De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 20 oktober pagina 1

20 oktober 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1269 DE AMSTERDAMMER A°. 1901. WEEKBLAD NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO Dit nummer bevat een bijvoegsel. en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Dit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capacines tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 20 October. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer. .....? 0.20 Reclames per regel a 0.40 Aniiuuces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLt' MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O C D. VAN VERRE EN VAN NABIJ: Een nieuwe Mogendheid. Nederland'» handel op OostAzië, III, door Ang. Deknatel. De formule God Almachtig" in de Troonrede, door J. A. Helper Sesbrugger. Finantiëele politiek, (Ing.), door B Thorhecke's school, IV, door mr. J. A. Levy. Eudolf Virch-ow als politicus, (met portr.) Signalementen u/d. Utrechtsehen gemeenteraad, door Jan van 't Sticht, (met portret) KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad door Ant. Averkamp. De Beguliersgracht te Amster dam, door D. C. Meijer Jr. Nehernia van Beigersberg, Een uit Velen, door J. Tersteeg. Boekaankondiging. FEUILLETON: Hoe een Amsterdammer aan den kost komt, V, (Slot.), door Justus van Maurik. RECLAMES. VOOR DAMES: Het hervormde huwelijk, door dr. Alice B. Btoekharn, beoordeeld door G. G. StellingwerfJeiitink. Een toevluchtsoord voor zwakken, door M. K. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. PINANOIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: A. Naar het Duitsch van Ida Boy-Ed, (Slot.) PEN EN POTLOODKEA63EN. ADVESTENTIEN. ?MfllllllllliliiiiitlillluilHllimiiiMiltitiHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimmillliiin Een nieuwe Mogendheid. Het onrecht, en bovenal de voorbeeldelooze wreedheid, door Engeland jegens ?de Boeren gepleegd, die zoo dapper en volhardend hun onafhankelijkheid verde digen, hebben alom in de beschaafde wereld een weerzin gewekt, welke zieh uitte in velerlei woorden van bitterheid, en ook in enkele daden van medelijden. Maar hoe algemeen de verontwaardiging mocht zijn, in geen enkel land heeft de natie de Regeering kunnen of durven dwingen tot eenige daad, die iets meer verdiende te heeten dan een platonische sympathiebetuiging. Bij de machte-centralisatie en organi satie, welke de huidige Staten vertoonen, en het volstrekte overwicht der materiee'e belangen, die deze machtscentra vertegen woordigen, zijn de Regeeringen gevoelloos geworden voor elk ideaal, dat buiten of boven machtsuitforeiding en machtsbevestiging ligt; en de volkeren, dat is, de bezittende en hoogere standen, ztj die den toon aangeven, blijken steeds minder ont vankelijk voor krachtige aandoeningen van zedelijken aard. "Wanneer men er getuige van is geweest, hoe Europa twee jaren lang dezen afschuwelijken, en met den dag nog afschuwelijker oorlog, heeft geduld, roerloos, zoodat geen enkele Regeering door den volksdrang genoopt werd eenig teeken van afkeer te geven, dan heeft men voor zich een beschavingsthermometer, die het schrikbare van den tegenwoordigen toestand teekent. Is het niet alsof er geen volkeren meer zijn? Uitsluitend mechanisch in elkaar fezette militair-economisehe lichamen. Voor et individu bleef nog een zekere mate van gevoel over; bet mocht nog spontaan zijn in zijn aandoeningen.; voor de overheid en de gemeenschap behoort alles, wat niet op berekening rust, tot het sentimenteele; wordt beschouwd en geschuwd als kinder lijke naïveteit. In onzen tijd, waarin, naar men zegt, de wetenschap reuzenschreden doet, het humaniteits-begineel de harten verovert, en het geloof zich verjongt, blijken deze drie te saaien, en de kerk niet minder dan de maatschappij, volkomen onmachtig om tot daden te voeren, die bewijzen, dat de adel van de mensehelijke natuur nog niet verbasterd is, zoodat bij het woeden eener bloeddorstige tyrannie de geestdrift, vlam mend voor het recht, de vrijheid en het leven der broederen, elke zelfzucht uitdrijft «a over alle bloöheid triumfeert. De beschaafde volkeren... Zou er, nu 't zoover gekomen is, wel ooit weer van een volk sprake kunnen zijn, als van een grootheid, waarmee ook de Regeeringen, en zij met wier stoffelijke belangen deze in hoofdzaak zich vereenzelvigen, bij gevoelsquaesties rekening hebben te houden, indien er niet uit de lageren klasse nieuwe vol keren zullen geboren worden... van harte geneigd te offeren op het altaar van vrij heid en recht; zoo noodig, bereid voor een denkbeeld, dat uit het gevoel is opgewassen, te wagen hun brood, hun leven, hun geluk ? Wij hebben reeds vroeger de meening uitgesproken, dat van die zijde alleen nog moreele vooruitgang is te hopen. Uit dit oogpunt beschouwen wij dan ook het voorstel der mannen van het transport, om Engeland te dreigen met, en desnoods te doen ondervinden, hun onwil om diensten aan Engelsche reeders te bewijzen, zoo lang de menschonteerende oorlog in ZuidAfrika wordt voortgezet. Daar verschijnt dan geheel onverwacht, een Nieuwe Mogendheid op het tooneel. De vierde stand, mannen zonder fortuin, die, zooals men smalend zegt, niets te verliezen hebben... In zekeren zin is dit juist gesproken. Waren zij diplomaten, overheidsleden, industrieelen, reeders, groothandelaars... zij zouden niet zoo gemakkelijk er toe komen, een deel van hun dagelijksch brood er aan te wagen. Welnu, betrekkelijk arm als zij zijn, verklaren zij Engeland den oorlog. Maar Engeland niet alleen; hun eigen Regee ringen daarbij. Gij hebt lafhartig gezwegen, zeggen zij; wij willen spreken, en handelen ook. Daar zij krijg tusschen Europa en Enge land. Een oorlog, die ons als werkstakers veel zal kosten; de natie op verliezen misschien zal komen te staan ; maar die den vijand dwingen zal zijn dierlijk bedrijf te staken. Een doen door laten. Bloed zal er niet vloeien. Gij mannen en vrouwen van Europa hebt op allerlei tonen den lof der Afrikaanders gezongen, en gij hebt niet opgehouden den Britten uw haat toe te spuwen. In heilige verontwaardi ging was uw dagelijksch gebed, dat die gruwelen mochten eindigen en gewroken worden aan den onverlaat. Nu zult gij kunnen bewijzen, wat er werkelijk in uw ziel omgaat; hoe veel gij over hebt voor de vrijheid der zwakken, voor recht en menschelijkheid. Komt dus met uw steun. Zoo iets gaat er om in de hoofden en. harten van die mannen zonder buidel en beurs. * * * Maar tusechen het plan en de uitvoe ring ligt een lange, moeilijke weg. Zal men het eind daarvan bereiken? Op dit oogenblik staat dat nog zeer te betwijfelen. De eerste voorwaarde is: de instemming der transport-mannen in alle Europeesche landen, althans in de voor naamste daarvan, waarnaar Engeland zijn schepen zendt. Voor de mogelijkheid hiervan pleit de tot woede gestegen verontwaardiging onder de arbeiders zonder onderscheid over het uitmoorden van het kleine Boerenvolk door een der machtigste natiën. Waarlijk, het zou juist geen wonder zijn, als de sympathie met het aangegeven denkbeeld eens zóó groot was, dat zij deze werklieden tot gemeenschappelijk handelen voerde. Toch, hiervan is nog niets met zekerheid gebleken en het zou voorbarig zijn, er thans reeds ook maar eenigermate op te rekenen. De iwee.de voorwaarde kan niet anders zijn dan de steun hunner landgenooten. Zullen zij zich biervan zeker kunnen achten ? Van dien der Regeeringen en der toon aangevende kringen, vertegenwoordigende het gezag, het grootkapitaal, de groothandel en nijverheid, is niets dan tegenstand, zeer krachtigen tegenstand te verwachten. Ook de Pers, voor zoover zij ten nauwste met deze machten verbonden is, zal het stoute plan op alle manieren trachten te vernietigen. Maar de meerderheid van onze en van elke andere natie, kwam het eenmaal tot den beoogden boycot zou zulk een verlichting en verluchting des harten gevoelen, dat zij het waarlijk aan de noodige stoffelijke blijken van sympathie niet zoude laten ontbreken. Welke aartshuichelaars zouden de volke ren niet moeten zijn, om deze mannen, die een plicht voor allen vervullen, alleen te laten staan in hun strijd? Bovendien behoefde o.L deze bloedelooze strijd, om meer dan n reden, niet zoo heel lang te duren. Stel, het plan bleek levensvatbaar, en Engeland zag zich in zijn scheepvaart belemmerd, al ware het slechts ten deele... welk een storm zou er niet over het eiland opsteken, dat bij den jammer van een verloren reputatie, bij belastingverhooging, bij een onafzienbaren duur van een kost baren en demoraliseerenden oorlog, nog zich gekwetst moest gevoelen, door den hoon zijn vlag aangedaan, bij de bedreiging met verlies van zijn toch reeds aangetaste suprematie als handelsnatie. Zulk een strijd in de Europeesche havens, zou zeker spoedig genoeg tot een eind worden gebracht, want tegenover het ongerief en de schade, die men tengevolge van dezen maatregel in de Europeesche Staten mocht lijden, en die door dezen te Kamen gedragen zouden worden, staan ook belangrijke voordeelen; terwijl Engeland, de rechtstreeksche schade, welke het beloopt, alleen zou gevoelen en daarenboven nog zijdelings door verliezen zou worden getroffen, die het maar al te lang konden heugen. Waarlijk men moet al bijzonder blind zijn voor de goede zijden van dit plan, om het aanstonds als iets oppervlakkigs en onmogelijks te verwerpen. Hoe zeer wij ook duchten, dat het niet tot uitvoering zal komen, wijl onder de lagere klassen de daarvoor vereischte organisatie ontbreekt, wij hopen zeer, dat het althans de kiem zal bevatten van een daad, die van warm menschelijk gevoel getuigt ten voordeele van de Boeren, dat is ten bate van een idialistisch streven ia het belang der humaniteit. Of is de tijd nog niet aangebroken, dat, zij 't dan ook wat hardhandig, der Regeeringen en den hoogeren standen onder 't oog worde ge bracht, hoe de erkentenis en de handha ving van het Recht der Zwakken, voor individuen en volkeren bergen hoog ver heven behoort te zijn in waarde, boven het bezit van zilver en goud ? Hoe men hierover ook denke, dit is zeker: alleen een daad, voortkomende uit het volk zelf kan aan de ellendigste ge schiedenis een eind maken. Woorden, zijn en blijven woorden. Papier alleen is niet van nut. Wij twijfelen geenszins aan de warme vriendschap, die de heer Boissevain den Boeren toedraagt,noch willen geringschatten den ijver, waarmee hij, op zijn wijs, meent te moeten werken in hun belang. Maar van niets zijn wij vaster overtuigd, dan d >t zijn breedvoerige plei dooien en vurige beroepen op de gewetens niet den geringsten invloed kunnen oefenen op den loop van zaken. Al werden de keizerlijke en koninklijke woonvertrekken een voor een van boven tot beneden behangen met zijn geschriften, overgezet in de taal des lands, en al kon hij Iloosevelt verplichten zijn open brief van buiten te leeren, er zou nog voor geen streepje wijzi ging worden aangebracht in de richting der Groote-Heeren-politiek. Dat een kleine natie wordt uitgeroeid, erge- zelfs dan door beulshanden, het is hun alles om 't even, indien het maar niet in hun eigen nadeel geschiedt. Men moge het betreuren, of ook het vergoelijken zooveel men wil, maar wij leven in een tijdvak van demoralisatie, die tengevolge van den welvaarts-wedloop, niet alleen de hoogste geledingen, maar reeds een j groot deel van het volkslichaam, beneden