Historisch Archief 1877-1940
N*. 1267
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
BLAD
NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKSMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig: de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar inail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Pit blad i« verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 October.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.30
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden .uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
INHOUD.
VAN VEKKE EN VAN NABIJ: Een verdedi
ging? Thorbecke's school, II, door mr. J. A.
Levy. Gentleman en Boer. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN: Eigen haard is good waard, II,
door M P. de Clercq. KUNST EN LETTEREN :
Mnziek in de Hoofdstad door Ant. Averkamp.
Caricafuurteekening No 3. Uit en over
Potgieter's Brieven aan Haet, door A. \V. Stellwagen.
Boekaankondiging FEUILLETON: Hoe een
Amsterdammer aan den kost komt, III, door Jnstns
van Maurik. RECLAMES. YOOB DAMES:
Gemeenschappelijke keukens, II, (Siot.j, door B
Nort. Lage levensidealen, door E. K.-H. Uit de
oude doos, door Tanio. Allerlei, door Caprice.
SCHAAKSPEL. FINANOIEELE EN
OECONOJUSCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE :
Kobus Kees!, door Muiwken Malla. INGE
ZONDEN. PEN EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
MiiiiiiiiiiHiiiiiiitHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiiuiiiiiiiiiiniMfl
Een verdediging?
Het Handelsblad heeft dan eindelijk het
over zich kunnen verkrijgen onzen naam
te noemen, en iets uit ons betoog zijn
lezers mede te deelen.
Tot onzen spijt noodzaakt het ons nog
maals op de zaak terug te komen, teneinde
enkele zijner opmerkingen te weerleggen.
Allereerst moeten wij protesteeren tegen
de poging, ook nu weder beproefd, ons
voor te stellen, als waren wij er op uit
de goede reputatie van onbesproken lieden
af te breken.
Reeds in ons art. van Zondag 8 Septem
ber hebben wij met feiten, onweerspreke
lijke feiten, aangetoond, dat wij bij deze
gelegenheid in de Prov. Staten, met eene
recidive te doen hadden.
^Sedert 1884 werden door de Provincie subsi
dies verstrekt voor het tot stand brengen der
volgende lijnen: Hoorn?Medemblik, Alkmaar
Hoorn, Schagen?Wognum, Purmerend?Alk
maar, Volendam?Edam?Kwad'jk, Egmond
Alkmaar?Bergen en laatst de
Haarlemmermeerlijn en met de lijn Amsterdam?Alfen der
Hollandsche Blectrische Spoorweg-Maatschappij,
voor zoover ze in de Provincie N.-Holland
gelegen zijn.
Behalve bij de lijnen Schagen?Wognum
en Purmerend?Alkmaar is de H. IJ. S. M.
bij al deze lijnen direct betrokken, bij twee
alleen voor de exploitatie, al de drie anderen
worden, of zullen door haar worden aangelegd
en geëxploiteerd.
«En niet alleen bij de beide onafhankelijke
lijnen, maar ook bij de vijf waarbij de H. IJ. S. M.
direct betrokken is, namen hare bestuurders als
Staatsleden, als Gedeputeerden of als Commis
saris der Koningin een actief deel aan de voor
bereiding, aan de discussies en zooveel mogelijk
aan de stemmingen. Het verst ging men in
dit opzicht bij de subsidieering der lijn Volen
dam?£dam?Kwadijk. Hier werd het voorstel
Heemskerk om de voordracht van Gedep. Staten
aan te houden, totdat een tegenplan van den
heer Sinders nader zou zijn onderzocht, afge
stemd met 35 tegen 32.
//Onder de tegenstemmers waren vier bestuurs
leden der H. IJ. S. M., n.m. de heeren
Westerwoudt, Roëll, Boissevain en Hartseu".
En als wij nu weten, dat deze Heeren
Gedeputeerden (sedert geruimen tijd reeds
recidivisten, natuurlijk niet in
strafrechtelijken zin) met warmte voor een subsidie
gesproken of gestemd hebben, te verleenen
aan de maatschappij, wier concurrentie
zij als Spoorwegmannen op alle mogelijke
wijze moesten trachten te bezweren; en
dat enkele dagen later die maatschappij
weder door hen wordt aangekocht voor
hun eigen Spoorwegmaatschappij!, en dit
nogal buiten het Bestuur om, waarmee zij
in onderhandeling stonden over een an
deren vorm van samenwerking, d. w. z.
van concurrentiedooding...; terwijl ons
tevens bekend was, dat het denkbeeld van
zulk een aankoop reeds sedert Febr., zoo
niet reeds veel vroeger, in de hoofden
rondspookte; waartoe zou ons dan een
geest van verdachtmaking moeten bezielen,
om dit geval onder de oogen onzer lezers
te brengen?
Wil het Handelsblad dus de eerlijkheid
jegens ons betrachten, dan behoort het zijn
lezers mede te deelen, de bovenaangehaalde
pericope, welke wij reeds op S September
schreven, want onder het licht, dat daaruit
op de beide Gedeputeerden straalt, werd
door ons, gelijk door ieder die op de
hoogte der feiten was, de nieuwe zaak
beschouwd.
Het kan zijn, dat er voor het Handels
blad bezwaar bestaat van deneenofande
ren aard, deze toelichting tot ons betoog,
zoo men wil, ons uitgangspunt, over te
nemen. Zoolang het echter dit nalaat, ont
houdt het zijn lezers een der voornaamste
kenbronnen tot bestudeering van het Ge
deputeerde-Spoorwegmanschap. Ia de
plaats van duidelijk aan te wijzen, hoe
zeer deze Gedeputeerden ZICHZELF reeds
verdacht hadden gemaakt, ons de zucht
tot verdachtmaking toe te schrijven, het
is waarlijk niet fair.
Het Handelsblad wordt nu gestraft voor
een verzuim. In 1897, toen wij er op aan
drongen, dat er een eind zou gemaakt
worden, aan de OBmogelijke combinatie
van gedeputeerde te zijn en lid van den
raad der oppermachtige Holl. IJ. Spoorweg
maatschappij, heeft het zijn plicht verzaakt;
en nu staat het voor de noodzakelijkheid,
om als een toovenaar zonder de
vereischte handigheid te demonstreeren,
dat de zoo lang al gebarsten kruik nog als
heel te water gaat.
Dit Danaïden-werk brengt geen zegen.
En nu de verdediging van het Handels
blad. Ze luidt als volgt:
De toestand was, volgens deze mededeelingen
van De Amst., dus op 3 Juli deze, dat gestemd
werd over het voorschot, gevraagd voor een
Maatschappij die uitdrukkelijk verklaard had
»o n a f h a n k e l ij k" te willen blij ven van de
Holl. IJz. Sp. Maatij. en met deze zelf nog
niet tot overeenstemming was gekomen over
eenige samenwerking. Het bestuurder H. IJ. S. M.
had wel »nauwe betrekkingen met deze jeug
dige zuster gezocht", maar die zuster had ge
toond vóór alles prijs te stellen op hare onaf
hankelijkheid".
»De leden van Ged. Sfaten en van Prov.
Staten die medebestuurders zijn van de H.U.S. M.
hebben dus medegestemd vóór een subsidie, te
verleenen aan een onderneming welker bestuur
geenerlei geneigdheid getoond had haar onder
de controle der H. IJ. S. M. te doen komen.
Juist uit de mededeelingen nan de Amst. volgt
dus, dat hun belrekking tot de II. IJ. S. M. voor
hen geen beletsel kon zijn aan de beraadslaging
en de stemming deel te nemen"* 1)
Een week daarna eerst was de (opstand an
ders geworden door het ingaan van de H. IJ.
S. M. op het voorstel, door den heer Van
E e g h e n, gelijk deze ons heeft verzekerd, uit
eigen beweging aan den heer Van Hasselt
gedaan. Dit voorstel schijnt buiten het bestuur
der H. El. S. M. om met den leider of de
leiders van het syndicaat dezer Maatschappij, te
zijn behandeld, waarover dit bestuur, allicht
zeer terecht, niet zeer gesticht was. EQ het
gevolg is geweest een aanval van De Amst.
op... twee leden van Ged. Staten, die tevens
in den Raad van Beheer der H. IJ. S. M. zittting
hebben, maar op 3 Juli stonden tegenover een
onderneming, welke van hun Maatschappij on
afhankelijk" wilde blijven".
Hierbij bedenke men het volgende:
De H. IJ. S. M. moest, als spoorweg
maatschappij, de concurrente in haar macht
zien te krijgen. Daartoe la<?en twee wegen
voor haar open: of de samenwerking, door
Roëll in Febr. voorgesteld, of de aankoop
der aandeelen. Aan beide wegen wordt in
Februari reeds gedacht.
Het bestuur der H. Electr., in nauwe
relatie met de Staats-Spoor, is alleen voor
't eerste te spreken.
Zoolang dus dit bestuur er is, kan de
tweede weg hiermede niet ingeslagen wor
den. En wanneer zou men dat Bestuur
kwijt raken? 't Spreekt van zelf, ter
verkrijging van de subsidies: \i millioen
van Zuid Holland en een 14 millioen van
Noord Holland, had het waarde.
Voorzichtig was het dus al vast den
eersten weg in te slaan.
Men deed het, en onderhandelde. Nog
op den 28 Juni dus zes dagen ^76ór
de subsidie door de Staten werd toege
staan was men zóó ver gevorderd, dat
men in de Gecombineerde Bestuursvergade
ring het had over het salaris van den heer
Kretschmar van Veen, als den Vertegen
woordiger der H. IJ. S. M. in het bestuur
der Elec., waaromtrent nog geen
eindbes'issing genomen was.
En voor deze maatschappij, waarbij de
H. IJ. S. M. dan zoo zeer betrokken zal
zij n, vroegen de heeren Iloëll en
Westerwoudt het half millioen subsidie.
Vervolgens: de tweede weg de aan
koop der aandeelen.
Het spreekt van zelf, dat de benoeming
van den heer Kretschmar van Veen, al
lerminst daarvoor een hinderpaal zou zijn.
Integendeel, ook na dien aankoop, wordt
deze niet alleen bestuurder van de aan
gekochte Holl. Electr., maar, volgens een
mededeeling van den heer Otjens in de
1) Ligt het niet ook voor de hand dat het
toekennen van het voorschot aan de aandeeleu
grooter waarde moest geven, zoodat het stem
men daarvoor zeker niet heeft kunnen dienen
om de H. IJ. S. M., als deze ze later koopeu
wilde, te beoordeelen?
vergadering van 12 Aug., zou de heer
v. Hasselt de transactie niet hebben ge
daan, had hij niet op Kretschmar v. Veen
kunnen rekenen, zoo veel was hem
aan die medewerking gelegen! De heer
v. Veen is dus, om zoo te zeggen, directeur
van de nieuwe maatschappij.
Welnu :
Deze «Directeur" had de H. IJ. S. M.,
bij monde van Roëll, reeds in Juni voor een
plaats in dat Bestuur van de Holl. Elect.
aanbevolen ; iets waaruit men dan toch
zeker wel mag opmaken, hoe de eerste
weg en de tweede weg, hierboven genoemd,
voor de H. IJ. S. M. nog al in een rich
ting bleven loopen ... al was de tweede.
voor haar dan ook veel effener en aan
genamer dan de eerste; zoodat men genen
geenszins behoefde te vergeten als men,
om welke reden dan ook, vrijwillig of
gedwongen, op dezen wandelde.
Nu meent het Handelsblad, dat wij van
den datum van 10 Juli de beteekenis
trachten weg te cijferen.
Dat is voor ons geheel onnoodig, omdat
wij van den aanvang af verklaard hebben,
niet te weten of de heeren R. en \V. op
3 Juli iets van den aanstaanden verkoop
op of na 10 Juli hadden vernomen. Tot
tweemaal toe spraken wij de mogelijkheid
van het tegendeel uit. Waarom Ijet
Handelsblad dit weigert zijn lezers mede
te deelen, laten we aan dat blad zelf ter
beantwoording over.
De vraag is echter niet, hoe spoedig of op
welken datum een verkoop te verwachten
viel, maar welke gedachten en voorstellingen
er sedert Febr. of misschien al vroeger
in de hoofden omgingen ; welke particuliere
gesprekken, en misschien wel officieuse
of officieele, daarover gehouden zijn;
ook in hoeverre de wetenschap bestond,
dat de leden van het aandeelensyndicaat
bereid zouden zijn buiten het Bestuur om
te handelen; welke de toestand der Holl.
Elect. Mij. naar de meening van de leden
van 't syndicaat uit een financieel oog
punt was enz. enz.
Hierop zal het Handelsblad wel evenmin
weten te antwoorden als wij, en toch zou
men hieromtrent volstrekt juist en vol
ledig moeten zijn ingelicht, wilde men
met zekerheid zeggen, of er al dan niet
eenig vermoeden bij de Gedeputeerden be
stond, dat de beide subsidies van een half
millioen ten slotte der H. IJ. S. M.
ten goede zouden komen.
Alleen durven wij hierbij wel verklaren,
dat de geschiedenis met den heer S. P.
v. Eeghen, hoezeer ook in het minst niet
door ons betwijfeld, voor ons van geenerlei
beteekenis is. Zeker, deze romantische
avond-of nacht-scène, uit den aard der zaak
minder teeder, zij 't dan ook even ver
trouwelijk als die van Romeo en Julia,
bewijst volstrekt niets omtrent de gedach
ten, die de heeren Eoëll en Westerwoudt
op 8 Juli bezielden, 't Eenige wat er uit
zou kunnen blijken is, dat de heer v. Hasselt,
den l Oden reeds of nog rijp was voorden
aankoop. Want dat een door en door
bekwaam, ijverig, doortastend, zelfstandig
spoorwegman, de groote spin in het webbe,
op zoo'n ideetje van den heer v. Eeghen
had behoeven te wachten ... nu, daar is,
dunkt ons, geen discussie over mogelijk!
En dan, is er n zaak, die ons inder
daad tot wantrouwen stemt. Toen wij over
het geval ons artikel hadden geschreven,
heeft het Handelsblad twaalf dagen zoek
gebracht met het instellen van een onder
zoek; het verweet ons gebrek aan onder
zoek ! Het had dus, al mede ten gevolge
van zijne relaties, verscheidene kopstukken
van de H. IJ. S. M. en van de aandeel
houders, met wie de koop gesloten was,
kunnen spreken. EQ waarmee kwam het
nu te voorschijn ? Met de mededeeling,
dat het aanbod tot koop was uitgegaan
van Duitsche aandeelhouders, waarschijn
lijk als een gevolg van den val van
Duitsche Bankinstellingen! Uit een protest
van de heeren KalfF c.s. bleek dadelijk
dat daar geen woord van aan was. Welnu,
de hooge berichtgevers hadden het blad
dus deerlijk misleid. Waarom nu zelfs het
Handelsblad zoo iets op de rnouw gespeld ?
Nietwaar, daaruit moet men wel afleiden,
dat die inlichtende personen gevoelden,
hoe er aan deze historie iets niet pluis
was; dat zij personen compromitteerde !
Heusch, laat het Handelsblad maar eens
««denken.... Ook zonder te willen ver
denken, zal het begrijpen, dat de zaak
niet zoo heel eenvoudig is.
Hoe dit zij, een argument te putten
uit den onaf hankelijkheidszin van het
lisstuur der Holl. Elec., gelijk het Handels
blad beproeft, is al te onnoozel, nu men
weet, dat dit Bestuur, zoodra het tot een
verkoop der aandeelen kwam, als een nul
werd beschouwd.
Voorts was de onaf hankelijkheidsiin van
dat Bsstuur, niet van dien aard, dat samen
werking geweigerd werd, of dat er slechts van
iets heel onbeteekenends, van ^eenige samen
werking", gelijk het Handelsblad het
voorsïelt, sprake kon zijn. (Zie het hierboven
geschrevene over den heer Kretschmar
v. Veen, wiens benoeming verlangd werd
op een salaris van 6000 u 7000 gulden.)
E a zoo is dan ook de conclusie van
het Handelsblad geheel onjuist, dat de
Gedeputeerde Heeren, die medebestuur
ders zijn van de H. IJ. S. M. »hebben
gestemd (en gesproken) voor een subsidie,
te verleenen aan een onderneming, welker
bestuur geenerlei geneigdheid getoond
had haar onder controle te doen komen."
Immers ten eerste was de aanvaarding
dier samenwerking, alias gedeeltelijke con
trole, reeds zoo goed als zeker; en ten
andere bestond het vooruitzicht, door bui
ten het Bestuur om met de aandeelhou
ders te onderhandelen en de maatschappij
te koopen, later alles op te ruimen,
wat aan een volledige controle, d. i.
aan een opheffing der concurrentie, in den
weg stond.
Zoo, onder het schrijven door, valt het
Handelsblad dan nog een argument in,
dat hij in een noot even meedeelt.
«Ligt het ook niet voor de hand, dat het
toekennen van het voorschot aan de aan
deelen grooter waarde moest geven,
zoodat het stemmen daarvoor zeker niet
heeft kunnen dienen om de H. IJ. S. M.,
als deze ze later koopen wilde, te
bevoordeelen ?
Zeker, zoo antwoorden wij, heeft dit
een schijn van juistheid. Maar hierbij valt
zooveel te overwegen. Primo, of het
voorzichlig van de beleidvolle H. IJ. S. M.
zou geweest zijn, zich tegen de
subsidieverleening te verzetten; en dit in ver
band met de geschiedenis der Holl. Elec.
S. M.-concessie; sec. of de aandeelhouders,
in 't bijzonder de leiders van 't syndicaat,
niet al even gaarne met als zonder een
subsidie van hun aandeelen, waarop nog
90 pCt gestort moest worden, zich ontlast
ten ; tertio, of het millioen -subsidie van
Zuid- en Noord-Holland te samen, in dit
geval niet beter voor de koopster zou
zijn, dan de subsidie van Zuid-Holland
alleen, bij 't on t werpen van een prospectus
tot plaatsing van aandeelen bij kapitaals
uitbreiding;. Niet alleen dus de vraag van
het Handelsblad, maar »een aantal vra
gen" liggen hier voor de hand.
In eik geval heeft de
subsidieverleening geen invloed gehad op den verkoop
prijs der aandeelen. Immers, in een Con
ferentie, van den 23 Febr. verzekerde de
heer Oijens, dat hij, indien hij nu de aan
deelen aan de H. IJ. S. M. zou verkoopen,
deze minstens 110 pCt. moest bieden, en,
gelijk men weet, is thans daarvoor slechts
100 pCc. betaald.
Hiermede meenen wij voldoende de zaak
te hebben toegelicht, ter beantwoording
van de opmerkingen van het Handelsblad.
Aangenaam zal het ons zijn, behalve
dit bijzondere geval, ook de algemeene
quaestie: de verkiezing van bij groote
financieele of nijverheidsondernemingen
geïnteresseerden tot leden van
Regeeringseu bestuurscolleges, te behandelen. In een
volgend artikel bespreken wij hetgeen het
Handelsblad en de Nieuwe Courant dien
aangaande hebben geschreven.
Thorfoecke's school.
IL
Ten einde inet de toepassing van Groen's
leer vertrouwd te raken, wenden wij ons tot
zijn geschwlsehrijver-. dr. G. J. Vos Az. 1).
Volgens hem, heb oen: Fruin, Heemskerk Bz.,
Teilegen en anderen Groen volstrekt niet be
grepen." (II, 32 n. 2). Waarom niet ? Was
Groen te ingewikkeld? Men zou anders zoo
zeggen, dat de genoemde mannen, als zij er
zich tos zetten, wel tegen een stootje konden.
In allen gevalle schijnt de zaak maar niet voor
het grijpen. Reeds Fruin uitte den wensch :
in het belang van de partij en van de
tegenpartij, dat er eindelijk eens een kort begrip
verschijne, om zoo te spreken, kerkelijk
goedgekeurd." (II. 15). Dit was '54. Zoowat een
halve eeuw later was de wensch e?en vroom,
maar even onvervuld gebleven. Nog ontbreekt
daarvan een volledige en vertrouwbare
uiteenzetting," verklaart Vos (II. 32). Koorders
met zijn begin van een begin 2), lijkt wel
verbazend bijbelvast, maar maakt ons niet veel
wijzer. Tegen eene bijdrage van Fabius, waar
schuwt Vos als met voorzichtigheid te ge
bruiken" (II. 33 n. 2). Het raadzaamst, zal
dus wel zijn, dat men zich gewenne Groen's
leer te behandelen gelijk de kooplieden een
rekeningcourant, met toevoeging alzoo van S.
K. et O. Dan is Groen, en zijn wij gevrijwaard.
1) Groen van Prinsterer en zijn tijd I (Dord
recht 18SÜ) II (Dordrecht 1S91).
2) De anti-revolutionaire staatsleer van
mr. Groen v. Pr. (Utrecht 1800).
Intusschen leer en toepassing zijn twee, en
Vos wil: de vraag niet onderdrukken, of
Groen's practijk overeenstemde met zrjne
beschouwing ?" (II. 51). Om die vraag, is het ons
juist te doen. De regel: non scholae, sed vitae
discimus, geldt alleiwege, in zeer bvjzondere
mate echter voor hetgeen als staatsrecht zich
uitgeeft. Wordt, op dit gebied, tusschen school
en leven eene wanverhouding aangewezen, dan
geve men haar, vergoelijkend, het opschrift dat
men verkiest, haar ware naam is
begmseloerloochening. De bron daarvan behoeft geenszins
te zijn verraad aan het eigen richtsnoer, on
denkbaar bij een hooggestemden geest als
Groea. De oorsprong kan evenzeer wezen het,
laat het zijn onbewuste besef, dat de leidraad,
aan het vroom gemoed ontleend, tot proefne
ming op eene weerbarstige maatschappij zich
niet leent.
Zoodanige wanverhouding nu, nopens de
diepste kern van Groen's gevoe's- en gemoeds
leven, toont Vos even ernstig als onve; biddelijk
aan: Uit de Grondwet van 1815 was het
christelijk beginsel uitgesloten." Beproefde hij
nu, als lid der Dubbele Kamer van 1840,
hetgeen hij er onder verstond, bijv. de
souverehiiteit Gods, te doen opnemen in de
Grordwet? Neen, want de po :/ing zou toch
mislukken. Tijdelijk waren z\jne beginselen
onuitvoerbaar. De nietigheid van hetgeen men
vergooi heeft te ontdekken, de
voortreffelijkheid aanwijzen van hetgeen men versmaad
heeft, ziedaar wat hij zich voornamelijk
opgelegd aclitte; door het leggen van een
beter fundament zocht hij de bevestiging van
den wankelbaren en reeds bijna wankelenden
Staat. Wat in de nu bestaande gesteldheid
der maatschappij mogelijk en pligtelijk is"
dairop drong hy aan.
Doch was het dan niet pligtelijk" een
voorstel te doen ten einde in de Grondwet
de erkentenis van den Ho'gsten wetgever
op te nemen? Was dat ookaloiiuïtvoerbaar?
Of zag Groen geen kans, om zelf van uit dat
beginsel eene Grondwet, of het christelijk
beginsel voor eene Grondwet, te formuleeren ?
Maar is dan niet zulk eene erkentenis,
behalve in zake den eed, op vele andere punten
gemakkelijk te vorderen ? Groen heelt zoo
menig voorstel gedaan, waarvan h j de
afstemming voorzag, waarom dan ook niet de Kamer
opsettelijk geplaatst voor de vraag: Wilt gij
al dan niat in de Grondwet de flouvereiniteit
Gods erkennen.jals grondslag van het staats
beleid." (II. 52).
Zal hij, die Groen vrijpleiten wil, verwijzen
naar het zuiver formeele eener erkentenis,
als waarvan de leemte, door Vos aangewezen
is ? Deze laatste beklaagt zich over eene tekort
koming, die verder reikt, dan Je formuleering
eener grondwettelijke bepaling, die niets meer
of minder dan gansch het Staatsbestel bestrijkt:
Gelijkmatige toepassing van de Grondwet voor
allen" dat was de welgemeende leus,
waaronder hij dikwyls optrad. Maar hoe is deze
eisch te rijmen met de stelling : dat de
uitsluiting van het christelijk beginsel, gelrjk die
in de meeste nieuwere staatsregelingen en
bepaaldelijk ook in onze Grondwet plaats
n?getwd lietft, noodwendiglvjk tot gewetensdivang
en vervolging vangelooeige christenen leidt ?"
Ware dan niet de niet-toepassing van de
Grondwet eisch geweest, om te komen tot
ophelüog van gewetensdwang en siakirg der
vervolging vaa geloovige christenen?" En
moesten dan niet veeleer alle krachten
saamgetrokken zijn geworden tot opneming van het
christelijk beginsel in de Grondwet; te meer
omdat hij zelf de stelling verdedigde: dat
de toepassing van het christelijk beginsel de
eenige waarborg vour de zelfstandigheid van
het wereldlijk gezag en voor duurzaamheid
van wezenlijke vrijheden is?"
Ik begrijp zijne houding in dezen geenszins,
en het verwijt van onbegrijpelijkheid, dat hij
dikwerf moest hooren, behoeft waarlijk niet
uit antipathie jegens zijne persoonlijkheid of
zijne beginselen voortgevloeid te zijn." (II. 52).
Weinigen zullen dit oordeel des geschied
schrijvers niet beamen, gestaafd als het wordt,
door meer voorbeelden van een verzet, even
heftig in vorm, als platonisch in wezen.
Ik reken daartoe hetgeen volgens Vos op
heldering behoeft: Groen's bereidverklaring
om het mandaat van volksvertegenwoordiger
te aanvaarden. Zijne bezwaren tegen de
Rechtscbsrreeksche Verkiezingen waren
principieel. Een kiesrecht, dat enkel op een
willekeurig bepaalde mate van geldelijk
vermogen gebouwd is, heeft niets gemeen met
eene wenschelijke vertegenwoordiging van de
Natie in haar wezenlijke bestanddeelen
en organiek geheel". Aldus de aanklacht,
doch, gekozen, aanvaardde hij. En Vos: ondanks
al zijne principieele bezwaren had hij zich
dus, onder de door het Liberalisme bedorvene
grondwetsherziening, laten verkiezen tot volks
vertegenwoordiger, mede om die wet toe te
passen, door toepassing van eene wet, die hij
principieel afkeurde. Hij heeft, dat staat
vast, geen overwegend bezwaar gevonden;
anders zou hij niet den eed hebben afgelegd,
die van hem gevorderd werd. Doch waarom
bleef hij dan niet buiten dien werkkring?(II55).
Laat wederom de partijganger van Groen,
ook hier, zijn pleit mogen winnen. Groen
behoeit den sleutel tot 's lands raadzaal, waarin
zijn woord invloed oefenen kan, niet te weigeren
ook al werd die hem gereikt, door eene wet,
die hij afkeurt. Het zij zoo. Maar over dat
woord zelf, laat Vos, kenmerkend, zich uit:
Zoo men zijne parlementaire gedragslijn in
en buiten de Kamer, voor zooverre zij zijne
houding ten gunste of ten ongunste van
gekomene of opkomende Ministeries betreft,
kenschetsen wil, dan is er hoogstwaarschijnlijk
geen beter kenmerk te vinden dan dit, dat
hij, ten behoeve van zulk eae partij [bedoeld
is: de Christelijke], onder »lle omstandigheden
de dwaasheid of de machteloosheid of de
,,stervenswaardigheid van alle Liberalisme op