Historisch Archief 1877-1940
F. 1269
DE AMSTERDAMMER
A°. 1901.
WEEKBLAD
NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Dit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capacines tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 20 October.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer. .....? 0.20
Reclames per regel a 0.40
Aniiuuces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RÜDOLt' MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I N H O C D.
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Een nieuwe
Mogendheid. Nederland'» handel op
OostAzië, III, door Ang. Deknatel. De formule God
Almachtig" in de Troonrede, door J. A. Helper
Sesbrugger. Finantiëele politiek, (Ing.), door
B Thorhecke's school, IV, door mr. J. A.
Levy. Eudolf Virch-ow als politicus, (met portr.)
Signalementen u/d. Utrechtsehen gemeenteraad,
door Jan van 't Sticht, (met portret) KUNST
EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad door
Ant. Averkamp. De Beguliersgracht te Amster
dam, door D. C. Meijer Jr. Nehernia van
Beigersberg, Een uit Velen, door J. Tersteeg.
Boekaankondiging. FEUILLETON: Hoe een
Amsterdammer aan den kost komt, V, (Slot.),
door Justus van Maurik. RECLAMES. VOOR
DAMES: Het hervormde huwelijk, door dr. Alice
B. Btoekharn, beoordeeld door G. G.
StellingwerfJeiitink. Een toevluchtsoord voor zwakken, door
M. K. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
PINANOIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK,
door D. Stigter. SCHETSJE: A. Naar het Duitsch
van Ida Boy-Ed, (Slot.) PEN EN
POTLOODKEA63EN. ADVESTENTIEN.
?MfllllllllliliiiiitlillluilHllimiiiMiltitiHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimmillliiin
Een nieuwe Mogendheid.
Het onrecht, en bovenal de
voorbeeldelooze wreedheid, door Engeland jegens
?de Boeren gepleegd, die zoo dapper en
volhardend hun onafhankelijkheid verde
digen, hebben alom in de beschaafde
wereld een weerzin gewekt, welke zieh
uitte in velerlei woorden van bitterheid, en
ook in enkele daden van medelijden.
Maar hoe algemeen de verontwaardiging
mocht zijn, in geen enkel land heeft
de natie de Regeering kunnen of durven
dwingen tot eenige daad, die iets meer
verdiende te heeten dan een platonische
sympathiebetuiging.
Bij de machte-centralisatie en organi
satie, welke de huidige Staten vertoonen,
en het volstrekte overwicht der materiee'e
belangen, die deze machtscentra vertegen
woordigen, zijn de Regeeringen gevoelloos
geworden voor elk ideaal, dat buiten of
boven machtsuitforeiding en
machtsbevestiging ligt; en de volkeren, dat is, de
bezittende en hoogere standen, ztj die den
toon aangeven, blijken steeds minder ont
vankelijk voor krachtige aandoeningen van
zedelijken aard.
"Wanneer men er getuige van is geweest,
hoe Europa twee jaren lang dezen
afschuwelijken, en met den dag nog afschuwelijker
oorlog, heeft geduld, roerloos, zoodat geen
enkele Regeering door den volksdrang
genoopt werd eenig teeken van afkeer te
geven, dan heeft men voor zich een
beschavingsthermometer, die het schrikbare
van den tegenwoordigen toestand teekent.
Is het niet alsof er geen volkeren meer
zijn? Uitsluitend mechanisch in elkaar
fezette militair-economisehe lichamen. Voor
et individu bleef nog een zekere mate
van gevoel over; bet mocht nog spontaan
zijn in zijn aandoeningen.; voor de overheid
en de gemeenschap behoort alles, wat niet
op berekening rust, tot het sentimenteele;
wordt beschouwd en geschuwd als kinder
lijke naïveteit.
In onzen tijd, waarin, naar men zegt,
de wetenschap reuzenschreden doet, het
humaniteits-begineel de harten verovert, en
het geloof zich verjongt, blijken deze drie
te saaien, en de kerk niet minder dan
de maatschappij, volkomen onmachtig om
tot daden te voeren, die bewijzen, dat de
adel van de mensehelijke natuur nog niet
verbasterd is, zoodat bij het woeden eener
bloeddorstige tyrannie de geestdrift, vlam
mend voor het recht, de vrijheid en het
leven der broederen, elke zelfzucht uitdrijft
«a over alle bloöheid triumfeert.
De beschaafde volkeren... Zou er, nu
't zoover gekomen is, wel ooit weer van
een volk sprake kunnen zijn, als van een
grootheid, waarmee ook de Regeeringen,
en zij met wier stoffelijke belangen deze in
hoofdzaak zich vereenzelvigen, bij
gevoelsquaesties rekening hebben te houden, indien
er niet uit de lageren klasse nieuwe vol
keren zullen geboren worden... van harte
geneigd te offeren op het altaar van vrij
heid en recht; zoo noodig, bereid voor een
denkbeeld, dat uit het gevoel is opgewassen,
te wagen hun brood, hun leven, hun geluk ?
Wij hebben reeds vroeger de meening
uitgesproken, dat van die zijde alleen nog
moreele vooruitgang is te hopen. Uit dit
oogpunt beschouwen wij dan ook het
voorstel der mannen van het transport,
om Engeland te dreigen met, en desnoods
te doen ondervinden, hun onwil om diensten
aan Engelsche reeders te bewijzen, zoo
lang de menschonteerende oorlog in
ZuidAfrika wordt voortgezet.
Daar verschijnt dan geheel onverwacht,
een Nieuwe Mogendheid op het tooneel.
De vierde stand, mannen zonder fortuin,
die, zooals men smalend zegt, niets te
verliezen hebben...
In zekeren zin is dit juist gesproken.
Waren zij diplomaten, overheidsleden,
industrieelen, reeders, groothandelaars... zij
zouden niet zoo gemakkelijk er toe komen,
een deel van hun dagelijksch brood er
aan te wagen.
Welnu, betrekkelijk arm als zij zijn,
verklaren zij Engeland den oorlog. Maar
Engeland niet alleen; hun eigen Regee
ringen daarbij.
Gij hebt lafhartig gezwegen, zeggen zij;
wij willen spreken, en handelen ook.
Daar zij krijg tusschen Europa en Enge
land. Een oorlog, die ons als werkstakers
veel zal kosten; de natie op verliezen
misschien zal komen te staan ; maar die
den vijand dwingen zal zijn dierlijk bedrijf
te staken. Een doen door laten. Bloed
zal er niet vloeien. Gij mannen en
vrouwen van Europa hebt op allerlei tonen
den lof der Afrikaanders gezongen, en gij
hebt niet opgehouden den Britten uw haat
toe te spuwen. In heilige verontwaardi
ging was uw dagelijksch gebed, dat die
gruwelen mochten eindigen en gewroken
worden aan den onverlaat. Nu zult gij
kunnen bewijzen, wat er werkelijk in uw
ziel omgaat; hoe veel gij over hebt voor
de vrijheid der zwakken, voor recht en
menschelijkheid. Komt dus met uw steun.
Zoo iets gaat er om in de hoofden en.
harten van die mannen zonder buidel en
beurs.
* *
*
Maar tusechen het plan en de uitvoe
ring ligt een lange, moeilijke weg.
Zal men het eind daarvan bereiken?
Op dit oogenblik staat dat nog zeer te
betwijfelen. De eerste voorwaarde is: de
instemming der transport-mannen in alle
Europeesche landen, althans in de voor
naamste daarvan, waarnaar Engeland zijn
schepen zendt.
Voor de mogelijkheid hiervan pleit de
tot woede gestegen verontwaardiging onder
de arbeiders zonder onderscheid over het
uitmoorden van het kleine Boerenvolk
door een der machtigste natiën.
Waarlijk, het zou juist geen wonder
zijn, als de sympathie met het aangegeven
denkbeeld eens zóó groot was, dat zij deze
werklieden tot gemeenschappelijk handelen
voerde.
Toch, hiervan is nog niets met zekerheid
gebleken en het zou voorbarig zijn, er
thans reeds ook maar eenigermate op te
rekenen.
De iwee.de voorwaarde kan niet anders
zijn dan de steun hunner landgenooten.
Zullen zij zich biervan zeker kunnen achten ?
Van dien der Regeeringen en der toon
aangevende kringen, vertegenwoordigende
het gezag, het grootkapitaal, de groothandel
en nijverheid, is niets dan tegenstand,
zeer krachtigen tegenstand te verwachten.
Ook de Pers, voor zoover zij ten nauwste
met deze machten verbonden is, zal het
stoute plan op alle manieren trachten te
vernietigen. Maar de meerderheid van
onze en van elke andere natie, kwam
het eenmaal tot den beoogden boycot
zou zulk een verlichting en verluchting
des harten gevoelen, dat zij het waarlijk
aan de noodige stoffelijke blijken van
sympathie niet zoude laten ontbreken.
Welke aartshuichelaars zouden de volke
ren niet moeten zijn, om deze mannen,
die een plicht voor allen vervullen, alleen
te laten staan in hun strijd?
Bovendien behoefde o.L deze
bloedelooze strijd, om meer dan n reden,
niet zoo heel lang te duren.
Stel, het plan bleek levensvatbaar, en
Engeland zag zich in zijn scheepvaart
belemmerd, al ware het slechts ten deele...
welk een storm zou er niet over het eiland
opsteken, dat bij den jammer van een
verloren reputatie, bij belastingverhooging,
bij een onafzienbaren duur van een kost
baren en demoraliseerenden oorlog, nog zich
gekwetst moest gevoelen, door den hoon zijn
vlag aangedaan, bij de bedreiging met verlies
van zijn toch reeds aangetaste suprematie
als handelsnatie. Zulk een strijd in de
Europeesche havens, zou zeker spoedig
genoeg tot een eind worden gebracht,
want tegenover het ongerief en de schade,
die men tengevolge van dezen maatregel
in de Europeesche Staten mocht lijden, en
die door dezen te Kamen gedragen zouden
worden, staan ook belangrijke voordeelen;
terwijl Engeland, de rechtstreeksche
schade, welke het beloopt, alleen zou gevoelen
en daarenboven nog zijdelings door verliezen
zou worden getroffen, die het maar al te
lang konden heugen.
Waarlijk men moet al bijzonder blind
zijn voor de goede zijden van dit plan,
om het aanstonds als iets oppervlakkigs
en onmogelijks te verwerpen.
Hoe zeer wij ook duchten, dat het niet
tot uitvoering zal komen, wijl onder
de lagere klassen de daarvoor
vereischte organisatie ontbreekt, wij hopen
zeer, dat het althans de kiem zal bevatten
van een daad, die van warm menschelijk
gevoel getuigt ten voordeele van de Boeren,
dat is ten bate van een idialistisch streven
ia het belang der humaniteit. Of is de tijd
nog niet aangebroken, dat, zij 't dan ook
wat hardhandig, der Regeeringen en den
hoogeren standen onder 't oog worde ge
bracht, hoe de erkentenis en de handha
ving van het Recht der Zwakken, voor
individuen en volkeren bergen hoog ver
heven behoort te zijn in waarde, boven
het bezit van zilver en goud ?
Hoe men hierover ook denke, dit is
zeker: alleen een daad, voortkomende uit
het volk zelf kan aan de ellendigste ge
schiedenis een eind maken. Woorden,
zijn en blijven woorden. Papier alleen
is niet van nut. Wij twijfelen geenszins
aan de warme vriendschap, die de heer
Boissevain den Boeren toedraagt,noch willen
geringschatten den ijver, waarmee hij, op
zijn wijs, meent te moeten werken in hun
belang. Maar van niets zijn wij vaster
overtuigd, dan d >t zijn breedvoerige plei
dooien en vurige beroepen op de gewetens
niet den geringsten invloed kunnen oefenen
op den loop van zaken. Al werden de
keizerlijke en koninklijke woonvertrekken
een voor een van boven tot beneden
behangen met zijn geschriften, overgezet
in de taal des lands, en al kon hij Iloosevelt
verplichten zijn open brief van buiten te
leeren, er zou nog voor geen streepje wijzi
ging worden aangebracht in de richting der
Groote-Heeren-politiek. Dat een kleine
natie wordt uitgeroeid, erge- zelfs dan door
beulshanden, het is hun alles om 't even,
indien het maar niet in hun eigen nadeel
geschiedt. Men moge het betreuren, of ook
het vergoelijken zooveel men wil, maar wij
leven in een tijdvak van demoralisatie, die
tengevolge van den welvaarts-wedloop, niet
alleen de hoogste geledingen, maar reeds een
j groot deel van het volkslichaam, beneden
de oppervlakte, heeft aar 'tast. Men denke
maar eens aan wat wij zoo herhaaldelijk
bij ons zelf, in den kleinen machtskring,
moeten waarnemen; hoe het daar staat ook
bij de woordvoerders van professie met de
liefde voor waarheid, voor eerlijkheid en
recht, en welke vertoogen men al niet zou
moeten schrijven, om de brave lieden te
bewegen de eenvoudigste dingen die scheef
j en schuin staan, zonder aanzien des
peri soons weer recht te zetten ... zoodra er
eprake is van stoffelijk belang? Juist wijl
wij in een tijd leven, waarin het wezen
der moraliteit bij de Regeeringen en haar
naaste omgeving verslapt is, wordt er van
een taal, die bij het moreele behoort, buiten
gewoon druk gebruikgemaakt; natuurlijk
zonder eenig gevolg; want in de kringen,
waar dat gewoonte werd, kent men elkander
te goed, om niet glimlachend te vragen:
of dit nu waarlijk zoo gemeend was als
het op schrift daar werd gesteld.
Onder deze omstandigheden zijn wij
geneigd de zedelijke beteekenis van het
optreden der transport-arbeiders 't hoogst
aan te slaan.
Zelfs al brengen zij hun plan maar
tot een begin van uitvoering, ja, mocht
ook dit achterwege blijven, toch is hun
pogen een waarschuwing aan de Regee
ringen, waarvan de zin moeilijk kan wor
den misverstaan. De Mogendheid, waar
van wij hier spreken, is nog een kleine,
een miniatuur-mogendheid misschien; maar
een nieuwe, niet door grenzen in haar
ontwikkeling beperkt, die een andere zijde
van den economisch militairen-staat doet
zien dan tot dusver waarneembaar was.
Het gevoel komt als drijfkracht uit de
benedenlagen der maatschappij te voor
schijn, en treedt op met een profetie, al
mocht het heden doof en onaandoenlijk
blijven ten gevolge eener niet te breken
belangen-organisatie.
Welken invloed kan het niet DU reeds
op de Regeeringen en de hoogere standen
hebben, te weten, dat er in de lagere stan
den gedacht wordt aan internationaal
bondgenootschap tegen de barbaarsche
gemeenheden, waartoe de heerschende
machten van velerlei aard, aan Engeland
de vrijheid waarborgen?
En Groot-Brittannie zelf. Zeker, het weet,
dat het niet bemind is onder de volkeren;
maar zou dat weten niet tot pijnlijk ge
voelen worden, als het plan van deze
arbeiders in Europa... het onderwerp
eener ernstige discussie werd; en zal
het niet moeten inzien, dat onder den druk
door deze werklieden geoefend, de mo
gendheden zich ook genoopt zouden kun
nen vinden haar onverschilligheid op te
geven ?
Wanneer in Europa de kreet had weer
klonken, oorlog van allen te samen tegen
Engeland, tot het zich uit Afrika terug
trekt zou er, ondanks den ernst van het
oogenblik, een gevoel van bevrediging zich
van bijna ieder hebben meester gemaakt.
Wie had kwaad durven spreken aan
gaande de opening van zulk een straf
proces? Niemand, gelooven wij.
Welnu, wat deze Nieuwe Mogendheid
internationaal beproeven wil, is pas een
schijntje van hetgeen een algemeene oorlog
zou zijn geworden. Een min of meer kost
baar, maar als oorlogsellende beschouwd,
een doodonschuldig middel.
Nogmaals; aan de mogelijklteid valt,
helaas, te twijfelen, maar ook, indien
het mocht blijken niet uitvoerbaar te zijn,
wie zal dit voornemen wraken ? Wij zeker
niet. Van harte hopen wij, dat er in den
een of anderen vorm toch iets goeds uit
moge voortkomen; gelijk wij dan ook ver
trouwen, dat zelfs de aanvankelijke be
strijders, zoo het tot een begin van
uitvoering mocht komen, hun financieelen
steun den kloeken mannen geenszins zullen
onthouden.
Een »oorlogsbelasting" tot stijging van
de kas dezer echte xbeschavers", zullen
alle natiën gaarne dragen.
Nederland's handel
op Oost-Azië.
in.
Onder dit opschrift hebben wij in de
nummers van 22 en 29 September de
verschillende publicaties van den heer
C. Kraay in de Indische Mcrcuur bespro
ken. Sedert hadden wij met den heer
Kraay een onderhoud, waarin verschillende
vrageu ter sprake kwamen, en vinden wij
in de ons door dien heer verstrekte ant
woorden en gegevens aanleiding, ons over
zicht nog met eenige opmerkingen aan te
vullen.
* *
*
China. Het had onze aandacht getrok
ken, dat in het China-nummer der Indi
sche Mercuur de statistieken slechts zelden
zijn toegelicht, zoodat de lezer zijne
coiiclusiën zelf' moet trekken. Terecht merkte
de heer Kraay ons echter op, lo. dat de
cijfers voor zichzelf spreken, 2o dat zijne
publicaties in verband moeten worden ge
bracht met een door hem in November
van het vorige jaar voor het Koninklijk
Nederl. Aardrijkskundig Genootschap ge
houden voordracht, waarvan o. a. een
uitvoerig verslag voorkomt in de Handels
bladen van 28, 29, 30 November en l
December. Het zou ons te ver voeren de
besprekingen met den heer Kraay op den
voel te volgen. Hiervoor zouden wij meer
ruimte behoeven dan een gewoon nummer
van dit weekblad kan bieden. Onze
handelsmannen, die eene studie van het on
derwerp maken, dienen vooral ook de boven
genoemde nummers van het Handelsblad ter
hand te nemen. Wij wenechen hier slechts
nog weer te geven, hetgeen de heer Kraay
in het Handelsblad van l Juni d. j. opmerkte
omtrent de beste wijze voor den importeur
die op zaken met China reflecteert om tot
een practisch resultaat te gei aken.
Blijkt dat de kwantiteiten van een zijner
artikelen voor 1899 (1900 was een abnor
maal jaar) voldoende zijn geweest om in
China als een débuuchébelang te stellen,
of' dat het cijfer hoewel voor 189 9 onbe
langrijk, voor de toekomst iets belooft,
dan sluit zooals wij reeds in ons eerste
artikel opmerkten , de gecombineerde
opgave in het China-nummer van hoe
veelheden, prijzen, koersen en connectiën
voldoende voorloopige gegevens in zich
als uitgangspunt voor het aanknoopen
van correspondentie met eene connectie
voor China-zaken. Men verzoeke dan deze
connectie, welke men door onze consulaten
gemakkelijk kan verkrijgen;
lo. eene conto-fitito of andere gegevens
omtrent onkosten, commissie etc. ;
2o. bericht per telegraaf of' brief, zoo
dra de conjunctuur (statistiek, prijzen,
koersen enz.) voor het bedoelde artikel
zoodanig wordt, dat eene proefzending aan
te bevelen is. In de meeste gevallen zal
eene eerste zending wel uit eene
proefconsignatie bestaan, doch deze zal in de
toekomst tol vaste orders kunnen leiden.
Het is een verblijdend teeken, dat thans
reeds in onze handelskringen eene uit
breiding van onzen exporthandel op China,
en de oprichting van een stoomvaartlijn
tusschen Oost-Aziëen Indiëin voorberei
ding wordt genomen.
* *
*
Korea. In de Indische Mercuur werden
door den heer Kraay reeds eenige cijfers
over den handel van dit land in Ne
derland alleen bij naam bekend gepu
bliceerd. Wij vermeldden hieromtrent niets
in onze vorige artikelen, daar onze be
trekkingen met Korea nog eerst ontstaan
moeten en het aanknoopen van relaties
met dit land, waar wij geen
handelstractaat mede hebben of zelfs geene consu
laire vertegenwoordiging bezitten, ons
ongewenscht voorkwam.
Uit de thans ontvangen gegevens aan
gaande den in- en uitvoer van Korea,
blijkt echter dat beide in de laatste jaren
snel zijn toegenomen, en twee der voor
naamste invoerartikelen : katoenen goede
ren en petroleum zijn, welke voor ons
land en Indiëvoor export in aanmerking
zouden kunnen komen. Het cijfer dtr
importen van Korea bedroeg in 1900 ruim
13 millioen Yen, waarvan voor 5 millioen
Yen aan katoenen goederen en 2 millioen
Yen aan petroleum.
Vooral voor ons Twente schijnt het land
thans reeds van belang. Uit de specifieke sta
tistieken der invoeren blijkt, dat grey
shirtings en sheetings tot de voornaamste
geïmporteerde goederen behooren, en waar
Engeland ten deze met Japan kan
concurreeren zal allicht ook Twente daartoe
in staat zijn. *) Wie zaken met Korea doen
wil, zal zoolang wij daar te lande geen
eigen consultaat hebben, bij den
Nederlandschen consul te Kobe kunnen aan
vragen, welke firma's te Chemulpo voor
eene import-relatie aan te bevelen zouden
zijn. Chemulpo is namelijk het
destributie-centrum voor geheel Korea. Alle Chi
neesde en vreemde handelaren hebben
daar hun hoofdkantoor. Bij de bestaande
toestanden in Oost-Azië, zou naar de heer
Kraay meent het importeeren van uit
Shanghai wellicht te prefereeren zijn, zoo
dat eene raadpleging met onze consulaten
in Japan en te Shanghai aan eene proef
neming zou moeten voorafgaan.
* *
*
Japan. Ook omtrent dit land werden
ons nog verschillende statistische gegevens
door den heer Kraay verstrekt. Uit de
douane-rapporten onder ultimo Juli van
dit jaar opgemaakt blijkt, dat het totaal
der in- en uitvoer in de eerste 7 maanden
van dit jaar 286 millioen Yen bedroeg,
een cijfer vrijwel overeenstemmende met
dat van het vorig jaar. Het zelfde ver
schijnsel doet zich ook dit jaar voor, dat
de importen met 20 millioen Yen de uit
voeren hebben overtroffen, zoodat de be
talingsbalans voor Japan weer ongunstig
belooft te worden.
Het land behoeit dringend kapitaalver
sterking. Voor het behoud en de uitbrei
ding der inlandsche industrie is dit nood
zakelijk. Dat Amerika mits bepaalde voor
waarden vervuld worden wel bereid zou zijn
zijne kapitalen in Japansche ondernemingen
te steken, toonden wij reeds in het nummer
van 29 September aan. Conditio sine qua
non is hier echter regeling van grondbezit
voor vreemdelingen.
Tengevolge van den slechten financieelen
toestand op elk gebied, wint het socialisme
in Japan meer en meer veld. In het
JapanDummer der Indische Mercuur werd hierop
] reeds door den heer Kraay gewezen. Nu
j lezen wij in het nummer der Ostasiatische
j Lloyd van 23 Augustus j.l. dal de
socialis] tische beweging voortgaat zich steeds uit
te breiden, ondanks de maatregelen der
regeering tot bestrijding dier partij.
Sociaaldemocratische vereenigingen worden niet
toegelaten, hunne bladen en geschriften
geconfisceerd. Doch ondanks alles, wellicht
ook juist tengevolge dier onderdrukking
vindt de socialistische theorie grooten op
gang. De propaganda gaat uit van de
hoogescholen. Men staat verbaasd over
het groot aantal der studeerende jongelui
in Japan. Zoo vinden wij dat voor de
hoogeschool te Tokio op 50,000 aangege
ven. Doch de meerderheid wordt gevormd
door de leegloopers, het geleerd proleta
riaat, dat van de slechte sociale toestanden
partij trekt tot opruiing van het volk.
j Treedt in de naaste toekomst geene verbe
tering in, zoo worden, ook door een serieus
tijdschrift als de slasiatische Lloyd ern
stige beroeringen gevreesd.
* *
*
Japan is nu gelijk een uit zijne kracht
gegroeide jonge man. Het geestelijk voed
sel heeft het niet goed kunnen verteren.
Zijne kapitaalkracht heeft het uitgeput.
Op sociaal gebied lijdt het thans aan de
groeikoorts. Misschien komt het die te
boven zonder crisis. Doch om op
handelsen industrieel gebied op de been te kun
nen blijven, behoeft het den steun van het
buitenlandsch kapitaal.
China daarentegen behoeft behalve groo
tere invoer van vreemd kapitaal tevens lei
ding op politiek gebied. »Die Chinesen sind
kein Herrenvolk", heeft de Ostasiatische
Lloyd^ eigenaardig gezegd. Het land blijkt
niet in staat zich zelf te regeeren. Meer
en meer zal het een protectoraat worden
van de groote mogendheden, de keizer
lijke regeering te Peking eene sinecure.
AVG. DEKNATEL.
*) Dit was gebaseerd op de cüfprs van het
Britsch conciliair verslag van 1899. Uit de
sedert ontvangen jaarcijfers over 1900 bly'kt,
dat Engeland meer en meer voor Japan moet
wijken, zoodat Twente ook voor een scherpe
concurrentie zou staan.