De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 6 oktober pagina 8

6 oktober 1901 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1267 kracht der bevolking; het conservatisme, den mensch eigen, stelde de vrachtkarren en de karretjes voor de reizigers nog tot concurrentie in staat. Bepaalde redenen om te wanhopen bestaan evenwel niet. Integendeel. De ModjokertoNgoro der Oost-Java stoomtram zag haar reizigersvervoer van slechts ?159 bij een totaal ontvangst van ? 3 36 per dagkm. in 1890 stijgen tot ?4.62 by' een totaalontvangst per dagkm. van ?8.12. In die tien jaren was dus op die lijn de opbrengst van het reizigeravervoer met 191 pCt. en de totaalopbrengst met 122 pCt. toegenomen. Deze vergelijkende cyfers eener naburige mpy, die in vele opzichten in gelijksoortige transportomstandigheden als de Modjokerto verkeert, geven goede hoop en wekken de verwachting van de geleidelyke ontwikkeling ?van het verkeer op. Reeds bestaat de kans op het suikervervoer van de suikerfabriek Sedati. Vermoedelyk zal dit jaar de fabriek Pandfün voor het eerst haar prodact met de Modjokerto vervoeren. Dan zal het transport van 5 suiker fabrieken reeds verzekerd zyn. Er is nog reden om goeden moed te houden. 4- 1901' D. SlIGTEB. kniiiiiiiiiiiitiiiinii minimi IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMI BOEKAANKONDIGING Die blaue Blume, Eine Anthologie roman tischer Lyrik von FBIEDRICU VON OPPELN BBONIKOWSKI und LUDWIG JACOBOWSKI. Mit Einleitungen der Herausgeber. Leipzig, Verlag von Eugen Diederichs. LXIV, 468 bl. (1900). »Die blaue Blume!" Een uitstekend gekozen tietel voor een bloemlezing als deze. Herinnert hy niet dadelik aan het voornaamste werk van de vooral in de laatste jaren weer in enigsins ruimer kring gewaardeerde romanticus bij uit nemendheid, Friedrich von Hardenberg ? Toch bevat dit boek meer dan een keuze uit de verzen van da eigenlike romantieken, d. i. van de tweevoudige groep poëten, tot de eerste waarvan Novalis, ontegenzeggelik de meest karakteristiekste en grootste, de beide Schlegel's, Tieck en noch twee von Hardenberg's-, tot de tweede waarvan Fouqué, von Arnim, Brentano, Eichendoiff en ook enigsins Chamisso behoorden. Steunend op de overtuiging, dat romanties gevoel in werkelikheid onafscheidbaar is van de Duitse dichting in het algemeen, zijn de verzamelaars, naar ons oordeel met het volste recht, hun voorbeelden gaan zoeken in de werken van haast al degenen, die, sedert de eerste aanvang van de herbloei van Duits land» letteren in de 183 eeuw, in verzen ge schreven hebben. Zeer geschikt achten wij de wy'zp, waarop zy' de stof indeelden. De eigenlike bloemlezing omvat vijf delen: I. dichters uit de 18s eeuw, als Klopstok, Herder, Burger, Claudius, H lderlin, Matthisspn, Schiller, Goethe; II. «. vroegste romantiek, de Schlegel's, Novalis, Tieck, Schelling, Saphie Barnhardi, b vader landse romantiek , Körner , Sshenkendorf, Arndt, Rüekert; III. a. latere, romantiek, Fouqué, Arndt, de Brentano's, Karoline von Giinderode; b. geestverwanten van deze laatsten, Chamisso, Hoffxann, Eichendoiff, Warner; c. de Zwaben, als Uhland, Hauff, Schwab, Kercer, Pfizer, Morike; de RynlandsrWestfaalse school, met Simrock, Wolfgang Müer, DrosteHülshoff; en de Oostenrijkers, als Collin, Gtiin, Ebert, Lsnau,; IV. a. romantiese tijd genoten (?), namelik Wilh. Muller, Strachwitz, Hoffcnann v. Fall., Kopisch, Reinick, Heine; 1). tegenstanders van de romantische richting als Zedlitz, Platen, Kinkel, Prutz, Freiligrath; IV. Auskliïnge, verzen van Kamerling', Hebbel. Jordan, Storm, Gaibel, Lingg, Ssheffel, Fontane, enz.. Waarom Heine niet en Zedlitz wél tot da