de oppervlakte, heeft aar 'tast. Men denke maar eens aan wat wij zoo herhaaldelijk bij ons zelf, in den kleinen machtskring, moeten waarnemen; hoe het daar staat ook bij de woordvoerders van professie met de liefde voor waarheid, voor eerlijkheid en recht, en welke vertoogen men al niet zou moeten schrijven, om de brave lieden te bewegen de eenvoudigste dingen die scheef j en schuin staan, zonder aanzien des peri soons weer recht te zetten ... zoodra er eprake is van stoffelijk belang? Juist wijl wij in een tijd leven, waarin het wezen der moraliteit bij de Regeeringen en haar naaste omgeving verslapt is, wordt er van een taal, die bij het moreele behoort, buiten gewoon druk gebruikgemaakt; natuurlijk zonder eenig gevolg; want in de kringen, waar dat gewoonte werd, kent men elkander te goed, om niet glimlachend te vragen: of dit nu waarlijk zoo gemeend was als het op schrift daar werd gesteld. Onder deze omstandigheden zijn wij geneigd de zedelijke beteekenis van het optreden der transport-arbeiders 't hoogst aan te slaan. Zelfs al brengen zij hun plan maar tot een begin van uitvoering, ja, mocht ook dit achterwege blijven, toch is hun pogen een waarschuwing aan de Regee ringen, waarvan de zin moeilijk kan wor den misverstaan. De Mogendheid, waar van wij hier spreken, is nog een kleine, een miniatuur-mogendheid misschien; maar een nieuwe, niet door grenzen in haar ontwikkeling beperkt, die een andere zijde van den economisch militairen-staat doet zien dan tot dusver waarneembaar was. Het gevoel komt als drijfkracht uit de benedenlagen der maatschappij te voor schijn, en treedt op met een profetie, al mocht het heden doof en onaandoenlijk blijven ten gevolge eener niet te breken belangen-organisatie. Welken invloed kan het niet DU reeds op de Regeeringen en de hoogere standen hebben, te weten, dat er in de lagere stan den gedacht wordt aan internationaal bondgenootschap tegen de barbaarsche gemeenheden, waartoe de heerschende machten van velerlei aard, aan Engeland de vrijheid waarborgen? En Groot-Brittannie zelf. Zeker, het weet, dat het niet bemind is onder de volkeren; maar zou dat weten niet tot pijnlijk ge voelen worden, als het plan van deze arbeiders in Europa... het onderwerp eener ernstige discussie werd; en zal het niet moeten inzien, dat onder den druk door deze werklieden geoefend, de mo gendheden zich ook genoopt zouden kun nen vinden haar onverschilligheid op te geven ? Wanneer in Europa de kreet had weer klonken, oorlog van allen te samen tegen Engeland, tot het zich uit Afrika terug trekt zou er, ondanks den ernst van het oogenblik, een gevoel van bevrediging zich van bijna ieder hebben meester gemaakt. Wie had kwaad durven spreken aan gaande de opening van zulk een straf proces? Niemand, gelooven wij. Welnu, wat deze Nieuwe Mogendheid internationaal beproeven wil, is pas een schijntje van hetgeen een algemeene oorlog zou zijn geworden. Een min of meer kost baar, maar als oorlogsellende beschouwd, een doodonschuldig middel. Nogmaals; aan de mogelijklteid valt, helaas, te twijfelen, maar ook, indien het mocht blijken niet uitvoerbaar te zijn, wie zal dit voornemen wraken ? Wij zeker niet. Van harte hopen wij, dat er in den een of anderen vorm toch iets goeds uit moge voortkomen; gelijk wij dan ook ver trouwen, dat zelfs de aanvankelijke be strijders, zoo het tot een begin van uitvoering mocht komen, hun financieelen steun den kloeken mannen geenszins zullen onthouden. Een »oorlogsbelasting" tot stijging van de kas dezer echte xbeschavers", zullen alle natiën gaarne dragen. Nederland's handel op Oost-Azië. in. Onder dit opschrift hebben wij in de nummers van 22 en 29 September de verschillende publicaties van den heer C. Kraay in de Indische Mcrcuur bespro ken. Sedert hadden wij met den heer Kraay een onderhoud, waarin verschillende vrageu ter sprake kwamen, en vinden wij in de ons door dien heer verstrekte ant woorden en gegevens aanleiding, ons over zicht nog met eenige opmerkingen aan te vullen. * * * China. Het had onze aandacht getrok ken, dat in het China-nummer der Indi sche Mercuur de statistieken slechts zelden zijn toegelicht, zoodat de lezer zijne coiiclusiën zelf' moet trekken. Terecht merkte de heer Kraay ons echter op, lo. dat de cijfers voor zichzelf spreken, 2o dat zijne publicaties in verband moeten worden ge bracht met een door hem in November van het vorige jaar voor het Koninklijk Nederl. Aardrijkskundig Genootschap ge houden voordracht, waarvan o. a. een uitvoerig verslag voorkomt in de Handels bladen van 28, 29, 30 November en l December. Het zou ons te ver voeren de besprekingen met den heer Kraay op den voel te volgen. Hiervoor zouden wij meer ruimte behoeven dan een gewoon nummer van dit weekblad kan bieden. Onze handelsmannen, die eene studie van het on derwerp maken, dienen vooral ook de boven genoemde nummers van het Handelsblad ter hand te nemen. Wij wenechen hier slechts nog weer te geven, hetgeen de heer Kraay in het Handelsblad van l Juni d. j. opmerkte omtrent de beste wijze voor den importeur die op zaken met China reflecteert om tot een practisch resultaat te gei aken. Blijkt dat de kwantiteiten van een zijner artikelen voor 1899 (1900 was een abnor maal jaar) voldoende zijn geweest om in China als een débuuchébelang te stellen, of' dat het cijfer hoewel voor 189 9 onbe langrijk, voor de toekomst iets belooft, dan sluit zooals wij reeds in ons eerste artikel opmerkten , de gecombineerde opgave in het China-nummer van hoe veelheden, prijzen, koersen en connectiën voldoende voorloopige gegevens in zich als uitgangspunt voor het aanknoopen van correspondentie met eene connectie voor China-zaken. Men verzoeke dan deze connectie, welke men door onze consulaten gemakkelijk kan verkrijgen; lo. eene conto-fitito of andere gegevens omtrent onkosten, commissie etc. ; 2o. bericht per telegraaf of' brief, zoo dra de conjunctuur (statistiek, prijzen, koersen enz.) voor het bedoelde artikel zoodanig wordt, dat eene proefzending aan te bevelen is. In de meeste gevallen zal eene eerste zending wel uit eene proefconsignatie bestaan, doch deze zal in de toekomst tol vaste orders kunnen leiden. Het is een verblijdend teeken, dat thans reeds in onze handelskringen eene uit breiding van onzen exporthandel op China, en de oprichting van een stoomvaartlijn tusschen Oost-Aziëen Indiëin voorberei ding wordt genomen. * * * Korea. In de Indische Mercuur werden door den heer Kraay reeds eenige cijfers over den handel van dit land in Ne derland alleen bij naam bekend gepu bliceerd. Wij vermeldden hieromtrent niets in onze vorige artikelen, daar onze be trekkingen met Korea nog eerst ontstaan moeten en het aanknoopen van relaties met dit land, waar wij geen handelstractaat mede hebben of zelfs geene consu laire vertegenwoordiging bezitten, ons ongewenscht voorkwam. Uit de thans ontvangen gegevens aan gaande den in- en uitvoer van Korea, blijkt echter dat beide in de laatste jaren snel zijn toegenomen, en twee der voor naamste invoerartikelen : katoenen goede ren en petroleum zijn, welke voor ons land en Indiëvoor export in aanmerking zouden kunnen komen. Het cijfer dtr importen van Korea bedroeg in 1900 ruim 13 millioen Yen, waarvan voor 5 millioen Yen aan katoenen goederen en 2 millioen Yen aan petroleum. Vooral voor ons Twente schijnt het land thans reeds van belang. Uit de specifieke sta tistieken der invoeren blijkt, dat grey shirtings en sheetings tot de voornaamste geïmporteerde goederen behooren, en waar Engeland ten deze met Japan kan concurreeren zal allicht ook Twente daartoe in staat zijn. *) Wie zaken met Korea doen wil, zal zoolang wij daar te lande geen eigen consultaat hebben, bij den Nederlandschen consul te Kobe kunnen aan vragen, welke firma's te Chemulpo voor eene import-relatie aan te bevelen zouden zijn. Chemulpo is namelijk het destributie-centrum voor geheel Korea. Alle Chi neesde en vreemde handelaren hebben daar hun hoofdkantoor. Bij de bestaande toestanden in Oost-Azië, zou naar de heer Kraay meent het importeeren van uit Shanghai wellicht te prefereeren zijn, zoo dat eene raadpleging met onze consulaten in Japan en te Shanghai aan eene proef neming zou moeten voorafgaan. * * * Japan. Ook omtrent dit land werden ons nog verschillende statistische gegevens door den heer Kraay verstrekt. Uit de douane-rapporten onder ultimo Juli van dit jaar opgemaakt blijkt, dat het totaal der in- en uitvoer in de eerste 7 maanden van dit jaar 286 millioen Yen bedroeg, een cijfer vrijwel overeenstemmende met dat van het vorig jaar. Het zelfde ver schijnsel doet zich ook dit jaar voor, dat de importen met 20 millioen Yen de uit voeren hebben overtroffen, zoodat de be talingsbalans voor Japan weer ongunstig belooft te worden. Het land behoeit dringend kapitaalver sterking. Voor het behoud en de uitbrei ding der inlandsche industrie is dit nood zakelijk. Dat Amerika mits bepaalde voor waarden vervuld worden wel bereid zou zijn zijne kapitalen in Japansche ondernemingen te steken, toonden wij reeds in het nummer van 29 September aan. Conditio sine qua non is hier echter regeling van grondbezit voor vreemdelingen. Tengevolge van den slechten financieelen toestand op elk gebied, wint het socialisme in Japan meer en meer veld. In het JapanDummer der Indische Mercuur werd hierop ] reeds door den heer Kraay gewezen. Nu j lezen wij in het nummer der Ostasiatische j Lloyd van 23 Augustus j.l. dal de socialis] tische beweging voortgaat zich steeds uit te breiden, ondanks de maatregelen der regeering tot bestrijding dier partij. Sociaaldemocratische vereenigingen worden niet toegelaten, hunne bladen en geschriften geconfisceerd. Doch ondanks alles, wellicht ook juist tengevolge dier onderdrukking vindt de socialistische theorie grooten op gang. De propaganda gaat uit van de hoogescholen. Men staat verbaasd over het groot aantal der studeerende jongelui in Japan. Zoo vinden wij dat voor de hoogeschool te Tokio op 50,000 aangege ven. Doch de meerderheid wordt gevormd door de leegloopers, het geleerd proleta riaat, dat van de slechte sociale toestanden partij trekt tot opruiing van het volk. j Treedt in de naaste toekomst geene verbe tering in, zoo worden, ook door een serieus tijdschrift als de slasiatische Lloyd ern stige beroeringen gevreesd. * * * Japan is nu gelijk een uit zijne kracht gegroeide jonge man. Het geestelijk voed sel heeft het niet goed kunnen verteren. Zijne kapitaalkracht heeft het uitgeput. Op sociaal gebied lijdt het thans aan de groeikoorts. Misschien komt het die te boven zonder crisis. Doch om op handelsen industrieel gebied op de been te kun nen blijven, behoeft het den steun van het buitenlandsch kapitaal. China daarentegen behoeft behalve groo tere invoer van vreemd kapitaal tevens lei ding op politiek gebied. »Die Chinesen sind kein Herrenvolk", heeft de Ostasiatische Lloyd^ eigenaardig gezegd. Het land blijkt niet in staat zich zelf te regeeren. Meer en meer zal het een protectoraat worden van de groote mogendheden, de keizer lijke regeering te Peking eene sinecure. AVG. DEKNATEL. *) Dit was gebaseerd op de cüfprs van het Britsch conciliair verslag van 1899. Uit de sedert ontvangen jaarcijfers over 1900 bly'kt, dat Engeland meer en meer voor Japan moet wijken, zoodat Twente ook voor een scherpe concurrentie zou staan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl