Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1266
aangegeven, dat zij de overheid »in de
«feer der natuurlijke Godskennis actief,
maar in de sfeer der geopenbaarde gods
kennis slechts passief, als- dienaresse gods
laten optreden, gelijk b.v. in de Vereenigde
Staten van Amerika, waar men... als
Overheid bidt".... enz. 1)
Tegen ons beweren, dat een Christelijk
kabinet dus met een toezegging van een
wet in dien geest had moeten beginnen,
verzetten zich het Centrum en de Standaard,
ieder op zijn wijze.
Het Centrum schrijft:
De praemisse, waarvan het blad uitgaat, dat
ui. »de mannen van het christelijk volksdeel"
niet het geringste blijk geven van waarde te
hechten aan het gemeenschappslijk gebel, is te
eenenmale onhoudbaar.
, Wanneer de redactie van den Amsterdammer
niet zoo critisch van nature was, zou zij dit
?ongetwijfeld voelen.
,Zij kan toch zeer goed weten welke
inconveniëaten uit een voorstel, als thans door haar
verwacht werd, zouden voortspruiten, ook met
het oog op de toekomst; hoe velen zich tegen
het gebed zouden verzetten, met een beroep op
de vrijheid van geweten en wat al meer; hoe
het gebedsgebruik wellicht zou staan, of vallen
?niet de meerderheid,
Moet men daaraan het gebed blootstellen?
,J», zal de Amsterdammer antwoorden.
»Wat ons betreft, wij hebben voor deze
hei:lige handelinsr, ook gemeenschappelijk, te veel
eerbied, dan dat wij ons niet driemaal bedenken
«ouden, alvorens bet aan zulk een onheiligen
strijd bloot te stellen."
De Standaard laat zich volgender wijs
uit:
«.Hoe hebben we 't nu?
»M^ent de heer Ds Koo nu werkelijk, dat
de Caristelijke partijen mieten voorstaan het
systeem van de Lnevesteinsche fractie, die doar
haar overmacht m de S aten van Holland het
verplicht gebed oplegde ain colleges en zelve
het formulier er voor aangaf?
En bovendien, de heer De Koo vergeet
heelemaal, dat de Staten-Ganeraal geen
regeeriugscolleges vormen, maar dat zij op hun
terrein geheel onafhankelijk
ena,\$vollcseertfgietiwoordigers staande zoo noadig tegenover de
Oirerlieid zelve hebben te regelen hun huis
houdelijke aangelegenheden.
,üat we den heer De Koo nu op het stuk
der constitutioneele beginselen nog den weg
moesten wijzeu!
»Maar zoo gaat het, als men te veel wil
critiseeren."
Wij hebben alleen willen aantoonen,
?dat het als Christelijk optredend kabinet,
?inconsequent is geweest; bij het formu
leeren der troonrede zijn eigen christelijk
beginsel vergeten, of veel te zwak zich
herinnerd heeft; en wij schreven aldus in
de duidelijk uitgedrukte onderstelling, dat
er ten opzichte van gebedsdwang bij de
christenen, sedert den herhaalden strijd
over het gebed in den Arasterdamschen
gemeenteraad, geen verandering van meening
was aan te nemen.
Het blijkt nu en het doet ons daarom
bijzonder veel genoegen, op deze zaak
gewezen te hebben, dat 07er het al
of niet gepaste om een gemengde verga
dering de verplichting tot bidden op te
leggen, wel degelijk een meeningswijziging
bij katholieken en antirevolutionairen
sedert dien is ontstaan.
Wat het Centrum te kennen geeft, dat
nl. het gebed voor de Christenen een te
heilige zaak behoort te zijn, om het door
dwang tot een voorwerp van »onhe,iligen"
strijd te maken was steeds ons be
weren bij de discussie's over het Amster
damsen gemeenteraadsgebed.
Dat velen zich tegen zulk een
gebedsdwang moeten verzetten, met een beroep
op da vrijheid van geweten, het ligt voor
de hand.
Dat, zooals Ds. Taltna zegt, men niet
de Loevesteinsche fractie maa; navolgen,
die door haar overmacht het verplicht
gebed oplegde aan colleges... 't is ons
uit het hart gesproken. E a hadden wij
geweten, dat deze motieven thans de
kerkelijken van gebedsdwang af houden, ofschoon
zij te Amsterdam nog nooit in gelijken
geest gehandeld hadden wij zouden, ons
verheugende in den vooruitgang, waarvan
die meeningswgsiginyondei de christelijken
getu'genis aflegt, ons wél onthouden hebben
lift nieuwe kabinet op dit stuk iets te
verwijten.
In n opzicht echter is de Heer Talma
verder gegaan dan noodig was. Na de
Loevesteinsche fractie veroordeeld te
hebhen, was het zeker overbodig nog een
argument te zoeken, waar het niet te
vinden is; in dit geval: dat de
StatenGeneraal zelf hun huishoudelijke aange
legenheden hebben te regelen. Mocht
het al verleidelijk zijn ons een lesje in
constitutioneel staatsrecht te geven, de
gelegenheid daartoe was minder geschikt.
Immers de Staten-Generaal zijn wel
geheel onafhankelijk van de Overheid,
behoudens trouw aan de Grondwet en de
Gewone Wet, maar kunnen het gemeen
schappelijk gebed, alleen dan als een huis
houdelijke aangelegenheid aan hun eigen
willekeur onderworpen beschouwen,wanneer
de Wet het niet heeft voorgeschreven.
Hier echter is er juist sprake van dat de
Wet liet gebed wel zou verplicht stellen
en wc zijn nieuwsgierig te vernemen
welk art. van de Grondwet, daartegen
zou kunnen worden aangevoerd. Meer
rog dan de fout in de redeneering door
Ds. Talma begaan, verbazen wij ons
over de exceptie zelve, o.i. een christelijk
redacteur minder waardig. Hoe toch kon
het in het hoofd van een man, die de
«kerstening" der natie bedoelt, opkomen,
het bidden tot God Almachtig aan
Ie merken, als een... «huishoudelijke
aangelegenheid'? Takelt hij, door er
zoo over te spreken, het in zulk een rang
orde te noemen en op te nemen, niet
zelf het gebed af, als behoorde het tot de
kleine dingen dezes levens ? Waarlijk,
de Standaard-reAactextT was ditmaal niet
1) Wij cursiveeren.
gelukkig in zijn schrijven. Waarschijnlijk
zouden we hier volkomen terecht de woorden
kunnen toepassen, die wij op denzelfden
avond, dat de Standaard ons het boven
staande bracht, in de N. E. Cl. aangaande
een ander Standaard-artikel lazen: «alleen
uit de noodzakelijke wijziging, die er in
de laatste dagen bij de redactie van de
Standaard moet hebben plaats gehad en
de daaruit zoo licht voortvloeiende tijdelijke
verwarring is te verklaren, wat wij in het
Nummer van (25) Sept. hebben gelezen."
Ons dunkt, Dr. Kuyper had de zaak
heel anders getracteerd!
Thorfoecke's school.
Mr. G. G. VAN DER HOEVEN, Dj onuitge
geven parlementaire redevoeringen v.tn
Mr. J. B. Thorbecke. Deel II,'24 Sep
tember 1851 tot 18 September 1854.
(Groningen 1901).
I.
Dszer dagen was het Nederlandsche volk,
zeker zonder het te willen en waarschijnlijk
zonder het te weten, getuige van een lijkstaatsie.
Men droeg namelijk, buiten p'lcatpleging of
eerbetoon, de liberale partij ten grave. Reeds
om en bjj de jongste verkiezingen was door
medicijnmeesters, die blijkbaar op de hoogte
waren, immers aan beslistheid lieten zy niets te
wenschen, onherstelbaar verval van krachten ge
constateerd. Toen echter de complicatie, welke
in de Pharmacopaea Neerlandica onbekend, in
de kiestabel onder het hoofd: Lochsm'1 ge
markt, het ziekteproces verzwaren kwam, scheen
alle hoop op behoud van de arme kranke ver
loren. Verwanten en betrekkingen, belangstel
lenden en nieuwsgierigen verzamelden zich dan
ook aan de sponde. Alras werd de Standaard
halver stok gehesch-jn en klonk het, by monde
van dien heraut: het is gedaan".
En men gedroeg zich alsof het gedaan ware.
Schielyk werd de schamele inboedel door recht
hebbenden en erfgenamen in oogenschouw ge
nomen. Zij adviseerden tot verwerping, e
liberale partij is dood, doch de liberale
bsginselen leven, zoo leert ons, troostrijk, de
heer Hoetink 1). Hat komt aan, op een nieuw
formulier van eenigheid, het oude is onbruik
baar, verklaart de hoogleeraar van der Vlugt 2)
Omstanders maenden te ontwaren, dat eene
formaliteit vergeten was, die men anders, ook
by desolate boedels pleegt in acht te nemen:
inventarisatie en verzegeling. Nu het er toch
minder toe deed, wie bij een begrafenis van
den arme, als beredderaar optrad, nam een
hunner vol deernis, die rol op zich. Prof.
Fabius zoo meldt ons het Ntd. Dagblad,
heeft voor eenigen tijd een parallel getroksen
tusschen G:oen en Thorbecke. De laatste
vormde een school mj zijn leven, d« ander na
zyu dood. Thorbecke heeft een standbeeld,
maar z\jn invloed is dood. Groen's invloed
daarentegen is steeds stijgende." Aldus luidt
het procesverbaa , opgemaakt, zooal niet met
zaakkennis, die wars is van hartstocht, dan
toch zou Bnys zeggen met die
beminnelyke vrymoedigheid, die ds maar al te vrije
hoogleeraar aan da vrije hoogeschojl zoo ge
lukkig weet te paren aan zijn christelijke be
scheidenheid.
Ontegenzeggelijk alzoo blijkt het uit alles:
Thorbecke is dood, zijn school heeft uit, zijn
p*rtij is verloopen, zijn invloed is nul. Wij
sluiten de blinden, en verhangen het: civi elven,
op zijn standbeeld, dat vojrloopig nog staan
blijven moge, door: sic transit. Dan kan het
nog ter waarschuwing dienen.
latusschen, mét dj dooien kan niemand leven.
Wij keeren ons das tot G:oen, die thans aaa
de orde ia of koant, en vragen : Wat leert men
in zijn school 'l Dat het antwoord niet luide :
persjonlijken adeldom des geeates, naast een
innig en kinderiyi geloof. Hoe g-mrne m:n
bereid ware en het een en het ander, zoowel
te erkennen als te eerbiedigen, het bescheid
zou onbevredigend zijn. iSiet naar den man,
den voorga-iger, den geschiedschrijver, den
geleerde, wiens beeld, te midden van
Naerlands roemruchte zoaan, ia stralenden luister
schittert, vragen wij, miar naar dea staatsman.
Welke lijnen trok hij voor de oatwikkeling
zijns volks ? Langs welke paden steldi hij zich
voor, dat volk te leiden V In welke uiterlijk waar
neembare vorinan des staatkundigen levens
dacat hij zijn oogmerk te bereiken ? Vari welken
stempel, oordeelde hij, bij politisch badriji, zich
te kunnen bedienen 't
Ii stel mij voor, aan te toonen, dit de
oplossing dezer vragen heel wat minder gemak
kelijk is dan zij scuijnt.
Allereerst zij herinnerd, dat gelijksoortig
onderzoek reeds aan onzen Fruin, wieas oog
ooor historische studie gescherpt was, niec
weinig hoofdbrekens heeft gekost. Tweemalen
heefc Fruin mst liroan's staatrecht zich bszig
gehouden 3), en telkenreis is het ook hem
niet gelukt, diens staatkunde zoodanig ai' te
malen, dat een scherp omlynd beeld, daarvan
iu den geest b'ijfc. Ja zelts begeeft hem, die
toch alle produc:eii der antirerolutioaaire
literatuur, ID op onze grond verschenen zijn,
nauwkeurig gelüzan had" (l, '2) scaier
onimddehjk de moed. Immers hij bemerkt, dat
hat Groen niet oai staatsinrichting, niet oaa
staatsordening, maar om b-lijdenis van begin
selen te doeu is. Groaa zelf toch hal ge
waarschuwd: Wanneer men ook van ons als
een proefstuk vttn pjUueka wijsheid, het
samenstellen eeatr proave vaa gewijdgde
constitutie begeert, verliest men den aard en
de strekking der staatkunde, die wij voorstaan,
uit het oog. Als ii mij beijver aan den
lyder te doen iazien dat de oorzaak zijner
kwaal gelegen is, niet, gelijk hij zich
voorstelt, in het kleed waarover hij klaagt, maar
in de ziektestof, die zijn licliaam aangetast
heeft; en de kranke ia plaats van mij
gehoor te geven telkens maar antwoordt: maar
geef mij daa zelf een ander kleed, dat in
stotïige en kleur en snede met uwe
zienswijze overeenkomt, dm betreur ik het
misverstand en zeg. ontbiedden kleedermaker en
laat den geneesheer te huis" (l, 4)
Onder den indruk dier aliergeestigste
paradoxe, bepaalt zich Fruin tot de
beoordeeling der antirevolutionaire beginse'en,
ronder naar hunne eigenaardige staats
vormen te zoeken" (I, 5). Hoe aantrekkelijk
nu.nog heden ten dage, Fruin's wapenschouwing
zij over heel het arsenaal der antirevolutionaire
grondstellingen, hoe aantrekkelijk en leerzaam
tevens, niet dit is het, wat wij opsporen willen,
maar juist, hetgeen Fruin gedwongen werd ter
zijde te laten: de staatsvormen.
Toch had Fruin's principieel betoog, dat van
den antirevolutioaairen onderbouw des
staatsrechts niet n steen op den anderen laat, een
zeer belangrijk voordeel. Zijn wederpartijder
werd naar het practisch terrein gedrongen.
Bezwaren, welke men beweerde aan de
Fransche omwenteling te wijten te hebben, werden
opgesomd, mitsdien voor het mir.st te verstaan
gegevej, in we.ke richting herstel van zaken
moest worden gezocht. Die bezwaren waren
vierderlei: de gesplitste souvereinitei', de
scheiding van kerk en staat, het gemii van
corporatiën en gilden, de centralisa ie" (U. 47).
Fruin bevlytigt zich aan te toonen, dat die
bezwaren" in geen enkelen zin revolutionair
kunnen heeten. Hoe overtuigend wederom het
betoog zij, voor ons is het de vraag niet. Wy
hebben niet met de historische feilen, maar met
de feitelijke strekking der antirevolutionaire
party te doen.
Laat ons, uit dien hoofde, op de bezwaren"
zelf den blik vestigen.
De gesplitste soucereiniteit De souvereiniteit
is in huane oogen ondeelbaar", zegt Fruin
van de bestreden leer (II. 48». Hij plaatst er
de zijne tegenover: In onzen staat draait niet
alles om ae zon; de staatsmachten, die in ons
stelsel heerschen, houdtn elkander in
evenwicht" (II. 50). De stelling is waar, het
verwyt valsch. Niet aan de ondeelbaarheid der
souvereiniteit valt te tornen. Di-ze is
denknoodwendig. Ontkend moet worden haar reëel,
immers anders dan ideëel bestaan. En dit reëele
bestaan in den persoon van den monarch, te
bhjve.i volhouden ook voor de constitutioneele
monarchie, dat is de doodzonde der antire
volutionaire partij. Daardoor is zij verwant,
innerlijk verwant aaa den roomsch geworden
von Haller, en langs dezan reactionair, aan
Hobbes' absolutisme. 4)
Men raadplege hare woordvoerders. Nienhuis
heet den koning: rector totius eivitatis. Fabius
beschouwt da grondwet als 's koning geschenk.
Van Idsinga noemt land en volk 's konings
onderda m. 5) Lohman zegt het Groen na:
Souvereiniteit (het vrije volk door Oranje
beschermd) is een Nederlandsen hoofdbeginsel". 6)
Uit dit hoofdbeginsel" trekt Groen de ge
volgen, door Fruia als volgt aangewezen: De
monarch, schoon gebonden aan verordeningen
van hoo^eren oorsprong miet van alle andere
tusscheukomst vry zijn, door geen toezicht of
mederegentschap van onderdanen belemmerd
wordea. Daarom zal bij eventueele grond
wetsherziening in nationalen, d.i.
antire?olutionairen zin, het recht van initiatief en van
amendement aan de vertegenwoordiging
ontnomen worden. De koning bekomt dan
uitsluitend de wetgevende macht, en de staten
behouden alleen, als de tribunen van het
ouie Rome, een veto tegen de koninklijke
wetsvoorstellen, die hun voorkomen niet het
volksbelang te strijden. Verder moet aan de
kamers de macht ontnomen worden om, door
het weigeren der inkomsten, de regeering te
nopen hair stelsd van beheer op staatkunde
te veranderen; en daarom wordt er een
doorkoopend budget van inkomsten aan de regeering
eens vooral toegestaan" (II 45).
Scheiding van Kerk en Staat. Groen noemt
het eene lasterlijk^ aantijging, dut hij naar
eene heerschende R^rk zou drijven. Fruin die
afwijzing aannemend, doch met uitingen in
Groen's geschriften vergelijkend, zoekt de
oplossing in Groens onderscheiding tusschen
heerschende kerk, die bij niet, en bevoorrechte
kerk, die hij wel wil. Groen zelf verkoos over
het aangelegen punt opzettelijk te zwijgen. Hij
zeide: De qiaestie is van latere zorg. Mee
opjicht tot de beginsels heb ik wel eene
v*ste o/ertuiging; maar de toepassing op een
gelesorgaiiseerd-^n .ataat, gelijk die, waarin
wij leven, is wjl zeer noodzakelijk, maar ook
zoo moeielvjk, dat ik begrepen hsb mij van
de mededeeling der bepaalde denkb'eldeo, die
ik daaromtrent reeds opgedaan mocht hebben,
voora'snos; te moeten onthouden." Zijn orgaan :
de Nederlander, zweag niet: Wij verlaagen
eene gelijkstelling der gezindheden, waarbij
een va i de^en dea voorrang bekleedt." (11.54)
//J (/emi-i van co>~i">'>rat:'cn en gilden. Groen
weiischt eene Volksvertegenwoordiging inet cor
poratiën ten grondslag: Eenheid, vtreeniging
uit gameenschap vaa rechten, en belangsr>,
tengevolge der gelijkheii v ui stand en bedrijf,
dit behoort tot de elem3nten waaruit de Staat
zich in zijn i;eheel als geyliederte
Gemeinschn/t kry-ttalliseert" Fruin ndcmt een
loopj: m^t de zaak: Verbeeld u een
ti.nmerman; hos zijn invhed ia den stand der
timmerlieden barek'nd, en hoe hem een daaraan
gei.'(Criredigdaaadee! a\n de vertegenwoordiging
van dien stand verzekerd?" (II. TB). Wij
ecliter, die blij zijn e;:n autirevolutiona'.r hou
vast te hebben, late'i onze verbeelding rustea
en houlen ons aan den tekst d T werkelijkheid.
D^ centralisatie. Dit bezwair" schijnt moeilijk
in bijzonderheden aanwijsbaar. In het algemeen
acht Groen hè;: een uitvloeisel dar
tesjenwoordige beschouwing van den staat als vaa
eene grooto staatsmachine, waarin alle deeïen,
met lijdelijkheid beluerJ warden dxir het
gouvernement in naam van h-3t souvereine volk".
Uitvloeisel tevei.s van dit bezwaar lijkt, min
achting der s'aathuUhoudkuade. Er wordt
gesproken van: de ijdele speculatiëa d^zer
valtcheiijk dusgenaa-nde wetenschap." Fruia vo;gt
er zelfs bij: Oe staats conomie niet alleen
staat bij de antirevolutionairen laa;
aangeschreveii, d-j wetenschap in het algemeen, in
wier blosi wij den voorravg van onzen tij l
,'ioven het verledens stellen, is in hunne oogen
een bron van verderf." (II. 78, Bil).
Hst is, alsof men het warhoofl retour de
Rome, Buineticre, hoorde spreken. Doch wij
discuteeren niet, wij constateeren. Voorloopig
schijnen vier punten te kunnen worden aange
nomen, als feitelijk aanwijsbaar, tot Groen's
verlanglijst te behooren. Noemen wij ze:
lo. Eene met. niets dan veto-recht bekleede
vertegenwoordiging.
o. Eene niet heerschende, maar bevoor
rechte kerk.
Jij. Eea Staat rustende op corporatief be
ginsel en
4o Op gedecentralise rden grondslag.
Aldus luidt da leer. Hoe is de toepassing?
Amst, Sept. 1901. J. A. LÜVÏ.
1) Onze Eeuw, Sept. 1901, blz. 7-1:2.
2) Ibid. blz. 733.
3) I. K. Fruin. liet antirevolutionaire staats
recht vdn Mr. Groen vaa Prinsterer, ontvouwd
en toegelicht. (Amsterdam 1853).
II. K Fruin. Da aatirevolutionaire bezwaren
van Mr. Gr. van Pr. tegen onzen staat en onze
maatschappij overwogen. (Amsterdam 1854)
4) Vg. G. Jaeger. Der Ursprung der moder
nen Staatswissenschaft und die AniiHge des
modernen Staates. hen beitrag zum Vers'üad- |
rissvon Hobbas Staatstheorie, in AThiv. f. Phi- i
losophie N. F. Bd. VU llslt 4 b'.z, 5(iO : Hobbes i
vindiceart voor het Kngelsche koningschap de j
volle souvereiniteit d.w.z. het absolute karak- i
ter, doorditn hij de vooronderstellingen der l
parlementaire doctrine, de gedachte, dat j
'skonings recht, door overdracht der
volks,, souvereiniteit was ontstaan, lypothetisch
aanneemt, ten einde zyne absolutistische
gevolgtrekkingen daaruit te maken".
Blz. 502. De leer van de verdeeling der j
politieke macht was eene onware fictie der j
parlementaire doctrine en Hobbes' ondeelbare
souvereiniteit de idee, welke met de dingen
zelve overeenkwam. Zy'ne dialectiek volgt de
logica der feiten, de innerlyke consequentie
der ontwikkeling".
5) De bewijsplaatsen in Themis 1899 no. 3
blz. 37.
6) Jhr. mr- A F. de Savornin Lohman onze
constitutie (Utrecht 1901) blz. 43.
Nederland's handel in
Oost-Azië.
IL
Japan. Zagen wij, dat China een tijd
van krisis doormaakt, hetzelfde geldt van
Japan. Terwijl wij voor Ctiina echter eene
blijvende verbetering van den politieken
toestand slechts in het verschiet mogen
zien, belooft de krisis in Japan van korteren
duur te zijn. In een onderhoud dat een
verslaggever van het Handelsblad met den
heer Kraay had, zette de laatste de oorzaken
uiteen, waardoor naar zijne meening de
tegenwoordige krisis veroorzaakt is.
Beschouwt men den balansstaat der
Bank of Japan onder ultimo December
1900, dan blijkt, dat toen in omloop was
215 millioen Yen in bankpapier, waartegen
60 millioen gouddekking, en onder ultimo
December 1899 225 millioen Yen bankpapier,
waartegen toen 1101/2 millioen goud aan
wezig was. Een bedrag van 45 miHioen
Yen aan goud is dus het vorige jaar uit
het land gevloeid, hetgeen zijne verklaring
vindt in het feit, dat de importen in 1900
287 millioen Yen beliepen tegen de
exporten 204 millioen, zoodat de betalings
balans voor Japan ongunstig was. Nu de
goudvoorraad zoo verminderd is, rijst de
vraag of Japan op den duur in staat zal
zijn den gouden standaard te handhaven,
want de baten uit de oorlogsschatting van
den Sino-Japanschen oorlog (303 millioen
Yen; zijn alle reeds ontvangen, terwijl de
te verkrijgen schadevergoeding van Cnina
wegens de Boksers-onlusten geen belang
rijk cijfer zal voorstellen. Eensdeels zullen
de importen moeten verminderen, waarvan
dit jaar reeds de leekenen aanwezig zijn,
anderdeels zal Japan trachten zijne uit
voeren zooveel mogelijk te vermeerderen.
Hiertoe wordt een verhoogd tarief van
invoerrechten ingevoerd om aldus de
nationale industrie te bevorderen.
Op industrieel en maritiem gebied heeft
Japan in de laatste 10 jaren groote
activiteit ontwikkeld. Eeue enorme uit
breiding van de industrie deed o.a. vreezen,
dat Japan zich binnenkort een belangrijk
aandeel in den uitvoer op ons Indiëzou
verzekeren, dat het ook met zijne
goedkoope producten de Europeesclie markt
zou overstroomen. De tegenwoordige krisis
heeft geleerd, dat deze vrees vrij onge
grond is, want de oorzaken, waardoor Japan
in staat was zulk goedkoop product te
leveren verdwijnen allengs. Immers de
aanvankelijk zoo lage werkloonen bewegen
zich in opgaande richting en de steeds
tosnemende levenseischen doen met recht
verwachten dat, deze stijgin/ zal voort
duren. Het gemiddeld dagloon in de
spinnerijen was in 1890 voor een man
25,Si; sen, in 1900 2S,07 sen (ongeveer
-10 centen) ; voor eene vrouw in 1S99
l G G") sen, in 1900 IS,02 sen. Deze loonen
maken op ons den indruk van absurd
laag te zijn, doch men dient bij verge
lijking der productiekosten in aanmerking
te nemen, dat gemiddeld vier Japanners
het werk doen van a Europeesch werk
man naar een Twentsch fabrikant,
die liet land bezocht, betuigd heeft.
Bij scherpe concurrentie verandert eene
geringe loonsverliooging de bate reeds in
verlies. Neemt men iu aanmerking den
duurdere rente?tau-l en den verhoogden
prijs der grondstof, dan verwondert het
ons niet, dat van de 19 spinnerijen, die
ten behoeve van de statistiek opgave
verstrekten, 22 met verlies werkten, terwijl
men mag aannemen, dat het resultaat
van die fabrieken, welke opgave weigerden,
niet beter zal geweest zijn. De »C >tton
Mul Htatistics", door tien heer Kraay
in de «Indische Mercuur" overgenomen,
maken geen onverdeeld gunstigen indruk.
Het blijkt, dat deze industrie, die voor
Nederland in de eerste plaats belang heeft,
wegens onzen uitvoer van katoentjes naar
Japan en Indië, in eerstgenoemd land
meer en meer groot-industrie wordt. Het
aanial spinnerijen is in 19oO met 2 ver
minderd en op 7G gebracht, daarentegen
het getal spindels van l op 2 mülioen
gestegen. Da oorzaken waardoor in het
vorig jaar de meeste spinnerijen met verlies
werkten, zijn dit jaar niet weggenomen,
zoodat de uitkomsten van het loopende
jaar vermoedelijk niet gunstig zullen zijn.
Interessant is bovenal de verzamelstaat
van balansen der -19 spinnerijen, waaruit
wij toch afleiden, dat deze geen beschikbaar
werkkapitaal hadden, terwijl de fabrieken
voor do aauvangsvvaarde op de balansen
voorkomen.
Aan afschrijvingen de basis voor
eene gezonde industrie schijnt tot dus
verre in Japansche comptabiliteit weinig
gedaan te worden. Zoo leiden wij uit het
jongste jaarverslag der groote Japansche
stoomvaartniaatschappij, de»Nippon Yusen
Kaisha" af, dat zij eerst in 1900 aanving
van de winst een percentage af'te zonderen
voor afschrijving op de waarde van hare
vloot. Deze bloeiende maatschappij heeft
thans eene vloot van 07 stoomschepen,
en geregelde verbindingen met alle
werelddeelen. Ook in Rotterdam verschijnen
hare schepen geregeld. Hare nieuwste
stoombooten zijn in Japan zelf gebouwd.
Deze nieuwe tak van industrie wordt
met succes beoefend, zoodat de groote
post, we'ke in de laatste jaren onder de
invoeren voorkwam voor oorlogs- en
handelsschepen, welhaast verdwijnt, gelijk
Japan zich allengs geheel van Europa
weet te emancipeeren.
Blijkens het verslag van onzen consul
te Kobe, den heer de Reus, bedroeg de
invoer van Nederland in 1900 809000 Yen.
Voor vo'gende jaren kunnen wij echter
op dit cijfer niet bouwen, daar het voor
een belangrijk deel (287000 Yen) uit
baggermateriaal bestaat, waarvan de bestellingen
thans zijn uitgevoerd, terwijl niet te ver
wachten is, dat bij den ongunstigen staat
van financiën aan uitvoering van nieuwe
waterwerken gedacht zal worden. Het
blijkt overigens wel uit het consulair be
richt, dat de Nederlandsche handel de
aandacht op Japan gevestigd houdt en
in alle branches tot zaken tracht te komen.
Herhaaldelijk toch werden tot onzen Consul
aanvragen gericht om inlichtingen aan
gaande de kansen tot invoer van tal onzer
producten.
De export van Nederlandsch-Indiënaar
Japan is in de laatste j aren sterk gestegen,
en bedroeg in 1900 5 millioen Yen, voor
namelijk bestaande uit suiker, petroleum
en indigo. Het is eene uitkomst geweest
voor onze Ja va-indigoplanters, wier bestaan
hiermede op het spel stond, eene goede
markt voor hun product in Japan gevonden
te hebben. Mogen zij ook daar niet ver
drongen worden door de »Indigo-rein",
het langs chemischen weg bereid product
der fabriek te Ludwigshafen in Duitschland,
die thans reeds een zesde deel der wereld
productie van indigo levert. Dat onze
Java indigo een afzetgebied in Japan heeft
gevonden, danken wij aan de vooruit
strevende Hollandsche firma Ed. L. van
Nierop & Co. in Japan, van wier activiteit
in onze consulaire verslagen reeds dikwijls
met lof werd gewaagd. Het is daarom
interessant, dat met betrekking tot den
invoer van Java-suiker Japan tracht de
tusschenkomst van Hollandsche huizen
voorbij te gaan door rechtstreeks door
eigen agenten op Java zijne koopcontracten
te sluiten.
Dat het streven van den Indischen en
Hollandschen koopman om steeds nieuwe
zaken in Japan te entameeren, niet altijd
met succes bekroond wordt, moet ten
deele aan het onbetrouwbaar karakter van
den Japanner worden geweten. In tegen
stelling met den Cainees staat de Japan
sche koopman doorgaans moreel niet hoog.
De klachten over chicanes en contract
breuk bij de consulaten in Japan ingekomen,
zijn legio, zoodat onze exporteurs wel
zullen doen zich niet rechtstreeks met
Japansche handelaren in te laten, doch
door tusschenkomst van Japansehe
importhuizen hunne zaken te doen. De regeering
ziet het gevaar, gelegen in de geringe
betrouwbaarheid van hare handelsmannen,
wel in, hetgeen eigenaardig blijkt uit de
mededeeling van den heer Kraay, dat
voortaan op de staatshandelsscholen als
een der vakken van onderwijs handels
moraliteit is opgenomen.
Zoowel doijr den heer Kraay als door
onzen consul te Kobe wordt als
voorI wairde voor uitbreiding van den
buitenlandschen handel in Japan gesteld eene
regeling van het grondbezit voor vreemde
lingen. Oader de bestaande wetten kan
de vreemdeling in Japan feitelijk geen
grondbezit verwerven. Wordt hierin geene
verandering gebracht, dan schijnt het voor
het Hollandsen kapitaal ongeraden zich
bij de Japansche industrie te interesseeren.
Waar echter de kapitaalvraag in onze
eigen koloniën voor uitbreiding ?an cul
tures en mijnbouw zoo groot is, schijnt
het ons toe, dat, voorloopig de tijd niet
zal komen, waarop onze kapitalisten zich
tot de Japansche industrie zullen richten.
De uitbreiding van ons verkeer met dit
land zal waarschijnlijk gevonden worden
in vermeerdering van onze uitvoeren der
artikelen, welke thans reeds uit ons land
en Indiëbetrokken worden. Het wil ons
voorkomen, dat de in Japan gevestigde
of nog op te richten Hollandsche handels
huizen bij de regeling van het grondbezit
voor vreemdelingen wel geen direct belang
zullen hebben.
Daarentegen zal van veel gewicht zijn,
en deze opmerking geldt evenzeer voor
China dat het pand- en
hypotheekrecht goed geregeld is. Da afzet in di
landen zal veelal niet tegen gereede beta
ling of zekerheidsstelling geschieden, doch
door afstand van de goederen, welke dan
aan de importeurs verpand blijven, terwijl
een voornaam deel der zaken door de
bankinstellingen in Oost-Aziëgedreven,
bestaat uit het ve~ strekken van voorschot
tegen verpanding van goederen, of tegen
hypotheek op perceelen.
* *
*
De aandacht op het belang van
OostAzii' voor onzen handel werd wellicht het
eerst gevestigd door den heer E. Heidring
in zijn werk: »Oost-Aziöen Indië,
Baschouwingen en Schetsen". Na het ver
schijnen van dit werk werden hier ook
met meer belangstelling gevolgd de ver
slagen van onze consuls in Ciina en
Japan, waaronder de van verschillende
zijden geprezen rapporten van den heer
Van Walree eerst als consul te Kobe,
daarna te Siianghai?en die van den heer
de Reus, thans consul in Japan, in het
bizonder de aandacht hebben getrokken.
Bij bestudeering dezer verslagen en der
thans door den heer Kraay verzamelde
gegevens, krijgt men de overtuiging dat
zoowel China als Japan in de naaste
toekomst een gunstig afzetgebied zullen
bieden voor den Hollandschen en Indi
schen handel. Mogen de Cnina- en Japan
nummers der Indische Mercuur bijdragen
tot een gestadige uibreiding van onze han
delsbetrekkingen met beide landen, zoo zal
de heer Kraay met te meer voldoening
op zijnen belangrijken arbeid terug kun
nen zien. AUG. DEKNATEL.