Historisch Archief 1877-1940
Nö. 1270
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
0M MINIMI IM MUI" H
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiMiiiiiiiiiitiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii
LETTA
DOOB
OUÏDA.
Zij kwamen van de jaarmarkt terug; een
dier groote najaarsmarkten, waar de boeren
van wijd en zijd heenstroomen. Zij dreven het
jonge, pas gekochte vee voor zich uit. Het
heele troepje was min of meer onder den
invloed van den wijn. Het bestond uit acht
jonge mannen, van zestien tot twee-en-twintig
jaar; bewoners der bolsteden, die, beschaduwd
door de bergketenen der lagere en
middenApennijnen, in de vallei verspreid lagen. Allen
waren zij neven, vrienden of buren, die elkaar
kenden sinds hun prille jeugd.
Het vee, nog niet aan hen gewend, gaf hun
veel moeite, want de arme beesten werden
gekweld door vermoeienis, dorst en gekneusde
poolen en trachtten telkens te ontsnappen, om
terug te keeren, naar de streek, die zij
kenden.
De mannen maakten elkander hier een ver
wijt van; zy werden ruw en opgewonden en
wierpen elkaar booze, tcherpe woorden en
nijdige vloeken naar het hoold. Ieder gaf de
schuld aan een ander. De dieren werden
woester en zes er van raakten los, z«tten bet
op een loopen en verdwenen in de schemerirg,
die zeer snel in nachtelijk duister overging.
Nu werd het vloeken en schelden heviger en
meer algemeen. Woedend voeren zij tegen elkaar
uit; de ouderen wierpen de schuld op de
jongen, de jongeren gaven hoog van hun eigen
onschuld op. Toen de nacht viel, was er een
groot oproer; het vee loeide luid, de jonge
ossen om hun vrijheid, de koeien om de kalveren,
die zij achterlieten. Toen dreigden de mannen
elkaar met hun stokken; drie hunner haalden
hun messen te voorschyn en geen een wist
precies hoe het kwam en wie het deed, maar
een werd op drie plaatsen gewond en viel
dood neer, en een ander deed een wonde in
de zij op en het zien van het bloed ont
nuchterde de anderen.
Zwijgend en met angst in het hart, keerden
zij huiswaarts; ieder ontkende de noodlottige
slagen te hebben toegebracht. Den gewonde
«rector, en zijne voorgangers, in de jongst
»verloopen twee jaren. Mitsdien, bestaat zij
»uit twaalf leden, waarvan, telken jare, een
»vierde wordt hernieuwd."
De vergaderingen dezer delegatie hebben,
beurtelings, in eene der Universiteita-steden,
twee malen ieder jaar, in Mei, en October
of November, plaats. Is een van de ge
rechtigden om in de delegatie zittin? te
nemen, minder federatief gezind, het regle
ment geeft bevoegdheid hem te vervangen.
Het rectoren-college ving aan met het
«kiesche onderwerp'' der verdeeling van
leerstoelen en hulpmiddelen te bespreken,
zonder practisch gevolg evenwel. Beter
slaagde het college in een anderen maat
regel, betreffende de
Universiteits-bibliotheken.
Op aanstichting van het College, hebben
de Academische Henaten de vier bibliothe- j
kariasen uitgenoodigd. onderling, zich te !
verslaau, nopens de verdeeling van den j
aankoop van boekwerken over speciale
onderwerpen. Een centrale catalogus zou !
alsdan worden opgemaakt, waaruit blijkt, i
?welke bibliotheek het werk bezit, ten ge
volge waarvan de som, vrij vallende voor
den aankoop van andere boekwerken,
grooter wordt, naardien niet iedere biblio
theek hetzelfde boekwerk, in den blinde,
zich aanschaft.
»De bibliotheeksbësturen hebben met dit
»plan zich vereenigd, en zich bereid
ver»klaard het bedoelde werk te verrichten,
szoodat te voorzien valt, dat, binnen niet
»te lang tijdsverloop, de dienst der biblio
theken zal ingericht zijn op federatieven
»voet.''
Onder de andere aanhangig gemaakte
vraagstukken, verdienen vermelding: de
stelling der privaat docenten, »die men tot
«officieel erkende medewerkers der
profes»soren zou willen maken'', en de
beurzenquaestie. Sommigen namelijk zouden «de
«beurzen willen opheffen, overtuigd, dat
»vaak het geld beter te besteden ware."
In zijne jongste zitting, heeft het rec
toren-college, op voorstel van zijn
tegenwoordigen voorzitter, Lorentz te Leiden,
besloten, tot de uitgave van een
«Jaarbericht der Nederlandeche universiteiten",
dat van aller hulpmiddelen en werkzaam
heid, een overzicht in bijzonderheden geeft,
en, langs dien weg, tot gids voor het uni
versitaire Jeven, ten onzent, dienen kan.
Tot zoover, de Groningschehoogleeraar.
Tot ettelijke vragen, om niet te zeggen
bedenkingen, geeft zijn opstel aanleiding.
Allereerst, deze algemeene. Niet slechts
historisch, maar ook, in het nationale be
wustzijn, vormen onze universiteiten een
deel van ots volksbestaan, en zijn daar
mede saamgeweven. Thorbecke, Fruin,
Opzoomer, Goudsmit, Mulder, Ackersdijk,
Hofstede de Groot, De Bosch Kemper,
Den Tex, om tot het jongste verleden en
enkele voorbeelden mij te bepalen, waren
representalive men, in den volsten zin des
?woords, die hun stempel op hun tijdvak
hebben geplaatst. Ons volk draagt roem
op zijne hoogescholen, die, in zijne schat
ting, de wetenschappelijke onderlaag uit
maken van het intellectueel kapitaal der
natie. Is het nu wel goed gezien, den
besproken maatregel te beschouwen als
een van zóó huislijken aard, dat zelfs de
kondschap daarvan, min of meer toevallig,
tot ons komen moet, door uitheemsche
bron?
Zeer zeker, het federatief beginsel kan
onschuldig en huislijk genoeg worden op
gevat. Wanneer het echter wordt inge
leid, ails vervangende »het onvermijdelijke
«tegenwicht eener centrale bestuursregeling"
komt, mij althans, de zaak lang zoo
onnoozel niet voor. Alles wat zweemt naar
eene inrichting gelijk b. v. de Universit
de France past noch bij onzen volksaard,
noch is het vereenigbaar met den
levenseisch des universitairen onderricht?. Het
zou zijn een gewelddadig ombuigen van
den univereitairen stam, die absolute vrij
heid behoeft, in een centraliseerend, dus
knellend keurslijf Met zulk soort van
«tegenwichten" moet men uiterst behoed
zaam zijn. Nauw gehuldigd, doen zij zich
gelden, en alvorens zij de hand hebben,
zijn zij met de pink niet tevreden. Laat
ons den Franschen hunne administratieve
rechtspraak »que l'Europe leur envie"
laten, en blijven wij op eerbiedigen af
stand van hunne universitaire inrichting.
Vervolgens: de hoogleeraar vangt aan,
»Holland bezit, naar men weet, vier uni
versiteiten". Hier is een fout in de op
telsom. Holland heeft er vijf. De vrije
universiteit is er ook, en op zeer eervolle
wijze. Ostracisme is, natuurlijk, der
hoogeschool, belichaming der ars liberalis, ten
eenenmale vreemd. Hebben wij met een
onwillekeurig verzuim, hier, te doen, of
ontbrak, na uitnoodiging, de lust tot samen
werking aan gene zijde? De zaak ver
dient opheldering.
Bezien wij de onderwerpen, in het rec
toren-college te berde gebracht, ietwat
nader.
Besloten zou zijn, boekwerken aldus te
verdeelen, dat een centrale catalogus aan
wijst, waar zij te vinden zijn, in de hoop,
dat daardoor, van de Staatssubsidie ten
voorschreven doeleinde, meer voor den
dagelijkschen aankoop overblijft. Men
vergunne de vraag: is men wel zeker.
dat deze laatste mijn niet verkeerd springt ?
Er zijn ook regeeringen, die men
pennywise and pound foolish heeten kan. Is
het zoo ondenkbaar, dat eene regeering
naar het centralisatie-stelsel verwijst, ten
einde het te bezigen ter bate van 's Rijks
schatkist, en op den begrooüngspost van
Art. 48 der Wet H. O. juist zooveel te
beknibbelen, als de verkregen besparing
bedraagt? Alsdan, stonden de professoren
te kijken naar de vervlogen hoop, en de
studeerenden te turen op de leege plaats;
geen boekwerk en minder subsidie
misrekening alzoo, sur toute la ligne.
Is echter de besloten zaak. zelve zóó
onbelangrijk, dat zij niet had verdiend,
vooraf, te worden gebracht onder de aan
dacht der publieke opinie? Ik gis, dat
men het oog heeft op kostbare plaatwerken,
of werken van eruditie, zeg: de reproductie,
van Mommsen's inscripties, of de
Germaansche monumenta; een soort van werken,
die echter zelden wordt uitgeleend. Het
bedoelde veld is evenwel onbegrensd, en
des hoogleeraars «certains ouvragres
speciaux'1 geeft weinig licht. Zal de repartitie
vs orden of kunnen worden toegepast op
een boek als b.v. de Thesaurus linguae
latinae? Het zou m. i. zeer verkeerd
zijn. Zeker, zijn de afstanden ten onzent
gering, en de bibliotheeksbësturen vrijgevig.
Maar, men zij toch op zijne hoede: dat
de lust tot studie aangewakkerd en niet
belemmerd worde ! De universiteiten zijn
centra van hooge geestesbeschaving. Zij
moeten licht verspreiden, waar en zooveel
mogelijk. Waarom haar kluisters aan
gelegd, en toegangen gesloten, die thans
open zijn ? Men richt volksbibliotheken
op, ten einde den lust tot lezen aan te
wakkeren. En wat doet men hier ?
Bij het thema: privaatdocenten, te maken
lot «collaborateurs officiellernent reconnus
des professeurs", doet des hoogleeraars
kortheid aan de duidelijkheid afbreuk.
Zie ik wel, men vraagt naar hetgeen men
heeft, of men beoogt eene revolutie.
Dit laatste namelijk, w inneer de privaat
docent dea hoogleeraars «Abklatsch" zou
moeten worden. Het onderwerp is te
weinig omlijnd om er zich in te begeven.
Dwalen zou echter, wie het voor eene
huiselijke aangelegenheid der hoogescholen
beschouwt.
En dwalen zou zeer stellig, wie de
beurzenquaestie als zoodanig opvat. Deze
zaak heelt eene sociale zijde, die allerminst
is uitgeput in de weinige woorden, waar
mede de hoogleeraar haar aanstipt.
Vermoedelijk ligt het hieraan dat ik
niet heb: «l urne assez faJérative," maar
mijne ingenomenheid met gansch tiet nieuws
is buitengewoon matig. Het aantrekkelijkst,
in des hoogleeraars opstel, lijkt mij nog,
behalverhet dejeuner, dat, naar zijn bericht,
de ontvangende universiteit aanbiedt, en
dat heel gezellig zijn kan, de »Annuaire",
dien wij aan den tact des Voorzitters te
danken hebben. Laat ons hopen, dat dit
Hollandsch Jaarbericht het Hollandsche
publiek tijdig in staat stelle, om onze
Hollandsche universiteiten op
Oud-Hollandschen voet, en buiten Fransche af
dwalingen te houden.
A m s t. Oet. 1901. J. A. LEYY.
De kolossale" samenwerking
tusschen land- en zeemacht.
In het Algemeen Handelsblad van ^0 Oc
tober j.l. wordt een hoofdartikel gewijd
aan de door de Ministers van Marine en
Oorlog aan de Tweede Kamer toegezonden
nota van wijziging op de aanhangige voor
stellen van wet betreffende de bevordering,
het ontslag en de peimonneering van officie
ren van zee- en landmacht en de militaire
pensioenen. De geachte medewerker be
treurt, het, dat de genoemde ministers het
stelsel-Eland loslaten, waarbij op ruime
schaal bevordering bij keuze zou worden
toegepast. Dit is /eer verklaarbaar, want
de man verkeert blijkbaar nog onder het
rustige denkbeeld, dat eene dergelijke be
vordering slechts aan de meest bekwamen
zal te beurt vallen. Alsof' de practijk
van het leven niet reeds geheel anders
geleerd heeft!
Maar het is niet om deze reden, dat
ik de aandacht wil vestigen op het ver
melde llandelsblad-&r{\ke\. De Ministers
van Marine en Oorlog schrijven in hun
nota onder meer, dat zij het verkeerd
achten, dat de beginselen voor zee- en
landmacht geheel van elkander zouden
j afwijken. Naar aanleiding van die (zeer
' juiste) meening, schrijft de medewerker
van het Handelsblad: »Het groote belang
»van gelijkheid in beginselen voor zee- en
«landmacht, bestaat onzes inziens meer in
«theorie dan in practijk De diensten en
»de werkkring van officieren van zee- en
i «landmacht, zoowel in vren.lts- als in
oori «logstiid, loopen zoozeer -ui-t pen en er /instant
'. ftuxschen beide dcelen van de Nederlandsche
' »strijdkrachit.n zoo weinig aanraking, 1)
; «dat wij niet gelooven, dat het volgens
»den ontwerper te scheppen verschil in
«beginselen op eenigerlei wijze aanleiding
»tot moeilijkheden kan geven."
En alsof het niet genoeg was, vervolgt
hij: »Men heeft er op geenerlei gebied ooit
maar getracht om meer overeenstemming
We brengen 1). Om een voorbeeld te noemen,
»! et geschut. Wat zou toch ralioneeler zijn
»dari de artillerie van de zeemacht zooveel
»eenigszins mogelijk gelijk te maken aan
»die der kustverslerkingeu. Toch is hiervan
xgce-n sjiooi' 1) te ontdekken en daardoor
1) Ifc cursiveer.
tHiimilunmimmnmmniiiii»mi"""iniiinimmiiiiiiiiiiiiiim»«MI
droegen zij met zich mede; den doode legden
zij onder ten jeneverboom. Hij was morsdood,
hy zou er stil blijven liggen; den volgenden
morgen zou zijn familie hem met een
ossenwagen komen halen.
Toen zij de naastbijgelegen boerderij bereikten,
werd een groot gedeelte van het vee ver
mist en het was reeds laat in den nacht.
Groot waren de toorn en de ontsteltenis van
de weinigen, die hen op de hoeve wachtten.
We moeten eerst de beesten zien te vinden,
dan zullen we wel eens naar den jongen kijken,"
zei het hoofd van het gezin, een reeds be
jaard man.
De vrouwen droegen den gewonde naar
blaren en legden htm op den steenen vloer neer.
Wie heelt het gedaan V" vroegen zij.
Ken stem van buiten riep: Rizzardo!"
Dat is niet waar! 'k heb 't niet gedaan!"
riep Rizzardo uit.
Je hebt eerst den ander geraakt en toen
dezen," riep weer de/eiide stem; door de
duisternis wist men niet, wie er eigenlijk
sprak.
Ik had niet eens een mes," zeide Rizzardo.
Maar dit gelooide niernar d. Trouwens, dit
was een zaak, die men voorloopig kon l ,ten
rusten, evenals den doode, die daar ginds or.der
den jeneverboom lag. Waar men in de eerste
plaals werk van moest maken, was van het
verloren vee.
Rizzardo ging nog dien zelfden nacht te
zamen met de anderen, het vee zoeken. Zelfs
de vrouwen gingen mee, den gewonde bij de
drenzende kinderen en de oude grootmoeder
latende. Deze gaf hem een slok water en
vroeg hem, zijn hoofd met haar knokige hand
ondersteunend:
Wie heeft 't gedaan'?''
Hij liet het moede hoofd zakken. Hij wist
het, maar wilde niets zeggen. Hij durfde niet,
Fulvio is dood neergevallen," mompelde hij
en zijn ademhaling ging zwaar en ongeregeld.
Het nachtja wel!" zei het oude besje. Maar
heilige Maria, het schijnt, dat er alty'd bloed
moet vergoten worden, na zoo'n markt."
Zes weken later werd Rizzardo, de zoon van
Giannone, uit het huis van Lazzare, gearresteerd
wegens verdenking van moord op een zijner
makkers en van verwonding van den ander,
bij bun terugkomst van de veemarkt in de
atgeloopen Octobermaand.
Kizzardo gaf dengenen, die hem arresteerden.
geen ander antwoord dan:
'k Heb het niet gedaan. Waarachtig niet!
'k Had niet eens een mes bij me. Ik had op
de markt mijn mes verlorm."
Maar hier gelooide men geen woord van,
want als hij het werkelijk verloren had, zou
hij in den eersten, den besten messenwinkel een
ander hebben gekocht. Ken jonge man zonder
mes is immers even belachelijk, als een hond
zonder staart.
Zelfs zijn eigen ouders geloofden hem niet,
als hij beweerde, dat het mes verloren was.
Dat was onzin, vond uien. Want het mes
werd altijd tus-chen het hemd en den broeks
band gestoken en niemand kon er dus bij.
Natuurlijk heeft hij het gedaar," zeide zijn
vader en zijn broeder. Waarom niet?"
Het was zelfs geen groote zonde in de oogen
zijner familieleden en buren. Alleen zijn meisje,
Colietta, een zachter, naïever schepseltje dan
de andere vrouwen in het da! en opgegroeid
in de stad, waar zij hiar beide ouders in een
pokkenepideinie verloren had, vord het ont
zettend. '/A} bad het zware werk van liet
landvolk geleerd en leefde hun hard leven
mee, maar de tteedsche opvattingen en
vooroordeelen barer moeder bleef' zij heimelijk
behouden. Kn dit deed laar deze daad be
schouwen als een groote misdaad, wie haar dan
cok bedreven bad.
De menscheu zijn tegenwoordig ook zoo
zeurig en ziekelijk/' zeide llizzardo'H vader, haar
oudoom en eenige bloedverwant. In irijn tijd
was het krek hetzelfde, of je een meiueh dood
stak oi' een zwijn. Kn 't gebeurde om den
haverklap.'1
Maar ik heb het niet gedaan!" zeide Rizzardo.
Alleen het meisje geloofde hem.
Wees nu een man en beken maar liever,"
zeiden zijn vader en zijn broeders.
Maar als ik het toch niet gedaan heb!"
riep Rizzardo woedend.
Toen namen de gendarmes hem mee en bleef
hij verscheiden maanden in hechter,}?, tot de
zaak in behandeling kwam. Hij werd schuldig
verklaard aan moord en veroordeeld tot
tweeen-twintig jaar gevangenisstraf, voorafgegaan
door twee jaar eenzame opsluitirg. in zijn
dorp zag niemand hem terug. Zij waren te
arm om te gaan naar die verafgelegen stad,
waar het verhoor plaals had. Kn wat zou het
ook baten 'l
.Waarom bekent bij toch niet ?" herhaalden
zij allen.
Omdat hij het niet gedaan heeft,"' zeide
Letta met overtuiging.
Dit geloofde zelfs zijn eigen moeder piet.
Natuurlijk had hij het gedaan. Maar het was
niet zijn bedoeling geweest, Fu'vio Nestio te
»zal het onmogelijk zijn dat schepen en
«forten elkaar met munitie bijstaan, waar
»zij toch overigens in verband met elkaar
«moeten optreden."
Het is fraai; en, helaas, treurig maar
waar. Dat zijn nu de beide deelen, die,
niet elk afzonderlijk, maar, te samen de
taak hebben om te voeren de verdediging
van ons grondgebied. Hoe dikwijls is door
verschillende schrijvers in dit blad betoogd:
breng meer eenheid in deze zaak; en is
hunnerzijds een ministerie van
landsdtfensie een gebiedende eisch genoemd. De
bladen deden er veelal het zwijgen toe;
en ziet, nu komt op 100 onverdacht eene
plaats als de kolommen bestemd voor de
hoofdartikelen in het Algemeen Handels
blad, eene opmerking voor, die een schril
licht werpt op de «kolossale''samenwerking
van land- en zeemacht.
«Men heeft er op geenerlei gebied ooit
«naar getracht otn meer overeenstemming
»te brengen."
Maar dan is toch plicht, dat men, alvorens
gelden voor oorlog of marine toe te staan,
die overeenstemming eischt.
G.
ScciaL
j
De inmriDjr oer ODgeyallenwet,
i.
Wanneer z'ch in werk'iederjkrirjgen eea alles
zins b'grijpehjk ougeduld openbaart, omdat niet
alleen de invoering der ongevallenverzekering
nog maar steeds op zich doet wachten, doch
zelfs bet tijdstip dit r invoern g ook niet bij be
nadering kan worden vastgesteld, dan wordt de
oonaak dier vertraging gewoonlijk geweten aan
het uitblijven der beroepswet. Nu is het zeker
onbetwistbaar dat het imperatieve voorschrift,
dat de verzekering afhaukelijk stelt van de
voorafgaande wettelijke regeling vau hei beroep,
een onoverkunslijk beletsel is, om de
hoofdbepaling der wet zoo spoedig in werking te doen
treden, als om andere redenen wenschelijk, ja
eigenlijk noodzakelijk moet worden geacht.
Trouwens toen eenmaal 1e kwader ure in de
wet de mogelijkheid van belangenstrijd tus
schen werkgever en verzekerde werd opgenomen,
moest, dit noodzakelijkerwijze ten gevolge hebben,
dat de beslechting der daa'uit voortspruitende
rechtsgesctilltn met meer waarborgen werd om
ringd, dan wannicr alleen van verschil van in
zicht tusseheu de belanghebbenden en de ambte
naren der administratie sprake kon zijn. Ook al
had bij de vaststelling van de artikelen 75 fn
lid der wet, niet bepaald de gedachte voorgezeten,
een veiligheidsklep op te nemen tegen een ge
vreesde verwaarloozing van de belangen der
werkgevers, dan nog zou de gewijzigde positie
waarin allen, die niet bij de Rijksbank verzekerd
zijn, tegenover hun werklieden, komen Ie staan,
eeu meer ingewikkelde en daardoor minder
spoedig tot stand te brergen samenstel.irg van
de beroepscolleges vereisehen, dan anders ver
moedelijk het geval ware geweest. Waar nu
de tijdsomstandigheden het niet, waarschijnlijk
maakten, dat een wettelijke regeling, als bij
art. 75 is voorgeschreven, binnen betrekkelijk
korten tijd zou kunnen, worden, verwezenlijkt eu
ook met de tot nieuwe vertraging aanleiding
gevende mogelijkheid van een wisselirg van
ministerie rekenmg moest, worden gehouden, daar
valt eigenlijk niet te ontkennen, dat de oorzaak
der zooveel ongerief veroorzakende vertraging
in de wet zelve moet worden gezocht, zoodat,
daarvan alleen een grief kan worden gemaakt
aan hen, die vo r de ten vorigen jare gevallen
beslissing verantwoordelijk moeten worden ge
steld. Lha'mede wordt, echter allerminst, bedoeld
dat de onthutsende beweging, om op grooteren
spoed aan. te dringen, geen teden van. bestaan.
zou hebbeu. Al blijft, de door het, vorige kabinet
ingediende beroepswet gehandhaafd, wat zeker
op zich zelve aanbeveiirg verdient, dan volgt
tfflIIIIIIIIIIIIIIIIMMIMMM
rtooden. Hij had met zijn mes van zich af
willen slaan, zooals een paard, in zijn weede,
met zijn poot trapt, en totn was het lemmer
te diep in de borsi van den ander gedrongen ;
een toeval, een ongeluk, zooa:s ieder ander
zou kunnen oveikomen.
Hij had beter gedaan met op het vee te
letten," zeide zijn vader; want iwee van de
ossen waren nooit teruggevonden. Zij waren
verdronken, of naar de bosschen gevlucht en
elaar verwilderd, ot gestolen en geslacht wie
kon het zeggen ?
Hij deed het niet" zeide Letta telkens en
telker.s woer. Meer zeide zij niet, want z;j
wist geen enkele reden voor haar geloof op te
geven. Maar onwankelbaar bleef haar vertrou
wen en gaandeweg wist zij zijn moeder op
baar hand te krijgen, ofschoon de oude vrouw
het zeer natuurlijk vond, dat een jorge man,
als hij opgewonden is, naar zijn mes grijpt.
Ze rloen het niet met opzet," zeide zij,
maar als het bloed kookt, is zoo iets gebeur J,
voor dat je het zelf weet."
Letta was mooi geweest, maar n u deden haar
zorgen haar aftakelen voor den tijd. Haar
gelaat werd geel; zij kreeg holle wangen en
een ingevallen borst, haar haar verloor zijn
glans, haar gang zijn veerkracht.
Wat doe je toch zoo te treuren, 't helpt
immers toch niet," zeide de oude man telkens.
De jongen komt niet terug; hij is zoo goed
als dood, of zoo slecht als dood. Net m een.
anderen jongen."
Letta zei ja noch neen. Maar zij keek niet
om naar andere jo.igens en droeg altijd een
zwarten doek om het hoofd, dien zij ver naar
voren trok. Iedereen vergat Rizzardo, zij alleen
niet.
Vrouwen worden gauw oud bij het werk op
het veld en zij zag er oud uit, toen ze twin
tig was.
Vroeger lieten ze misdadigers, aan elkaar
vastgeketend, op straat werken, dat was beter,"
vervolgde de oude man. Dan kon men ze nu
en dan eens zien. Ze waren zoo zwart als roet,
in gele boevenpalijes gekleed en allen aan
elkaar geklonken. Maar men zag ze ten minste.
Wat voor nut heelt bet riu, een armen jongen
in een hok op te sluiten, zoodat hij niets of
niemand ziet?"
Letta antwoordde niet. Zij vond alles even
akelig en verschrikkelijk. Alles wat zij wist, was
dat Kizzardo gestraft werd voor een misdaad,
die hij niet had bedreven; voor eeu moord, niet
door hem gepleegd. Een groote, onzichtbare
macht, die niet uit den weg geruimd, niet
daaruit nog niet dat met de behandeling daarvan
geen oogenblik langer zal worden gewacht, dan
bepaald onvermijdelijk is. De eenigszins inge
wikkelde regeling, die men ook aan andere be
langen dan de hier besprokene dienstbaar wilde
maken, kan, al mrga daarvoor uit een ander
oogpunt misschien veel aan te voeren zijn, aan
een speedige afdoening niet bevorderlijk worden
geacht. Na de wetsvoordracfat zeker niet on
gewijzigd m behandeling zal komen, zou het dus
aanbeveling verdienen, wanneer alles, wat tot
verschil van gevoelen aanleiding kan geven en
ter voldoening aan art. 75 niet bepaald nood
zakelijk is, daaruit verwijderd werd. Een krachtige
actie van allen,, die bij de spoedige invoering
der ongevallenverzekering zulk een groot belang
hebben, zonder onderscheid van politieke of
godsdienstige kleur en vooia\ dus met mede
werking dier groepen, wier stem in de gegeven
omstandigheden de meeste kans heeft gehoor te
verkrijgen, zal dus zeker in de goede richting
werken.
Intussehen al is met het in werking treden
der beroepswet elke wettelijke verl iiidering tegen
invoering van cie bepalingen van. art. l der
Ongevallenwet opgeheven, dan is nog de moge
lijkheid niet uitges oten, dat er feitelijke bezwaren
daartegen bestaan, die tot verder uitstel
tauleiding zouden kunnen geven Aan d e invoering
toch moet een zeer iigewikkelde n.deeling der
onrter de wet vallende bedrijven \o.iraf gaan,
welke weder niet zonder bij algemeenen maat
regel Vin bestuur vast te stellen maatregelen
kan worden ter hand genomen. Zoolang dus
de daarop betiekking hebbende koninklijke be
sluiten niet zijn verschenen, kan zelfs met de
voorbereiding der met die indeel ng verband
houdende werkzaamheden nauwelijks ten aan
vang worden gemaakt en schijnt, de vrees niet
ongewettigd, dat, dfze mogelijk niet geheel fiereed
zullen kunnen zijn op het oogeiiulik, dat het
wettelijke bezwaar tegen on7erwijlde invoericg
hetft, opgehouden te werken.
Ieder werkgever, die ten verzekericgsplichtig
bedrijf uitoefent, is verplicht daaivau afugifte
te doen, biMieii den termijn en volgens formu
lier door den mii.isttr van Waterstaat enz.
vastgesteld. Zoolang deze vaststelling op zich
doe;t wachten en men staat bier ii'.g vcor
de bijkomende moeilijkheid, dat itmiddels alles,
wat up de uitvoering der wet betrekkin** heeft,
laar iiinii. Zaken is overgebracht, zeoJat ook
l i'ivoor wettelijke voorziening uoodig kan
blijken kan met de indieling in
gcvareukltssea geen aanvang worden g< nnakt. De
vaststelling dier kiassen zelve geschiedt, ove r'gets
bij algerneenen maatregel van bestuur, waarna
echter elk bedrijf niet alleen volgens die natuurlijk
in meer algemeeue termen uitgedrukte vast
stelling moet worden gerangschikt, d ich tevens
door gevaren-percenten zal moeten w( rden uit
gedrukt, in hoever elke afzonderlijke onderneming,
afgeiclieiden van het algtmeene aan bet bedrijf
verbonden rifco, ten grooter of kleiner gevaar
oplevert. Dit laatsie is natuurlijk niet mogelijk
zonder een nauwkeurige kennis van de, gebeele,
inrichting van zulk. een 01 derneming, welke.
slechts na een nauwgezet persoonlijk ondtrzotk
te verkrijgen, is. Daw ccl.ter o >k dan r,og per
soonlijke opval tingen een groote rol zuilen
spelen, is h;t niet zonder bedenking dat, onder
zoek aan een groot santal personen op te dragen,
daar anders belangrijke afwijkingen m de.schat
ting van het risico niet zullen uitblijven. Worden
daarmede ech'er slechts enkelen belast, die in
gemeen overleg en zooveel mogelijk naar vaste
voorsci riften te weck gaan, <Jan zal die ii.sp ctie,
die over het gelieele land rnott pl&a's hebber,
een zeer langdurig verloop moeten i ebben. Toch
zou dit laatste de voorkeur verdienen. Al zal
niemand verwachten, dat in dit, opzicht dadelijk
reeds een voln.aikte toestand kan worden
verkregen, iets wat slechts na langdurige
eindervinding eenigszius zal kunnen worden genaderd,
zoo is het tccli voor de populariteit der wet te
wenscheii, dat de vergissingen zich tot een
minimum beperken en elke gedachte aan per
soonlijke willekeur uitgesloten blijft. Nu zou
zeker de invoering der verzekering vóór dat de
indeeling der bedrijven in gevarenklasteu enz.,
geü.udi^d was, niet, bepaald onmogelijk zijn.
l)c! utkeeringeii zouden dan voorloopig uit het
door het Rijk te verkenen voirs-chot moeten
worden velbaan, wat op zich zelf geen groot
bezwaar zou opleveren. Daareiiteren ''.ou het
niet gewemcht Z'JD, de venaldag der eerste
UlIllmiUCIIMIIIIIU
bereikt kon worden, ha'I hem opgenomen en
weggevoerd. De priester bad gezegd, dat
dit gerechtigheid was. Wel mogelijk l Maar zij
zag er geen gerechtigheid in. Hij zei, dat hij
h",t niet ge'aan h>efr," herhaalde zij .steeds.
De oii'le vader lachte spottend. Hij wist, hoe
jorge menschen kunnen liegen. Hij zelf twijfelde
geen oogei blik aan Rizzardo's schuld ; alleen
vond hij, dat er te veel ophef van werd ge
maakt. Was dit nu iets om het leven van
zoo'n jongen voor gced te verwoesten ?
Ja, 't was wel heel slecht, maar hij heeft
het niet gedaao," hield Letta vol.
Kr waren velen, die Letta wel voor vrouw
wenschten, want zij was vlug en sterk en kon
zeer goed met het vee, de hoenders en de
zijdeworoieri omgaan. Tot op uren afstands
woonden er nagenoeg niets dan boeren, maar
sommigen hunner waren zeer welgesteld en
niemand begreep, waarom zij niet op hun aan
zoeken inging. Het kwam niet in hen op, dat
liet was omdat zij nog aan Kizzardo dacht.
Evengoed zou zij aan de schedels en geraamten,
die op het kerkhof lagen, kunnen denken.
Hij was plotseling verdwenen in een wereld
van duister, als een Eachtlichtje, dat door een
krachtigen wind wordt uitgeblazen.
Zijn broeders en zusters spraken rooit over
hem. Zij schaamden zich, dat een hunner be
trekkingen in de gevangenis zat. En n voor
n gingen zij het huis uit: de meisjes trouw
den, de jongens gingen naar zee. Letta alleen.
bleef bij de oude menschen. Zij vonden trouwens
dat zij ook recht op haar hadden. Zij hadden
baar immers een tehuis gegeven, toen haai"
vader stierf die ornoozele dwaas, die het
in zijn hoofd had gekregen om zelve menschen
te gaan verplegen en daarbij de zwarte
pokken opdeed.
Men vindt nooit veel dankbaarheid bij het
boerenvolk; evenals hun handen en voeten,
verhardt ook hun gemoed door zwaren arbeid.
Je bent niet meer dan meid bij die IwrC
ou:ie mir.schen,'' zeide een man, die haar tot
zijn vrouw wenschte.
In mijn jeugd zijn ze goed voor me geweest,"
antwoordde zij; en bij zichzelf dacht ze: Ik
zou hun dochter zijn geweest, als dat ongeluk
Rizzardo niet overkomen was."
Rizzardo en zij zouden hier, onder de wal
noten- en kersenboomen van het ouderlijk erf
gebleven zijn, al waren al de anderen heen
gegaan. Hij was aan de plaats gehecht en toon de
zich steeds een liefhebbend zoon, die zijn plicht
kende.
(Wordt vervolgd).