Historisch Archief 1877-1940
Nö. 1264
DE A M'STER DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
töodttt fWds in September 1900 het eerste
nummer verscheen van de Labour Gaztiie,
die sedert als orgaan van het d< parlement
?wordt uitgegeven. Dit canadeesche
arbeidadepartement is «en onderdeel van een wettelijke
imtvlling van «cheidsgerechten, waarvan, de
uitvoerirg en verzorging aan den minister van
arbeid U opgedragen. Het departement heeft
?tyn «*tel ia Ottawa, en is gevestigd in een
apart daarvoor ingericht gebouw.
D» Labowr Gatette bevat, behalve de be
richten van de lokale correspondenten over
den ttafld der arbeidsmarkt, loonstatistieken
en berichten over den afloop van conflicten
towchea kapitaal en arbeid, uittreksels uit de
vetten van Canada en andere landen die op
den arbeid betrekking hebben, bepalingen bij
aanbestedingen, mededeelingen over de arbei
dersbeweging, enz. Over het doel van dit
maandblad werd in no. l o. a. gezegd: De
Gazttte zal zich niet inlaten met theoretische
vraagstukken, noch zal zy' zy'n een orgaan tot
het verkondigen van persoonlijke inzichten.
Zy is een middel tot publicatie, en zal alleen
' traite cijfers en feiten publiceeren, waarvan
de betrouwbaarheid vaststaat... De Gazette
wil trachten te dienen, niet te streden". De
prys van dit orgaan is per nummer 3 cent,
per jaargang 20 cent.
Er worden van het arbeids-departement in
dit jong industrieele land belangrijke dingen
verwacht en misschien niet ten onrechte.
Een land wat onder de meer moderne ver
houdingen opkomt, heeft niet in de mate als
de ondere landen te kampen met vooroordeel
en verouderde begrippen, heeft niet zooveel
ballast uit den weg te ruimen. En vooral, indien,
zooals hier, de arbeidersorganisatie een
belangryke rol speelt, zal een
arbeids-departement zeker een vrucht baren arbeid kunnen
afwerpen.
* *
.£
Hiermede heb ik aan myne belofte, van wat
er in verschillende landen op het gebied van
arbeids departementen bestaat, een overwicht te
geven, voldaan; en uit de bijzonderheden over
tot-stand komen en samenstelling, die ik er bij
heb moeten aanhalen, is gebleken wat ik reeds
in den aanvang zeide: dat deze arbeids- depar
tementen niet in elkaar gezet worden, en ook
niet kunnen worden, naar een vaut model, maar
zich, voor zoover zy' bestaan, iteeds hebben
aangepast aan de politieke omstandigheden
en economische verhoudingen, welke op zeker
oogen blik in elk land voorhanden zijn. Alleen
hierin stemmen zy alle overeen: waar zij be
staan, daar zy'n de uitkomsten bevredigend;
mér dan dat: zij blyken van groot nut te zy'n
voor de richtige ontwikkeling der sociale wet
geving, en van onberekenbaar veel waarde voor
de sociale wetenschap en voor de vermeerdering
van de kennis van arbeiders toestanden en
arbeiders- be wegin g.
Het vermoeden 't welk ik in den aanvang
uitsprak, geput uit het krantenbericht dat de
nieuwe premier, dr. Kuiper, een nieuw minis
terie van arbeid zou instellen, en mijn gevolg
trekking dat dit nieuwe departement zon zy'n
een lichaam, overeenkomende met die van welke
ik in mijne artikelen een beschrijving gaf, is
nut uitgekomen. Het ministerie van Waterstaat,
't welk het meest met de arbeids-wetgeving
uitstaande heeft, is toevertrouwd aan den heer
De Matez Oyens, van wien niet vermoed kan
worden, dat hy' vér-strekkende plannen op
dat gebied koestert. Maar.... ik waag my'
aan voorspellingen op dat gebied niet. In geen
geval kan het overbodig heeten, na te gaan,
Op welke wy'ze andere landen ons zy'n voorge
gaan op den verderen weg der bemoeiing van
regeeringswege met arbeids- en arbeiders aan
gelegenheden, en ik meen wel met eenige grond
iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiM
niiiniiiiiHiiiii ttiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiiinii tiiiimn»
AAN HET DOODENMEER,
VAN
CLARA VIEBIG.
Naar htt Duitsch door M. v. O.
Hoog boven in het Eifelgebergte ligt eea
donker diep meer, somber en stil als een krater
afgrond. Lang geleden hadden onderaardsche
machten daar gewoed en vuur en
lavamassa's naar boven geslingerd; nu vult 'n gladde
watervlakte die groote kom als trat en op
gevangen in eene schaal. Onpeilbaar diep is
de bodem er van.
Geen boomen, geen bloemen groeien daar.
Kale vulkanische heuvels staan als reusachtige
molshoopen, kranswy'ze erom heen en leveren
niets dan schraal veevoeder op; mager, spichtig
strandgras en wat heidekruid onder
braamstruiken verscholen. Geen zingerde vogels
geen fladderende vlinders, 't Is er eenzaam en
sterven t somber.
Dat is het Weicfelder-meer, het Doodenmeer
zooals de bergbewoners het roemen. Het heeft
geen afvofr en geen andere toevoer dan de
tranen die de hemel daarin laat neerdruppelen.
Het ligt daar te droomen en is even treurig
als de geheele omgeving van dit verkilde vul
kaangebied. Wanneer de herfstwinden over
den Eifel waaien en een koude nevel over de
dalen hangt, is 't hierboven nog veel kouder
en troosteloozer. Foei! wat huilt en giert 't
hier! Wilde stormwind, klaag niet zoo luid!
Buk niet de laatste bruine bladeren van de
doornige rat ken, slinger niet die vermolmde
houten kruizen omver, die daarginds om 't
kleine verlaten kerkje staan, dat gry's en som
ber aan den oever van 't meer treust Dat is
hier boven nog 't eenig overgebleven spoor van
menschenwerk, veel honderde jaren oud, 'n
toonbeeld van zwaarmoedige poëzie.
Eens lag hier het dorpje Weinfelden, waar
van de hutten zich om het Godshuis schaarden
als kuikens onder de vleugels der moederhen.
't Is lang geleden en het dorpje is verdwenen
verwoest? of verzonken?
Wie weet 't? Hoogstwaarschynlyk door hon
ger uitgestorven. Allén dat kerkje is er van
overgebleven en strekt zq'ne grauwe torenspits
hemelwaarts. Godsdienstoefening wordt daarin
niet vaak meer gehouden; de levenden komen
alleen nog maar hier boven om hun dooden te
begraven.
Op de smalle strook gronds achter den half
afgebrokkelden muur staan kruis aan kruis
geschaard. Aan het eene hangt 'n kralenkrans,
aan het andere 'n verregende, by'na vergane
linten strik, de wind rukt er aan, de regen
wischt de kleuren uit 't is nu het
kerkhofje van Schalkenmehren. De weg naar boven
is moeielyk. Waarom begraven de bewoners
van Schal! enmehren hun dooden niet
bene' den in het dorp ? Daar is immers nog plaats
te mogen verwachten, dat binnen zeer enkele
jaren ook ten onzent een lichaam, wat iets van
een arbeids departement weg heeft, zal worden
gesticht.
Of -it lichaam zich zal ontwikkelen uit de
centrale commissie van btatiutiek. óf wel uit
het centraal bureau voor sociale adviezen, dan
wel of er «en nieuw departement naast, of
reessorteerende onder een der ministeries, zal
worden gevestigd, dat zal ons de ty'd leeren.
Rotterdam. H. S.
miiiiliiMiiitiiiiiiiililitiiiiiliiliiimlHiMiiifiiiiiiiiiiii
Mimet in de Hoofdstad.
De Nederlandsche Opera onder directie van
den heer C. van der Linden heeft hare werk
zaamheid by het begin van de Septembermaand
wederom hervat en wel met Tannlauser onder
leiding van den nieuwen kapelmeester, den
heer Desider Marcns. Deze voorstelling woonde
ik niet by; er zal echter nog geleeecheid te
over zy'n om den heer Desider Marcus als
kapelmeester te bespreken, evenals de nieuwe
prima-donna mrj. Cronegk.
Hst tweede werk dat werd opgevoerd, was
»de Bobème" zooals op het programma stond,
of »Bohemerleven" zooals het tekstboekje ver
meldde. Ter verduidelijking was daar nog
bijgevoegd (la Bohème); vermoedelijk om aan
te toonen, dat elke vertaling, welke ook, toch
maar gebrekkig de beteekenis kan weergeven
van dit eigenaardige woord. De origineele tekst
is van 6. Giacosa en L. Illica, de muziek van
G. Puccini en dévertaling van J. A. v. d.
Broecke.
De librettisten hebben hun onderwerp ont
leend aan den roman van Murger «Scènes de
la vie de Botème". Het is slechts zeer zelden
het geval, dat een roman geschikt is voor een
bewerkirg als operatekst. Meestal zullen er
gapingen ontstaan die het verband van het
geheel verstoren. Afgescheiden echter hiervan
moet ik bekennen, dat ik, van welken kant ik
den tekst ook bezie, dezen totaal onwaardig
en ongeschikt acht voor eene
muzikaal-dramatische behandeling. In de eerste plaats is
het onderwerp stuitend. Wie kan sympathie
hebben voor een dei hoofdfiguren, Musette, eene
cocottc, eertyds minnares Van den schilder
Marcel; zy heeft echter zy'ne liefde verraden
om haar fortuin te gaan zoeken, zoo zegt het
tekstboekje. Mimi, de andere vrouwer figuur
uit het stuk, vraagt: waarom zou hij (Marcel) haar
die zonde niet vergeven ?" Wel zeker, zoo'n
kleinigheid komt er niet op aan ! Hij ver
geeft haar inderdaad en nadat Musette den
staatsraad Saint Phar, haar anderen min
naar, heen gezonden heeft, valt zij Marcel
in de armen. Die hernieuwde vreugde duurt
echter ook al niet lang, aan het einde van
het derde bedry'f hoort men den volgenden
dialoog:
Marcel: O jou schandelyke er queue ! Je
verlaat me des te beter ! Voor mij succes
en fortuin, ik wil u groeten! Ik ontsnap uit
myn hel.
Musette: Musette gaat van hier. God zy
gedankt, 'k Wil u groeten! Schooier, schurk,
ellendeling!
Marcel: Adder!
Musette: Mispunt!
miiiHHlMiiiiimiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiminiimniiiililliiiliniiiiiiiiiiiiit
genoeg? Hebben de levenden daar dan alle
ruimte voor zich zelve noolig? I'aar aan 't
zonnige vriendelijke meer van chalkenmehren,
waar vruchtboomen groeien en waar viscujes
in 't heldere water zwemmen. Och wat! dood
past bij dood! en men sukkelt maar
liever den steilen berg op; de os of 't ploeg
paard' trekt dan de kar voort waarop de kist
tusschen stroobundels schommelt. De geestelijke
loopt er hy'gend achter, evenals de begeleiders
van den stoet. Daar worden gebeden gepreveld,
men weent, men snikt en.... kort daarna
wordt de terugtocht ondernomen. De tranen
zy'n gedroogd, de rouwdragenden praten hardop
en men gaat in de vergenoegdste stemming
naar 't sterfhuis om te eten en te drinken.
't Was begin November. De schaapherder
vaa Schalkenmehren Sttffen Kohlhaas stond
daar boven op de kale hoogte en keek over 't
meer heen. Onbeweeglijk lag zy'n hond aan zy'n
voeten. Hy' dacht er over, dat 't nu wel voor
't laatst zou zy'n, dat hy' zijn schapen hier
naar boven had gedreven; zy snuffelden y'vrig
zoekeed de barre hellingen op en af, en vonden
nog wel hier en daar 'n paar grasbalmen, maar
vél was 't niet bijna winterkost.
'n Sny'dende wind sleurde den man de hoed
van 't hoofd zoodat 't gry'ze haar hem in 't
bruin-verbrande gezicht woei; met 'n vloek trok
hy den blauwlinnen kiel vaster om zich heen.
Daar komt sneeuw," prevelde hij en de hand
boven de oogen houdende, keek hy' spiedend
in de verte; de lucht zag er grauw en nevelig
uit; van den Hoogen ach L" en de andere
bergen was niets te zien.
Ik ga naar hui.', hier is niks meer te halen!"
zei by zachtjes en floot den hond kom, S'
ppes!" Met luid geblaf sprong deze op. joeg
tusschen de schapen door en dreef ze tezamen.
Intusschrn stond zijn meester met de handen
rustend op zijn langen stok en de vastP, als
uit hout gesneden kin. daarop gesteund.
Hallo! wie komt daar rog aan?" De oude
man trok de borstelige wenkbrauwen op en
keek zoo vorschend en ingespannen naar de
eenzame gestalte, die, van verre zichtbaar, met
fladderenden rok de hoogte opkwam, dat de
scherpe lucht zijne kleine bruine oogen deed
tranen, 'n Vrouw? Wat moet die hier?...
Jesz Marie Josef! 't Is onze Annamarei l" De
oude kwam met haastige schreden haar tege
moet. Als 'n razende stormde de hond hem
vooruit, blafte en jankte van blydschap, sprong
hoog tegen 't meisje op en lekte het, tot hem
voorover gebogen gezichtje. Ja, ja, Slüppes!
koest dan Slüppes l" Haast kinderlyk klonk de
stem die deze woorden sprak. Daarop hurkte
't meisje neer en drukte haar hoofd tegen 't
ruige vel van 't dier aan. Ouwe Stüppes
ouwe jongen! Jy kent nog wel je Annamarei,
is 't niet ?" 'n Blij gekwispel was 't antwoord.
Nu richtte 't meifje zich weer op, streek hare
kleeren glad en raapte den bundel op, die op
den grond was gevallen. Was ze zoo rood ge
worden van 't bukken of door den scherpen
wind ? Ze hy'gde en verlegen hield ze de oogen
neergeslagen. Geen spoor van blydschap was
op haar gezicht merkbaar, toen de schaapherder
nu vóór haar stond en stevig haar hand schudde.
Dag Anna Marei!" Goeden dag, vader!"
Marcel: Domkop!
En daarvan schrijft de heer v. d. Broecke
in de voorrede zijner vertaling: »De
librettoschrijver heeft deze tooneeltjes zeer handig
met een liefdes-historie saamgegeven en er
een fatsoenlyk geheel van gemaakt." In
derdaad, zeer fatsoenlyk! O schimmen van
Aescbylos en Sopbocles, van Shakespeare,
Vondt-1, Schiller en Goethe, maar bovenal van
Richard Wagner, by'na onze tydgenoot! Op
datzelfde tooneel waar uwe ontsterfelyke stuk
ken worden opgevoerd, op het eerste der
wereld- en handelsstad Amsterdam, krygt men
dergelijke schunnige vuiligheid te genieten!
Het tekstboekje heeft ook nog een
vermakely'ken kant. Ik citeer wederom een paar regels.
Marcel: Een glaacje?
Benoit: Merci !
Rodolphe: Wy drinken!
Coloni: Wy drinker!
Schaunard: Kom drink.
Rodolphe: Ja drink.
Scbaunard: Toe drink toch, huisheer.
Beroit: Ik dank !
Rodolphe: Vooruit!
Colline: Kom drii.k!
Onlangs by eene bespreking van Wagenaar's
parodie »De Doge van Venetië" schreef ik»dat
de armzalige libretto's van toen voor goed
uitgediend hebben". Ik zie my tot my'n leed
wezen genoodzaakt die woorden terug te
trekken.
Alvorens nu van den tekst af te stappen,
wil ik nog even wijzen op eer.e episode, welke
een onweerstaanbaar komischen indruk maakt.
Het is als Culline zy'n jas uittrekt om dien te
verpanden en dan in zy'n hemdsmouwen een
meer dan aandoenlijke en in waarheid ernstig
gemeende toespraak houdt tot die jas. Hij zegt:
O mijn oude getrouwe
l)ie met mij waart in Jagen van vrengle en van
Li'ouwe
Ik moet scheiden van u.
Langen tijd hebt gij inij steeds beschut.
In kou en regenvlagen.
Iri uwe diepe zakken woonden samen
l)e dichters ui't grootc iihilo.-opheu.
Nu is helaas ons geluk voorbij.
Dus vaarwel, onde \rientl!
Mijn trouwe lotgenoot vaarwel.
Vriend Wagenaar, mocht gy' wederom een
tekst zoeken voor een parodie, hier hebt ge er
een; doch een die niet is gemeend als zoodanig,
doch uit eigen innerlijke kracht een dergelijk
effect uitoefent.
En wat moet ik nu over de muziek zeggen ?
Men begrijpt dat een huwelyk van muziek met
dien tekst een ergerlyke mesalliacce is!
Toch heeft Puccini talent. Er komen dingen
voor in ? ij n opera, die zeer licht en luchtig zijn
behandeld. De instrumentatie is hier en daar
zeer fijn en met kennis van zaken geschreven.
Wanneer de componist echter aandoenly'k
wordt, dan komt het opgeschroefde
italiaanscne pathos voor den dag en het uit zich
dan in banale melodie-wendingen.
Als Puccini niet kieschkeuriger te werk gaat by
het zoeken van een tekst, dan mag men ter
nauwernood de hoop koesteren, dat er nog wat goeds
var hem tot stand komt! Eerty'ds vroeg men niet
naar het! onderwerp eener opera; als er maar
pakkende momenten in voor kwamen, dan was
het voldoende. Doch thans ? Enkelen mogen
al beweren, dat het onderwerp van onder
geschikt belang is en dat het er slechts op
aankomt hoe het onderwerp is behandeld
ik ga met dezen niet mee. Voor mij is de
stof nummer een. Is die van icinder allooi,
dan acht ik^ het verspilling van kracht, er
muziek bij te schryven en verspilling van arbeid
een dergelyk werk in te studeeren en op te
voeren.
OUMIMIIIIMIliillulfl IIHIIIIIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIttlHimi
Kohlhaas glimlachte, met trots rustte sy'n
blik op zijn knap' dochtertje; 't was dan ook
'n bekoorlijk schepseltje. Nog had baar frissche
jeugd niet onder zwaren arbsid of zorgen ge
leden ; de blozende wangen hadden zacht-ronde
ly'nen en onder de hootddoek was 'n glad wit
voorhoofd zichtbaar.
Wel kind, waar kom je vandaan? Heeft
m'neer Mattnes je verlof gegeven om thuis te
komen? Da's goed! Wat zal moeder blij zy'n!"
De oude klopte haar met zoo'n kracht op de
schouders dat hare knieën knikten; daarop
wreef hij zich vergenoegd lachend in de handen.
Wat zouden ze daar in Schalkenmehren er van
opkrker, als hy' met z'n mooi dochtertje in 't
dorp kwam! Ja, Steffen Kohlhaas was vat
trotsch op z'n Annaraarei! Zij was z'n jongste,
pas zestien en diende sedert 'n jaar als meid
in 't Posthotel in Daun. Mijnheer Matthes, de
eigenaar ervan, prees haar zér. Wanneer de
vader met de kermis in 't stadje kwam en zy'n
dochter bezocht, dan mocht hij in de ontvang
kamer zitten; de rijke eigenaar schonk hem
zelf 'n likeurtje in en zijn vrouw kwam koffie
en koek aandragen. Aan Annamarei zelve had
hij dan wel is waar niet veel, die had 't te
druk met haar werk; maar toch zag ze wel
kans hem vóór z'n vertrek achter de deur
even de hand te drukken met 'n: Atjuup,
vader, groet moeder en al de anderen van me!"
Dat was ook voldoende; de eer de eer! dat
was toch maar 't voornaamste! Wanneer men
Kohlhaas naar z'n kinderen vroeg hy had
er tien, negen jongens en 't meisje als jongste
placht hij knikkend te antwoorden: Uankewel,
ze maken 't goed en onze Anr.amarei, die dient
in Daun in 'n hotel, ja, ja! ' En nu was
Annamarei zoo onverwachts gekomen. Heel blij
scheen ze overigens niet te zijn. Ze draaide
met de punt van haar schoen in den grond en
vermeed tader's blik. Het kleurtje was van haar
gezicht verdwenen, ze was nu zelfs zeer bleek;
maar toen de vader vroeg: En hoe lang mag
je nu wel thuis blyven?" verfde 'n donkere
blos heel haar gezichtje rood tot aan de wortels
van 't vlasblonde haar en stotterde ze: Ik
ik ben niet meer iu dienst bij Matthes en
wou vooreerst thuis blijven."
Wat? Wat? niet meer bij Matthes ?!" Van
schrik kon de herder bijna niet spreken. Wat
heb je dan gedaan, zeg!"
O, vader!..." meer zei ze niet, ze sloeg
de handen voor 't gezicht en schreide zóó, dat
de tranen tusschen de bruine vingers druppelden.
De oude man pakte haar bij de schouders
en schudde haar: Wat heb je uitgevoerd, jou
nest l jou ..." Hij trachtte zich te beheerschen,
drift en bezorgdheid waren op zy'n gezicht
merkbaar, totdat 'n zachtere uitdrukking zich
om zijn mond vertoonde. Hy schudde langzaam
met 't hoofd en toen: Huil nou maar niet,
Annamarei, zoo heel erg zal 't wel niet zijn.
Ja, die meisjes l die meit-jes I O Jezus ! ?
Och Heer!" JSn na 'n poosje: Wie is 't Anna
marei? Hij moet je trouwen, wees nu maar
niet zoo bedroefd! 't Is al meer meisjes zoo
gegaan, die verhuren zich dan later a'.s min in
de stad, komen met 'n aardig duitje terug
en trouwen dan met 'r vry'er. Je bent de
eerste niet!"
Voor de opvoering zelf heb ik grooten lof.
De heer Jos. Ty'ssen was voortrtffelyk als
Rodolphe. In gebaar en stem was hy een
uitmuntende losbol, met al de lichtzinnigheid,
maar tevens met al de goedhartigheid die in
zy'n party ligt opgesloten.
Mevrouw Ty'ssen gaf eveneens zeer goed
weer het ziekelyke, teringachtige meifje Mimi.
Zeer aangenaam was my' de kennismaking
met den bariton L. de Backer. Deze heer
bezit een zeer schoon en vol orgaan, over zijn
geheelen omvang gelyk getimbreerd. Ook zy'n
spel gaf bly'k van ernstige studie en routine.
Zy'ne gebaren voor den schildersezel waren
wel wat conventioneel. Ten dringendste echter
raad ik den heer de Backer aan zy'n dialect
af te leeren en zich een beter Nederlandsen
accent eigen te maken.
De heer Schmidt, ah Colline optredende,
scheen rog niet veel routine te bezitten ; af en
toe echter klonk zy'n stem reeds zeer goed. Als
de heer Schmidt zich vrijer op het tooneel leert
bewegen, dan geloof ik dat hy' een aanwinst
voor het gezelschap kan worden. Mevr.
CoiniFrancisca zong en speelde de party' van Musette.
Zy deed dit zeer goed; vlug, los en coquet.
Echter haar uitspraak is zoo onduidelyk dat
men geen woord kan verstaan van hetgeen zij
zirgt. De partyen van Schaunard, van
SaintPhar en Benoit werden vervuld door de heeren
v. d. Hoeck en Poons, op de hun eigene,
conscientieuse wy'ze. De regie van den heer Coini was
wederom uitmuntend. Wat deze regisseur op
een betrekkelijk klein tooneel, gelyk het onze
weet gedaan te krijgen is inderdaad buitenge
woon. Het tweede tooneel zag er met zy'n
bedrijvigheid, zy'n afwisseling en de ongedwon
gen manieren der tooneelspelers zeer mooi nit.
De heer van der Linden leidde het geheel en
hield alles in het rechte spoor. Waren nu de
tusschenpoozen maar niet zoo vreeselyk gerekt!
Hoe zou dan alles vlotter en vlugger van
stapel loopen en beter voldoen. Moet het nu
per se over elven worden, alvorens de voor
stelling geëindigd is ?
ANT. AVERKAMP.
IIIIIUIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIilllllmlIIIIIIIIIIMI
Yoeren en liet Hotel Merglielyncï,
Eindelyk wareu we dan in Yperen, verlokt
door het aardige boekje van Hymans en de
geestige schets van S. Muller over Vlaanderens
doode steden, 't Was op een Zaterdagavond
laat, laat voor Yperen. Het station was leeg
en verlaten ; geen vehikel, dat
Pickwick-herinneringen opwekt, was te bespeuren en
spoedig uleek het eeuwenoude hotel «Het
gouden hoofd1' reeds een jaar ten onrechte in
Baedeker te staan.
Daar komen we aan de Hallen en het wy'de
marktplein, maar, o verschrikking, ginder in
dien hoek is een hedendaagsch kermif-je ver
dwaald , vlak voor de Hallen staan een paar
koekkramen in treurig schemerend licht,
doodsch en mismoedig, en van uit ons hotel
staren we op een marionettentent, met al de
schriktooneelan van den Boerenoorlog beverfd.
Geruststellend treedt onze hospes nader: nu
is het stil, maar morgen zullen we het trtffen,
morgen zullen we eerst eens een drukte zien,
morgen brengt de gouverneur der provincie
zijn officieel bezoek en er zal een optocht
zyn en een banket in de Hallen en muziek
op de markt.
En het w.s druk, trearig druk voor ons,
die ons zoo geheel WU anders van Yperen
gedroomd hadden. Er was banket in die
glorieuse lakenhal en we doolden er, op zy'
geduwd en met cy'dige oogen aangeblikt door
zich haastende koksbudienden met lange witte
voorschoten, tusschen eii.delooze, meibloemen
«tHIUIIUIIlmillllMMIIIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIliHHIIIIIIIIIIItl»
Hij legde z'n hand troostend op haar schouder,
maar met 'n ruk schudde 't meisje die af:
Neen vader, zóó is 't niet!" Luid snikkend
hurkte ze plo'seling rp den grond neer, vatte
den hond om den hals en drukte haar betraand
gezichtje in z'n wollige vacht. Toen: Ik ik
heb ge gestolei,!"
Wat? Gestolen?!" 'n Doodsche s'ilte volgde
op dezen uitroep. Sidderend bleet 't meisje op
den grond ineengedoken. De oude man stond
als door den bliksem getroffen, de stok was
hem uit de hand gegleden; hy strekte afwe
rend beida armen voor zich uit. Met droevige
oogen keek de hond van den eenen naar de
andere.
Gestolen!" Langzaam, dof, by'na toonloos
klonk dat vreeselijke woord opnieuw; de wind
kwam, rukte 't van des vaders lippen en slin
gerde 't door 't land.
De dochter jammerde: Ik doe 't nooit weer
vader heusch ! nooit weer! Hannes had
niets geen geld meer, geen pfennig had ie
meer. En toen heeft ie me gezeid, dat ik niet
langer z'n mei>je kon zijn, als ik 'm niet 'n
thaler gaf om [-amen uit dansen te kunnen
gaan ! .. . O vader! .. . U bent oud, u weet 't
niet meer! ... Och, die Hannes, die Hannes
ik hou zooveel van 'm ... en dan die muziek
en dat ne dansliedje:
Annamarei
Open de ry,
Violenkruid
Spoedig de bruid!
O vader! dat heb ik den heelen nacht dóór
gehoord, alty'd datzelfde!"
Ze snikte heftig en rilde als in koorts, ter
wijl hare tanden klapperden: Ik kon er niks
aan doen en m'n hoofd is toen zóó doezelig
geworden. .. Den volgenden morgen lei onze
mevrouw 'n thaler op de keukentafel daar
hoorde ik 't op eens weer: Annamarei, open
de rij! ... en toen ... toen moest ik dat geld
wegstoppen! En 's avonds zijn Hannes en
ik toen uit dansen gegaan... O vader, 't was
toch zóó prettig! u weet 't niet!" 'n Glans
van blydschap vloog over 't kin dergezichtje;
ze sprong op en hield beide handen op hare
gloeiende wangen; hare lippen waren half
geopend als neuriede ze nog de melodie van
't dansliedje.
De oude man zei geen woord. Hij staarde
haar steeds aan; toen pakte bij haar bij den
arm en stiet haar zoo ruw terug, dat ze
omtuimelde. En m'neer Mathes, wat heeft die
gezeid ?"
Ze keek schuw en angstig van opzy naar
hem op. Hij heeft me gevraagd of ik 't geld
weggenomen had. Eerst wou ik 't niet bekennen,
maar toen dacht ik aan onzen lieven Heer
Jesus en heb toen gezegd van ja! O, ik heb
zóó gehuild en gesmeekt, maar hij heeft me
de deur uitgfjaagd ! Vader ! vader ! Sla me
niet! ... ik doe 't nooit weer ! Sla me niet l"
Ze schreeuwde 't uit en hield haar arm afwe
rend op.
Kohlhaas pakte haar met gespierde vuist en
sloeg met de andere hand haar in 't gezicht,
rechts, links, zonder te letten w£ar de slagen
vielen. Jou slecht kind! jou diefeggeljou..."
getooide witte tafels. Er was optocht en daarna
muziek en het was druk, zoo druk als het in
Yperen wezen kan. Daar dwaalden groepjes
Yperlingen rond, verdronken in de gropte
ruimte van de onafzienbare markt en
gewichtigdoende heeren met zwarte frak schoten in
ernstigen haast van de Hallen, tusschen de
groepjes door, de straten in.
Wit hadden we niet gegeven om te zien
die oude, doode middeleeuwsche stad, in haar
stille Zondagsrust met hier en daar een enkel
suffend begijntje, een enkelen oude aan zijn
pintje bier.
Wel zat daar in een kelder een vaderke
als vóór drie honderd jaar voor zy'n py'p be
zieling zoekend aan een kooltje vuur, maar
een eind verder troont zoowaar voor de mo
derne bierkneip een zwierige juffdr dapper
cigaretten rookend, zonder dat iemand er iets
vreemds in schynt te zien.
Toen kwamen we midden in de rustig»,
breede Rysselstraat 'aan het Hotel-museum
Merghelynck. Toen kwam verademing.
Het bötel Merghelynck werd door den over
grootvader van den tegenwoordigen eigenaar
van 1774?1777 gebouwd, versierd en inge
richt. De architect was Thomas Gombert, een
Rgsselaar, die te Pary's onder de Vigny,
architecte du Roi, had gestudeerd. Nadat het
later in andere handen was gevallen, werd
het in 1892 het eigendom van den heer Arthur
Merghelynck, culyer, die het gebouw her
schapen heeft in een museum, een museum,
waarvan de groote, ontschatbare waarde K
dat iedere gedachte aan een museum verre
van u bly'ft; Met volle recht kon hy in zijn
hoogst belangryke Monographie ) verklaren :
»A l'heure qu'il est tous les appartements soi.t
complètemeut garnis «t ('ensemble forme un
trèa bel hotel du style de transition des poques
Louis XV, Louis XVI avec Ie mobilier et lea
ustensiles de ces temps-la." ,
Kom te Versailles door de eindelooze
galcry'en van u koud latende lappen schilderlinnea
tusschen een troep kakelende toeristen en
uit-zy'nde Paryzenaars eindelyk voor het sterf
bed van Lodewy'k XIV, dan voelt ge niet
onmiddelly'k &herp en fil het oude leven
vóór n staan, al is hier alles misschien in
hoofdzaak gebleven, zooals het vroeger was.
Ge voelt u in een museum, in een geplunderd
paleis, dat in handen van den demos is ge
vallen en nu in zy'n unheimische leegheid
onder directie van een minister van dit of dat
als een rariteit wordt vertoond aan de on
gewijde menigte, 't Kost u moeite u in volle
werkelykheid voor te stellen dien
heerschzuchtigen gry'saard, gaande in zy'n laatste
dagen door dat hekje om zy'n hooge leger
stede te beklimmen. Schuif er met uw ge
zellen door de petits appartements de la reice,
met ongepaste nieuwsgierigheid glurend in de
donkere hoeken en toch niets ziende dan doffe,
doode dingen en kom daarna te Yperen in
den huize Merghelynck, in deze eiifilade van
vertrekken, die sedert hare invoering door de
Marquise de Rambouillet het Fransche tó:el
kenmerkte, in dit hui», van de vestibule tot
den nok van het dak in volle leven, overal
door zy'n hooge vensters het koele, klare licht
van de achttiende-eeuwsche intelligentie bin
nen latende vallen niet op duffe antiquiteiten,
maar op de dingen zelf', zooals ze waren in
hun ty'd, zooals ze in hun levend geheel on
middellijk met het grootste gemak en zonder
eenig teeken van verbazing door onze over
grootouders in gebruik zouden genomen worden.
Hier voelt ge u thuis, hier is geen
onbe!) Arthur Merghelynck, cuyer, Monograpbie
de rilötel-Musée Merghelynck a Ypres. Ypres,
Tyberghein- Fraeys, s. d.
"'i ...... rl. ........ ...... TT'TTTII i-in
Vader! vader!"
Klets ! klets ! steeds sneller volgden de slagen.
De hond richtta zich knorrend op en beet zijn
meester in de broekspyp, maar 'n nijdige trap
wierp hem jankend op zy. Jou... jou ... en
maak nou maar dat je weg komt! en pas op
als je 't waagt, weer ondtr m'n oogen te
komen, voort!" Nog ns viel de gebalde vuist
zwaar op den schouder van 't mei-je ; daarop
keerde de oude zich snel om, raapte den stok
pp, zwaaide hem dreigend en steeg, zyn hond
fluitend, met rassche schreden de hel.ing af.
Stüppes stond besluiteloos; hy' draaide z'n
kop dan eens rechts dan weer liuks en strekte
zich toen huilend aan de voeten van 't meisje
uit. S'.üpp !" 'n nogmaals herhaald fluiten,
'n driftig: kom hier !" en met de staart tus
schen de pooten sloop het dier zijnen meester
langzaam na.
En nu verdwenen ze alle, de herder, de
kudde en de hond.
Annamarei stond alleen, 'n Rukwind sleurde
haar de doek van 't hoofd en joeg 'r de
haarvlokken over 't gez'cht. Ze huiverde. Om haar
heen alles kaal en troosteloos, de lucht grijs
met donkere wolkenmassa's, gry's ook 't meer;
beklemmend zwygetd lag 't daar in zijn kom.
Grauw stond ginds ook 't kerkje en grauw
waren de verweerde kruizen; heel de omtrek
was in grauwe nevelsluier gehuld, 'n dampige,
koud-vochtige lucht bezwaarde de ademhaling.
Het meisje snikte en vouwde machinaal de
handen. Ze wilde bidden: Maria, Moeder Gods,
gezegende onder de vrouwen ... Maar ach \
waarom drongen slechts de woorden van 't
vroolyke datsliedje iich op hare lippen?...
O Jezus, die Hannes! Wat doe je al niet als
je zóó veel van iemand houdt!... Ze ziet weer
't dansvertrek voor zich, voelt hoe zijn arm
haar omvat, hoort de bas en de twee violen
in de hoek krassen nu valt de boorn in
n twee drie ! n twee drie
de petroleumlamp aan 't plafond schommelt
't is er benauwend 'n warme lucht vult de
ruimte hy' drukt haar vaster tegen zich aan
en fluistert haar in 't oor: Annamarei!
Annamarei! ..." Foei! wat krast die raaf!
't Eenzame kind rilde; 'n heele zwerm zwarte
vogels streek voorby en vlak langs haar heer.
Huiverend knoopte ze de doek vaster om 't
hoofd. nu was ze weer heelemaal wakker!
Om haar heen eene troostelooze eenzaamheid,
'n doo.1sche woestenij Ze sloeg 'n kruis, nam
haar bundel onder den arm en ging langzaam
met slependen gang den berg af. Beneden in
't dal doken van uit de grauwe nevelen donkere
omtrekken en bemoste daken op; als 'n heldere
spiegel blonk 't meer van Schalkenmehren
en daar, daar by de kromming van den weg
zag ze de gestalte van haar vader als 'n zwarte
streep, om hem heen, als witte puntjes, de
schapen. Nu stond de streep stil, de kiel woei
op. Het meisje bukte zich snel hij keek
om ! Nu bewoog de streep zich weer hy
ging verder! De vader was in 't dorp
verdwenen en 't kind liep hygende en met
knikkende knieën achter hem aan.
(Slot voJgt).