tegenstanders van 't romantisme gerekend wordt, is ons niet duidelik. De keuze, uit de werken van deze talryke schrijvers gedaan, is, op weinige uitzonderingen na, uitmuntend. Slechts een paar aanmerkingen veroorloven wij ons. Van Uhland missen wij zeer ongaarne wat natuurstemmingen en een enkele grootere ballade. Van Kerner ontbreekt een van zijn meer karakteristieke stukken, iets in de-n-aard van Kndolfs Sitt zum Crrube. Van W. Muller bidden wel een paar stukjes uit Die schone Miillerin mogen opgenomen worden. Eindelik had men van Hebbel wel wat volmaakters en van Lingg wat mér mogien geven. Alle lof verdienen de algemene Jïinleüitng van v. Oppeln-Bronikowsky en Zur Psychologie tier romantiichen Lyrik van Jacobowski. Beide opstellen bevatten treffende en soms ook nieuwe gedachten. I1. I>E M.. Inhoud van Tijdschriften. ? De Gidi. Ojtober 1901 : Vaderlandsche Gjschiedenisstudies, Dorus' droefheid III, door dr. W. G C Bijvanck. Na den slag, door mr. J. Limburg. Gijsbert Kirel Hogendorp, door mr. H. graaf v. Hogendorp. Uit de geheime aanteekeningen van G K. van Hogen dorp, met inleiding en toelichtingen van dr. W. G C. Byvanck. Het Hooger-Onderwijs in de Geneeskunde in Nederlaed, door prof. C. Winkler. ??Het Dagboek van van Hardenbroek, door dr. II T. Cjlenbrander Gedenkschriften van Gy'sbert Jan van Hardenbroek, uitgegeven en toegelicht door dr. F. J. L. Ktatner, Deel I. Verzen, door Helene Lapidoth-Swarth. Letterkundige Kroniek. E. J. Potgieter, Brieven aan Cd. Busken Iluet. Uitgegeven door G. Busken Huet. Ie deel 1801?18G8. Muzikaal Overzicht, door mr. Henri Yiotta. Gedenkteekenen voor Robert Schumann. S^humann j en de dichters der romantiek. Bibliographie: Catalogus van de Vondelverzameling, bijeengebracht door A. Th. Hartkamp. Onze Eeuw, Maandschrift voor Staatkunde, Letteren, Wetenschap en Kunst, Ie jiarg. : St. Odiliënberg, door mr. S. Muller Fz. De «aanvullende" Staats-bemoeiing, door jhr. mr. H. Smissaert. Em land van belofte, door E. B. Kielstra. Een Christelijk-Nationaal Ministerie, door jhr. mr. D. J. de Geer. Strandidylle van prof. dr. J. van der Vliet. Verzen van Frans Bastiaanse. Sir Robert Peel, door jhr. mr. B. de Jonge. De stad van gruwb'ren nacht, door Edward B. Koster. Uit het ry'k der Tonen, door dr. J. de Jong. Een stem is in Rima gehoord! door J. A. Wormser Jr. Onze leestafel. De Arbeid. Maandschrift voor Nederland en België, gewyd aan Litteratuur en Kunst. No. 12: Het bloedende hart van Daneelken, V. de Meyere. ??Marieken van Nijmegen, Lode Backelmans. Het vuurtje, A. Rahm. Nummer zes, F. H. Leonhard. Boekbeoordeelingen. H. Borel. De laatste Incarnatie, F. Hulleman. Verzen. A. Rehm, Arie Verhoeff Dolore. Walter van Weide, d. Verburgh. Omslagteekening door Walter Vaes, textversieringen door E. van Averbeeke, J. A. Loeber, Willy C. Brouwer en Walter Vaes. Van Nu en Straks. Alfred Hegenscheidr, Middag. Styn Streuvels, Verovering. Ren de Clercq, Zomernacht, Herfsjwee, Driewielkarre. Adolf Herckenratb, Najaar, Simpele Zangen. Prosper van Langendonck, De organisatie. Karel van de Woestyne, De moeder en de Zoon. Herman Teirlinck, Beternis. George Dwelsauvers, De vóórsocratische wy'sgeeren. Guido Gazelle, Nage laten verzen. Nederland, onder redactie van mr. M. G. L. van Loghem. Jaarg. 1901, no. 10. Proza, Max van Hove, de Suikerfabriek »de Matador". ? Dr. D. C. Nyhcff, de Staatsman- dichter Willem van Haren. Marie Marx ; Koning Nacht. G. van Herwerden, Een Moeder. J. Her derschee, het Zwembroekje der oude juffrouw. Poëzie. Henri Bakees, Herfstwandeling. Henri Bakees, Zomeravond. W. F. Gouwe, Neveldag in 't Bosch. Eigen Haard No. 40. De Waterwolf, eene dorpsvertelling uit den ty'd der droogmaking van het Haarlemmermeer, door J. Eigenhuis, IX De Rykslandbouwschool te Wageningen, 1876?1901, door dr. H. Bos, met afb., I. Hollanders en Eagelschen, door M. W. Maclaine Pont, V. Voor onze Amateur-fotografen: Het gevoelige papier, door dr. J. E. Rombouts, met afb. naar eene opname van den Amat.fotograaf L. J. Guittart te Rotterdam. De gouden medaille der Amsterdamsche brand weer, met afb. Het Russen-monument bij Bergen, door GOS. de Voogt, met afb. Ver scheidenheid. Feuilleton. HE.TSJES Eote Kees! (Volkisdtets). Daar staat ie. Ean stuk vettig postpapier houdt hij in z'n eeltige houtskoolhanden.. ... hij zal beginnen te lezen. Eerst de gebruikelijke «echumetjes" en dan komt zyn heesch bromgeluid schoorvoetend uit zijn bruin-bepruimden mond tevoorschijn, heel schor als werd het tegengehouden door den reusachtigen tabakskolos, die hem de gelegenheid geeft om telkens links en rechts om zich heen te spuwen, onmeedoogend, niet denkend aan de zindelijkheid van moeder de vrouw, die juist de kamer »gedaan'' heeft. Vol eigenwaarde vloeien van zijn dikke omgekrulde lippen met de horten en stooten, die Kobus ook in 't spreken eigen zijn, de woorden : Koningin! Ik laat uwes weten, aisdat ik veroordeeld ben voor twee maand gevangenisstraf. Het eene geval ben ik onschuldig aan. Daarom Moeder van myn en ons dierbaar Nederland vraag ik uw om een paar daag uitstelling. En gisteren moest mijn vrouw naar de winkel en toen heeft zij het been gebroken, zooJat wij den avond niet eens koffia konden krijgen en ik heb vier kinderen en een meisje te onderhouden. Sien, wou net om nen uur by de kruienier koflh halen, is zy uitgeglfjan en ik, Moeder van ons allen, ben nog nooit met de pliaie in aanraking gewees en nu hoop ik een spoedig antwoord, Moeder van ons allen en in 't bijzonder van mijn KOISLS BRINKHUIS. Het einde kende ie zeker uit 't hoofd, war.t by de laatsta woorden keek ie van onder z'n zware wenkbrauwen, zóó zegevierend in 't rond, alsof ie zeggen wou. Zie je dat heb ik gedaan, ik, Kobus Brinkhuis. En zachtjes fluisterde bij er bij, alsof 't geheim het eerst door hem ontdekt was. »'k Doe d'r een postzegel van vijf centen bij in, dan motten ze me anzwoord terugsturen". Dan ging ie weg vol zelfbewustzijn, na eerst nog een vies-grauwe enveloppe, die eertijds wit geweest was, uit den zak gehaald te hebben het gom likkend met de tong, die hem geen rust liet of ze moest per dag een «douche van vier of vijf slokkies" hebben gehad ; daarna alles liichtplakkend met zijn roetzwarte handen, zoodat een zwarte streep, dit puikje van stijl nog versierde. Kobus Brinkhuis heet ie, maar 't volk kent hem niet anders dan onder den naam van Kobus Kees. Hoe dat komt ? Wel doodeenvoudig. Papa heette Kees, zoonlief K >bus, en ziedaar den oorsprong van den niet erg poëtiscaen naam van het manneke. Papa Kees had vroeger betere dagen gekend maar de te groote aantrekkelijkheid van de »3lokkies"had hem achteruitgeholpen, en Keesje werd arm, doodarm en moest vim de genade zijner medeburgers leven ; somtijds onder den blooten hemel slapen. Daarom kan Kobus niet rentenieren, dat is licht te begrypen, maar a ding heeft Lij geërfd en dat is de ziuht om in elke kroeg die hij voorbijkomt een graantje te pikken. Kobus is anders een doodgoeie kerel, die geen mensch kwaad zal doen, behalve als hij iets te veel opheeft. Zie je zoo'n vijf, zes glaasjes kan ie verdragen, maar bij het zevende wordt ie vroolijk, bij 't achtste gaat io vechten en bij 't negende bekruipt hem de lust om de ruiten bij eerbare burgers is te gooien. Nu, is dat niet mooi van Kobus en hij moest dan ook twee maanden brommen vanwege de venijnige uitwerking van 't achtste en Legende glaasje. Hij denkt nu dat hij niet gevochten heeft en vandaar het verzoekschrift. Kobus is een eerste klas werkezel; alles pakt ie aan. Dan zie je hem eens als kalveropkooper langs 's haeren wegen llineeren, dan is ie weer werkman in een houtskolenpakhuis enz. enz. Maar 't kalveren koopen is zyn grootste pleizier, dan kan ie de boeren voor den gek houden ; staalljss kan ie js vertellen, dat je er van omvalt van 't lachen. Hij koopt natuurlyk niet voor zichzelf, dat laten zyn financiën hem niet toe, maar hij doet het met een yver, alsof 't bestaan van zijn heele familie er van afhangt. En om z'n patroon te laten zien, dat ie niet geluierd heeft en bij al de boeren waar hy' zijn moest, geweest is, heeft zijn letter kundig brein een gedicht verzonnen van den volgenden inhoud: Hg' is er gewees; Kobus van Kees. Hieronder volgt dan gewoonlyk den naam van den boer, waar hy geweest is, en z'n portefeuille, bestaande uit een ouden sigarenkoker, zit vol papiertjes, waarop het bewijs met z'n hanepooterige hand is geschreven. Nu evenwel 't verzoekschrift; het scheen niet veel te helpen, want Kobus moest de kast in. Hy had echter geen acht dagen gezeten, toen de Officier van Justitie hem by zich riep. Kobus vertelde, later, dat ie er vroolijk uitzag en »da's altyd een goed voorteeken, zie je !" »Heet jij Kobus Brinkhuis ?" »Ja meheer." »Zoo, zoo, kerel, dan is 't jou beter gegaan dan menigeen dre z'n stukken door de beste advocaten heeft laten opstellen, hoor! De koningin schenkt je vergiffenis, je kunt naar huis gaan l" En of Kobus blij was l zelfs zóó bly, dat ie zich waarachtig weer te buiten ging en 't negende glaapje hem parten speelde, waarvoor hij nu toch nog een maand moet zitten, maar afijn, zegt ie, >'k heb dan toch eer van m'n werk gehad," en in het volle bewustzyn zyner waardigheid, vertelt by aan iedereen, die maar luisteren wil, de geschiedenis van den brief aan H. M. en wat het gevolg er van was. Utrecht. MCIWKKN MÜI.LA. imitiiiiiimimmittiiiiiiiiitiii-.iiiiHMiiiiiimimmit <? UUIIIIIUIIIIIIIHIIinilllllMl EIIIIIIIIEIIIIMIIIIIIIIIIIH Een taÉd geflenlteten, De nagedachtenis van een kunstenaar eist geen monument. Zijn werk is het door hem zelf gasticht gedenkteken ; onvergankelik zolang er mensen leven die het begrijpen. Een standbeeld doet onthouden dat er een man geleefi heeft die zo en zo heette; dat kan men iedere dag op het voetstuk lezen, nadat vergeten werd wat die man wel ge daan heeft. Het mooiste en maest doeltreffende monument voor een kunstenaar als men een zichtbaar wenst is een verzameling van zijn werken. A's 't een dichter geldt: een verzameling van zover mogelik al zijn werken, in elke vorm waarin ze in verschillende tijden zijn uitge geven, allereerst in handschrift. ZQ wordt niet alleen bewaard wat bij gaf, maar blijkt ook boa tijdgenoot en nageslacht hem waardeerden. Zo wordt aan iedereen gelegenheid gegeven, rechtstreeks tot de kunstenaar te gaan; uit zijn wei k te doen herleven wat verwaarloosd, vergeten mocht zijn. Tegelijk toont men aan landgenoot en vreemdeling beter dan door een beeld dat men, de kunstenaar eert en geëerd wil zien. En wordt aan die verzameling toegevoegd wat uit de dagen van de kunstenaar bewaard bleef aan handschriften, brieven, portretten, voorwerpen van hem en zijn omgeving, dan kan_ men een deel van een gestorven eeuw doen herleven ; dan kan de betekenis van een gedictit, een versregel, een v/oord soms her vonden worden. In dat alles staat da dichter voor ons, heel anders dan in het doda beeld, dat voor wie hem niet kennen alleen zijn naam noemt. Vondel heeft zijn standbeeld ; maar ook zulk een monument waarin hij zelf leeft werd voor hem opgericht- Isdereen kan het weten, al was het maar door de verslagen in de cou ranten van de beide tentoonstellingen, in 1887 en in 1900, dat de heer A. Th. Hartkamp met grote liefde en piëteit jarenlang bijeen bracht wat voor zulk een monument nodig is ? en dat hij daarin zeldzaam gelukkig was. De uitstekend bewerkte en keurig gedrukte catalogus, door do firma It. W. P. de Vries te Amsterdam in 't licht gezonden, maakt het voor iedereen duidelik hoe belangrijk deze Vondel-verzameling is; maar ook dat er gevaar voor versnippering dreigt, dat zelfs alles voor ons land verloren zou kunnen gaan. Want de catalogus is samengesteld met het oog op een publieke verkoping, die 1 1 November a. s. plaats zal hebben als niet vóór l November het geheel onJershsnds verkoelt IF. »0nze Maecenaten smelten vast" schreef de ouder wordende Vondel in 1616, zich vereenI zaamd voelende, in zijn bekende brief aan Hooft. j l-t f-r gcfn vermogend Amsterdammer, die i tor.en wil dat een Vondel nooit te vergeefs ! een Maecfir.as zoekt ; die er, laten we zeggen een / 25000, voor over heeft om zijn stad en de stad van Vondel te begiftigen met een geschenk waarom het buitenland, Duitsland, Amerika, haar benijden zal 'l Zijn er geen twee, geen vijf, desroods tien gegoeder, die samen willen doen wat voor n te veel mocht zijn 'f Is er geen Maatschappij der Nederlandse letterkunde en gevoelen de leden zich niet door hun lidmaatschap verplicht aan hun bestuur te vragen wat het denkt te doen of misschien al gedaan heeft? *) Zijn. er geen Vondelvereerders en Yondelkanr.ers, die zich willen verenigen om te onderzoeken wat er in de korte tijd van een paar weken nog godaan kan worden, wat er wellicht ai gedaan is ; die trachten willen da aangewezen Maecena'en op en aan te sporen en de medewerking van da regering te ver krijgen ? De kunstenaar heeft geen monument nodig. En in een tijd dat er een Inleiding tol Vondel als die van Verwfy kan geschreven worden, behoeft niet gevreesd dat men de dichter vergeet. Maar nu er eenmaal een monument ais de collectie-Hartkamp is, nu eist de eer van 't lard dat het behouden blijft, in z'n geheel, binnen onze grenzen. II. J. L. C. A. MEIJER. *) >De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde hield op '2 Juni haar jaarly'ksche vergadering. De heer Boele van Hensbroek vestigde de aandacht op het feit, dat de Vondel verzameling van den heer Hartkamp naar het buitenland dreigt te zullen verhuizen. Men wake er voor!" Spectator 15 Juni 1901. Zie ook het nummer van 7 September 1.1. blz. 284. benoeming van een candidaat-notaris, meester in de rechten tot notaris te Utrecht. Volkomen ben ik het met den inzender eens, dat het voor den candidaat die 18 jaar het radicaal had, hard was, zich te zien voorbij gegaan door een collega, die 12 j aar candidaat was. Doch men diene zich de omstandigheden voor oogen te stellen. De vaders sedert jaren een geacht notaris te Utrecht, was sedert de laatste jaren zeer sukkelend; de ZOOP, csindidaat-notaris, nam geheel de leiding van het kantoor op zich. Eindelyk neemt de vader zijn ontslag, in de hoop en de billijke verwachting dat zijn zoon hem zal opvolgen. Inmiddels sterft de vader, nog vóór den datum waarop zijn ontslagname ingaat. En de zoon wordt daarna benoemd. Wat moet de minister bij notarisbenoemingen in acht nemen ? Hy diene te zorgen, dat de belangen van het publiek worden gebaat. En dit is in casu zeer zeker het geval. By het inroepen van notarieele hulp op dit kantoor, was het publiek gewoon met den zoon de zaken te behandelen, was het nu ook niet billijk dat de zoon die sedert jaren fei telijk de notaris was, thans tot de betrekking van notaris werd benoemd en was het dus in casu niet in het waarlyk belang van deze notarieele vacature, dat de zoon zijn vader opvolgde ? Het is mijne intieme overtuiging dat de vorige Minister van Justitie deze benoe ming tegenover een ieder kan verantwoorden. Met dankzegging voor de verleende plaats ruimte, Hoogachtend, 30 Sspt. 1901. V. * * * Geachte Redactie! Het antwoord op het hierbovenstaande kan kort zijn. Dat het publiek belang door die benoeming werd gebaat, is onwaar. Het publiek belang! een van die gewone dooddoeners als men geen krachtige argumen ten kan aanvoeren. Nee i mijnheer V. niet het publiek belang, maar invloeden van anderen aard, hebben gemaakt, dat een candidaat die 18 jaren het radicaal bezat en alle aanspraak op die benoeming had, gepasseerd werd voor een collega die 12 jaren candidaat was. Billijkheidsoverwegingen?zooals u beweert hebben bij den minister niet voorgezeten toen hij da voordracht deed, evenmin als toen hij zijn zwager die 5 of (i jaren candidaat-notaris was, tot notaris deed benoemen, niettegen staande er oude candidaten en notarissen voor die standplaats vroegen. L. Aan de Redactie De Amsterdammer WetlMad voor Nederland. Geachte Redactie. Heeft u 't slot van de S.sptemberkroniek der »S;emmen voor Waarheid en Vrede" ai gelezen? Ik hoop van niet, want dan wacht u iets potsierlijks: »En r.u vergun mij, geëerde lezer, hier afscheid te nemen. Ik hoop, na bijna een jlar onafgebroken te hebben gearbeid, enkele weken mij te gaan verpozen in Biuan-Biden. Moge het verblyf aljaar terwijl het mijn. hart en geest verwarmt en verfmcht, ook u ten goede komen." Weizoo, gaat Bronsveld van 't jjar naar Baden-BaJer; ! Belangwekkend. ! »Ja maar." zegt ge wellicht, »hij deelt dat j mee ter wille van gansch Nederland. Zoo'n ! verblijf da:i-, ziet ge, «verwarmt en verfrischt zijn hart en geest" en komt later door zijn kronieken en andere geschrifien »ons ten goede." Weet u wat ik hojp, geachte Redactie? Ddt Bronsveld in 't Sahwarzwald moge leeren hoe God groot en hij klein is. Je zoudt je gaan geneeren voor sommige collega's met hun malle ijdeltuiterij, al .ben je zelf maar een domineese vergeleken bij dr. Brorsveld. U dankend voor de opneming dezer regelen in uw blaJ, S n e e k. Uw dienstw , 20 Sept. 1901. V. LOOSJUS, predikant. Notam-liunoeininp, Mijnheer de Redacteur' Met groote verwondering las ik in uw blad van 2'J September jl. het protest tegen de Van een coiistitnecreiiie yeriatói in ..ürn" en iets o?er arlisMeenuolitieke oraiufc Het waa de eonstifueerende vergadering dpr »Rotterdanifcho Yereetiigirg voor (ie Kunst''. Een goede tien dagen geleden kwam een vrind bij mij oploopen niet een i n teeken lijs t om con tri hueerer.d lid te worden. Deze ont'wtrp-vereeniging had geschreven de loffelijke leuze in haar vaan «Verschaf fing van kunstgenot ook aan fiaantieel minvermogenden.'' Het spreekt vanzelf dat ik hem i;iei teleurstelde. Ook zelfs de allerniinstvermogende kon tot de verwe zenlijking van dit schoone doe) bijdragen, daar de minitnum-contributie was gesteld op vijf'-en-twintig cent. Merkwaardig alweer was de lijst van het voorloop!? comité. De heer Henri Hartog, die tot alles het initiatief had genomen, heeft natuurlijk gemeend dat bijna uitsluitend het proletariaat van bet bestaan en werken dezer vereeniging zou profkeeren. Ondtr de tvvee-en-vijftig gecommitteerden kwam ons als werkman en arbeidervertegenwoor diger alleen onder het oog het eei'sie sociaaldemocratische Rotterdamsche gemeente raadslid H. Spiekrnan. Wij trollen ondd1 dezen ook aan, wier namen even goed hadden kunnen staan onder een comit dat warme poiferijes wil verschaffen aan arme kinderijes of kleeren aan de kinder tjes van gevangen boeren. Ook hierom waren we, hél benieuwd naar de dingen die komen zouden, naar deze constitueerende vergadering opgegaan. Het extract van deze twee en vijftig ge committeerden was als voorloopig bureau, lijfelijk door het «eerbiedwaardig" getal elf' vertegenwoordigd, met als woordvoerder de heer I'. Haverkorn van Rijswijk tot leiding dezer vergadering ter tribune op geklommen. Waarom juist dit aantal zal u zoo dadelijk duidelijk worden. De heer P. Haverkorn van Rijswijk is een zeer deftige en onder Rotte's burgerij zeer geachte persoonlijkheid, die, zooals wij hem eenigen tijd later in de vergadering den volke hoorden verkonden, al heel wat vergaderingen geleid en heel wat ervaring had opgedaan. Het zou dus sr.ood zijn, nu we dit zoo uit zijn eigen mond hoorden hieraan te twijfelen. Trouwens aan de zeer eigenaardige wijze waarop deze ervarenrijke praeses de vergadering leidde, zou dit vol doende blijken. Hij begon dan ons mededeeling te doen dat voorloopig 509 personen zich hadden opgegeven tot een gezamenlijk bedrag aan contributie van een vierhonderd gulden. Iedereen begreep dat dit veel te weinig was, vooral de heer H. v. R. gaf hier duidelijk blijk van. Bij acclamatie werd nu besloten tot het oprichten der vereeniging. Behandeling van statuten en huishoudelijk reglement (naar wij meenden te begrijpen door mr. Nolst Treniléin ontwerp opgezet) kwam nu aan de orde. De geachte voorzitter begint ze voor te lezen. De eerste artikelen worden grif door de vergadering geaccepteerd. Maar, o wee! De stem des voorzitters klinkt plechtig door de zaal «Beschermheer der vereeniging zal worden hij die zich door een belang rijke geldelijke bijdrage jegens de vereeni ging bijzonder verdienstelijk heefi gemaakt." Rumoer in de vergadering. De hter Bran denburg vraagt het woord. Na welwillende verleening door den praefes betoogt de ?verstandige heer Brandenburg dat het niet te pas komt deze bepaling in de statuten op te nemen op voor ieder begrijpbare gronden. Daarop brengt de geachte praeses, de heer Haverkorn van Rijsewijk, in het mid den, dat wij in een eventueel geval onze dankbaarheid en erkentelijkheid toch wel niet andeis ztuden kunnen uitdrukken, waarop de verstandige vorige spreker ant woordde dat een goede daad belooning in zich zelf vindt. Dit ging blijkbaar boven het petje van den geachten voorzitter en na lang geharrewar werd het voorstel ge formuleerd en in stemming gebracht. Voorstel-Brandenburg werd daarop met ver pletterende meerderheid door de vergadering aangenomen. Nu begon het interessante van den avond pas. Ik had er achteraf gezien lang geen epijt van dat ik mijn kaartje voor de avondvoorstelling van Barnum & Bailty dien avor.d had wegge geven om deze wél merkwaardige verga dering bij te wonen. De heer P. Haverkorn van Rijsewijk hamerde eerst de bel ar gs telling der ter vergadering aanwezige bijeikaareii sprak toen : »Geachte, vergadering. Door Jut genomen besluit iie ik mij genoodzaakt mijn ftinc/ie als i'oorziller deztr vergadering neer/nleyge/t, ttvens roor mijn lidmaatschap bedankend. Ik kan geen vergadering voorzitten waarin l>zsluitcit iroi'ilen genomen die Icc/en mijn, be ginselen iii'tlruisclieit, want ziet, gcaclitfi ver gadering, ik ben een man i:an karakter." (Geschuifel met voeten en stoelen in de zaal, achter me hoorde ik uit twee damesmonden spreken o va c een artikel uit Woord en Heeld en over burgemeester 's Jacob en over salavisverhooging). ->Eu ver m Uu ik /tier iu mijn moralitcil*(jei;ocl ben geL'wetst en geen baker u'cnsch te zijn van een doodgeboren kind, leg ik den coorziltcrshamcr neer." (Ver slagenheid onder sommige aanwezigen. De beleedigde voorzitter met een gezicht van daar zit-je-r.ou met je-gebakken peeren en hoe-hoa ik-me-riou 'i glimt iu 't eerwaardig gelaat als een «ingesmeerde visscherslaars"). Na het verkrijg* n van het woord vraagt de verstandige heer Brandenburg aan den nog achter het lessenaartje veitoe.'enden voorzitter (op verdoek zou hij de vergadering nog aibiden) of de overige heeren van 't voorloopig bureau soms ook bij verschil van gevoelen van plan waren n voor n van 't podium af te wandelen. Gelach onder de aanwezigen. Er worden door enkele heeren pogingen in 't werk gettell den toorn des heeren Haverkorns te bezweren en hem tot het weer toetreden over te halen. Alles tevergeefs. Hij lei z'n hamer neer omdat-ie geen baker wou worden. Dat had-t-ie, dunkt me, duidelijk genoeg gelegd. Na het aannemen van nog enkele andere artikelen probeereie tue-j. I.ta Heiji.rnians nogmaals in welsprekende woorden het geschil bij te leggen. La<y, het mocht niet baten. De heer Haverkorn zat (of liever stondx intusschen op iets te broeien, dat zag ik duidelijk aaii ziju wel verstoorde maar peinzende gelaatstrekken. Van boosheid verwisselde de expressie op dat achtbare gelaat tot een uitelrukking van leedver maak als van een Engeischman, die de voldoening smaakt een boer temassacretren. Hij stond in al zijn lengte en sprak on geveer deze gedenkwaardige woorden : «Geachte Dames en Hoeren (dier wendde hij het hoofd van elen heer Brandenburg af;. »7?e» kunstenaar is ionand die iels heeft, il: zon bijna zeggen iemand die, be genadigd in met iets, dal duizenden anderen missen." Daar ik wist dat er duizenden in de goede stad Rotterdam rondliepen zonder »een rijksdaalder in d'r liukervestjezakje" en ook duizenden zonder »aen hoogen hoed", trok ik, listig als ik ben, dadelijk de conclusie dat een kunstenaar iemand is met een «rijksdaalder in zijn linker vestjezakje" maar bespeurende alras dat hij ook iemand is met een »hoogen. hoed" begon ik wet grond te twijfelen aan de juistheid dezer door den geachten heer praeses gegeven bepaling. Hij ging verder : Ecu li'iotflctianr is iemand die door ont'.ctijlijlcc insjinnning en arbeid de gave lieo/i gekregen .... etc." Ik dacht alweer in m'n onnoozelheid dat een kunstenaar eerst de gave had, die hij dan verder ging ontwikkelen. Na nog enkele dergelijke scherpzinniglieden betoogde de voorzitter dat kunstenaars dus wel waard waren eereleden te worden. En wederom zijn stem verheffende sprak hij: -Kcnkapitdlikt hfc/'l de gave geld Ie bezitlen en intellekt.'' ('t Is heusch waar dat zti-die. Da dikke Spiekrnan, heel oneerbiedig als lid van 't voorloopig bureau, sloeg z'n handen op z'n buik van 't lachen, het verstandige volksdeel dezer vergadering gierde), rik gewaag van de energie en de noeste vlijt, waarmee zij zich Ititn kapitaal bijecnlioopten." (Hij had even te voren gezegd toen H. Hartog het woord had dat de politiek er buiten moest blijven, door interruptie). Na nog enkele enormiteiten verliet de geachte voorzitter als pauw met uitgetrokken staart de vergadering. Een pressie op de bestuursverkiezing werd nog geoefend door het feit dat de statuten spraken van elf bestuursleden. Daar er toevallig (?) juist elf op 't podium zaten werd natuurlijk door een der aanwezigen voorgesteld deze in hun geheel tot bestuur te verkiezen wat (met uitzondering van den heer H. v. II. natuurlijk) bij acclamatie werd aangenomen. ARIE V.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl