De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 6 oktober pagina 1

6 oktober 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1267 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. BLAD NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKSMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig: de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar inail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Pit blad i« verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 6 October. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.30 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden .uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. INHOUD. VAN VEKKE EN VAN NABIJ: Een verdedi ging? Thorbecke's school, II, door mr. J. A. Levy. Gentleman en Boer. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN: Eigen haard is good waard, II, door M P. de Clercq. KUNST EN LETTEREN : Mnziek in de Hoofdstad door Ant. Averkamp. Caricafuurteekening No 3. Uit en over Potgieter's Brieven aan Haet, door A. \V. Stellwagen. Boekaankondiging FEUILLETON: Hoe een Amsterdammer aan den kost komt, III, door Jnstns van Maurik. RECLAMES. YOOB DAMES: Gemeenschappelijke keukens, II, (Siot.j, door B Nort. Lage levensidealen, door E. K.-H. Uit de oude doos, door Tanio. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANOIEELE EN OECONOJUSCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE : Kobus Kees!, door Muiwken Malla. INGE ZONDEN. PEN EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. MiiiiiiiiiiHiiiiiiitHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiiuiiiiiiiiiiniMfl Een verdediging? Het Handelsblad heeft dan eindelijk het over zich kunnen verkrijgen onzen naam te noemen, en iets uit ons betoog zijn lezers mede te deelen. Tot onzen spijt noodzaakt het ons nog maals op de zaak terug te komen, teneinde enkele zijner opmerkingen te weerleggen. Allereerst moeten wij protesteeren tegen de poging, ook nu weder beproefd, ons voor te stellen, als waren wij er op uit de goede reputatie van onbesproken lieden af te breken. Reeds in ons art. van Zondag 8 Septem ber hebben wij met feiten, onweerspreke lijke feiten, aangetoond, dat wij bij deze gelegenheid in de Prov. Staten, met eene recidive te doen hadden. ^Sedert 1884 werden door de Provincie subsi dies verstrekt voor het tot stand brengen der volgende lijnen: Hoorn?Medemblik, Alkmaar Hoorn, Schagen?Wognum, Purmerend?Alk maar, Volendam?Edam?Kwad'jk, Egmond Alkmaar?Bergen en laatst de Haarlemmermeerlijn en met de lijn Amsterdam?Alfen der Hollandsche Blectrische Spoorweg-Maatschappij, voor zoover ze in de Provincie N.-Holland gelegen zijn. Behalve bij de lijnen Schagen?Wognum en Purmerend?Alkmaar is de H. IJ. S. M. bij al deze lijnen direct betrokken, bij twee alleen voor de exploitatie, al de drie anderen worden, of zullen door haar worden aangelegd en geëxploiteerd. «En niet alleen bij de beide onafhankelijke lijnen, maar ook bij de vijf waarbij de H. IJ. S. M. direct betrokken is, namen hare bestuurders als Staatsleden, als Gedeputeerden of als Commis saris der Koningin een actief deel aan de voor bereiding, aan de discussies en zooveel mogelijk aan de stemmingen. Het verst ging men in dit opzicht bij de subsidieering der lijn Volen dam?£dam?Kwadijk. Hier werd het voorstel Heemskerk om de voordracht van Gedep. Staten aan te houden, totdat een tegenplan van den heer Sinders nader zou zijn onderzocht, afge stemd met 35 tegen 32. //Onder de tegenstemmers waren vier bestuurs leden der H. IJ. S. M., n.m. de heeren Westerwoudt, Roëll, Boissevain en Hartseu". En als wij nu weten, dat deze Heeren Gedeputeerden (sedert geruimen tijd reeds recidivisten, natuurlijk niet in strafrechtelijken zin) met warmte voor een subsidie gesproken of gestemd hebben, te verleenen aan de maatschappij, wier concurrentie zij als Spoorwegmannen op alle mogelijke wijze moesten trachten te bezweren; en dat enkele dagen later die maatschappij weder door hen wordt aangekocht voor hun eigen Spoorwegmaatschappij!, en dit nogal buiten het Bestuur om, waarmee zij in onderhandeling stonden over een an deren vorm van samenwerking, d. w. z. van concurrentiedooding...; terwijl ons tevens bekend was, dat het denkbeeld van zulk een aankoop reeds sedert Febr., zoo niet reeds veel vroeger, in de hoofden rondspookte; waartoe zou ons dan een geest van verdachtmaking moeten bezielen, om dit geval onder de oogen onzer lezers te brengen? Wil het Handelsblad dus de eerlijkheid jegens ons betrachten, dan behoort het zijn lezers mede te deelen, de bovenaangehaalde pericope, welke wij reeds op S September schreven, want onder het licht, dat daaruit op de beide Gedeputeerden straalt, werd door ons, gelijk door ieder die op de hoogte der feiten was, de nieuwe zaak beschouwd. Het kan zijn, dat er voor het Handels blad bezwaar bestaat van deneenofande ren aard, deze toelichting tot ons betoog, zoo men wil, ons uitgangspunt, over te nemen. Zoolang het echter dit nalaat, ont houdt het zijn lezers een der voornaamste kenbronnen tot bestudeering van het Ge deputeerde-Spoorwegmanschap. Ia de plaats van duidelijk aan te wijzen, hoe zeer deze Gedeputeerden ZICHZELF reeds verdacht hadden gemaakt, ons de zucht tot verdachtmaking toe te schrijven, het is waarlijk niet fair. Het Handelsblad wordt nu gestraft voor een verzuim. In 1897, toen wij er op aan drongen, dat er een eind zou gemaakt worden, aan de OBmogelijke combinatie van gedeputeerde te zijn en lid van den raad der oppermachtige Holl. IJ. Spoorweg maatschappij, heeft het zijn plicht verzaakt; en nu staat het voor de noodzakelijkheid, om als een toovenaar zonder de vereischte handigheid te demonstreeren, dat de zoo lang al gebarsten kruik nog als heel te water gaat. Dit Danaïden-werk brengt geen zegen. En nu de verdediging van het Handels blad. Ze luidt als volgt: De toestand was, volgens deze mededeelingen van De Amst., dus op 3 Juli deze, dat gestemd werd over het voorschot, gevraagd voor een Maatschappij die uitdrukkelijk verklaard had »o n a f h a n k e l ij k" te willen blij ven van de Holl. IJz. Sp. Maatij. en met deze zelf nog niet tot overeenstemming was gekomen over eenige samenwerking. Het bestuurder H. IJ. S. M. had wel »nauwe betrekkingen met deze jeug dige zuster gezocht", maar die zuster had ge toond vóór alles prijs te stellen op hare onaf hankelijkheid". »De leden van Ged. Sfaten en van Prov. Staten die medebestuurders zijn van de H.U.S. M. hebben dus medegestemd vóór een subsidie, te verleenen aan een onderneming welker bestuur geenerlei geneigdheid getoond had haar onder de controle der H. IJ. S. M. te doen komen. Juist uit de mededeelingen nan de Amst. volgt dus, dat hun belrekking tot de II. IJ. S. M. voor hen geen beletsel kon zijn aan de beraadslaging en de stemming deel te nemen"* 1) Een week daarna eerst was de (opstand an ders geworden door het ingaan van de H. IJ. S. M. op het voorstel, door den heer Van E e g h e n, gelijk deze ons heeft verzekerd, uit eigen beweging aan den heer Van Hasselt gedaan. Dit voorstel schijnt buiten het bestuur der H. El. S. M. om met den leider of de leiders van het syndicaat dezer Maatschappij, te zijn behandeld, waarover dit bestuur, allicht zeer terecht, niet zeer gesticht was. EQ het gevolg is geweest een aanval van De Amst. op... twee leden van Ged. Staten, die tevens in den Raad van Beheer der H. IJ. S. M. zittting hebben, maar op 3 Juli stonden tegenover een onderneming, welke van hun Maatschappij on afhankelijk" wilde blijven". Hierbij bedenke men het volgende: De H. IJ. S. M. moest, als spoorweg maatschappij, de concurrente in haar macht zien te krijgen. Daartoe la<?en twee wegen voor haar open: of de samenwerking, door Roëll in Febr. voorgesteld, of de aankoop der aandeelen. Aan beide wegen wordt in Februari reeds gedacht. Het bestuur der H. Electr., in nauwe relatie met de Staats-Spoor, is alleen voor 't eerste te spreken. Zoolang dus dit bestuur er is, kan de tweede weg hiermede niet ingeslagen wor den. En wanneer zou men dat Bestuur kwijt raken? 't Spreekt van zelf, ter verkrijging van de subsidies: \i millioen van Zuid Holland en een 14 millioen van Noord Holland, had het waarde. Voorzichtig was het dus al vast den eersten weg in te slaan. Men deed het, en onderhandelde. Nog op den 28 Juni dus zes dagen ^76ór de subsidie door de Staten werd toege staan was men zóó ver gevorderd, dat men in de Gecombineerde Bestuursvergade ring het had over het salaris van den heer Kretschmar van Veen, als den Vertegen woordiger der H. IJ. S. M. in het bestuur der Elec., waaromtrent nog geen eindbes'issing genomen was. En voor deze maatschappij, waarbij de H. IJ. S. M. dan zoo zeer betrokken zal zij n, vroegen de heeren Iloëll en Westerwoudt het half millioen subsidie. Vervolgens: de tweede weg de aan koop der aandeelen. Het spreekt van zelf, dat de benoeming van den heer Kretschmar van Veen, al lerminst daarvoor een hinderpaal zou zijn. Integendeel, ook na dien aankoop, wordt deze niet alleen bestuurder van de aan gekochte Holl. Electr., maar, volgens een mededeeling van den heer Otjens in de 1) Ligt het niet ook voor de hand dat het toekennen van het voorschot aan de aandeeleu grooter waarde moest geven, zoodat het stem men daarvoor zeker niet heeft kunnen dienen om de H. IJ. S. M., als deze ze later koopeu wilde, te beoordeelen? vergadering van 12 Aug., zou de heer v. Hasselt de transactie niet hebben ge daan, had hij niet op Kretschmar v. Veen kunnen rekenen, zoo veel was hem aan die medewerking gelegen! De heer v. Veen is dus, om zoo te zeggen, directeur van de nieuwe maatschappij. Welnu : Deze «Directeur" had de H. IJ. S. M., bij monde van Roëll, reeds in Juni voor een plaats in dat Bestuur van de Holl. Elect. aanbevolen ; iets waaruit men dan toch zeker wel mag opmaken, hoe de eerste weg en de tweede weg, hierboven genoemd, voor de H. IJ. S. M. nog al in een rich ting bleven loopen ... al was de tweede. voor haar dan ook veel effener en aan genamer dan de eerste; zoodat men genen geenszins behoefde te vergeten als men, om welke reden dan ook, vrijwillig of gedwongen, op dezen wandelde. Nu meent het Handelsblad, dat wij van den datum van 10 Juli de beteekenis trachten weg te cijferen. Dat is voor ons geheel onnoodig, omdat wij van den aanvang af verklaard hebben, niet te weten of de heeren R. en \V. op 3 Juli iets van den aanstaanden verkoop op of na 10 Juli hadden vernomen. Tot tweemaal toe spraken wij de mogelijkheid van het tegendeel uit. Waarom Ijet Handelsblad dit weigert zijn lezers mede te deelen, laten we aan dat blad zelf ter beantwoording over. De vraag is echter niet, hoe spoedig of op welken datum een verkoop te verwachten viel, maar welke gedachten en voorstellingen er sedert Febr. of misschien al vroeger in de hoofden omgingen ; welke particuliere gesprekken, en misschien wel officieuse of officieele, daarover gehouden zijn; ook in hoeverre de wetenschap bestond, dat de leden van het aandeelensyndicaat bereid zouden zijn buiten het Bestuur om te handelen; welke de toestand der Holl. Elect. Mij. naar de meening van de leden van 't syndicaat uit een financieel oog punt was enz. enz. Hierop zal het Handelsblad wel evenmin weten te antwoorden als wij, en toch zou men hieromtrent volstrekt juist en vol ledig moeten zijn ingelicht, wilde men met zekerheid zeggen, of er al dan niet eenig vermoeden bij de Gedeputeerden be stond, dat de beide subsidies van een half millioen ten slotte der H. IJ. S. M. ten goede zouden komen. Alleen durven wij hierbij wel verklaren, dat de geschiedenis met den heer S. P. v. Eeghen, hoezeer ook in het minst niet door ons betwijfeld, voor ons van geenerlei beteekenis is. Zeker, deze romantische avond-of nacht-scène, uit den aard der zaak minder teeder, zij 't dan ook even ver trouwelijk als die van Romeo en Julia, bewijst volstrekt niets omtrent de gedach ten, die de heeren Eoëll en Westerwoudt op 8 Juli bezielden, 't Eenige wat er uit zou kunnen blijken is, dat de heer v. Hasselt, den l Oden reeds of nog rijp was voorden aankoop. Want dat een door en door bekwaam, ijverig, doortastend, zelfstandig spoorwegman, de groote spin in het webbe, op zoo'n ideetje van den heer v. Eeghen had behoeven te wachten ... nu, daar is, dunkt ons, geen discussie over mogelijk! En dan, is er n zaak, die ons inder daad tot wantrouwen stemt. Toen wij over het geval ons artikel hadden geschreven, heeft het Handelsblad twaalf dagen zoek gebracht met het instellen van een onder zoek; het verweet ons gebrek aan onder zoek ! Het had dus, al mede ten gevolge van zijne relaties, verscheidene kopstukken van de H. IJ. S. M. en van de aandeel houders, met wie de koop gesloten was, kunnen spreken. EQ waarmee kwam het nu te voorschijn ? Met de mededeeling, dat het aanbod tot koop was uitgegaan van Duitsche aandeelhouders, waarschijn lijk als een gevolg van den val van Duitsche Bankinstellingen! Uit een protest van de heeren KalfF c.s. bleek dadelijk dat daar geen woord van aan was. Welnu, de hooge berichtgevers hadden het blad dus deerlijk misleid. Waarom nu zelfs het Handelsblad zoo iets op de rnouw gespeld ? Nietwaar, daaruit moet men wel afleiden, dat die inlichtende personen gevoelden, hoe er aan deze historie iets niet pluis was; dat zij personen compromitteerde ! Heusch, laat het Handelsblad maar eens ««denken.... Ook zonder te willen ver denken, zal het begrijpen, dat de zaak niet zoo heel eenvoudig is. Hoe dit zij, een argument te putten uit den onaf hankelijkheidszin van het lisstuur der Holl. Elec., gelijk het Handels blad beproeft, is al te onnoozel, nu men weet, dat dit Bestuur, zoodra het tot een verkoop der aandeelen kwam, als een nul werd beschouwd. Voorts was de onaf hankelijkheidsiin van dat Bsstuur, niet van dien aard, dat samen werking geweigerd werd, of dat er slechts van iets heel onbeteekenends, van ^eenige samen werking", gelijk het Handelsblad het voorsïelt, sprake kon zijn. (Zie het hierboven geschrevene over den heer Kretschmar v. Veen, wiens benoeming verlangd werd op een salaris van 6000 u 7000 gulden.) E a zoo is dan ook de conclusie van het Handelsblad geheel onjuist, dat de Gedeputeerde Heeren, die medebestuur ders zijn van de H. IJ. S. M. »hebben gestemd (en gesproken) voor een subsidie, te verleenen aan een onderneming, welker bestuur geenerlei geneigdheid getoond had haar onder controle te doen komen." Immers ten eerste was de aanvaarding dier samenwerking, alias gedeeltelijke con trole, reeds zoo goed als zeker; en ten andere bestond het vooruitzicht, door bui ten het Bestuur om met de aandeelhou ders te onderhandelen en de maatschappij te koopen, later alles op te ruimen, wat aan een volledige controle, d. i. aan een opheffing der concurrentie, in den weg stond. Zoo, onder het schrijven door, valt het Handelsblad dan nog een argument in, dat hij in een noot even meedeelt. «Ligt het ook niet voor de hand, dat het toekennen van het voorschot aan de aan deelen grooter waarde moest geven, zoodat het stemmen daarvoor zeker niet heeft kunnen dienen om de H. IJ. S. M., als deze ze later koopen wilde, te bevoordeelen ? Zeker, zoo antwoorden wij, heeft dit een schijn van juistheid. Maar hierbij valt zooveel te overwegen. Primo, of het voorzichlig van de beleidvolle H. IJ. S. M. zou geweest zijn, zich tegen de subsidieverleening te verzetten; en dit in ver band met de geschiedenis der Holl. Elec. S. M.-concessie; sec. of de aandeelhouders, in 't bijzonder de leiders van 't syndicaat, niet al even gaarne met als zonder een subsidie van hun aandeelen, waarop nog 90 pCt gestort moest worden, zich ontlast ten ; tertio, of het millioen -subsidie van Zuid- en Noord-Holland te samen, in dit geval niet beter voor de koopster zou zijn, dan de subsidie van Zuid-Holland alleen, bij 't on t werpen van een prospectus tot plaatsing van aandeelen bij kapitaals uitbreiding;. Niet alleen dus de vraag van het Handelsblad, maar »een aantal vra gen" liggen hier voor de hand. In eik geval heeft de subsidieverleening geen invloed gehad op den verkoop prijs der aandeelen. Immers, in een Con ferentie, van den 23 Febr. verzekerde de heer Oijens, dat hij, indien hij nu de aan deelen aan de H. IJ. S. M. zou verkoopen, deze minstens 110 pCt. moest bieden, en, gelijk men weet, is thans daarvoor slechts 100 pCc. betaald. Hiermede meenen wij voldoende de zaak te hebben toegelicht, ter beantwoording van de opmerkingen van het Handelsblad. Aangenaam zal het ons zijn, behalve dit bijzondere geval, ook de algemeene quaestie: de verkiezing van bij groote financieele of nijverheidsondernemingen geïnteresseerden tot leden van Regeeringseu bestuurscolleges, te behandelen. In een volgend artikel bespreken wij hetgeen het Handelsblad en de Nieuwe Courant dien aangaande hebben geschreven. Thorfoecke's school. IL Ten einde inet de toepassing van Groen's leer vertrouwd te raken, wenden wij ons tot zijn geschwlsehrijver-. dr. G. J. Vos Az. 1). Volgens hem, heb oen: Fruin, Heemskerk Bz., Teilegen en anderen Groen volstrekt niet be grepen." (II, 32 n. 2). Waarom niet ? Was Groen te ingewikkeld? Men zou anders zoo zeggen, dat de genoemde mannen, als zij er zich tos zetten, wel tegen een stootje konden. In allen gevalle schijnt de zaak maar niet voor het grijpen. Reeds Fruin uitte den wensch : in het belang van de partij en van de tegenpartij, dat er eindelijk eens een kort begrip verschijne, om zoo te spreken, kerkelijk goedgekeurd." (II. 15). Dit was '54. Zoowat een halve eeuw later was de wensch e?en vroom, maar even onvervuld gebleven. Nog ontbreekt daarvan een volledige en vertrouwbare uiteenzetting," verklaart Vos (II. 32). Koorders met zijn begin van een begin 2), lijkt wel verbazend bijbelvast, maar maakt ons niet veel wijzer. Tegen eene bijdrage van Fabius, waar schuwt Vos als met voorzichtigheid te ge bruiken" (II. 33 n. 2). Het raadzaamst, zal dus wel zijn, dat men zich gewenne Groen's leer te behandelen gelijk de kooplieden een rekeningcourant, met toevoeging alzoo van S. K. et O. Dan is Groen, en zijn wij gevrijwaard. 1) Groen van Prinsterer en zijn tijd I (Dord recht 18SÜ) II (Dordrecht 1S91). 2) De anti-revolutionaire staatsleer van mr. Groen v. Pr. (Utrecht 1800). Intusschen leer en toepassing zijn twee, en Vos wil: de vraag niet onderdrukken, of Groen's practijk overeenstemde met zrjne beschouwing ?" (II. 51). Om die vraag, is het ons juist te doen. De regel: non scholae, sed vitae discimus, geldt alleiwege, in zeer bvjzondere mate echter voor hetgeen als staatsrecht zich uitgeeft. Wordt, op dit gebied, tusschen school en leven eene wanverhouding aangewezen, dan geve men haar, vergoelijkend, het opschrift dat men verkiest, haar ware naam is begmseloerloochening. De bron daarvan behoeft geenszins te zijn verraad aan het eigen richtsnoer, on denkbaar bij een hooggestemden geest als Groea. De oorsprong kan evenzeer wezen het, laat het zijn onbewuste besef, dat de leidraad, aan het vroom gemoed ontleend, tot proefne ming op eene weerbarstige maatschappij zich niet leent. Zoodanige wanverhouding nu, nopens de diepste kern van Groen's gevoe's- en gemoeds leven, toont Vos even ernstig als onve; biddelijk aan: Uit de Grondwet van 1815 was het christelijk beginsel uitgesloten." Beproefde hij nu, als lid der Dubbele Kamer van 1840, hetgeen hij er onder verstond, bijv. de souverehiiteit Gods, te doen opnemen in de Grordwet? Neen, want de po :/ing zou toch mislukken. Tijdelijk waren z\jne beginselen onuitvoerbaar. De nietigheid van hetgeen men vergooi heeft te ontdekken, de voortreffelijkheid aanwijzen van hetgeen men versmaad heeft, ziedaar wat hij zich voornamelijk opgelegd aclitte; door het leggen van een beter fundament zocht hij de bevestiging van den wankelbaren en reeds bijna wankelenden Staat. Wat in de nu bestaande gesteldheid der maatschappij mogelijk en pligtelijk is" dairop drong hy aan. Doch was het dan niet pligtelijk" een voorstel te doen ten einde in de Grondwet de erkentenis van den Ho'gsten wetgever op te nemen? Was dat ookaloiiuïtvoerbaar? Of zag Groen geen kans, om zelf van uit dat beginsel eene Grondwet, of het christelijk beginsel voor eene Grondwet, te formuleeren ? Maar is dan niet zulk eene erkentenis, behalve in zake den eed, op vele andere punten gemakkelijk te vorderen ? Groen heelt zoo menig voorstel gedaan, waarvan h j de afstemming voorzag, waarom dan ook niet de Kamer opsettelijk geplaatst voor de vraag: Wilt gij al dan niat in de Grondwet de flouvereiniteit Gods erkennen.jals grondslag van het staats beleid." (II. 52). Zal hij, die Groen vrijpleiten wil, verwijzen naar het zuiver formeele eener erkentenis, als waarvan de leemte, door Vos aangewezen is ? Deze laatste beklaagt zich over eene tekort koming, die verder reikt, dan Je formuleering eener grondwettelijke bepaling, die niets meer of minder dan gansch het Staatsbestel bestrijkt: Gelijkmatige toepassing van de Grondwet voor allen" dat was de welgemeende leus, waaronder hij dikwyls optrad. Maar hoe is deze eisch te rijmen met de stelling : dat de uitsluiting van het christelijk beginsel, gelrjk die in de meeste nieuwere staatsregelingen en bepaaldelijk ook in onze Grondwet plaats n?getwd lietft, noodwendiglvjk tot gewetensdivang en vervolging vangelooeige christenen leidt ?" Ware dan niet de niet-toepassing van de Grondwet eisch geweest, om te komen tot ophelüog van gewetensdwang en siakirg der vervolging vaa geloovige christenen?" En moesten dan niet veeleer alle krachten saamgetrokken zijn geworden tot opneming van het christelijk beginsel in de Grondwet; te meer omdat hij zelf de stelling verdedigde: dat de toepassing van het christelijk beginsel de eenige waarborg vour de zelfstandigheid van het wereldlijk gezag en voor duurzaamheid van wezenlijke vrijheden is?" Ik begrijp zijne houding in dezen geenszins, en het verwijt van onbegrijpelijkheid, dat hij dikwerf moest hooren, behoeft waarlijk niet uit antipathie jegens zijne persoonlijkheid of zijne beginselen voortgevloeid te zijn." (II. 52). Weinigen zullen dit oordeel des geschied schrijvers niet beamen, gestaafd als het wordt, door meer voorbeelden van een verzet, even heftig in vorm, als platonisch in wezen. Ik reken daartoe hetgeen volgens Vos op heldering behoeft: Groen's bereidverklaring om het mandaat van volksvertegenwoordiger te aanvaarden. Zijne bezwaren tegen de Rechtscbsrreeksche Verkiezingen waren principieel. Een kiesrecht, dat enkel op een willekeurig bepaalde mate van geldelijk vermogen gebouwd is, heeft niets gemeen met eene wenschelijke vertegenwoordiging van de Natie in haar wezenlijke bestanddeelen en organiek geheel". Aldus de aanklacht, doch, gekozen, aanvaardde hij. En Vos: ondanks al zijne principieele bezwaren had hij zich dus, onder de door het Liberalisme bedorvene grondwetsherziening, laten verkiezen tot volks vertegenwoordiger, mede om die wet toe te passen, door toepassing van eene wet, die hij principieel afkeurde. Hij heeft, dat staat vast, geen overwegend bezwaar gevonden; anders zou hij niet den eed hebben afgelegd, die van hem gevorderd werd. Doch waarom bleef hij dan niet buiten dien werkkring?(II55). Laat wederom de partijganger van Groen, ook hier, zijn pleit mogen winnen. Groen behoeit den sleutel tot 's lands raadzaal, waarin zijn woord invloed oefenen kan, niet te weigeren ook al werd die hem gereikt, door eene wet, die hij afkeurt. Het zij zoo. Maar over dat woord zelf, laat Vos, kenmerkend, zich uit: Zoo men zijne parlementaire gedragslijn in en buiten de Kamer, voor zooverre zij zijne houding ten gunste of ten ongunste van gekomene of opkomende Ministeries betreft, kenschetsen wil, dan is er hoogstwaarschijnlijk geen beter kenmerk te vinden dan dit, dat hij, ten behoeve van zulk eae partij [bedoeld is: de Christelijke], onder »lle omstandigheden de dwaasheid of de machteloosheid of de ,,stervenswaardigheid van alle Liberalisme op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl