Historisch Archief 1877-1940
N'. 1268
DE AMSTERDAMMER
A°. 190L
WEEKBLAD
AND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uit; e-^ers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heereneracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f l .60
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/»
Dit blad i* verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cspucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag113 October.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f O.iJ
Reclames per regel 0.40
Aimouces uit Duitsirhland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluiten;! aancrenomeu door
de firma KUDOLF ilOSsE te Keulen en dooi alle filialen d-szer firma.
I N B O V D.
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Christelijke
politiek." Behartiging van particulier en van alge
meen belang. Militaire bijverdienste, door Q.
Thorhecke's school, III, door rnr. J. A. Levy. De
dood van Abdoer RhamauKhan, (met portret).
?KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
HoofdBlad, door Ant. Averkamp. Moderne Spaansche
meesters en oude Spaansche kunst, door De Hs
Dolöre, door "Walther van Weide, beoordeeld door
C. Sch. Boskaankondiging. FEUILLETON:
Hoe een Amsterdammer aan den kost komt, IV,
door Justus van Maurik. BECLAMES. YOOR
DAMES : Neeltje Lettinga, door G. C.
StellingwerfJentink. Allerlei, door Caprice. Ingezonden.
SCHAAKSPEL. PINANOIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D.Stigter. - SCHETSJE :
A. Naar het Dnitsch van Ida Boy-Ed., I.
INGEZONDEN. PEN EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN.
WIIIMIIfMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHMtlllllllllllllllllltMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHlUf
Christelijke politiek."
Het heeft de afkeuring van een paar
christelijke bladen gewekt, dat wij o. a.
het christelijk Kabinet het tot een fout
hadden aangerekend, nu het in de Troon
rede niet gewaagde van een in te dienen
ontwerp tot invoering van het gemeen
schappelijk gebed, voor de beraadslagende
vergaderingen der Staten- Generaal in 't
bijzonder, en voor de regeerings- en be
stuurscollege in het algemeen.
Uit hetgeen het Centrum en de Standaard
daarover schreven, scheen ons te blijken,
dat er bij het Christelijk Volksdeel een ver
andering van meening ten opzichte van de
gepastheid van zulk een gebedsdwang was
ontstaan, sedert den herhaalden strijd daar
over in den Amsterdamschen gemeenteraad
gevoerd, welk college nog altijd met gebed
geopend wordt.
Zo-iderling genoeg hebben wij noch van
het Centrum, noch van de Standaard, nu
ook de eenvoudige mededeeling ontvangen,
dat inderdaad een meeningswijziging, nopens
deze voor de christenen zoo belangrijke
zaak, had plaats gegrepen.
Het Centrum toont ons betoog gelezen
te hebben, maar zwijgt over dit punt.
Het bepaalt zich tot het volgend repliekje.
In zijn jongste nummer schrijft dezelfde
Amsterdammer, naar aanleiding der door ons
gemaakte kenteckenen :
»*Wat het Centrum te kennen geeft, dat nl.
het gebed voor de Christenen een te heilige zaïk
behoort te zijn, om bet door dwang tot een
voorwerp van «oaheiligen" strijd te maken
was steeds ons beweren bij de dissusie's over
het Amsterdamsen gemeenteraadsgebed.""
yVra^e: waarom oefende het Weekblad dan
eigenlijk critiek uit?
«?Wanneer het nu zijn zin gekregen heeft en
zijn wenscb ingewilligd ziet, bad het dit kunnen
constateeren zonder meer.
»De inconsequettie (?) 1) der //kerkelijken" was
dan een gelukkige inconsequentie, waarover
men tevreden kon zijn.
»En een verwijt had dus in dit geval zeker
achterwege kunnen blijven.
»'t Komt in de annalen der journalistiek
zeker niet dikwerf voor, dat men een persoon
of een partij 'n grief maakt van datgene, wat
men zelf bepleitte.
kan ook te veel critiseeren !"
Mogen wij alzoo aannemen, dat, volgens
dit blad het gebed geen zaak van dwang
behoort te zijn, ook wijl gelijk het in zijn
vorig artikeltje daar nog bijvoegde velen
zich er tegen zouden verzetten »met een
beroep op de vrijheid van geweten'', dan
is de bovengenoemde meeningswijziging
inderdaad toegestemd, en kunnen wij met
dit orgaan de quaestie als afgehandeld
beschouwen.
Alleen hebben wij nu nog een opmer
king te maken, naar aanleiding van de
woorden: »De inconsequentie (?) der
kerkelijken was dus een gelukkige inconse
quentie, waarover men (de Amsterdammer)
tevreden kon zijn.''
Hierbij vergeet het blad geheel het
standpunt door ons ingenomen, in het
artikel Een Christelijke Troonrede. Immers
wij hadden reeds meermalen verklaard en
getoond, dat wij de zegepraal der
kerkej ijk en, volstrekt niet als een ramp voor het
land beschouwden; dat de kerkelijken, al
was hun geloof het onze niet, in dat geloof
een voertuig naar het ideaal bezaten . . .
evenals de Socialisten in hun overtuigingen,
wier geloof al evenmin ons deel was. Na
tuurlijk moest het, op dit standpunt, voor
'ons van de hoogste beteekenis zijn, of het
Christelijk Volksdeel, nu ook werkelijk
een christelijkheid aan den dag zou leggen,
Het Centrum schijnt aan een ander woord de
voorkeur te geven.
die als een waarborg voor een hoog
gestemd politiek leven, dat tot echt chris
telijke daden zou leiden, kon gelden. Ba
zoo spraken wij niet alleen, of in hoofdzaak,
over 't gebed; neen, wij gaven een breede
uiteenzetting van de zwakheid der Troon
rede, uit een christelijk oogpunt beschouwd.
Wij wezen b.v. op het onchristelijke om in
deze dagen »onze betrekkingen" met Enge
land, van »zeer vriendschappelijken aard" te
verklaren, en van den moord onzer broeders
in Zuid-Afrika geheel te zwijgen, als ware
dit Kabinet een Kabinet zonder gevoel,
en zonder waarheidsliefde. Wij veroordeel
den het gebruik maken van phrases, juist
door Christenen reeds vroeger afgekeurd
en ter zijde gesteld; het voortrekken van
de militairen, met een zwaard of geweer
gewapend, boven alle overige dienaren,
zelfs met voorbijgaan van de christelijke
vredesapostelen. Wij ergerden ons aan een
zoogenaamd christelijke Troonrede, die het
grootste schandaal in Nederland, de
verwaarloozing van duizenden ouden en
zwakken, van weduwen en kinderen, bij
monde van Koningin Wilnelmina, ongerept
liet; en evenzoo aan een christelijke
bekeeringsijver en bekeeringsbelofte, zonder
er aan toe te voegen, het eerste wat het
christelijk geloof toch zeker eischt: volledig
herstel van den Indiër aangedaan onrecht
door uitzuiging, diefstal en roof. In dit
verband spraken wij over de Afwezigheid
van 'het streven naar gemeenschappelijk
gebed. Ons hadden een half jaar lang de
ooren getoet van christelijke politiek in
aantocht, en wat bracht het eerste Staats
stuk? Bij zooveel, wat een verzaking was
van de eenvoudigste christelijke beginselen,
geen enkel blijk van de werking des
christelijken geloofs.
Een gelukkige inconsequentie?
Neen, een die het ergste voorspelt. Dat
wij xelf niet het gemeenschappelijk gebed
verdedigen kunnen, deed aan deze beschou
wing niet af. Immers, wij hoopten op een
Kabinet, als op een man uit n stuk.
Ware het met tien voor ons ongelukkige
consequenties gekomen, we zouden daar
tegen eerlijk den strijd mogen voeren, maar
hadden dan ten minste dezen troost gehad,
dat het christelijk geloof bij dit Kabinet
krachtig en vruchtdragend genoeg zou zijn,
om ook, door christelijkheid geïnspireerd,
de edele daden te verrichten, waarop zoo
lang te vergeefs werd gewacht. Doch ziet,
zelfs zijn geloof huldigt het niet; en als
dit aan dat groene hout geschiedt, wat zal
dan het dorre wedervaren ?
Misschien komt in de journalistiek, zoo
als het Centrum beweert, zulk een stand
punt zelden voor. 't Doet er niet toe.
Dit standpunt is nu eenmaal het onze,
en daarnaar wenschen wij beoordeeld te
worden.
* *
Met de Standaard staat het geval
eenigszins anders.
Het had als volgt ons bestreden.
//Meent de heer De Koo nu werkelijk, dat
de Cürhtelijke partijen moeten voorstaan het
systeem van de Loevesteinsche fractie, die door
haar overmacht m de Staten van Holland het
verplicht gebed oplegde aan colleges en zelve
het formulier er voor aangaf?
,,En bovendien, de lieer De Koo vergeet
heelemaal, dat de S'aten-Generaal geen
regeeringscolleges vormen, maar dat zij op hun
terrein geheel onafhankelijk en als volksvertegen
woordigers slaande zoo noor'ig tegenover de
Orerheid zelfe hebben te regelen huu huis
houdelijke aangelegenheden.
»Dat we den heer De Koo nu op het stuk
der constitutioneele beginselen nog den weg
moesten wijzen!
Maar zoo gaat het, als men te veel wil
critiseeren."
Wij hadden o.a. daarop geantwoord:
yüat, zooals Ds. alma zegt, men niet de
Loevesteinsche factie mag navolgen, die door
baar overmacht bet verplicht gebed oplegde aan
colleges ... 't is ons uit het hart gesproken.
Eu hadden wij geweten dat- deze motieven thans
de kerkelijken van gebedsdwang afhouden, of
schoon zij te Amsterdam nog nooit in gelijken
geest gehandeld hadden wij zouden, ons ver
heugende in den vooruitgang, waarvan die
weeniticjswijzigitiy onder de christelijken getuige
nis siïegt, ons wel onthouden hebben het nieuwe
kabinet op dit stuk iets te verwijten."
En wat het tweede punt betreft:
rMocht het al verleidelijk zijn ons een lesje
in, constitutioneel staatsrecht te geven, de ge
legenheid daartoe was minder geschikt. Immers
de Staten-Generaal zijn wel geheel onafhankelijk
van de Overheid, behoudens trouw aan de Grond
wet en de gewone Wet, maar kunnen bet gemeen
schappelijk gebed, alleen dan als een huishoude
lijke aangelegenheid aan hun eigen willekeur
onderworpen bsschouwen, wanneer de Wet het
niet heeft voorgeschreven. Hier echter is er
juist sprake van dat de Wet het gebed wel zou
verplicbt stellen en we zijn nieuwsgierig te
vernemen welk art. van de Grondwet, daartegen
zou kunnen worden aangevoerd. Meer nog dan
de fout in de redeneering door Ds. Talm» be
gaan, verbazen wij ons over de exceptie zelve,
o.i. een christelijk redacteur minder waardig.
Hoe toch kon bet in bet hoofd van een man,
die de ^kerstening" der natie bedoelt, opkomen,
het bidden tot God Almachtig aan te merken,
als een... ^huishoudelijke aangelegenheid"'r
Takelt hij, door er zoo over te spreken, hei
in zulk een rargorde te noemen en op te
nemen - niet, zelf het gebed af, a!s behoorde het
tot de kleine dingen dezes levens ?"
Maar... zonderling, ofschoon dit ons ant
woord reeds van 20 Sept. dateert, we
ontvingen geen enkel regelije lot bescheid.
En toch drie puüten van eenige betee
kenis werden door ons vermeld.
lo. De ineeningswijziging onderde Chris
telijken, omtrent het vulgen van de Loeve
steinsche factie in zake het gebed.
2o. Een misvatting der Ciiristelijken
ten opiichte van het constitutioneel al of
niet geoorloofd zijn van gebedsdwang voor
de Staten-Generaal.
3i>. Esn voor een christelijk redacteur
minder waardigen opzet, om het gebed te
rangschikken ouder de aangelegenheden
van huishoudelijke!! aard.
Geen woord over dit alles, ofschoon wij
beleefd genoeg onze nieuwsgierigheid had
den uitgedrukt, om o. a. het Grondwets
artikel te vernemen, dat de
Standaardredacteur aldus schrijven deed.
Welnu, dat gaat zoo niet.
Wij verzoeken alsnog antwoord en
natuurlijk, gelijk het under fatsoenlijke
personen gebruikelijk is, ook mededeelii'g
in de Standaard van ons verweer. En
om onzen persoon, zoo bij name genoemd,
n om de zaak zelve; want de Standaard
moet niet vergeten, dat de gebedadiscussie in
den Amsterdamschen gemeenteraad juist
door Amsterdamsche antircvolutionaircn
van naam in den geest, titans door de
Standaard veroordeeld, is gevoerd.
De Opr. Ilaarl. CrL, melding makende
van des Standaards schrijven voegde
daar de vraag aan toe, of het wel met
de goede persmanieren strookte, dat de
Standaard redacteur herhaaldelijk onzen
naam had genoemd. Dat was z. i. het
afkeuringswaardig persoonlijke.,
Nu, wat ons zelf'betreft; Se ietwat jolige
toon van de Standaard hinderde ons niet.
Wij zijn gelukkig geenszins zoo kleinzeerig
dat reeds een zacht geblaas ons pijn zou
doen. En het persoonlijk verantwoordelijk
gesteld worden voor hetgeen men van
de majestueuze perstribune te verstaan
geeft, vormt, naar onze meening, een zeer
heilzaam tegenwicht tegen de
belangrijkheids- en grootheidswaan, die ons zwakke
stervelingen zoo licht belaagt, waar wij als
een anoniem orakel uit de wolken spreken.
Wij gelooven zelfs, dat het publiek,
prijsBtellende op waarheid en juistheid van
wa irdering, hoe langer hoe meer er toe
zal komen, te eischrn dat het voorlichters
beroep in dien zin een persoonlijk karakter
drage.
Want de anonymiteit in de Pers is een
gevaar voor de schrijvers niet alleen, maar
ook voor het publiek. Dit toch, misleid
door den nymbus, aan het redacteurschap
ontleend, dien de anonymi dragen, schrijft
onwillekeurig aan de iu der haast gefor
muleerde en oppervlakkige beschouwingen
van vaak ter nauwernood middelmatig
ontwikkelde personen de waarde toe. als
van langdurig overwogen, zorgvuldig ge
wikte oordeelvellingen, uitgesproken door
een achtbaren raad van een heel of half
dozijn deskundigen, te voornaam om in
het daglicht te treden, waarin ook Jan
en Alleman zich zoo maar bewegen. Waar
zouden een zeker soort van redacteuren moe
ten blijven, indien het door hen geschrevene
op rekening van henzelf, in plaats van
op die van het Blad wierd gesteld ? »Het
lllad schreef" hoe menigmaal doet in
deze en dergelijke uitdrukkingen, dat
»BJad" niet dienst, als het bekende vijgen
blad, tot dekking eener schamelijke naakt
heid ?
Toch, al gevoelen wij niet den weerzin,
die de Opr. IL C. vervult, als het redac
teursnamen in het debat hoort noemen,
het was ons aangenaam, dat zij (de naam
harer pers-overzicht-schrijver worde ook
eens bekend!) in die rubriek aan goede
persmanieren herinnerd heeft. Want
inderdaad, daar bestaat een persmanier,
die ook wij ten zeerste afkeuren. Het is
nl. den aanval op iemand te vermelden
en de verdediging te verzwijgen en wat
nog erger is: zelf' aan te vallen, en dan
te doen, als had men des tegenpartijders
antwoord niet vernomen.
En te dezen opzichte, om ons thans tot
haar te bepalen, genoot de Standaard, ook
onder Dr. Kuyper, juist niet den besten
naam. Nu wij echter den opvolger van
Dr. Kuyper dezen nog zien overtreffen in
de toepassing eener methode, die o. i. alles
behalve nobel en nog veel minder christe
lijk is, schijnt het wel, dat wij hier met
iets specifiek anti r evolutionair s te doen
hebben; in welk geval »Anti-revolutionair
ook in uw persmanieren," allerminst
een aanbevelingswaardige leus zou zijn.
Opmerkelijk is het hierbij, dat, toen wij
een artikel hadden gegeven betoogende de
billijkheid om het kerkelijk kabinet een
eerlijke proefneming te gunnen dit, na
eerst, vermeld te zijn, als een beschouwing
van de »uiterste linkerzijde," nog eens in
extenso werd overgenomen, met de verze
kering van groote instemming. Nu echter
dezelfde pen een voor de kerkelijken min
der aangenaam artikel schrijft over de eer
ste daad van het nieuwe kabinet, wordt
geheel onze kritiek verzwegen, uitgezonderd
wat van het gebed werd gezegd, en
daarna zelfs onze verdediging den lezers
onthouden, als kwam het er gansch niet
op aan, hoe men over deze quaestie en over
onze houding dacht. Toen wij de
kerkelijken voor een keer steunden, was
het, zooals men dat noemt, »koek en ei''
nu wij echter de Standaard een ietwat
harden noot ie kraken gaven, was het
opeens niet de vriendschap gedaan en met
de eerlijkheid uit.
De opmerking is meermalen gemaakt,
dat de Handel op de Beurs maar al te
dikwijls niet strikt eerlijk is. Toch zouden
wij willen vragen, of de Pers in zuiverheid
van zeden de Beurs wel overtreft? Natuur
lijk dit te vragen, niet aan de
Antirevolutionairen alleen. Naar onze meening, op
veeljarige ervaring g?grond, kan het ant
woord moeilijk vleiend voor de Koningin
der Aarde wezen. Indien toch bij Handel
en Bedrijf, een zoo groote mate van onbe
trouwbaarheid in het weergeven van elkan
ders woorden, in het zich houden aan wat
waarheidsliefde tot plicht stelt, in het
royaal en loyaal zich te betoonen, ware
aan te nemen, als in de Pers gewoonte
is er zouden haast geen »zaken" meer
zijn te doen.
Behartiging ran particulier
en van algemeen belang.
Op onze vraag: b'ehoort niet aan het
lidmaatschap van Gedeputeerde Staten
voor leden van den Raad van Beheer der
H. IJ. S. M., als de heeren Koëll en
Westerwoudt, ten spoedigste een eind ge
maakt te worden? heeft tot heden nie
mand rechtstreeks ontkennend geantwoord.
Hierover is, dunkt ons, moeilijk dan
ook debat te voeren.
Ileeds in 1897, zoo niet vroeger, had
men dienen te toonen, dat de goede
naam van het openbaar leven ten onzent
van meer beteekenis was, dan de welwil
lendheid tegenover personen, die een bij
uitstek machtig lichaam vertegenwoor
digen. Want al hadden de beiden Gede
puteerden niet bij herhaling in het open
baar het bewijs geleverd, dat zij de
kieschheid geringer schatten dan het voorstaan
van de belangen der Maatschappij, bij
welke zij van zoo nabij betrokken zijn,
tot zulk een benoeming had het nooit,
mogen komen.
De wetenschap alleen reeds, dat de be
langen van de H. IJ. S. M. zeer dikwijls
in suijd zullen verkeeren met het alge
meen belang, en dus ook met dat der
Provincie, had de kiesvereenigingen
moeten weerhouden, mannen naar dat
college af te vaardigen, die n door
hun maatschappelijke positie a door hun
persoonlijken invloed zeer len nadeele van
het algemeen belang daar konden werk
zaam zijn; mannen op wier onpartijdig
heid men onmogelijk zou kunnen rekenen.
Hoe echter, bij zulk een veronachtzaming
van het algemeen belang door de kiesver
eenigingen, nu nog dat Staten-college de
vrijmoedigheid heeft kunnen vinden, twee
van die spoorwegmannen in het dagelijksch
bestuur der Provincie te plaatsen, het is
waarlijk onverklaarbaar!
Men moet wel aannemen, dat zoowel de
kiesvereenigingen als de Prov. Staten tot
dusverre te goeder trouw, onnadenkend of
onwetend, zirik een toestand hebben hel
pen te voorschijn roepen, en dien bleven
bestendigen.
Nu echter die toestand in den loop der
jaren zich zóó duidelijk heeft doen kennen,
zou men inderdaad recht hebben van een
verslapping van hel moreel karakter onzer
openbare samenleving te spreken, indien
de Staten, zonder protest dat régime lieten
voortduren.
Gelijk men weet, wordt krachtens de
wet ieder uit den Gemeenteraad geweerd,
die «middellijk of onmiddellijk aan
onderhandsche pacht van gemeentegoederen of
inkomsten, aan leveringen of aannemingen
ten behoeve der gemeente, aan het koopen
van betwiste schuldvorderingen ten hare
laste deelneemt'1. Welnu, beschouw eens
in dit licht het stemmen voor
spoorwegsubsidiën en spoorweg plannen door spoor
wegmannen in de Prov. Staten ; om nu
alleen van feiten te gewagen.
* *
*
Het Handelsblad beantwoordde de vraag,
waarmee wy dit artikel openden,
volgender wij s :
De vraag behoort, dunkt ons, algemeener
gesteld te worden. Is het goed, dat bestuurders
van groote ondernemingen van publiek belang
zitting hebben in Rcgeerines- of vertegen
woordigende lichamen P In E Tste of Tweede
Kamer, in Gad. Staten en Prov. Siaten, in
Gemeenteraden ?
^Daarover kan zeker in vstEchillenden zin
worden geoordeeld. Voor een ontkennerd
antwoord kan worden aangevoeld de mogelijk
heid van misbruik van macht. Voor ecu be
vestigend antwoord, dat het schadelijk is voor
bet algemeen belang, enkel om de mogelijkeid
van misbruiken, bij uitstek kundige mannen te
weren uit openbare lichamen.
//Ons dunkt, dat de doorslag moet worden
gegeven door hetgeen men weet van het
karakter der personen."
De Nieuwe Courant beweegt zich blijk
baar in denzelfden gedachtengang als het
Hbld.) wanneer zij schrijf i:
//Een enkele vraag, die de algemeene quaestie
raakt, wenschen wij hierbij te stelltn.
i/Is de keus van minnen, van wie verwacht
mag worder, dat zij de betrekking van Gedepu
teerde of de vele andere hooge betrekkingen
in den lande, welke de consiqientie De Amster
dammer zal dwingen met het commissariaat of
bes'uursliJmaa'schap van groote ondernemingen,
die met de oveiheid in aanraking kunnen komen,
onvereenigbaar te verklaren is die keus zóó
ruien, dat, men zich in het vervolg van allen die
in groote fiaanciëele of nijverheidsondernemingen
betrokken zijn, bij de vervulling van openbare
ambten zal kunnen spenen ? Vindt m^n niet
juist, dikwijls in zulke ondernemingen betrokken
de flinkste, bekwaamste en energiekste mannen,
wier diensten aan land, provincie en gemeente
van het hoogste nut kunnen zijn ?
Dat op deze mannen zelf de plicht rust om
in zaken waarin het belang hunner maatschappij
en het openbaar belang beiden betrokken zijn,
de strikst mogelijke onpartijdigheid te betrachten,
behoeft nauwelijks betoog. Maar in de meeste
gevallen ontbreekt het daaraan niet en is dit
wel bet geval, dan staat het den benoemden
lichamen of personen vrij de keus niet te
hernieuwen. De kring, waaruit deie hun keus
kunnen bepalen, moet niet door uit fi lanciëjl
oogpunt hoogst bezwarende beperkingen, al te
zeer ingekrompen worden. Dit verbiedt het
publiek belang."
Inderdaad is het de moeite waard, deze
opmerkingen te o\^rwegen.
Volgens het Handelsblad zal men min
der vragen: tot welke onderneming staan
de te benoemen personen in betrekking,
maar: «moet de doorslag gegeven worden
door hetgeen men weet van het karakter
der personen." Dit laatste nu, «hetgeen
i men weet van het karakter" is een zeer
' moeilijk of liever gezegd onmogelijk te
j bepalen kriterium.
In hoeverre kent men in den regel
iemands karakter?
Bij wien zal men daarnaar
informeeren? Bij 's mans vrienden of bij zijn vijan
den? Bij hem zelf of bij zijn huisgenooten,
misschien ook, wat sedert eeuwen als het
beste informatiebureau beschouwd is, bij
zijn huisknecht?
Och, wij stellen ons, wel wetende, dat
het positieve zeer schaarsch zich voordoet,
meestal met het negatieve tevreden ;
vernemen wij geen kwaad, dan is de per
soon goed. In de kiesvereenigingen blijft
het karakter gelukkig liefst buiten
bespreking. Alleen hebben ongeveer alle
candidaten het voorrecht bekwaam, ijverig,
eerlijk, onafhankelijk en onpartijdig te
zijn ; ? maar daar deze deugden zoo alge
meen zijn, en de karakters dikwijls toch
zooveel te wenschen overlaten, brengt ons
dit niet verder.
Ter nadere toelichting van het bezwaar
lijke om, op grond van hetgeen men aan
gaande iemands karakter weet, hem ge
schikt te verklaren voor de vervulling
van een ambt. waarbij hij meermalen ge
plaatst zal worden tusschen zijn eigen of'
particulier belang en het algemeen belang,
herinneren wij het Handelsblad aan hetgeen
in 1807 is voorgevallen. Ten opzichte van
wier karakter zou het blad, even als wij
zelf, afgaande op hetgeen van hen bekend
was, liever een loffelijk getuigschrift hebben
afgegeven, dan omtrent dat der lieeren
Roëll, Westerwoudt, Boissevain en Hartzen,
en toch bij de uitnemendheid van hun
karakter traden zij in de Prov. Staten in
't krijt voor het belang hunner eigen
Spoorweg-maatschappij.
Karakterstudie heeft zeker waarde, doch
de vrucht harer beoefening voor het
verkiezingsbedrijf bleek voorshands niet groot. En
het schijnt, dat ook de voortreffelijkste
menschen veel moeilijker in het openbaar-leven
dan in het privaat-leven, streng het onder
scheid weten in het oog te houden tusschen
het mijn en het dijn, in overdrachtelijken zin,
* *
*
De Nieuwe Courant troost zich met de
gedachte, dat »in de meeste gevallen" com
missarissen of bestuursleden van groote
maatschappijen zich onthouden van voor
't eigenbelang te ijveren, waar het algemeen
belang ter behartiging hun is toevertrouwd.
Waarlijk, een hoogst onbewijsbaar be
weren. Een statistiek in deze, welke om
trent tde meeste gevallen'1'' iets te leeren
geeft, bestaat natuurlijk niet.
Ook hier is: wat men xiet, en wat men
niet ziet. Wie zal met eenigen grond