De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 29 september pagina 4

29 september 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1266 schrikkingen van slachting, pijniging en verkrachting over Armeniëbracht. Zou de heer Roosevelt ook geneigd zijn, de non-interventie der mogendheden in de Zuid-Afrikaansche zaken als een oneervollen en smadelijken vrede te beschouwen ? De nieuwe president heeft verklaard te zullen treden in de voetsporen van zijn voorganger. In een vorig artikel wezen wij er op, dat Mac Kinley, den dag voor den op hem gepleegden aanslag, eene wijzi ging had aangekondigd in de economische en fiaancieele politiek van de Vereenigde Staten, waarbij aan de reciprociteit de voorkeur zou worden gegeven boven repre saille-maatregelen en tarieven-oorlog. Met dien terugkeer naar minder scherpe prak tijken is Tbeodore Roosevelt het geheel eens. En overigens zal alles wel voorloopig bij het oude blijven. . . . Het minst gerust zijn de Eagelsche bladen. En juist dit geeft ons een kleine hoop . . . voor de Boeren. De nieuwe president heeft een levendig gevoel voor righteousness ; hij is een impulsief man en kent geen vrees. Maar . . . wat zal hij allén kunnen doen, en wie zullen hem in een belangloozen strijd steunen ? llltlllllMllllllimillHlllllllllllltilf Sociale «niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiriiniHiitittituinninniMiiH Zalmen niet wachten!..." Het lijstje van wetsontwerpen welke door het nieuwe, christelijke kabinet zijn inge trokken, is zeker nog al belangrijk te noemen; onder haar komt ook voor: het nog wel verbeterde ontwerp van wet -"tot regeling van arbeids- en rusttijden", in de wandeling meer bekend als het «bakkers wetje". Nu is n van tweeen mogelijk. Of het ontwerp is ingetrokken, om het en dat is aan te nenien met het oog op de para graaf in de Troonrede omtrent de Zondags rust in gewijzigden vorm weder in te dienen, en dan verder strekkende bepalin gen aangaandede Zondagsrust daarin op te nemen ; t . . . de nieuwe regeering ziet voorloopig van eene nadere regeling van den arbeidstijd voor de volwassenen af. Ik denk mij liever het eerste dan het tweede, en het komt mij ook waarschijnlijk voor. Maar ook m dat, -meest gunstige geval, ben ik niet gerust. VVant wiu nu OOK de plannen hieromtrent mogen zijn, dit staat wel vast, dat de wettelijke regeling van den arbeidstijd van volwassene mannen, waarom reeds zoo vele jaren door breede categoritën van arbeiders is geroepen, weder voor geruimen tijd pp den achtergrond is gedrongen . . . Of dan het, thans ingtrokken wetsont werp van zooveel waarde was ? Zeker niet. Integendeel was de voornaamste grief tegen dit ontwerp, dat het zich al te vél »aanpaste" aan de gegeven toestanden, dat het te weinig ingreep in bestaande wanver houdingen, en al te veel groepen van arbei ders van elke bescherming verstoken liet. Maar het wiU er nu eenmaal. De meening der Kamers v. Arbeid was er over gevraagd en ingeleverd, en het zou nog te bezien hebben gestaan, of de Kamer niet te vinden ware geweest, verder strekkende bepalingen in de wet op te nemen. Daarom valt in elk geval het geheel -terugtrekken van het ontwerp zeer te betreuren, en mag gevraagd worden, ot het wel deze regeeriug ernst is met haar bedoeling om »de zwakkeu in den staat te steunen", zooals in de Troon rede wordt verzekerd dat gebeuren zal ? Is dan de toestand der arbeiders, waar voor dit wetsontwerp vooral bestemd was, d.i. voor hen, die het meest erg onder te lange werktijden gebukt gaan, nog langer houdbaar? Het is volstrekt niet noodig, zich van deze vraag met een algemeenheid af te maken. Wel is waar zijn er omtrent den werkelijken toestand, wat aangaat den werktijd der Nederlandache arbei ders, weinig betrouwbaar statistisch mate riaal te verkrijgen. Maar vóór mij liggen de rapporten van de inspecteurs van den arbeid over de jaren 1899?1900, deze maand verschenen, en wat daarin over den werktijd der volwassen arbeiders, vooral over de bakkers-gezellen voorkomt, is als n lange jammerklacht over te langen arbeidstijd, een smeeking aan de regeering, verflauwd omdat zij komt door den mond der ambtenaren, om aan die toestanden nu toch eindelijk eens een einde temaken. In het verslag der 2de inspectie acht de ambtenaar het noodig, nog eens »op te komen tegen het continueeren van toestan den, welke in het bakkersbedrijf plegen voor te komen.'' Elkeen, zegt hij, zal toch »den veeltijds in bakkerijen voorkomende werkduur van 90 uur per week niet dan zeer overmatig kunnen noemen", vooral ook omdat zeer dikwijls die arbeid moet plaats vinden in voor de gezondheid schadelijke lokalen. Het verslag der 4 ie inspectie geeft ons een blik op den werktijd in de banket- bakkerijen, waarin de normale werktijd genoemd wordt van 's morgens 7 a 8 uur, tot 's avonds 8 a 9 uur, zonder vaste schafturen. Zaterdagsavonds wordt het gewoonlijk 12 uur vóór alles klaar is en dan komt de Zondag, die de drukste dag is in de week ; dan wordt des ochtends te 5 uur begonnen, om op zijn vroegst te 7 uur te eindigen. Van l Oct. tot l Mei wordt geen vrijen Zondag gegeven. Gedurende den St. Nicoiaastijd, een maand lang, wordt er gewerkt tot 's avonds^ 11 a 12 uren, dat is een werktijd van 16 a 18 uren per dag en ... per Zondag ! De inspecteur der 6e inspectie constateert eveneens in de bakkerijen werktijden van meer dan 90 uur per week, terwijl die werk tijden 18 a 20 of meer uren bedragen, afge broken door driemaal een halfuur schafttijd ! Ik heb hier maar enkele gegevens, omtrent het bedrijf der bakkers, aan de Verslagen ontleend. Het zou mij lusten, deze aan te vullen met wat de redacteur van >de Bak kersbode" daarover schrijft in het boekje: >De toestand der broodbereiders," geschreven dus door een bakkersgezel zelf; n lange klacht over de ellende, fysieke en moreele ellende, welke van die ontzettend lange werktijden het gevolg zijn! Ruimte ont breekt mij daartoe. Maar ook het boven staande is reeds voldoende, om te gevoelen dat deze werklieden, zooals de inspecteur van de tweede sectie zegt: «slachtoffers van een ejril van het publiek", niet langer kunnen wachtin, op eene, meer met menschelijkheid overeenkomende regeling van den werktijd! Maar óók wijzen de Verslagen met groote duidelijkheid uit, dat het niet alleen de bakkersgezellen zijn, die aan al te lang durige werktijden zijn overgeleverd. Van de brikken-bakkerijen in L'tnburg wordt mede gedeeld, dat de werktijd begint >te 4 uur 's morgens, en tot 8 uur 's avonds voort duurt; in vele wollen stoffen fabrieken wordt 13 a 14 uur, in een wolwasscherij zelfs 15 uur per dag gewerkt. In een draadnagelfabriek werkte de stoker geregeld van 5 uur 's ochtends tot lOVs uur 's avonds. In steenfabrieken met ringovens hebben vooral de stokers lange werktijden, er zijn er die in 24 uren maar twee rusttijden kennen! »Ik kwam te weten dat letterzetters, buiten hun patroon om, nog nachtwerk gingen verrichten in een andere drukkerij!" Uit de tweede inspectie wordt medege deeld, dat er door de dorpssmeden in het begin van den winter, gedurende eenige maanden, geregeld 14 van de 24 uren wordt gewerkt. Door de stoffeerders worden er iu seizoentijden werktijden gemaakt van 108 uien per week. In de 3i inspectie komen bij de oliemolens werktijden van 18 uren per dag voor. Bij de kuiperijen ,zijn werktijden van 5 uur 's ochtends tot 10 uur 's avonds volstrekt geen uitzonde ringen. Op de steenfabrieken in Zuid-Hollacd, Utrecht en Groningen bestaan in dit op zicht eveneens schrikkelijke toestanden. Op die in de eerstgenoemde provinciën worden geheele gezinnen door den patroon aangenomen; dit natuurlijk met het oog op de goedkoope werkkracht, die vrouwen en kinderen hun opleveren. De inspecteur der 3e inspectie wijst dan ook uitdrukkelijk op het verschijnsel dat »lange werktijden en lage loonen hier samengaan!" Ean schril ueeld van de toestanden op de steen- en tichel fabrieken in de provincie Groningen wordt ons opgehangen in het verslag der 7e inspectie. De werktijd van de tichelwerkers is daar van 'A morgens 4 uur tot 's avonds 7 a 8 uur. Er worden 8 fabrieken genoemd waar de werktijd be draagt 14 uur per dag, 11 fabrieken 13X, 2 fabrieken 14M uur. En behalve dit, moeten de arbeiders ook nog gedurende den Zondag, geheel of gedeeltelijk, werken. Deze toestand krijgt nog erger kleur, wan neer men hoort, hoe de arbeiders op dt-ze fabrieken, die uit alle oorden der provincie komen, worden gehuisvest. De gemeen schappelijke woon vertrekken maken een onaangename» indruk, zijn laag, meestal niet hooger dan 2 meter, en niet geventi leerd. Aan de war den steenen bedsteden met verre van zindelijk beddegoed. Op eene fabriek kwam de deur van het varkenshok uit in de tickelkamer, waar de arbeiders moesten slapen en eten. Een fabrikant vond eene dergelijke ruimte voldoende. »Dat drankmisbruik een natuurlijk gevolg is van de omstandigheden waaronder deze categorie van onontwikkelde menschen Isven, kan ieder getuigen, die woont in de buurt van die steenfabrieken" »Een vermindering van werktijd met een paar uur per dag", zegt de inspecteur zou m. i. het tot dezen werklieden verbeteren". Ten slotte vermeld ik nog, aan de hand van het verslag der 9e inspectie, dat op de chicorei-fabrieken de werktijd bedraagt 18 a 19 uren daags, en op andere fabrieken de geregelde werktijden bedroegen 14, 16 a 18 uren per dag, waarvoor dan gemiddeld 7 a 8 gulden per week wordt verdiend. Al de bovenstaande gegevens en cijfers heb ik ontleend aan de Verslagen der Arbeiders-inspectie. Ambtelijke rnededeelingen dus, waarvan niemand de juistheid zal betwisten. YVelnu, lezer, wanneer ge niet enkel de cijfers leest, maar u een oogenblik tracht in te denken in de positie dier werklieden, die daar voor zoo schrale loonen een schier eindelooze, zware dagtaak hebben te vervullen; u een oogenbiik tracht in te denken in den toestand der gezinnen moet dan niet ook bij u de overtuiging zich vestigen, dat hier van afbeuling, van wanverhoudingen, van onredelijke exploi tatie der levende arbeids-kracht gesproken mag worden? Indien ruwheid, drank misbruik en lichamelijke degeneratie daar van de gevolgen zijn, kan dan ook maar n oogenbiik aan de werklieden, die onder deze misstanden gebukt gaan, daarvan schuld geweten worden? Eén der inspecteurs wijst er met instem ming op, dat in Oostenrijk en Noorwegen (hij had Engeland, Duitschland en Amerika er gerust bij kunnen voegen) de werktijd voor het meerendeel 10 uur bedraagt. Hoe zeer wijkt ons land daarvan af! Hoe ongunstig teekenen, u deze enkele cijfers, waaraan ik nog de volgende toevoeg die ik ontleen aan de recapitulatie der Verslagen, den toestand at'. Gedurende het jaar 1900 bedroeg, over het geheele rijk. de werktijd voor volwassen personen: in 770 bedrijven 10 uur; in 1199 bedrijven 11 uur; in 1089 bedrijven 12 uur; in 125 bedrijven 13 uur; in 487 bedrijven 14 uur en langer! Ik zou mijne aanhalingen uit de verslagen nog met talloos vele anderen kunnen ver meerderen, maar het bovenstaande is vol doende. De werktijd, dat is zulk een belang rijk element in des werkmans leven, dat het niet anders kan, of deze ontzettend lange werktijden, die nog altijd op zoovele plaatsen in ons land bestaan, donkere plekken op onze sociale landkaart, moeten van slechten invloed zijn in den zedelijken en den materieelen toestand der arbeiders! Neen.... »zij kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht!' En toch : ze hebben al zoovele jaren moeten wachten op verbetering van hun lot, veelal in stille berusting. Hopen wij, dat de man die eens die woorden uitriep in zijn vurig gebed op het congres van '91 en die thans aan het hoofd staat der regeering, zijn macht zal aanwenden om aan deze, tegen onze begrippen van mensche lijkheid en zedelijkheid vloekende toe standen, spoedig de noodige perken te stellen! S. TOONLtCTITMVZIElK CMstiaan de Wet en Amsterdamsche burge meesters tepno?er predikanten. De telegraaf haeft het bericht gebracht, dat Zuid-Afrikaansche 'predikanten Ctiristiaan, de Wet hebben trachten te bewegen het bijltje er bij neer te leggen, en hje Christiaan de Wet kort-af heeft geantwoord, dat de predi kanten zich niet met zijne zaken hadden te bemoeien, dat hun plaats op den preekstoel is en de zijne op het slagveld, * * * Het zeggen van De Wet brengt een eigen aardig geval in herinnering, eenzelfde antwoord van burgemeesters van Amsterdam aan de predikanten, die zich in 16G6 by hen kwamen beklagen, dat er komedie werd gespeeld. Toen in 1665 op de Keizersgracht de nieuwe schouwburg ? de oude van 1637 beantwoordde niet meer aan alle eischen zou worden geopend, verzetten de predikanten er zich hevig tegen. Zij bewerkten, dat de schouwburg den 23a Juni 1665 gesloten werd. Niet voor 8 Februari 1666 werd deze weder geopend. De predikanten waren briesend. Den 12a Februari ging reeds een missie uit den kerkeraad der Nederduitsch Gereformeerde Gemeente burgemeesteren »begroe en", zooals in de protocollen de term luidt. »Üominus Lupenius geassisteert met Dirck Aertsen, pr^dicant ende ouderlingh in de Nederduytsche Gemeente alhier'" werden afge vaardigd. In burgemeester's kamer gelaten, betuigden zy' namens den kerkeraad hun diepe droefheid en oprecht leedwezen, dat de schouwburg op last van burgemeesteren weder geopend was, en ondanks de kommerlijke trjden, in welke zelfs de Heidenen hunne komediën niethadd«n gespeeld, te Amsterdam in den tempel B ills het ongeoorloofde komediespel werd geageerd. De predikant en ouderling moesten wel erkennen, dat de schouwburg den Godshuizen voordeel aanbrengt, maar vroegen zij zou dat voordeel niet grooter kunnen zyn en te verkrijgen als men den schouwburg tot een kerk verbouwde, Gode welbehagelyk ? De burgemeesteren gedelibereerd hebbende, antwoordden den predikant en ouderling, dat zy alle cousideratiën van de eerwaarde hè^ren en nog vele daarenboven hadden overwogen, en dat zij desniettegenstaande om zeer goede en hoog gewich'iga redenen besloten hadden hun consent tot heropening te geven. Dat zy daarom verzochten, dat de broederen het als wél gedaan, en goed in hunne oogen geliefden te luten zijn. Dat zij, burgemeesteren, degenen niet waren, die iemand tot verandering van zyn gevoelen wilden of konden dwingen, maar dat zrj wel verboden, van den preekstoel over de heropening als over een kwade zaak te spreken. Ds. Lupenius liet zich niet ontmoediger, en gaf tot bescheid »clat wel der Broederen gedagten niet souden syn der heeren burge meesteren doen van den predikstoel te traduceren, maar dat ieder echter, een quaet gevoelen omtrent eenige saecke hebbende, syn gemoet moeste voldoen, om het quaet, in de saecke sijnde, der gemeente bekent te maecken, ende dit ten opsigte der broederen, si/j de wagters sijn, op den thoorn gestelt". Op deze opmerking vatte de burgemeesters vuur, en antwoordden in bet volle besef hunner macht, even als Ctiristiaan de Wet, dat de predikanten zich met hun eigen zaken hadden te bemoeien en zich niet in die der burge meesters hadden te mengen. »Een ieder in zyn beroep", enz. zooals het goddelooze volksvercje zegt. Curieus en guitig luidde het antwoord der burgemeesteren, terwyl zij flink de puntjes op de i zetten, naar aanleiding der opmerking van den dominee: »dat zij de wagters sijn, op den thoorn gettelt." Dat antwoord, in de archieven bewaard, luidt letterlijk : «Waerop by de heeren bur gemeesteren is gerepliceerd, dat sy waren diegenen, sonder dewelcke de wagters op den thoorn niet mogten komen, ook dat bij brandt ofte tenich ander ongemack hier ter ktede de thoornwagters niet al, op ordre ende in maniere, door haer edelen den wagters voorgeschreven, brandt ofte ovgeluck mogten blasen. Dat haer edelen nu oordeelende, datter geen reden om brandt ofte ongeluck te blasen in het openen van den schouwburg resideerde, aen allen ende iegelyck der wagters, op den thoorn gestekt, dewi/jl Dominus Lupenius de broederen soo geliefde te noemen, btlaisteden ende gebtiden, dat si/j sich van brandt ofte eenigh ander ongeluck ter saecke voorseyt, te blaken, sorghvuldighlijck souden hebben te onthouden" En hiermede konden de broederen voorbij de Mozes- en Aiironstraat naar het consistorium der Nieuwe Kerk wederkeeren, den broederen berichtende, dat A;Von zich, god betere 't, gesteld had boven Mozes. J. II. RÜSSIM;. Mnziel in de Hoofdstad. Het was met recht een noviteitenavond, Donderdag 19 dezer in het Concertgebouw. In het eerste deel waran er drie meesters aan het woord uit de XVIIIe eeuw en in het tweede deel waa er plaats ingeruimd voor een paar componisten uit onzen tijd. Met een ouverture van Hiindel werd het concert geopend. By dezen componist wordt de aandacht uitsluitend gaande gehouden door de gedachte, niet door de kleur. Hüadel's ouverture heeft alle voortreffelijke eigenschap pen en vooral de »Wucht", die doorgaans zijn scheppingen kenmerken. Zonder soloinstru menten, zooals hij die in zy'ne concerti grossi aanwendt, moge zy'ne muziek misschien minder dankbaar zyn voor het publiek, in een beknopt stuk, zooals deze ouverture, doet het bepaald weer eens goed een zoo meesterlijk polyphoon bewerkt stuk instrumentale muziek te booren. Het tweede nummer, de Entre- acte en Ballet muziek uit Cherubini's opera Ali Baba, van een eeuw latere dagteekening, is lichter en gracieuser geconcipieerd. Deze opera is eigenlyk eene omwerking van een vroeger in manu script gebleven dramatisch werk «Koukourgi". Ia haren nieuwen vorm werd de opera in 1833 zonder groot succes uitgevoerd. Cherubini be sloot daarom ook maar geen verdere pogingen te ondernemen om zyn talent dienstbaar te maken aan de opera, zoodat men >Ali Baba" als 's mees ters laatste dramatische compositie kan be schouwen. Thans nog treft Cherubini's muziek door eene zekere voorname bevalligheid; er zit «spirit" in het werk; zoowel de bouw, als de verscheidenheid in de instrumentatie doen de tneesterhand kennen. Toch vraagt men zich met eenige verwondering af, hoe Beethoven met zooveel warmte over Caerubini spreken kon en hem zoo ongeveinsd bewonderd heeft. In vergelijking toch met Beethoven's eigen meesterwerken klinkt zijn muziek toch wel wat naief. Haydn met zijne symphonie »l'0urs", was de derde van den trits oudere componisten. Zy is niet een zijner belangrijkste pymphoniën en behoort dan ook thuis in zijne eerste periode, toen hij, in dienst van den vorst Esterhazy. begon met het componeeren van dezen kunstvorm, waarin hij later eene pro ductiviteit zou ontwikkelen zonder weerga (C. F. Pohl maakt melding van 150 symphoijiën) Deze fyoiphonie dan kenmerkt zich speciaal door een allerliefst Andante of Allegretto en een zeer geestig en schalksch Finale. Al deze werken werden zeer schoon en licht weergegeven; misschien had het fidele van vader Haydn's echt Zuidduitsch gemoedelyk karakter in misschien ietwat sprekender dy namische nuances tot ons kunnen komen, ik meen speciaal ten opzichte van de kracht. Blijkbaar was echter voor het meerendeel der concertbezoekers het genot grooter in het tweede deel. De «i-ymphor.ischer Prolog" voor Sophocles' treurspel «König Oadipos'' van Max Schillings vormde daarvan het openingsnum mer. Als ik my niet vergis, dan heeft de muziek van Schillings gediend voor een reeks opvoeringen van Sophocles' werk, dezen winter te Berlijn. Uit den aard der zaak zal dus de indruk dezer muziek dan eerst zyn zooals door den componist beoogd wordt, wanneer de toehoorder voorbereid is tot het in zich opnemen van liet aangrijpende drama Doch ook thans komt men onder den indruk van die plechtige, verheven en voorname kunst. De groote, breede aanvangsmelodie (misschien verwant aan een grieksch motief ?) is by zonder schoun en expressief; zy ontwikkelt zich prachtvol en bereikt, ook in de heerlyk klin kende instrumentatie, een machtig culminatie punt. Da symphonische proloog van Schillings is ontegenzeggelijk een werk van groote kunst waarde ; ik hoop het nogmenigwerf te hooren ; thans vond ik het slot een weinig lang, bij een volgende uitvoering kan het blijken of ik mij hierin vergis. Het »capriccio italien" van Tschaikowsky (op. 45) is een van die nummers, die men met belangstelling hoort, tengevolge van hun goede factuur en geraffineerde orchestratie; heel veel er van mede nemen doet men niet; zelfs vindt men er enkele banaliteiten in. Ook deze beide orchestwerken werden voortreffelyk en virtuoos door den heer Mengelberg en zyn «renest vertolkt. De heer Mossel speelde tusschen de laatstgenoemde composisitiën in, Bargiel's Adagio en een Scherzo van v. Goens. De heer Mossel speelde als altijd zeer mooi, doch op dit programma en in die onmiddellijke omgeving wilden die twee solo nummers niet recht passen. Vrijdag 20 dezer woonde ik eene opvoering by van Tannhauser door het operagezelschap van den heer Van der Linden. Daar had ik gelegenheid kennis te maken met den heer Desider Marcus, vroeger te Praag en thans als kapelmeester verbonden by de Nederlandscbe opera, in plaats van den heer Peter Raabe. De heer Marcus schy'nt een energisch man te zijn. Aan zy'ue directie kon men bespeuren dat hij streeft naar rhythmische nauwkeurigheid op en voor het tooneel; tevens kon men bemerken dat hij routine bezit en daardoor vertrouwen inboezemt aan zy'ne uit voerenden. Het komt my voor dat de heer Marcus een man is van snelle tampi; ten minste meermalen verkreeg ik dien indruk. Tut nu toe is de heer Marcus nog te kort hier werkzaam,dan dat zijn invloed reeds vruch ten gedragen zou kunnen hebben. Na de opvoe ring van Beethoven's »Fidelio", die voor het grootste gedeelte nieuw bezet wordt en waaraan hy dus zijne geheele persoonlijkheid zal kunnen ten koste leggen, zal men een definitief oordeel kunnen uitspreken over 's heeren Marcus capaciteiten. Zal ik nu alle dames en heeren solisten uit voerig en afzonderlyk bespreken ? Er waren vele en ook goede bekenden bij van het vorige seizoen. Voor hen is dit dus overbodig. Eenige opmerkingen wensch ik echter toch ten beste te geven. Zy betreffen den algemeenen indruk, dien de opvoering bij mij heeft achtergelaten. Ik heb in de eerste plaats op het oog de nauwkeurigheid in het aanzetten van iederen toon op elke lettergreep. Bijna voortdurend hoorde men den toon ietwat optrekken. Zulke »Sch!eifer", zooals de Duitschers deze voortonen plegen te nemen, maken den indruk van slor digheid en nalatigheid. In tweede of derde rang-theaters moge zulks vergeefly'k zijn goede artisten moeten zich beijveren meer gesoigneerd te zingen. Evenzoo kon men herhaaldelrjk bemerken dat tusschen twee letter grepen op verschillende toonhoogte, en vooral in dalende beweging, de toon overgesleept werd. Ook dat maakt een groven, een burgerlijken indruk. By' een werk als TannLüiser, dat »er in zit", waar dus alles van zelf loopt en waar ieder der uitvoerenden op zijn gemak is, moet en kan aan dergelijke onderdeelen groote zorg besteed worden. l)at is juist een der factoren, die een artistiek cachet verleenen aan de uitvoering. Geven de dames en heeren zich daarvoor geen moeite, dan ver loopt het geheel in een allerellendigste sleur en zal men steeds van kwaad tot erger ver vallen. Een tweede opmerking van groot gewicht betreft de uitspraak der woorden. Men kan op het oogenblik drie categorieën vsn zange ressen en zangers onderscheiden aan de opera. Zij die duidelyk en zuiver Nederlandsen spre ken, zij die wel duideijk,doch geen zuiver Nederlandsch spreker, (een dialect dus) en zij die zoo onduidelyk de taal behandelen, dat men ter nauwernood een paar woorden kan opvangen. Dat mej. Cronegg tot de laatste categorie ge rekend moet worden kan men haar slechts half euvel duiden. Het was merkbaar dat het Duitsch haar erg in den weg zat, tot het goed uitspreken van onze taal. De stem van mejuffrouw Cronegg heeft overigens wel timbre en kracht. Hare toongeving is echter zeer traag ten gevolge van het moeilyke aanzetten van den toon ? en dat kan men niet geheel op rekening schryven van de voor haar vreemde taal, waarin zy' de »Elisabeth" moest zingen. Mevrouw Co niFrancisca zong de »Venus". Haar stem leent zich daar zeer wel voor, doch door het slecht uitspreken der ;woorden en de geringe kracht in de declamatie wordt haar voordracht ietwat eenvormig. De »Herder" van mej. v. Weaterhoven «as een weinig wankelend van toon. De heer Pauwelg was voortreffelijk by stem; tot het laatste toe behield hy kracht, zuiver heid en frischheid. Dat in die duitsche party de open vocaliseering in de hoogte mij hin derde, wil ik. niet verzwygen. Doch waarom tracht de heer Pauwels niet onze taal zuiver uit te spreken ? Duidelijkheid is toch niet alleen voldoende. Een ernstig kunstenaar als Pauwels, zou met zijn groote gaven nog zooveel meer kunnen bereiken. Bij de heeren Orelio en van Duinen kon men ieder woord goed verstaan en dat was goed Hollandsen ook. Een bijzonder compliment nog voor Orelio, zooals hij in de derde acte met zijn zachte tinten wist te woekeren. Maar waarom het tempo zoo getrokken in het tweede deel van het »Abendstern-lied ?" De heer v. Helvoirt-Pel als Bitterolf heeft j een krachtig orgaan hetwelk hij echter gelykmatiger moet gebruiken. De lage tonen vooral moeten nog meer egaal en voller klinken. Dat de heer Tijssen de partij van Walther von der Vogelweide zong, kwam natuurlijk aan het ensemble bijzonder ten goede. De sirenen zongen gruwelyk valsch, even eens de dames-pelgrims in de derde acte. Da mannenkoren klonken goed en het orchest was zeker. Het blazers-ensemble vereischt nog meer oefening. Welk een dankbare taak hebben de hteren blazers niet, o. a. bij het »G^bet" en hoe weinig bevredigend hebben zij zich van hunne taak gekweten ? Doch wij willen hopen dat dit allengs beter zal worden. Met liefde voor de zaak en met intelligentie kan veel bereikt worden. ANT. AVEEKAMP. ?flM.H.MI.II.nlIIIIIIIIIIIMIIIIIIItllllllHMIIIIIIIIIII «at-177 0?er de plaatsing ?an de Nachtwacht. Om de Nachtwacht is weer eens wat ver anderd. Ditmaal is er een huisje omgebouwd. Er werd een groole kubus met geopend bovenvlak geplaatst voor de schilderij in de zoo genaamde Eerezaal. Boven aan dien kubua is een groote, rond-omgaande, oaar-binnenspringende lijst aangebracht, welk soort van lijsten in de architectuur «holle koof" genoemd wordt. Ik had de Nachtwacht in langen tijd niet gezien. Hy had eene andere lyst gekregen; die drukke met de bruine vakjes was weg en de schildery stond op den grond en niet meer op een verhooging. Nu ja, daar zou nn iemand die de Nachtwacht tot zyn recht wil laten komen mede beginnen, dunkt my, maar het schy'nt dat wy in Holland al bly mogen zijn, dat men na zeventien jaar reeds zóó ver gekomen is. De scbildery' staat na al het getob dus iets beter dan vroeger maar.. . hoe is het met de verlichting ? Die is na tuurlijk nog even slfcht als zij voor zeventien jaren ook was, en men moet al tot de geheel onkundigen behooren om op al dat gezeul met de schilderij in deze zaal nog eenige hoop te hebben. Vroeger ben ik eens boven het glazen plafond van de Rembrandtszaal geweest en 't is eigenlijk niet te gelooven, maar ik verzeker het plechtig men had de wanden boven het plafond geel geschilderd teneinde het licht onder het plafond, dat de schilderij zou bestralen^ warmer, gloedrijker, zonniger te maken! O! Phoebus Apollo, hoe hebt ge zulk parodieeren van uw zoalicht geduld? Tot zulke middelen heeft men zijn toe vlucht genomen om Rambranit te brengen in een voor hem geschikt licht; het heeft natuur lijk niets geholpen. Maar als wy' zulk knoeien zien en nagaan hoe het nu zeventien jaar geleden is, dat wy de Nachtwacht eigeniyk konden zien, en als wy daarbij overdenken hoe gedurende al dien tyd, soms op de knoeie rigste wijze, met de wy'ze van verlichting der schildery is gesold, dan zal het toch geen verwondering wekken, dat wy thans eens minder kalm zijn en eindelyk ons ongeduldig gemoed eens willen luchten. * * # Zeventien jaren, het is toch waarachtig lang genoeg! Zeventien jaren is dat werk van hem, die het met z'n hart schilderde, met dat hart, dat zelve zoo zonnig, zoo weemoedig zonnig kon zijn, en die er zooveel, ja eigenlijk het geluk zijner geheele schildersloopbaan mede verwoesten ging, zeventien jaren is nu reeds dat levenswarme werk van dien heerlyken kerel bijgezet in den koudea kelder van dien anderen. In dien tyd is er een eigenaardige strijd gestreden. Nooit heb ik me over de Rambrandtszaal uitgelaten, en ik zou het terwille van de achting die ik voor Cuypers heb, als oud leermeester, nog niet doen, ware 't niet, dat 't me thans te erg geworden is. Is het nu nog niet genoeg met die Rembrandts zaal ? Is het nu nog niet genoeg, dat wij, die Rembrandt liefhebben als onzen eersten en besten en hoogsten en meest willenden en meest zoekenden en diepst voelenden schilder, is het nu nog niet genoeg, dat wij dit bizondere werk van dien bizonderen man in zeventien jaar niet gezien hebben, zooals wy dat wilden ? Begrijpt men nu niet, dat het begint te ver velen en erg ook al dat gepeuter om die zaal, die zoogenaamde eerezaal te ontzien en niet te kleineeren ? Want wat is eigenlijk die zaal, wat beteekent zij in onze Hollandsche architectuur? Ik heb dat nooit willen zeggen, maar het moet er nu maar even uir. Die zaal is geen eerezaal maar een koude keldar van vier doode muren, met vier dikke, banale kolommen, waarboven vier leelijke poppen staan. Die kelder heeft een zinloos hoofdgestel en wordt afgesloten met een veel te drukke, droog-pedant beschilderde koof. De kleur, de ornamentatie en de con structie, ze zyn alle mis. Want behalve de nietsbeteekenende kleuren in de koof, staan de vier poppen in de zaal als onbezielde klodders goud; en dat gouden opschrift iRambrandt, zoon van Harmen enz." met die banale gouden letters, dat burgerluismooie graf kelderfries,is schokkend van toon en van ornamentatie. En dan nog de constructie! Die zware kolommen, die geen andere functie hebben dan 'n gouden juffer te torsen, en die juffer, die weer niets doet dan het punt steunen waar de rand van de koof gekruist wordt dooreen duimsglasroedje ! Wat is dat alles slecht gevoeld l Constructief is de zaal zonder zin; ze is versierd met veel te veel goud, en haar orna mentiek is burgely'k. Architectonisch deugt ze niet, omdat 'n architect, die zyn vak kent, geen ecrezaal gaat maken met den hoofdin gang midden in den breeden wand, maar dezen natuurlyk aanbrengt in den smallen, zoodat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl