zelve noolig? I'aar aan 't zonnige vriendelijke meer van chalkenmehren, waar vruchtboomen groeien en waar viscujes in 't heldere water zwemmen. Och wat! dood past bij dood! en men sukkelt maar liever den steilen berg op; de os of 't ploeg paard' trekt dan de kar voort waarop de kist tusschen stroobundels schommelt. De geestelijke loopt er hy'gend achter, evenals de begeleiders van den stoet. Daar worden gebeden gepreveld, men weent, men snikt en.... kort daarna wordt de terugtocht ondernomen. De tranen zy'n gedroogd, de rouwdragenden praten hardop en men gaat in de vergenoegdste stemming naar 't sterfhuis om te eten en te drinken. 't Was begin November. De schaapherder vaa Schalkenmehren Sttffen Kohlhaas stond daar boven op de kale hoogte en keek over 't meer heen. Onbeweeglijk lag zy'n hond aan zy'n voeten. Hy' dacht er over, dat 't nu wel voor 't laatst zou zy'n, dat hy' zijn schapen hier naar boven had gedreven; zy snuffelden y'vrig zoekeed de barre hellingen op en af, en vonden nog wel hier en daar 'n paar grasbalmen, maar vél was 't niet bijna winterkost. 'n Sny'dende wind sleurde den man de hoed van 't hoofd zoodat 't gry'ze haar hem in 't bruin-verbrande gezicht woei; met 'n vloek trok hy den blauwlinnen kiel vaster om zich heen. Daar komt sneeuw," prevelde hij en de hand boven de oogen houdende, keek hy' spiedend in de verte; de lucht zag er grauw en nevelig uit; van den Hoogen ach L" en de andere bergen was niets te zien. Ik ga naar hui.', hier is niks meer te halen!" zei by zachtjes en floot den hond kom, S' ppes!" Met luid geblaf sprong deze op. joeg tusschen de schapen door en dreef ze tezamen. Intusschrn stond zijn meester met de handen rustend op zijn langen stok en de vastP, als uit hout gesneden kin. daarop gesteund. Hallo! wie komt daar rog aan?" De oude man trok de borstelige wenkbrauwen op en keek zoo vorschend en ingespannen naar de eenzame gestalte, die, van verre zichtbaar, met fladderenden rok de hoogte opkwam, dat de scherpe lucht zijne kleine bruine oogen deed tranen, 'n Vrouw? Wat moet die hier?... Jesz Marie Josef! 't Is onze Annamarei l" De oude kwam met haastige schreden haar tege moet. Als 'n razende stormde de hond hem vooruit, blafte en jankte van blydschap, sprong hoog tegen 't meisje op en lekte het, tot hem voorover gebogen gezichtje. Ja, ja, Slüppes! koest dan Slüppes l" Haast kinderlyk klonk de stem die deze woorden sprak. Daarop hurkte 't meisje neer en drukte haar hoofd tegen 't ruige vel van 't dier aan. Ouwe Stüppes ouwe jongen! Jy kent nog wel je Annamarei, is 't niet ?" 'n Blij gekwispel was 't antwoord. Nu richtte 't meifje zich weer op, streek hare kleeren glad en raapte den bundel op, die op den grond was gevallen. Was ze zoo rood ge worden van 't bukken of door den scherpen wind ? Ze hy'gde en verlegen hield ze de oogen neergeslagen. Geen spoor van blydschap was op haar gezicht merkbaar, toen de schaapherder nu vóór haar stond en stevig haar hand schudde. Dag Anna Marei!" Goeden dag, vader!" Marcel: Domkop! En daarvan schrijft de heer v. d. Broecke in de voorrede zijner vertaling: »De librettoschrijver heeft deze tooneeltjes zeer handig met een liefdes-historie saamgegeven en er een fatsoenlyk geheel van gemaakt." In derdaad, zeer fatsoenlyk! O schimmen van Aescbylos en Sopbocles, van Shakespeare, Vondt-1, Schiller en Goethe, maar bovenal van Richard Wagner, by'na onze tydgenoot! Op datzelfde tooneel waar uwe ontsterfelyke stuk ken worden opgevoerd, op het eerste der wereld- en handelsstad Amsterdam, krygt men dergelijke schunnige vuiligheid te genieten! Het tekstboekje heeft ook nog een vermakely'ken kant. Ik citeer wederom een paar regels. Marcel: Een glaacje? Benoit: Merci ! Rodolphe: Wy drinken! Coloni: Wy drinker! Schaunard: Kom drink. Rodolphe: Ja drink. Scbaunard: Toe drink toch, huisheer. Beroit: Ik dank ! Rodolphe: Vooruit! Colline: Kom drii.k! Onlangs by eene bespreking van Wagenaar's parodie »De Doge van Venetië" schreef ik»dat de armzalige libretto's van toen voor goed uitgediend hebben". Ik zie my tot my'n leed wezen genoodzaakt die woorden terug te trekken. Alvorens nu van den tekst af te stappen, wil ik nog even wijzen op eer.e episode, welke een onweerstaanbaar komischen indruk maakt. Het is als Culline zy'n jas uittrekt om dien te verpanden en dan in zy'n hemdsmouwen een meer dan aandoenlijke en in waarheid ernstig gemeende toespraak houdt tot die jas. Hij zegt: O mijn oude getrouwe l)ie met mij waart in Jagen van vrengle en van Li'ouwe Ik moet scheiden van u. Langen tijd hebt gij inij steeds beschut. In kou en regenvlagen. Iri uwe diepe zakken woonden samen l)e dichters ui't grootc iihilo.-opheu. Nu is helaas ons geluk voorbij. Dus vaarwel, onde \rientl! Mijn trouwe lotgenoot vaarwel. Vriend Wagenaar, mocht gy' wederom een tekst zoeken voor een parodie, hier hebt ge er een; doch een die niet is gemeend als zoodanig, doch uit eigen innerlijke kracht een dergelijk effect uitoefent. En wat moet ik nu over de muziek zeggen ? Men begrijpt dat een huwelyk van muziek met dien tekst een ergerlyke mesalliacce is! Toch heeft Puccini talent. Er komen dingen voor in ? ij n opera, die zeer licht en luchtig zijn behandeld. De instrumentatie is hier en daar zeer fijn en met kennis van zaken geschreven. Wanneer de componist echter aandoenly'k wordt, dan komt het opgeschroefde italiaanscne pathos voor den dag en het uit zich dan in banale melodie-wendingen. Als Puccini niet kieschkeuriger te werk gaat by het zoeken van een tekst, dan mag men ter nauwernood de hoop koesteren, dat er nog wat goeds var hem tot stand komt! Eerty'ds vroeg men niet naar het! onderwerp eener opera; als er maar pakkende momenten in voor kwamen, dan was het voldoende. Doch thans ? Enkelen mogen al beweren, dat het onderwerp van onder geschikt belang is en dat het er slechts op aankomt hoe het onderwerp is behandeld ik ga met dezen niet mee. Voor mij is de stof nummer een. Is die van icinder allooi, dan acht ik^ het verspilling van kracht, er muziek bij te schryven en verspilling van arbeid een dergelyk werk in te studeeren en op te voeren. OUMIMIIIIMIliillulfl IIHIIIIIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIttlHimi Kohlhaas glimlachte, met trots rustte sy'n blik op zijn knap' dochtertje; 't was dan ook 'n bekoorlijk schepseltje. Nog had baar frissche jeugd niet onder zwaren arbsid of zorgen ge leden ; de blozende wangen hadden zacht-ronde ly'nen en onder de hootddoek was 'n glad wit voorhoofd zichtbaar. Wel kind, waar kom je vandaan? Heeft m'neer Mattnes je verlof gegeven om thuis te komen? Da's goed! Wat zal moeder blij zy'n!" De oude klopte haar met zoo'n kracht op de schouders dat hare knieën knikten; daarop wreef hij zich vergenoegd lachend in de handen. Wat zouden ze daar in Schalkenmehren er van opkrker, als hy' met z'n mooi dochtertje in 't dorp kwam! Ja, Steffen Kohlhaas was vat trotsch op z'n Annaraarei! Zij was z'n jongste, pas zestien en diende sedert 'n jaar als meid in 't Posthotel in Daun. Mijnheer Matthes, de eigenaar ervan, prees haar zér. Wanneer de vader met de kermis in 't stadje kwam en zy'n dochter bezocht, dan mocht hij in de ontvang kamer zitten; de rijke eigenaar schonk hem zelf 'n likeurtje in en zijn vrouw kwam koffie en koek aandragen. Aan Annamarei zelve had hij dan wel is waar niet veel, die had 't te druk met haar werk; maar toch zag ze wel kans hem vóór z'n vertrek achter de deur even de hand te drukken met 'n: Atjuup, vader, groet moeder en al de anderen van me!" Dat was ook voldoende; de eer de eer! dat was toch maar 't voornaamste! Wanneer men Kohlhaas naar z'n kinderen vroeg hy had er tien, negen jongens en 't meisje als jongste placht hij knikkend te antwoorden: Uankewel, ze maken 't goed en onze Anr.amarei, die dient in Daun in 'n hotel, ja, ja! ' En nu was Annamarei zoo onverwachts gekomen. Heel blij scheen ze overigens niet te zijn. Ze draaide met de punt van haar schoen in den grond en vermeed tader's blik. Het kleurtje was van haar gezicht verdwenen, ze was nu zelfs zeer bleek; maar toen de vader vroeg: En hoe lang mag je nu wel thuis blyven?" verfde 'n donkere blos heel haar gezichtje rood tot aan de wortels van 't vlasblonde haar en stotterde ze: Ik ik ben niet meer iu dienst bij Matthes en wou vooreerst thuis blijven." Wat? Wat? niet meer bij Matthes ?!" Van schrik kon de herder bijna niet spreken. Wat heb je dan gedaan, zeg!" O, vader!..." meer zei ze niet, ze sloeg de handen voor 't gezicht en schreide zóó, dat de tranen tusschen de bruine vingers druppelden. De oude man pakte haar bij de schouders en schudde haar: Wat heb je uitgevoerd, jou nest l jou ..." Hij trachtte zich te beheerschen, drift en bezorgdheid waren op zy'n gezicht merkbaar, totdat 'n zachtere uitdrukking zich om zijn mond vertoonde. Hy schudde langzaam met 't hoofd en toen: Huil nou maar niet, Annamarei, zoo heel erg zal 't wel niet zijn. Ja, die meisjes l die meit-jes I O Jezus ! ? Och Heer!" JSn na 'n poosje: Wie is 't Anna marei? Hij moet je trouwen, wees nu maar niet zoo bedroefd! 't Is al meer meisjes zoo gegaan, die verhuren zich dan later a'.s min in de stad, komen met 'n aardig duitje terug en trouwen dan met 'r vry'er. Je bent de eerste niet!" Voor de opvoering zelf heb ik grooten lof. De heer Jos. Ty'ssen was voortrtffelyk als Rodolphe. In gebaar en stem was hy een uitmuntende losbol, met al de lichtzinnigheid, maar tevens met al de goedhartigheid die in zy'n party ligt opgesloten. Mevrouw Ty'ssen gaf eveneens zeer goed weer het ziekelyke, teringachtige meifje Mimi. Zeer aangenaam was my' de kennismaking met den bariton L. de Backer. Deze heer bezit een zeer schoon en vol orgaan, over zijn geheelen omvang gelyk getimbreerd. Ook zy'n spel gaf bly'k van ernstige studie en routine. Zy'ne gebaren voor den schildersezel waren wel wat conventioneel. Ten dringendste echter raad ik den heer de Backer aan zy'n dialect af te leeren en zich een beter Nederlandsen accent eigen te maken. De heer Schmidt, ah Colline optredende, scheen rog niet veel routine te bezitten ; af en toe echter klonk zy'n stem reeds zeer goed. Als de heer Schmidt zich vrijer op het tooneel leert bewegen, dan geloof ik dat hy' een aanwinst voor het gezelschap kan worden. Mevr. CoiniFrancisca zong en speelde de party' van Musette. Zy deed dit zeer goed; vlug, los en coquet. Echter haar uitspraak is zoo onduidelyk dat men geen woord kan verstaan van hetgeen zij zirgt. De partyen van Schaunard, van SaintPhar en Benoit werden vervuld door de heeren v. d. Hoeck en Poons, op de hun eigene, conscientieuse wy'ze. De regie van den heer Coini was wederom uitmuntend. Wat deze regisseur op een betrekkelijk klein tooneel, gelyk het onze weet gedaan te krijgen is inderdaad buitenge woon. Het tweede tooneel zag er met zy'n bedrijvigheid, zy'n afwisseling en de ongedwon gen manieren der tooneelspelers zeer mooi nit. De heer van der Linden leidde het geheel en hield alles in het rechte spoor. Waren nu de tusschenpoozen maar niet zoo vreeselyk gerekt! Hoe zou dan alles vlotter en vlugger van stapel loopen en beter voldoen. Moet het nu per se over elven worden, alvorens de voor stelling geëindigd is ? ANT. AVERKAMP. IIIIIUIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIilllllmlIIIIIIIIIIMI Yoeren en liet Hotel Merglielyncï, Eindelyk wareu we dan in Yperen, verlokt door het aardige boekje van Hymans en de geestige schets van S. Muller over Vlaanderens doode steden, 't Was op een Zaterdagavond laat, laat voor Yperen. Het station was leeg en verlaten ; geen vehikel, dat Pickwick-herinneringen opwekt, was te bespeuren en spoedig uleek het eeuwenoude hotel «Het gouden hoofd1' reeds een jaar ten onrechte in Baedeker te staan. Daar komen we aan de Hallen en het wy'de marktplein, maar, o verschrikking, ginder in dien hoek is een hedendaagsch kermif-je ver dwaald , vlak voor de Hallen staan een paar koekkramen in treurig schemerend licht, doodsch en mismoedig, en van uit ons hotel staren we op een marionettentent, met al de schriktooneelan van den Boerenoorlog beverfd. Geruststellend treedt onze hospes nader: nu is het stil, maar morgen zullen we het trtffen, morgen zullen we eerst eens een drukte zien, morgen brengt de gouverneur der provincie zijn officieel bezoek en er zal een optocht zyn en een banket in de Hallen en muziek op de markt. En het w.s druk, trearig druk voor ons, die ons zoo geheel WU anders van Yperen gedroomd hadden. Er was banket in die glorieuse lakenhal en we doolden er, op zy' geduwd en met cy'dige oogen aangeblikt door zich haastende koksbudienden met lange witte voorschoten, tusschen eii.delooze, meibloemen «tHIUIIUIIlmillllMMIIIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIliHHIIIIIIIIIIItl» Hij legde z'n hand troostend op haar schouder, maar met 'n ruk schudde 't meisje die af: Neen vader, zóó is 't niet!" Luid snikkend hurkte ze plo'seling rp den grond neer, vatte den hond om den hals en drukte haar betraand gezichtje in z'n wollige vacht. Toen: Ik ik heb ge gestolei,!" Wat? Gestolen?!" 'n Doodsche s'ilte volgde op dezen uitroep. Sidderend bleet 't meisje op den grond ineengedoken. De oude man stond als door den bliksem getroffen, de stok was hem uit de hand gegleden; hy strekte afwe rend beida armen voor zich uit. Met droevige oogen keek de hond van den eenen naar de andere. Gestolen!" Langzaam, dof, by'na toonloos klonk dat vreeselijke woord opnieuw; de wind kwam, rukte 't van des vaders lippen en slin gerde 't door 't land. De dochter jammerde: Ik doe 't nooit weer vader heusch ! nooit weer! Hannes had niets geen geld meer, geen pfennig had ie meer. En toen heeft ie me gezeid, dat ik niet langer z'n mei>je kon zijn, als ik 'm niet 'n thaler gaf om [-amen uit dansen te kunnen gaan ! .. . O vader! .. . U bent oud, u weet 't niet meer! ... Och, die Hannes, die Hannes ik hou zooveel van 'm ... en dan die muziek en dat ne dansliedje: Annamarei Open de ry, Violenkruid Spoedig de bruid! O vader! dat heb ik den heelen nacht dóór gehoord, alty'd datzelfde!" Ze snikte heftig en rilde als in koorts, ter wijl hare tanden klapperden: Ik kon er niks aan doen en m'n hoofd is toen zóó doezelig geworden. .. Den volgenden morgen lei onze mevrouw 'n thaler op de keukentafel daar hoorde ik 't op eens weer: Annamarei, open de rij! ... en toen ... toen moest ik dat geld wegstoppen! En 's avonds zijn Hannes en ik toen uit dansen gegaan... O vader, 't was toch zóó prettig! u weet 't niet!" 'n Glans van blydschap vloog over 't kin dergezichtje; ze sprong op en hield beide handen op hare gloeiende wangen; hare lippen waren half geopend als neuriede ze nog de melodie van 't dansliedje. De oude man zei geen woord. Hij staarde haar steeds aan; toen pakte bij haar bij den arm en stiet haar zoo ruw terug, dat ze omtuimelde. En m'neer Mathes, wat heeft die gezeid ?" Ze keek schuw en angstig van opzy naar hem op. Hij heeft me gevraagd of ik 't geld weggenomen had. Eerst wou ik 't niet bekennen, maar toen dacht ik aan onzen lieven Heer Jesus en heb toen gezegd van ja! O, ik heb zóó gehuild en gesmeekt, maar hij heeft me de deur uitgfjaagd ! Vader ! vader ! Sla me niet! ... ik doe 't nooit weer ! Sla me niet l" Ze schreeuwde 't uit en hield haar arm afwe rend op. Kohlhaas pakte haar met gespierde vuist en sloeg met de andere hand haar in 't gezicht, rechts, links, zonder te letten w£ar de slagen vielen. Jou slecht kind! jou diefeggeljou..." getooide witte tafels. Er was optocht en daarna muziek en het was druk, zoo druk als het in Yperen wezen kan. Daar dwaalden groepjes Yperlingen rond, verdronken in de gropte ruimte van de onafzienbare markt en gewichtigdoende heeren met zwarte frak schoten in ernstigen haast van de Hallen, tusschen de groepjes door, de straten in. Wit hadden we niet gegeven om te zien die oude, doode middeleeuwsche stad, in haar stille Zondagsrust met hier en daar een enkel suffend begijntje, een enkelen oude aan zijn pintje bier. Wel zat daar in een kelder een vaderke als vóór drie honderd jaar voor zy'n py'p be zieling zoekend aan een kooltje vuur, maar een eind verder troont zoowaar voor de mo derne bierkneip een zwierige juffdr dapper cigaretten rookend, zonder dat iemand er iets vreemds in schynt te zien. Toen kwamen we midden in de rustig», breede Rysselstraat 'aan het Hotel-museum Merghelynck. Toen kwam verademing. Het bötel Merghelynck werd door den over grootvader van den tegenwoordigen eigenaar van 1774?1777 gebouwd, versierd en inge richt. De architect was Thomas Gombert, een Rgsselaar, die te Pary's onder de Vigny, architecte du Roi, had gestudeerd. Nadat het later in andere handen was gevallen, werd het in 1892 het eigendom van den heer Arthur Merghelynck, culyer, die het gebouw her schapen heeft in een museum, een museum, waarvan de groote, ontschatbare waarde K dat iedere gedachte aan een museum verre van u bly'ft; Met volle recht kon hy in zijn hoogst belangryke Monographie ) verklaren : »A l'heure qu'il est tous les appartements soi.t complètemeut garnis «t ('ensemble forme un trèa bel hotel du style de transition des poques Louis XV, Louis XVI avec Ie mobilier et lea ustensiles de ces temps-la." , Kom te Versailles door de eindelooze galcry'en van u koud latende lappen schilderlinnea tusschen een troep kakelende toeristen en uit-zy'nde Paryzenaars eindelyk voor het sterf bed van Lodewy'k XIV, dan voelt ge niet onmiddelly'k &herp en fil het oude leven vóór n staan, al is hier alles misschien in hoofdzaak gebleven, zooals het vroeger was. Ge voelt u in een museum, in een geplunderd paleis, dat in handen van den demos is ge vallen en nu in zy'n unheimische leegheid onder directie van een minister van dit of dat als een rariteit wordt vertoond aan de on gewijde menigte, 't Kost u moeite u in volle werkelykheid voor te stellen dien heerschzuchtigen gry'saard, gaande in zy'n laatste dagen door dat hekje om zy'n hooge leger stede te beklimmen. Schuif er met uw ge zellen door de petits appartements de la reice, met ongepaste nieuwsgierigheid glurend in de donkere hoeken en toch niets ziende dan doffe, doode dingen en kom daarna te Yperen in den huize Merghelynck, in deze eiifilade van vertrekken, die sedert hare invoering door de Marquise de Rambouillet het Fransche tó:el kenmerkte, in dit hui», van de vestibule tot den nok van het dak in volle leven, overal door zy'n hooge vensters het koele, klare licht van de achttiende-eeuwsche intelligentie bin nen latende vallen niet op duffe antiquiteiten, maar op de dingen zelf', zooals ze waren in hun ty'd, zooals ze in hun levend geheel on middellijk met het grootste gemak en zonder eenig teeken van verbazing door onze over grootouders in gebruik zouden genomen worden. Hier voelt ge u thuis, hier is geen onbe!) Arthur Merghelynck, cuyer, Monograpbie de rilötel-Musée Merghelynck a Ypres. Ypres, Tyberghein- Fraeys, s. d. "'i ...... rl. ........ ...... TT'TTTII i-in Vader! vader!" Klets ! klets ! steeds sneller volgden de slagen. De hond richtta zich knorrend op en beet zijn meester in de broekspyp, maar 'n nijdige trap wierp hem jankend op zy. Jou... jou ... en maak nou maar dat je weg komt! en pas op als je 't waagt, weer ondtr m'n oogen te komen, voort!" Nog ns viel de gebalde vuist zwaar op den schouder van 't mei-je ; daarop keerde de oude zich snel om, raapte den stok pp, zwaaide hem dreigend en steeg, zyn hond fluitend, met rassche schreden de hel.ing af. Stüppes stond besluiteloos; hy' draaide z'n kop dan eens rechts dan weer liuks en strekte zich toen huilend aan de voeten van 't meisje uit. S'.üpp !" 'n nogmaals herhaald fluiten, 'n driftig: kom hier !" en met de staart tus schen de pooten sloop het dier zijnen meester langzaam na. En nu verdwenen ze alle, de herder, de kudde en de hond. Annamarei stond alleen, 'n Rukwind sleurde haar de doek van 't hoofd en joeg 'r de haarvlokken over 't gez'cht. Ze huiverde. Om haar heen alles kaal en troosteloos, de lucht grijs met donkere wolkenmassa's, gry's ook 't meer; beklemmend zwygetd lag 't daar in zijn kom. Grauw stond ginds ook 't kerkje en grauw waren de verweerde kruizen; heel de omtrek was in grauwe nevelsluier gehuld, 'n dampige, koud-vochtige lucht bezwaarde de ademhaling. Het meisje snikte en vouwde machinaal de handen. Ze wilde bidden: Maria, Moeder Gods, gezegende onder de vrouwen ... Maar ach \ waarom drongen slechts de woorden van 't vroolyke datsliedje iich op hare lippen?... O Jezus, die Hannes! Wat doe je al niet als je zóó veel van iemand houdt!... Ze ziet weer 't dansvertrek voor zich, voelt hoe zijn arm haar omvat, hoort de bas en de twee violen in de hoek krassen nu valt de boorn in n twee drie ! n twee drie de petroleumlamp aan 't plafond schommelt 't is er benauwend 'n warme lucht vult de ruimte hy' drukt haar vaster tegen zich aan en fluistert haar in 't oor: Annamarei! Annamarei! ..." Foei! wat krast die raaf! 't Eenzame kind rilde; 'n heele zwerm zwarte vogels streek voorby en vlak langs haar heer. Huiverend knoopte ze de doek vaster om 't hoofd. nu was ze weer heelemaal wakker! Om haar heen eene troostelooze eenzaamheid, 'n doo.1sche woestenij Ze sloeg 'n kruis, nam haar bundel onder den arm en ging langzaam met slependen gang den berg af. Beneden in 't dal doken van uit de grauwe nevelen donkere omtrekken en bemoste daken op; als 'n heldere spiegel blonk 't meer van Schalkenmehren en daar, daar by de kromming van den weg zag ze de gestalte van haar vader als 'n zwarte streep, om hem heen, als witte puntjes, de schapen. Nu stond de streep stil, de kiel woei op. Het meisje bukte zich snel hij keek om ! Nu bewoog de streep zich weer hy ging verder! De vader was in 't dorp verdwenen en 't kind liep hygende en met knikkende knieën achter hem aan. (Slot voJgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl