De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 15 september pagina 4

15 september 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ; 1264 scheidenheid, vooral als ge het hooge voorrecht hebt door den hofMyken eigenaar zelf met zgn enthousiaste liefde voor, zg'n rechtmatigen trots op zgn werk te worden rondgeleid. Hier behoeft uw verbeelding niets aan te vullen, alles is geheel volledig in zgo juiste omgeving en verhouding aanwezig, alles ligt op zgn plaats tot op de zoiderkamers der min dere bedienden toe; nergens is etaleering, ner gens overlading, nergens museum. Ge zoudt u niet verbazen in een dezer ver trekken plotseling Boncher aan te treffan, zgn hoffalgk-sensneele herderstaf ereelen met intelli gent- geestigen glimlach vertoonend aan ge poederde précieuses. 6e zoudt het gansch gewoon vinden in dezen salon opeens voor Voltaire te staan, terwijl h\j met vlijmende scherpte en spot zgn kunstige stelsels staat op te bonwen te midden van abbé's en markiezen, die met modieuze graagte zich de ideeën toe eigenen, welke hun binnen eenige jaren hét hoofd zullen kosten. Voor onze herinnering is Yperen gebleven het hotel-museum Merghelynck. Ik wilgelooven, dat Yperen meer is dan dat. Maar dit stuk zuiver achttiende-eenwsch leven heeft ons in zgn volle realiteit zoo zeer getroffen, dat ?ik vooral daar het in zgn betrekkelijk kort bestaan in Noord-Nederland nog weinig bekend is het met een paar woorden zeggen wou aan de velen, die bf ernstig speuren naar de middelen tot grondige studie van dien zoo be langrijken tg'd, .bf vatbaar zgn op hun reizen voor het genot van een blij venden, levendigen indruk van schitterend vergaan laven. J. PRINSEN. Een beeldnonwer, De weg, die naar de beroemdheid leidt, is nooit gemakkelijk. Toen indertijd hier te lande een tentoonstelling van afgietsels der werken van Auguste Rodin gehouden werd, hebben de meesten der bewonderende bezoekers niet gedacht,' dat de vervaardiger dier meester stukken jarenlang heeft moeten zwoegen en strijden, eer zgn werk gewaardeerd werd. Onder de vele honderden voortbrengselen van beeldhouwkunst, die in 1877 voor den Paryschen Salon werden aangeboden, was ook een figuur van gips. Op het papier, dat daarbg was gevoegd, stond vermeld, dat zy »het Bronstydperk" voorstelde en dat haar vervaardiger was >Auguste Rodin, geboren te Parys, leerling van de heeren Barye en Carrier Bellense, 3, Rue Bretonville." De wgze, waarop dit beeld gemodelleerd was. gaf zoo geheel de natuur weer, dat de meeste leden der j ui y van Joelating geloofden, een afgietsel naar het leven voor zich te hebben. De anderen meenden, dat, als het beeld werke lijk gemodelleerd was, het een meesterwerk van den eersten rarg mocht h eet en. Ten slotte nam men het aan, doch plaatste het in een donker hoekje. De vervaardiger van het beeld, een zeer gevoelig man, die als een slaaf in de grootste onbekendheid gewerkt had, die zich twintig jaren lang de pijnlijkste ontberingen getroost had, om zich aan de kunst zgner keuze te kunnen wgden, was tot in het diepst zgner ziel gegriefd, toen by zag, hoe men zgn werk geplaatst had en hoe zgn vakgenooten het elkander met een spottenden lach als een mystificatie aanwezen. Door de bemoeiingen van enkele bewonderaars kreeg het beeld t indelyk een gunstiger opstelling. De commissie voor den aankoop zag het, maar koos het niet uit, omdat al weder beweerd werd, dat het een afgietsel naar de natuur was. Het werk trok echter de aandacht der jongere kunstenaars. Wie is toch die Rodin? vroegen zy. Niemand kende hem. Auguste Rodin was geboren in 1840; zyne ouders verkeerden in vry bekrompen omstan digheden. Nog jong werd hg naar de kost school van een zgner ooms te Beauvais gezonden. Dit onderwijs beviel hem echter slecht en daar zgn ouders het ook niet goed bekostigen konden, kwam hy op veertienjarigen leef tyd in het vaderlijk huis terug. Hy wilde kunste naar worden, en bezocht daarom de teekenschool, die als >la Petite Ecole" bekend staat en in de Rue de l'Ecole de Médécine te Parijs gevestigd is Hier bleef hy drie jaren om 's ochtends en 's avonds te teekenen en te boetseeren en zyne middagen al schetsende in het Louvre door te brengen. Toen Auguste zeventien jaar was, wilden zyne ouders, dat hy in zgn eigen onderhoud zou voorzien en hy vond een plaats als modelleur in een fabriek van papier- maché. Hg kon nu leven, doch had haast geen tyd meer voor eigen studie. Slechts de vroege morgenuren en de Zondagen kon hy daarvoor besteden. Hy wilde nu trachten op de Ecole des Beaux Arts geplaatst te worden. Da examen commissie wees hem echter tot tweemaal toe af. Het werk, dat Rodin in zyn fabriek moest verrichten, was alles behalve aangenaam ; hy was daar gewoon >ouvrier;' en kreeg 2 francs per dag. Toch hield hy zes jaar zulk een be staan uit. Zyn eenige afwisseling bestond in het bezoeken van Barye, een beeldhouwer van naam, die hem af en toe les gaf. Eindelgk gelukte het hem in de Rue de la Reine Blanche een stal te huren, die hij, zoo goed het ging, tot atelier inrichtte en waar hy een buste begon te maken, die later onder den naam van »de gebroken neus" beroemd werd. Het model was een bedelaar, die het eigen aardig gelaatsgebrek vertoonde. Daarna begon hg aan een .Bacchante', die hem zeer goed voldeed, doch ieder die het beeld zag, keurde het- af. Hy had geen geld, om dit werk in gips over te brengen, in het kleimodel ging natuurlijk verloren. In 1862 kwam Rodin in dienst van een ornemanist, die hem als onbekwaam ontsloeg. Hy ging naar Marseille en kwam ten slotte in een fabriek van kerkbeelden te Straatsburg terecht. Hg hield het hier slechts drie maanden uit, doch vond gelegenheid in zgn vrg'en tg'd een zgner beste werken te maken, de vrouwe buste, die als »la petite Alsacienne" bekend is. Door bemiddeling van een zgner kennissen werd Rodin opgenomen in het atelier van Carrier Belleuse, die toen veel figuren voor den handel leverde. Hier bleef hij van 1863 tot 1870. Rodin verdiende nu behoorlijk geld, doch zgn beproevingen waren nog volstrekt niet ten einde. Bellense, wiens klanten slechts elegante, zoetgemodelleerde beelden konden gebruiken, stond Rodin niet toe, zgn eigen manier van boetseeren te volgen. Deze werd dus verplicht, zich denzelfden stgl zonder karakter eigen te maken. In zyn vrg°en tyd werd Rodin echter meer en meer zich zelf. In 1864 was »de gebroken neus" voor den galon geweigerd. Toen de Fransch-Duitsche oorlog uitbrak vluchtte Belleuse naar Brussel. Rodin kwam by de nationale garde, doch zocht na den vrede zg'n ouden patroon te Brussel weer op, en kreeg een plaats in het atelier tegen een loon van vgf en zeventig cents per uur. Balleuse organiseerde een tentoonstelling van werken, op zgn atelier vervaardigd; Rodin plaatste voor een winkelraam in de nabijheid eenige zgner eigen scheppingen. Hierover was Balleuse zoo verwoed, dat hy Rodin op staanden voet wegjoeg. Daar stond de kunstenaar nu, in een vreemd land, met vgf en twintig gulden als zgn ge heele bezitting. Hg ontmoette een zekeren Van Rosburgh, een beeldhouwer, die vroeger te Parijs ook voor Balleuse gewerkt had, en die hem voorstelde, gemeenschappelijk een atelier op te richten. Van Rjsburgh had namelijk de opdracht gekregen, twee groepen en twee karyatien voor de niéuwe beurs en voor andere gebouwen uit te voeren. Rodin deed het meeste van het werk. Iu 1874 kregen de vennooten de opdracht, het gedenkteeken te ontwerpen voor burge meester Loos te Antwerpen, hetwelk aan iemand was besteld, die van beelhouwen geen verstand had. De naam van Rodin bleef ge heim, doch het werk baarde opzien. Rodin keerde, nadat de vennootschap was ontbonden, naar Brussel terug en vestigde zich in de rue Sans-Sauci, waar hg zgn beeld >het Bronstgdperk" begon. Hg getroostte zich de grootste ontberingen om geld voor een reis naar Italiëte verzamelen, die hy in 1875 ondernam; Michelangelo, maar meer nog Donatello bewonderde bg daar. Te Brussel teruggekeerd, werkte hy weer aan zyn beeld voort, dat in het laatst van 1876 gereed kwam, en in 1877 in den Cercle Artistique tentoongesteld werd. Maar het viel niet in den smaak, en werd als een «moulage" beschouwd. Kort daarop vertrok R)din naar Parys, en wy zagen reeds, welk een ongunstige ontvangst ook daar zgn kunstwerk wachtte. Ridinmoest andermaal als werkman dienst nemen, en het was wederom Balleuse, die hem arbeid verschafte. In 1878 werd de .gebroken neus" voor den Salon aangenomen ; het werk trok de aandacht en herinnerde aan Donatello, zooals de be wonderaars zeiden. Die bewonderaars gingen den meester in zgn atelier in de rue des Fourneaux opzoeken en vonden hem bezig met bet maken van zoete beeldjes voor Bjlleuse. Maar in zyn Ujolino en zgn Johannes de Dooper kon Rodin ook eigen werk laten zien, dat zeer geprezen werd. De buste van het laatste beeld werd zelfs in 1879 op den Salon met eene «mention honorable" bedacht. In ditzelfde jaar werd een der grootste bewonderaars van Rodin onder-secretaris van schoone kunsten. Hy kocht het «Bronstgdperk" voor den staat aan en bezorgde Rodin een betrekking aan de porseleinfabriek te Serres. Inmiddels was in 1880 het beeld van Jo hannes den Dooper gereed gekomen, en door de Fransche regeering aangekocht. Een groote bestelling van den staat volgde nu, namelyk een model van een deur, die met tafereelen uit Dante's Hel versierd, in het museum voor decoratieve kunst zou worden opgesteld. Bijna twintig jaar is de kunstenaar met dit werk bezig geweest. Andere vermaarde werken, sinds ontstaan, zyn: »de paarden van Nancy", »de burgers van Calais", »de engel van den oorlog", een standbeeld van den president eener ZuidAmerikaansche republiek, en het veelbesproken standbeeld van Bdlzac Rodin doet aan niemand minder dan Michel angelo deuken; hy zoekt het grootsche, het majestueuse en schrikt voor het grillige soms niet terug. Zooals hy, modelleert geen enkel hedendaagsch beeldhouwer, en dit brengt het groote publiek van de wys. Maar het aantal zy'ner bewonderaars wordt steeds grooter. TANIO. Indonesian art. Indonesian art, selected specimen of ancient and modern art and handwork, frooi the Dutch Indian Archipelago by U. M. Pleyte, is de volled-'ge titel van ueze prachtuitgave, die verschynt bij de firma Martinus Ny'hofï' in den Haag en waarvan wij thans de eerste aflevering ontvingen. Belangstelling in de kunst en kunstvoort brengselen van onzen Archipel, om hearszelfs wille, schijnt men langen tijd niet gevoeld te hebben. Men bracht bijeen wat betrekking had op zeden en gewoonten, op huiselijk leven en godsdienstige gebruiken, maar gebazeerd op puur schoonheidsprincipe of als voorbeelden van zeldzame sauenwerking van nijverheid en kunst is, voor zoo verre mij bekend is, nog geene verzameling onzer koloniën aangelegd. En toch zou zij voornamelyk voor het kunst ambacht zoo vele nuttige wenken kunnen bevatten en zouden, onze aanstaande metaal bewerkers, pottenbakkers en aarde werkfabrikanten of zy, die zich met textiele kunsten bezig houden, er oneindig veel van kunnen leeren, omdat hier het handwerk nog zuiver is gebleven van allerhande knoeierijen en de versieringen ontstaan zijn, als vanzelf', terwijl het voorwerp gemaakt wordt, en daardoor ook geheel uit de makely van het voorwerp voort vloeien. Trouwens ieder ding van dagelijksch gebruik getuigt van de zeldzame zucht naar schoonheid van den inlander; alles wat hem omringt, wordt door, zij het dan ook nog zoo'n eenvoudige versiering, verfraaid en veraanWe konden dit o. a. zien in tal van voor werpen ter Indische tentoonstelling, die door branden, insnyden, uitzagen of wat ook tot voorwerpen van smaak en rijkdom geworden waren, schooner dan wat de fraaiste galanterie winkels ons kondei leveren. Langen tyd echter voelde men hier geen schoonheid in, en sprak hoogstens met een welwillend knikje van naïve, primitieve versieringen der onbe chaafde volken, zonder eens tot een vergelijking te komen met de waaidelooze prullen, die ons omringen, of met de voortbrengselen, die onze volkskunst oplevert. Maar er begint gelukkig strooming te komen: verschillende tentoonstellingen doen zien, dat we ons verre ten achter moeten gevoelen bij deze bruine broederen met hun ryk gevoel voor schoonheid, en waar tentoonstellingen dan slechts van tydelyken aard zijn, en een museum, waar het kunsthandwerk onzer Archipel zuiver tot hare waarde komt, nog op zich laat wach ten, daar mogen wy een uitgave als boven staande bly'de begroeten, als een daad die navolging verdient. Uitstekend van reproductie bevat deze eerste aflevering een vijftal platen naar voorwerpen uit verschillende musea, terwyl een kleine toe lichting by elk de herkomst, aard en gebruik als dergelijks vermeldt. De eerste plaat geeft het fraai gesneden draagkoetsje, uit de Bali zaal der Indische ten toonstelling, weer, in al de rykdom zyner ornamentatie. Zooals we reeds vroeger mede deelden, dient dit om in jaarlyksche processie de godenbeelden naar het strand te dragen. Plaat twee geeft weer, een waterverfschilderg op hout, van Balischen oorsprong, en vertoont ons een episode uit de Baooajan-sage, in het by Donder de stry'd tusschen Sugii/a en Kumbhakarna om de schoone Sita. De derde plaat doet ons een drietal QikyaMoeni's zien, naar twee bronzen en een gouden beeldje uit het Leidsch Museum van oudheden, waarvan vooral de grootste gezeten op een leeuwentroon, omringd door de attributen zgner waardigheid, mooi van opvatting en compositie is. Plaat vier toont ons de figurale beeldhouw kunst op Bali, in een vijftal gepolichromeerde voorstellingen. Een tweetal leeuwtjes, de apenkoning Hanuman, Basüki, de groote slang, en de zonnevogel Garuda, geven ons wel de ryk dom aan vormen, maar helaas niet de schoonheid van kleur, die deze beelden zoo aantrekkelijk maakt. Ten slotte bevat de vgfde plaat tal van voorwerpen uit Centraal-Borneo, die door snij werk aan wapens en messenheitjes, door kralenversiersels aan armband en wiegje ons specimen der versieringskunst geven. Waar de Indische ng verheid hiervan prachtige voorbeelden doet zien, is het te hopen, dat de volgende afleveringen ons nog enkele repro ducties zullen geven, en dat deze uitgaaf, waarvan de heer Pieyte en de firma Ng'hoff alle eer toekomen, er toe moge b r dragen tot meerdere waardeering van de schoonheid in onzen Archipel. R. W. P. JB. Comième, Nu het paleis te Compiègne, al is het maar voor een paar dagen, weer bewoond zal worden, herleven de herinneringen aan den tg'd van het tweede keizerrijk. Wel is het paleis door Lodewyk XV ge bouwd, heeft Lodewyk XVI er vaak vertoefd, heeft Napoleon I het inwendig naar zgn smaak laten inrichten, maar het hof van Napoleon III heeft er toch bovenal zgn stempel op gedrukt. Dat hof was een democratisch hof. De oude aristocratie bleef er van daan. Er waren veel parvenuen, er waren veel menschen, die over hun verleden liever niet hoorden spreken, maar men vermaakte er zich. De persoon der keizerin domineerde. Zg was geen prinses van vorstelgken bloede, slechts grai.de van Spanje, toen de keizer, door haar schoonheid bekoord, haar tot zgn gemalin verhief Wat er nog aan etiquette behouden bleef, gold alleen voor de Tuueriën. Zoodra het hof zich naar Saint-Cloud, Biarritz, Fantainebleau of Compièg e verplaatste, werd al wat naar vormelykheid zweemde, verbannen. Vooral te Compiègne vertoefde de keizerin gaarne. Daar werden gasten gevraagd, bg senên, zooals men dat noemde. ledere serie bleef een week, om dan door een andere vervangen te worden. Allerlei vermaken werden bedacht. Jachtpartgen, liefhebberij toneelvoorstellingen, Charades vielen vooral in den smaak. De genoodigden bestonden uit bloedverwan ten, goede vrienden, enkele officieele personen, geleerden, letterkundigen en menseden, die men om de een of andere reden aangenaam meende te moeten zgn, of die men, welstaans halve, niet thuis kou laten. Tot de laatsten behoorde Prins Napoleon, die, toen de keizerin j irig was, weigerde opbaar gezondheid te drinken. Zyn gemalin, prinses Ciotilde, viel dikwyls aan tafel in slaap. lederen dag was er te Compiè^ne groot diner. Na tafel ging men naar het tooLeelzaaltja waar Meriméa, Octave Feuillet, de markies de Massa, zich met het leiden der charades of blyspelletjes belastten. Do architect Vioüet-le- Duc schil derde de decoraties, en trad als regisseur op. Al die feesten waren op den duur vermoeiend, en het was voor sommige gasten een opluchting, als hun week ten einde ging. Werden er vorstelijke personen ontvangen, dan waren de programma's nog uitgebreider. Eens, toen Isabella van Spanje zou komen, legde men den Spaanschen gezant zulk een programma voor. Hy verzocht, dat het hem voorgelezen zou worden. Da hoofddignitaris voldeed aan zyn wensch. Maar toen hy de feestelijkheden van drie dagen ten einde had gelezen, en aan die van den vierden dag wilde beginnen, riep de gezant: »Houd op, waarde heer, van feesten op den vierden dag kan niets komen, want dan wordt de gezant van Spanje begraven". Het waren de gezelschapsspelen uit onze jeugd, waarmede de gasten te Compiè^ne zich gaarne vermaakten. Prinses Metternich bracht de vroolykheid aan. De keizerin nam aan de vermaken geen deel. Slechts eens heeft zij in »les Portraits de la Murquise" een stukje van Octave Feuillet, dat 13 Nofember 1859 te Compiègne werd vertoond, een rol vervuld. Het spelen ging haar echter slecht af. In 1865 deed de keizer zyn «Commentaires de César" het licht zien. Aanstonds maakte de markies de Massa een »revue" onder den zelfden titel, die groot succes had en allergekst was. Onder de dames muntten als actrices uit pnnces Metternich, de gravin de Pourtalès, de markiezin de Gallifet en de barones Poilly. Viollet-le-Duc had, in de decoraties, zich zelf overtreffen. Kr werd destijds in het cinjue des Caamps-E^ysées een muilezel vertoond; het publiek werd uitgenoodigd op het dier te gaan zitten. Wie n keer rondreed, zonder afgeworpen te worden, kreeg honderd francs. Natuurlijk gelukte dit kunst stuk niemand. Deze muilezel was in het stuk te pas gebracht, en had een uitbundig succes. In de pauze ging de keizer naar den foyer der artisten, om hun zyn compliment te maken. Hij ziet in een hoek een infanterist en een invalide, die met elkander staan te praten. »Hoe komt gy aan die menschen", vraagt hij aan den markies de Massa. »Het zyn figuranten Sire, die in het laatste bedryf moeten optreden, en die pas uit Parys zijn gekomen." Bezorgd vroeg de keizer of men de soldaten wel eten had gegeven, en om zich te overtuigen dat het hun aan niets ontbrak, sprak hij hen aan. Toen bleek het, dat de infanterist de markies de Gallifet was, en de invalide generaal Mellinet! Napoleon III heeft ook veel gedaan, om het paleis te Compiègne te verfraaien. Zyn groote oom had door Percier en Fontaine vele zalen in den empire- stijl doen versieren en meubelen, en nu meende de neef niet te mogen achter blijven. Het was goed bedoeld; maar daar het in den tijd van het tweede keizerrijk zoo wel aan styl als aan smaak ontbrak, maken thans de toen aangebrachte ornamenten geen aangenamen indruk. Een style Napoleon III heeft niet bestaan. Verder dan tot een metbegrepen Rococo, hebben de meubelmakers en stoffeerders het vóór 1870 niet gebracht. En wy zgn aan dit alles ontgroeid, wy' vinden het even vreemd, als ons de crinoline zou schgnen, als zg weer in den smaak mocht komen. A. W. WBISSMAN. «IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIimillllllllllllllllMHIl Vondel onder den hamer, »Een eereschuld kan Amsterdam, kan Neder land delgen. Amsterdam in de eerste plaats. ?Ter kwgting eener diep gevoelde schuld'' is, onder meer, een standbeeld opgericht voor het hoofd der poëten, voor Joost van den Vondel. Nog heeft Amsterdam aan zgn grootsten, en beroemden zoon, aan Joost van den Vondel een schuld tej ver t ff an en: het stichten en in stand houden van een Vondelmuseum. Een museum, waarin al zyne werken, in verschillende uitgaven, zgoe beeltenissen, zgne handschriften, zg'ne herinneringen aan hemzelven en aan tgdgunopten van hem; plaat sen, gebouwen en instellingen, waaraan het nageslacht zgn naam verbonden heeft, beelte nissen van en hengenissen aan bloedverwanten, vrienden en vriendinnen van hem; por tretten van Oranje-vorsten, staatslieden, zee helden, veldheeren en beroemde personen door hem bezongen, stoffelijke herinneringen aan hem, enz, enz, enz, bewaard worden, en waar het nageslacht hem en den grooten tijd, de, roemrijke 17de eeuw, bestudeeren en leeren kan, ter aansporing, opwekking en na volging, en ter eerbiediging van ware, van groote en verhevene poëzie en van «opperste" schoonheid der zuivere Nederlandsche taal, het palladium der Nederlandsche vrijheid. Annterdam, dat Vondel zóó vaak en zoo heerlyk bezongen heeft, late niet den schat voor zich verloren gaan, late niet gebeuren, dat de kostelijke schat door EogelsChen voor het British Museum of door Amerikanen ge kocht worden. Begeerige oogen, ook en vooral van Duitschland, dat niet vergeet: wat ha aan Vondel verplicht is, en geen goud meer ontziet om Hollandsche werken aan te koopen, worden op die schat geslagen. En zou Zuid-Nederland Vondel vergeten, en geen acht slaan op de te koop geboden schatten van den man, van wien Hof dg k naar waarheid getuigd heeft: >de Vlaamsche melk heeft hem gevoed!" Het is niet aan te nemen. De trouwe zonen der katholieke kerk, de bestuurderen van katholieke wetenschappelijke stichtingen en inrichtingen zullen zekerlijk overleggen, of het niet hun eere te na komt, als zij Hartkamp'» Vondelverzameling laten verbrokkelen of aan het buitenland prgs geven. Het gemeentebestuur der stad Amsterdam, wier «burgermeeateren en drie maal twaalf Raden" Vondel zoo vaak heefc verwelkomd ea door zijn onsteiflrjk dicht de onsterfelijkheid heeft geschonken,mogen zich herinneren, wat zij, wat Amsterdam zelve aan Vondel verplicht is, den zanger en ziener van Amstel's grootheid, van de stad, die by in liefde, tot »ijn afge leefde dagen, onder 't harte heef [gedragen, den zanger, die by de »iiiwgding van het stadhuis" op den Dam getuigde: 13e zeven volken, al e uit eenen Duitschen stam, jieXeiinen dat hun heil, van GoJt en Amsterdam, Geliji k een morgeitdau en zegen neer komt vallen. Atn het gemeentebestuur van Amsterdam wjrdt de gelegenheid geboden te erkennen en te bekrachtigen de woordeu van J. A. Aiberding Tny'm: O VonJel, wees gedankt, gehuldigd van uw zonen En <lo:'l)tren, minder groot en minder rijk bedeeld, Haar die uw af komst tock zich niet ouwaard bctouneu Steeds luiatrcnd naar het lied dat Gij voor Hol[laud speelt. Nog heeft uw kracht niet uit; nog schiet het zaad [iu halmen Door uwe hand gestrooid; wij zaamlen 't voed[zaam graan, En bij zijn goud lacht nog het blauw gebloemte [ons aan, Dat ons geen onkruid schijnt.... *** Het is eene geboren prinses van Oranje ge weest, wie voor een groot deel de eere der stichting van het schoone Schiller- en Goethemuseum te Weimar toekomt. Uit alle streken van Duitschland, uit alle oorden der wereld komen daar mans en vrou wen, jonge en oude, geletterden en niet-geletterden, in stillen eerbied zien of bestudeeren al wat beide grootste dichters van Duitschland geschreven en gedicht hebben. In dat museum is voor Schiller en Goethe in ruime zalen in een vorstelijk gebouw, al byeen gebracht wat op hen, hunne tijdgenooten en hun tijd betrekking heeft. Zulk een museum worde in Nederland thans geeischt voor Vondel. De gelegenheid biedt zich aan. Een eenvoudig man met warm hart voor 't land, bovenal voor Amsterdam, de Amster dammer A. Ta. Hartkamp, heeft sinds zijne jongelingsjaren al verzameld wat op Vondel betrekking heeft. Van de schynbaarste nietig heid thans van groote waarde tot de kostbaarste uitgaaf. Voor een enkel vers »in piano", zeldzaam voorkomend, hieft hy niet geschroomd duizend gulden te betalen. De dag, dat hy tegen goud eigenaar werd van het zwart ebbenhouten stokje, waarop Oldenbarnereld steunde, toen hy zyn laatsten gang, den gang naar het schavot, ging, werd hem een dag der dagen. Bij dat stokje kocht hij het vers door Vondel gemaakt en eigenhandig door hem ge schreven: Hf.t slockske van, Johan van Oldinbameveld, Vader des Vaderlands'. Mijn wenscli behoede u onverrot U stok en stut, die geen verrader, Maar 's vrijdoms stut en Hollands Vader, Gestut hebt op dat wreed schavot. Van alle verzamelingen werd voor Hartkamp die van Vondel de liefste. Hij ging groot en zijn borst zwol van trots als Vondelkenners en vereerders hem zy'n schat benijdden. Nog bezig met het vergaderen heeft hy, veertien jaar geleden, allen laten zien, wat en hoeveel zeldzaams hy reeds over Vondel byeen had, Hy opende in het museum van het Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam eene tentoonstel ling. Menig kenner van Vondel, menig oprecht vaderlander heeft daar uren van genot en uren van studie doorgebracht. Want Vondel omvat de geheele 17de eeuw, geheel Holland in leven en streven. De groote Vondelkenner J. A. Alberdingk Thy'm schreed door de zalen met groot ontzag en eerbied, als een Monseigneur. Zyn hart schoot vol by al wat hij, de dichter -van Vondei's zieleleven, aanschouwde. Thuis gekomen schreef hij aan den heer A. Th. Hartkamp: Zeer geerde Heer. Niet zonder de diepste ontroering heb ik gisteren morgen een paar uren in de verzameling van Vondelstnkken doorgebracht. Niet minder treffend dan het in dit Museum op gehangen tafereel van 's Dichters leven en streven en van de waardeerinp; of miskenning, die hem ten deel viel, i» de zichtbare liefde en geestdrift die U voor den grooten stadgenoot en onsterfelijken kunstenaar vervult. U weet, wat Hugo de Groot gezegd heeft: Dat hij Amsterdam voor gelukkig hield, indien daar velen zijn, die Vondel's werk weten te schatten". Onder deze munt Gij uit: waar de feiten spreken, zijn redeneeringen overbodig. Aanvaard, WelEdele Heer. de uitdrukking van my'n innigen dank en bijzondere hoogachting. Uw dienaar en medelid in 't Genootschap, (w. g.) J. A. ALBERDINGK THIJM. Amsterdam, 20 Nov. 1887. Hartkamp heeft sedert dien tyd no? veel aan de Vondelverzameling toegevoegd. Thans bg het klimmen der jaren, bg 't wankelen der gezondheid, acht hy de tyd gekomen, dat de stad Amsterdam voor de openbare boekery de verzameling in zgn geheel aankoopt. >Ik heeft Hartkamp gezegd «vertrouw op mgne tgdgenooten, dat zy de geldelijke middelen over hebben om het Vondel-museum te Amsterdam te doen blijven bestaan". Ojk voor de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam zou dit gewenscht zgn, want tot de stichting van het Athenaeum Itlustre, waar uit de Universiteit is voortgekomen, heeft Vondel meer dan men vermoedt bijgedragen. Zoowel het Athenaeum als de Schouwburg te Amsterdam hebben n zelfden oorsprong, zy zgn voortgekomen uit het werken en drgven der libertijnen, die in Coster's Akademie ijverden, dat de nutte wetenschappen op de troon zouden geraken, dat de koopman kennis van handel eu van vreemde werelden zou hebben de beroemde Birtjas was er aan verbonden en het leven door kunst, dans, zang- en snarenspel zou vervroolykt worden, daarbg vooral en voor alles voor staande den opbouw en de ontwikkeling der zuivere Nederduitsche taal. Het zgn dan ook niet alleen Barlaeus en Vossius die bg de stichting van het Athenaeum op den voorgrond komen, Barlaeus zoo duidelijk wijzend op het leidend beginsel, op het doel der stichting d er doorluchtige schole in zyne inwijdingsrede : Mircator Sapiens, waarin hg eerst de groot heid en schoonheid van Amsterdam, met zyne grachten en bruggen en brugbogen en de ondernemingsgeest der Amsterdamsche koop lieden verheerlijkt om daarna den »Wyzen koopman" en handelaar te gedenken, zynde de strekking der nutte wetenschappen den koopman te dienen tot baken en licht, gelyk Vondel, vgf jaar later in het openingsstuk van den schouwburg: »In Liefde Bloeyende" Amsterdam, in oorsprong, ontwikkeling, val en toekomstige grootheid gedacht, de grootheid die het te danken zou hebben aai de Amsterdamsche kooplieden, aan de kloeke zee vaarders, wier geschut donderde op alle vier de winden, en aan de ontdekkingsreizigers, die door »vier en gs" een andere wereld gingen vinden. De stichting van het Athenaeum is niet zoo zeer eene volgens raadsbesluit, het is eene historische wording. Tot die wording nu heeft ook Vondel bijgedragen. Oamiddellgk heeft hy het Athenaeum grooten Juister willen schenken door het ijveren om er Hugo de Groot aan te verbinden, »het oog der wysheid". De schoone zangen, by de inwyding door hem gedicht, zyn bekend. Zou het daarom niet een onafwy'abare plicht der dankbaarheid van het bestuur der stad Am sterdam zgn om de Vondelverzameling van Hartkamp aan te koopen voor de bibliotheek der Universiteit, voortgekomen uit het Athe naeum, dat Vondel heeft helpen stichten tot nut van den koopman V Niet de dankbaarheid alleen, ook het nut voor den geleerde, voor het volk bovenal, te trekken uit de werken van Vondel en zijne tgdgenooten, zooals die in Hartkamp's ver zameling in woord en beeld voorkomen, maakt het begeerlijk voor Amsterdam om die aan te koopen. Geheel de grootheid en de geschiedenis van Amsterdam is in Hartkamp's verzameling. * * Aan tydelyk bezit, aan scholen, aan schoolinrichtingen, aan kachels, banken en borden geeft Amsterdam jaarlijks en te recht vele duizenden uit, laat het nu en voor eans luttel duizenden over hebben voor aankoop van de Vondelverzameling, voor een bezit, dat niet gaat slippen, dat tgdeloos is, dat het huidig en toekomend geslacht van professoren, leeraren, studenten, onderwijzers, van alle ont wikkelden tot niet te berekenen nut en genot z il zijn. Hut stelle den geest boven de stof ! Mocht Amsterdam niet tot den aankoop overgaan en zich de eerkroon van het hoofd lllllllllllllllliiiiiinitlliiiiiiiiiiiitiiiiiiiitilillllllllfltllllll 40 cents per regel. iitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratü. Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. Tekphoon No. 443. Amerikaansche, DuitscUe en Fransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: HIJIJRPIAÏVO'S. Oude instrumenten worden ingeruild. Reparatiën worden in de Fabriek ten spoedigste uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Piano-, Orsel- en HraeiianJel JffEYROOS A KALSHOVEH, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en In Hn«r. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl