De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 oktober pagina 1

27 oktober 1901 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1270 DE AMSTERDAMMER A°. 1901, WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstier de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124), Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afccnderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Btt Ukd i* verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucine» tegenover h«t Grand Café, te Parijs. Zondag 27 October. Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer. . .... f 0.J20 Reclames per regel 0.40 AnauQoes uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden nitsluitend aangenomen door de firma KUDOLK MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I K B O V D. VAN TEERE EN VAN NABIJ: Hulp voor de Boeren De zaak-Ter Laan. De Christelijke Troonrede. Publieke moraliteit." De waarheid in de Kleian-zaak, door Otto Knaap. Universiteitsnienws, door mr. J. A. Levy. De kolossale" samenwerking tusschen land- en zeemacht, door G. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : De invoe ring der Ongevallenwet, I, door O. v. D. Een practisch gevolg der enquête naar de arbeiders toestanden in het kleedermakersbedrijf. KUNST EN LETTEREN: Mnziek in de Hoofdstad door Ant. Averkamp. Waardeering van Ar. Cuypers, door J. E. v. d. Pek. Rotterdamsehe Kunstkring, door D. Fra Angelico, door Dilettant G. H. Priem, Meta en andere gedichten, door Carel Scharten. De Islam en de Jezuïeten, door Ferd. Wierdels. Aanvankelijk leesonderwijs, door Frisius. Boekaankondiging. FEUILLETON: Letta, door Onïda, I. RECLAMES. VOOR DAMES: Het Pestalozzi-IYöbelhaus in Berlijn, door B. N. H. C. Andersen's jeugd, I, door een Odenseaner. Allerlei, door Caprice. SCHAAK SPEL. FINANOIEELE EN OECONOHI8CHE KEONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE : Van een muschje, dat op aarde viel. Oorspronkelijke schets, door F. de Sinclair. ALLERLEI. PEN EN POTLOOD KRASSEN. ADVER TENTIËN. iiiiimiiiMiiiiiiiiitiiiitimiiiiiiiiiuiuK J K» Hulp yoor de Boeren. Aan de georganiseerde en onge organiseerde arbeiders, betrokken bij het transport van goederen te water. Reeds 2 jaren duurt de oorlog tusschen Engeland en de Zuid-Afrikaansche repu blieken en nog is er geen uitzicht op een spoedigen vrede. De regeeringen der ver schillende landen doen geen enkele poging Engeland tot rede te brengen, en alzoo een einde te maken aan de uitroeiing van een volk, dat strijdt voor zijne vrijheid. Welnu, waar de regeeringen te kort schieten in het nakomen van hare ver plichtingen tegenover dezen menschonteerenden oorlog, daar zullen de arbeiders dit met andere middelen trachten te doen. Een voorloopig Comitévan mannen, bekend uit de vakbeweging der transport arbeiders, heeft zich gevormd om alle georganiseerde en ongeorganiseerde haven arbeiders en hen, die daarmede in verband staan, te bewegen na het verstrijken van een vastgestelden datum (b.v. 31 Dec.) »geen schepen onder Engelsche vlag varende meer te lossen of te laden, daar geen goed meer uit te ontvangen of te leveren, voor en aleer de vrede zal zijn gesloten." Daarvoor is noodig, dit in alle havenplaatsen van ons land eveneens Comité's worden gevormd, die zich met elkander in verbinding stellen en verstaan. Van onze zijde hebben wij reeds naar de havens van Frankrijk, Duitschland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, Belgi en Italiëoproepingen verzonden om ins gelijks zoo te handelen en de beweging zoo grootsch mogelijk te doen zijn. Het kan niet andere, of deze poging der ar beiders om een einde te maken aan Engeland's wreedheid, zal door de geheele wereld met belangstelling worden gadegeslagen en Engeland zelf zal getroffen worden op de plaats, waar het alleen tref baar is, nl. in zijn scheepvaart. Iedere koopman, iedere bevrachter kan zich dus intijds wachten voor mogelijke schade, door van nu af geen Engelsche schepen meer voor het vervoer zijner goederen aan te nemen, vóórdat de kwes tie zal zijn opgelost. Het gevolg daarvan zal wezen, dat de reederijen in andere landen hare schepen zullen zien bevrach ten ten koste van die der Engelschen, en deze, getroffen in n der voornaamste bronnen van bestaan, zullen de Engel sche regeering op hunne beurt noodzaken, vrede te sluiten. Ernstig zijn de vóór- en nadeelen van deze zaak voor de betrokken arbeiders, door het voorloopig Comitégewikt en ge wogen, tal van bezwaren zullen opgewor pen worden van personen, die met woor den, doch ook daar slechts alleen mede, sympathiseeren met de Boeren. Wij arbeiders, die de financieele schade van dien oorlog ondervinden, zullen met daden toonen, dat het ons ernst is aan dien oorlog een einde te willen maken, om daarmede tegelijkertijd het bewijs te leveren, dat, zoo de arbeiders ernstig wil len, geen oorlog meer mogelijk is. Maar daarvoor is noodig de hulp van alle ge organiseerde arbeiders in Nederland, be trokken bij het Transport te water. Zij kunnen hunne sympathie betuigen met deze poging, door deze zaak ter sprake te brengen in hunne respectievelijke huis houdelijke vergaderingen en ons het besluit mede te deelen. Aan de ongeorganiseerden vragen wij: eerbiedigt in deze zaak de uitspraak der georganiseerden en helpt mede, Engeland te dwingen den oorlog te beëindigen. Help ons allen, georganiseerden en on georganiseerden, mannen en vrouwen, kinderen en grijsaards, door te bewerken, dat ca 31 D«c. 1901 geen Engehch schip meer in onze havens gelost wordt vóór dat de vrede is gesloten. Het voorloopig Comité: A. C. WESSELS, Secret. Nederl. Scheepsen Bootwerkersbond. TJ. WESTRA, Voorz. af'd. Amsterdam Binnen- Schipper:sbond. J. HOBIUJ, Voorz. »Recht en Plicht." J. A. HENGSTEUMAN, Vice- Voorz. van »Reeht en Plicht." J. M. v. OOGEN, Voorz. Dok- en Veemarbeiders. F. G. BAKENS, Voor», der Graanwerkersvereen. »Door Eendracht Verbonden." W. J. HERMANS, Voorz. Machinisten en Stokersbond. H. POTJEWIJD, Secret.-Penningm. van den Algetn. Nederl. Zeemansbond. N.B. Sympathie-betuigingen kunnen worden gezonden aan het voorloopig Comité, Gelderschekade 106, Amsterdam. * * * De oproep geldt het Boycot-plan ... maar nog niet de uitvoering daarvan ... de voorbereiding, of liever een onderzoek naar de mogelijkheid van gezamenlijk op treden. De meeste bladen hebben een oordeel uitgesproken, doch niet n is in staat met een schijn van zekerheid te zeggen, of de transport-arbeiders in hun krine, zoo hier als in 't buitenland, voldoenden steun zullen ontvangen, om tot een voor bereiding van de uitvoering te kunnen overgaan. Ten einde hen in de gelegenheid te stellen dit onderzoek naar de mate van sympathie, die hun grootsch plan verwekt, mogelijk te maken, schenke ieder, die hart heeft voor de Zuid-Afrikaansche stamverwanten en deze steunen wil in den onge lijken moorddadigen strijd, den arbeiders een bijdrage, opdat het meer bezittende deel der natie niet later het verwijt treffe: zij hebben het wreede onrecht wenschen uit te roeien, maar gij gefortuneerden, hebt het niet gewild. Dat er krachtige stemmen zouden op? gaan tegen dat »roekelooze" plan, uit die , kringen, welke daarvan schade duchten, wij hebben het in ons vorig nummer reeds voorspeld. Dat kon niet anders. In stede van hierover te klagen, erkenne men, dat het gaat zooals het behoort. Niemand kan zijn tegenpartij missen. Wij zijn nog pas aan het begin van de tegenwerking; maar nu reeds is die zóó fel, dat men er gerust een conclusie uit kan trekken, tegenover gesteld aan het doel waarmee de oppositie wordt gevoerd, dat nl. men maar al te zeer de waarschijnlijkheid van een zwellende, niet te keeren, volksbeweging inziet, en het gelukken van de poging vreest. Hoe dit zij afgescheiden van de uit voering van het Buycot-plan de vereeniging van de arbeiders in vele landen tot een dreigende demonstratie tegen den geweldenaar zou reeds zulk een waar schuwing zijn voor John Buil niet alleen, maar ook voor de Regeeringen van het vaste land, dat de invloed daarvan ganschelijk niet gering geschat mag worden. Wie kan zich van den plicht ontslagen achten, daartoe mede te werken? Toen de Times van de zaak iets vernam, was zij zoo goed met het plan te lachen alleen vreesde zij, de Boeren zouden er door gesterkt worden in hun verzet. Welnu, hebben de Boeren aan de be schaafde wereld, vooral aan de burgers der kleine staten, niet verdiend iets, wat op zulk een sterking gelijkt, te ontvangen? Maar zal zelfs deze beweging, ook al leidde zij niet tot den boycot, binnen de juiste perken, dat is, de door het verstand en het wei-overwogen algemeen belang gestelde perken, zijn te houden ? Zelfs met het meeste beleid en in de grootste overeenstemming zich naar het doel richtende is schade niet uitgesloten. Zeker, doch wij staan hier voor de vraag: mogen wij ook maar n middel onge bruikt laten om te beletten, dat het recht verder geschonden, de menschelijkheid ver treden wordt ? Daar is een oud woord: wat baat het den mensch of hij de heele wereld wint en hij lijdt schade aan zijn ziel? Dat de anti-revolutionaire schriftge leerden dit thans niet vergeten! En welk een schade zal de volksziel niet lijden als zij zich neerlegt bij den moord van mannen, vrouwen en kinderen, bij de uit roeiing van haar broederen ... uit vrees van anders winst te zullen derven? Het gaat om de eer der menschelijke natuur. Iets hoogers kan niet op het spel staan. Daarom, men zende een geldelijke bijdrage aan bovengenoemd voorloopig comit opdat het althans wat mogelijk ia kunne beproeven. De zaak-Ter Laan. Zij is eenvoudig. Het hoofd een er O. L. school te Delft is benoemd tot lid van de Tweede Kamer. Zijn verzoek om vrijstelling van het verbod om «ambten of bedieningen te bekleeden" (art. 3G, wet L. O.) is door (Gemeenteraad en) Gedeputeerde Staten geweigerd. Thans, is die beslissing, als geschil van bestuur, bij den Raad van State aanhangig. Ten onrechte, zegt de Gemeentestem ?(No. 2011). Het Kamerlidmaatschap is niet een ambt. Deze stelling schijnt on aantastbaar. De beide criteria voor het ambt: benoeming, door hoogergezag, eenerzijds, subordinatie, aan den anderen kant, zijn daar niet aanwezig. Is echter het Kamerlidmaatschap ook niet eene bediening ? De vraag heeft be lang, omdat, vereenigt zich de Afdeeling van den Raad van State met de meening van de Gemeentestem, de betrekken onder wijzer kan worden afgescheept met eene niet-ontvankelijk verklaring. Daarmede ware uitgemaakt, dat art. :>0, niet over treden, mitsdien, voor rechtspraak, krachtens bestuursgeschil, niet aanleiding is. Naar dien echter de Gemeenteraad b.v. wegens plichtsverzuim, voortvloeiende uit noodwen dige afwezigheid, alsdan, ontslaan kon en zou (art. 29, wet L. O.), ware de onder wijzer, met de zege, bij den Raad van State, behaald, niet bijzonder gebaat. Naar mijne meening nu is het Kamer lidmaatschap wel degelijk onder dak te brengen bij de «bediening" van art. 3(5. De wet definieert dit bjggfip nergens, doch, in art. 30 zelf, udefecheidt zij het van: ambt, blijkens het woord: of'. Wij worden alzoo, voor de beteekenis van bediening, naar het spraakgebruik ver wezen. Gelukkig is ons »Woordenboek" ver genoeg gevorderd om, op dit punt, ons van dierst te kunnen zijn. Als synonyma van: ambt (*ie, in voce) noemt het: «bediening, beroep, betrekking, post, waar»digheid'', en gaat voort: ^bediening, stelt >den persoon voor als dienst doende, als »gehoorzamende aan de boven hem gestelde »macht: het wordt inzonderheid gezegct *van geestelijken, die, als bedienanrs van »het goddelijke woord, in dienst van Christus «werkzaam, en van staat sbeamb ten, die »eene betrekking in dienst van den Staat »bekleeden." Inzonderheid, goed. Maar ook uitslui tend ? Bestaat er taalkundig of wettelijk bezwaar om het Kamerlid zich voor te stellen als dienst doende in zake de Volks vertegenwoordiging? Ik zie het niet, maar zie wél, dat de wet ambt en bediening onderscheidt, binnen de grens der laatste echter beperking tot b.v. geestelijke functie niet toelaat. In het bestuursgeschil, mag alzoo eene beslissing a fond worden verwacht. Stel echter, hetgeen denkbaar is, zij valt uit ten nadeele des onderwijzers. Wat dan ? De Gemeentestem antwoordt: dan moet het lager onderwijs Rijkszaak worden. «Wanneer het openbaar onderwijs, dat toch »is een algemeen Rijksbelang, ook werd «bekostigd door het Rijk en dus de onder swijzers werden Rijksambtenaren" ware de zaak in orde. Voorzeker, ware zij het. Zij viel alsdan onder het bereik van art. 90' Grondwet. Cumulatie ware alsdan geoor loofd, omdat de grond wettelijke uitsluitingen niet vermeerderd mogen worden, en de wet, die het lager onderwijs Rijkszaak verklaart, de gevolgen der cumulatie rege len kan (art. 9G lid 2 Grondwet). Intusschen, het blad houde ten goede, zoo zijn redociddel mij levendig herinnert aan de opmerking van een bekend physioloog. Iemand verzocht hem om een heroicum tegen hoofdpijn, en kreeg tot antwoord : een heroicum tegen hoofdpijn ? Mij is er slechts n bekend: zich te laten onthoofden. Indien er, bij het onderwijs, niet langer gemeenteambtenaren zijn, valt hun beklag over verbod van cumulatie weg, met al de gevolgen van dien. Iets anders echter is er, dat blijft be staan. Te weten, de vraag, naar de raad zaamheid der metamorphose van het on derwijs, door het blad voorgestaan. Ook zonder haar, incidenteel, te bespreken, mag toch wel op twee punten de aandacht worden gevestigd. Vooreerst, op het streven om de school nader te brengen bij de ouders. Het blad verwijdert haar van dezen : van de gemeente, naar het Rijk. Ten tweede, wie betaalt, heeft zeggenschap. Is het wenschelijk dit hoogst gewichtig stuk gemeenteleven ten doode te doemen ? Ik stip slechts aan, ten einde te doen blijken, waarom, mij althans, bedoeld red middel niet toelachen zou. Wat dan ? herhalen wij. De Nederlander van l Oct. jl. antwoordt: dan valt er j slechts te berusten, in het verbod van i cumulatie van den gemeenteraad. »Bij »geheel deze materie (is) nooit van iets «anders sprake geweest dan van Staats«ambten of van ambten «van wege den ««Koning opgedragen." »Hoe z ju het ook anders kunnen ? De «wetgever kan, waar het de beschikking «over de Staatskas betreft, de regelingen «maken die hij goed vindt. Maar zou hij «particulieren, polder- of waterstaats- of «gemeentebesturen kunnen voorschrijven, »uit eigen zak datgene te betalen, wat «enkel in het algemeen belang kan worden «verordend ?" En in die opvatting, vindt De Neder lander steun bij De Gemeentestem, die zich uitlaat: »de gemeente, die haar onderwijs «voor 't grootste gedeelte zelf betaalt, be«hoort niet gedwongen te worden eene «Rijkszaak ten koste vaa haar eigen belang «te bevorderen" In gelijken geest, schrijft Mr. E. Fokker: »Zeer ten onrechte heeft men de vraag, of «voor deugdelijke uitoefening van eenig ambt «het lidmaatschap der Staten-Generaal eene «onoverkomelijke belemmering zou kunnen «zijn, niet ter beoordeeling gelaten van het «gezag, dat zulke ambten instelt." 1) Ondanks deze terecht gezaghebbende uitspraken, kan ik mij met de aangeprezen leer niet vereenigen. Het leerstuk der cumulatie van Kamer lidmaatschap en ambt is van publieken rechte. De redenen zijn voor het grijpen. De Grondwet, die eene Volksvertegenwoor diging instelt, moet willen, dat de deug delijkheid dezer laatste de hoogst bereik bare, mitsdien de keuze der volksverte genwoordigers de ruimst mogelijke zij. Aan den anderen kant, moet de Grond wet er op bedacht zijn, dat er takken zijn van publieken dienst, waarvan de belicha ming in het ambt, den drager van dit laatste, ware hij tevens volksvertegen woordiger, in moeilijke conflicten brengen kan. Uit dit oogpunt, en daaruit alleen, regelt zij, voor garisch het publiekrecht, n de uitsluiting n de toelating der cumulatie. Deze hare regeling is bindend voor de, op publiek gezag ingestelde, onderdeelen van den Staat (gewest, gemeente, waterschap, polder), op den enkelen, maar afdoenden grond, dat die kringen niet httnTecht,ofhun ambt bezitten, maar naar het recht van den Staat zich te regelen hebben. Indien alzoo Mr. Fokker gewaagt »van het gezag, »dat zulke ambten instelt", is dit, beeld spraak of eene oneigenlijke zegswijs. Er is, in den Nederlandschen Staat, maar n gezag, dat alle ambten rechtstreeks instelt, of daarvan zijdelings de instelling gedoogt: dat van dien Staat zelf, die het cumulatierecht vrijelijk ordent en bindend verklaart. Allerminst, kan de Staat, in die vrijheid, zich laten dwarsboomen, door de overwe ging, die Nederlander en Gemeentestem doen klinken, c'est Ie mot de betaling «uit eigen zak", gelijk het schilderachtig wordt uitgedrukt. Is eenmaal, uit het oog punt van het algemeen belang, het cumulatierecht geregeld, en bepaald, gelijk thans ten onzent publiekrechtens is, dat uit sluitingen niet vatbaar zijn voor vermeer dering, dan is de vraag: wie van die regeling den last te dragen, m. a. w. voor verloftractement te zorgen heeft, absoluut onver schillig. Het zou louter verwarring stichten, wanneer men, aan deze laatste vraag, ook maar den allergeringsten invloed toekende, op de regeling zelve van het leerstuk. De Staat, die, den (niet uitgesloten) ambtenaar, om redenen van algemeen belang, als be schikbaar voor het volksvertegenwoordiger schap aanwijst, verordent tevens, jure suo, dat, uit de betrokken kas (van gewest enz.) aan dien ambtenaar verloftractement (stel: de helft der bezoldiging, op den voet van het K. B. van 13 Febr. 1SOS Stbl. 18) wordt toegekend. Het eene vloeit, kort en goed, uit het andere voort. Of moet het waarlijk worden betoogd, dat voor het algemeen belang, erkend, alles te zwichten heeft ? Dat het standpunt, ten deze, door Neder lander en Gemeentestem ingenomen, vol maakt vreemd is aan ons Staatsrecht, kan, door een treffend voorbeeld, als ware het met de stukken, worden aangetoond. Bekend is de vraag, voor liefhebbers van bespiegeling een Dorado, of de burge meester is Rijks- dan wel gemeente-amb tenaar. Op dit punt verkeerde men zoo zeer in twijfel, dat, bij de behandeling der gemeentewet een amendement werd voor gesteld om de jaar wedde des burgemeesters op de Rijksbegrooting te brengen. Door Thorbecke verdedigd, werd het bestaande beginsel: bezoldiging uit de gemeentekas, ingevoerd. Mij dunkt, deze les laat, in duidelijk heid, niets te wenfchen over aan hen, die het: wie betaalt? willen doen medespreken, bij de vaststell;ng van een publiekrech telijk beginsel. Ziehier een ambtenaar, die aan het Rijk velerlei diensten bewijst, en desniettemin door de gemeente wordt bezoldigd. Ja zelfs zou aan eene gemeente, die, ter besparing der wedde, beweerde het wel buiten een burgemeester te kunnen stellen, naar ik vermoed, worden geant woord: zeer mogelijk, doch de Staat is van andere meening. Zóó doortastend, ook in eens anders kas, gaat de Staat te werk, wanneer eens het algemeen belang het eischt. Week, in ons geval, de Staat voor eene verwijzing naar zak of kas, het zou pessimi exempli zijn. Daarmede ware in den eenheidsstaat een beginsel van des organisatie ingedrongen, dat onbereken bare gevolgen heeft. Mr. Fokker, die de uitsluitingen laten wil ter discretie van het gezag, dat de ambten instelt, schrijft zonder commen taar : «De Provinciale Staten, de Gemeente»raden en de Waterschappen zijn wél «bevoegd, te bepalen dat de door hen of «hun uitvoerende colleges benoemde ambte«naren bij aanneming van het Jidmaat»schap der Staten-Generaal van hun ambt «zijn ontheven; Den algemeeneu wet«gever is hier een bevoegdheid ontzegd, «welke aan de Staten, Gemeenten en Water sschappen niet onthouden is." (t. a. p., blz. 149, n. 1). Blijkbaar wenscht hij, dat men (behoudens art. 90, lid l der G.wet) icderen ambtenaar voor hetflilemma: heengaan als Kamerlid, of blijven als ambtenaar kunne stellen. Mijns bedun kens, zal de bestaande anomalie, vlak omgekeerd, in dier voege behooren te worden opg'heven, dat geen enkel ambte naar voor dit dilemma wordt geplaatst. Geldt dit mede voor particuliere dienst betrekking, door de Nederlander (zie boven) met de ambtelijke, op ne lijn gesteld ? Neen. Ware het Kamerlidmaatschap een subjectief grondwettelijk recht, gelijk b.v. dat van vereniging, van petitie enz., het zou door den particulieren werkgever, m. e. onder strafrechtelijke sanctie, moeten wor den geëerbiedigd. Het is dit echter niet. De Grondwet (art. 5) verklaart ieder Nederlander tot elke landsbediening be noembaar, benoembaarheid nu is niet een recht, maar een eigenschap, waarvan men, gelijk trouwens van het Nederlanderschap zelf, afstand doen kan. Vrijelijk mag alzoo de particulier (fabrikant, spoorwegmaat schappij enz.) bedingen: kies tusschen mijn dienst, en dien van het land, of zelfs buiten beding, voor het ontslag, op onvereenigbaarheid zich beroepen. Is berusting niet de solutie, welke, voor het onverhoopte geval eener, den onder wijzer nadeelige, beslissing der Afdeeling, ik verdedig, de vraag blijft van kracht: wat dan? En die vraag is bedenkelijk genoeg, nu de leer van Nederlander en Mr. Fokker, in de Kamer, is vertegen woordigd. Bedenkelijk genoeg, om den betrokken onderwijzer op de lippen te leggen: Quid sum, miser, nunc dicturus, Q.uem patronum rogaturus? Tweeledige hoop resten hem. De eerste, die stellig wordt verwezenlijkt, is, dat de vraag niet aan politieke partijverhoudin gen vastgeknoopt, maar als eene objectief staatsrechtelijke opgevat wordt. Ter eere van de dagbladpers ten onzent, zij het gezegd, dat niet ne harer uitingen recht of vermoeden geeft om het tegendeel te duchten. Wij staan ieder voor zijne zaak, maar blinde partijhartstocht is een gewas ven onhollandsche teelt. De tweede, moet in de Kamer worden verwezenlijkt. Liefst door interpellatie of motie, bij de algemeene beschouwing over de Staatsbegrooting in haar geheel en niet bij een harer hoofdstukken, ten einde aan te dringen op verwerkelijking van art. 90, lid 2 Grondwet. 2) De thans aanhangige zaak is de species van een genus. Namelijk, het cumulatierecht des ambtenaars, onderdeel van diens rechts toestand, maar een onderdeel, dat onmid dellijk voorziening eischt gelijk, toevallig, heden, blijkt in zake Ter Laan, morgen, elders, blijken kan. Amst., Oct. 1901. J. A. LEVY. l Handel.Ned. Juristenverg., 1S07, I blz. ]48. 2) De wet kan, met lichte varianten, gelijk luidend zijn aan het gemelde K. B. en zou alsdan luiden : Overwegende, dat de geregelde dienst het maken van bepalingen vordert voor het geval dat ambtenaren het lidmaatschap van eene der beide Kamers van de Staten-Generaal aanvaarden. Zoo is het enz. Art. ]. Bezoldigde ambtenaren het lidmaat schap van eene der beide Kamers van de StatenGeneraal aanvaardende, zijn daardoor van rechts wege van de waarneming van hun taak ont heven van het oogenblik af dat zij, als lid der Kamer, zitting hebben genomen tot het oogenblik toe, dat zij ophouden lid der Kamer te zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl