De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 oktober pagina 3

27 oktober 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Nö. 1270 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 0M MINIMI IM MUI" H iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiMiiiiiiiiiitiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii LETTA DOOB OUÏDA. Zij kwamen van de jaarmarkt terug; een dier groote najaarsmarkten, waar de boeren van wijd en zijd heenstroomen. Zij dreven het jonge, pas gekochte vee voor zich uit. Het heele troepje was min of meer onder den invloed van den wijn. Het bestond uit acht jonge mannen, van zestien tot twee-en-twintig jaar; bewoners der bolsteden, die, beschaduwd door de bergketenen der lagere en middenApennijnen, in de vallei verspreid lagen. Allen waren zij neven, vrienden of buren, die elkaar kenden sinds hun prille jeugd. Het vee, nog niet aan hen gewend, gaf hun veel moeite, want de arme beesten werden gekweld door vermoeienis, dorst en gekneusde poolen en trachtten telkens te ontsnappen, om terug te keeren, naar de streek, die zij kenden. De mannen maakten elkander hier een ver wijt van; zy werden ruw en opgewonden en wierpen elkaar booze, tcherpe woorden en nijdige vloeken naar het hoold. Ieder gaf de schuld aan een ander. De dieren werden woester en zes er van raakten los, z«tten bet op een loopen en verdwenen in de schemerirg, die zeer snel in nachtelijk duister overging. Nu werd het vloeken en schelden heviger en meer algemeen. Woedend voeren zij tegen elkaar uit; de ouderen wierpen de schuld op de jongen, de jongeren gaven hoog van hun eigen onschuld op. Toen de nacht viel, was er een groot oproer; het vee loeide luid, de jonge ossen om hun vrijheid, de koeien om de kalveren, die zij achterlieten. Toen dreigden de mannen elkaar met hun stokken; drie hunner haalden hun messen te voorschyn en geen een wist precies hoe het kwam en wie het deed, maar een werd op drie plaatsen gewond en viel dood neer, en een ander deed een wonde in de zij op en het zien van het bloed ont nuchterde de anderen. Zwijgend en met angst in het hart, keerden zij huiswaarts; ieder ontkende de noodlottige slagen te hebben toegebracht. Den gewonde «rector, en zijne voorgangers, in de jongst »verloopen twee jaren. Mitsdien, bestaat zij »uit twaalf leden, waarvan, telken jare, een »vierde wordt hernieuwd." De vergaderingen dezer delegatie hebben, beurtelings, in eene der Universiteita-steden, twee malen ieder jaar, in Mei, en October of November, plaats. Is een van de ge rechtigden om in de delegatie zittin? te nemen, minder federatief gezind, het regle ment geeft bevoegdheid hem te vervangen. Het rectoren-college ving aan met het «kiesche onderwerp'' der verdeeling van leerstoelen en hulpmiddelen te bespreken, zonder practisch gevolg evenwel. Beter slaagde het college in een anderen maat regel, betreffende de Universiteits-bibliotheken. Op aanstichting van het College, hebben de Academische Henaten de vier bibliothe- j kariasen uitgenoodigd. onderling, zich te ! verslaau, nopens de verdeeling van den j aankoop van boekwerken over speciale onderwerpen. Een centrale catalogus zou ! alsdan worden opgemaakt, waaruit blijkt, i ?welke bibliotheek het werk bezit, ten ge volge waarvan de som, vrij vallende voor den aankoop van andere boekwerken, grooter wordt, naardien niet iedere biblio theek hetzelfde boekwerk, in den blinde, zich aanschaft. »De bibliotheeksbësturen hebben met dit »plan zich vereenigd, en zich bereid ver»klaard het bedoelde werk te verrichten, szoodat te voorzien valt, dat, binnen niet »te lang tijdsverloop, de dienst der biblio theken zal ingericht zijn op federatieven »voet.'' Onder de andere aanhangig gemaakte vraagstukken, verdienen vermelding: de stelling der privaat docenten, »die men tot «officieel erkende medewerkers der profes»soren zou willen maken'', en de beurzenquaestie. Sommigen namelijk zouden «de «beurzen willen opheffen, overtuigd, dat »vaak het geld beter te besteden ware." In zijne jongste zitting, heeft het rec toren-college, op voorstel van zijn tegenwoordigen voorzitter, Lorentz te Leiden, besloten, tot de uitgave van een «Jaarbericht der Nederlandeche universiteiten", dat van aller hulpmiddelen en werkzaam heid, een overzicht in bijzonderheden geeft, en, langs dien weg, tot gids voor het uni versitaire Jeven, ten onzent, dienen kan. Tot zoover, de Groningschehoogleeraar. Tot ettelijke vragen, om niet te zeggen bedenkingen, geeft zijn opstel aanleiding. Allereerst, deze algemeene. Niet slechts historisch, maar ook, in het nationale be wustzijn, vormen onze universiteiten een deel van ots volksbestaan, en zijn daar mede saamgeweven. Thorbecke, Fruin, Opzoomer, Goudsmit, Mulder, Ackersdijk, Hofstede de Groot, De Bosch Kemper, Den Tex, om tot het jongste verleden en enkele voorbeelden mij te bepalen, waren representalive men, in den volsten zin des ?woords, die hun stempel op hun tijdvak hebben geplaatst. Ons volk draagt roem op zijne hoogescholen, die, in zijne schat ting, de wetenschappelijke onderlaag uit maken van het intellectueel kapitaal der natie. Is het nu wel goed gezien, den besproken maatregel te beschouwen als een van zóó huislijken aard, dat zelfs de kondschap daarvan, min of meer toevallig, tot ons komen moet, door uitheemsche bron? Zeer zeker, het federatief beginsel kan onschuldig en huislijk genoeg worden op gevat. Wanneer het echter wordt inge leid, ails vervangende »het onvermijdelijke «tegenwicht eener centrale bestuursregeling" komt, mij althans, de zaak lang zoo onnoozel niet voor. Alles wat zweemt naar eene inrichting gelijk b. v. de Universit de France past noch bij onzen volksaard, noch is het vereenigbaar met den levenseisch des universitairen onderricht?. Het zou zijn een gewelddadig ombuigen van den univereitairen stam, die absolute vrij heid behoeft, in een centraliseerend, dus knellend keurslijf Met zulk soort van «tegenwichten" moet men uiterst behoed zaam zijn. Nauw gehuldigd, doen zij zich gelden, en alvorens zij de hand hebben, zijn zij met de pink niet tevreden. Laat ons den Franschen hunne administratieve rechtspraak »que l'Europe leur envie" laten, en blijven wij op eerbiedigen af stand van hunne universitaire inrichting. Vervolgens: de hoogleeraar vangt aan, »Holland bezit, naar men weet, vier uni versiteiten". Hier is een fout in de op telsom. Holland heeft er vijf. De vrije universiteit is er ook, en op zeer eervolle wijze. Ostracisme is, natuurlijk, der hoogeschool, belichaming der ars liberalis, ten eenenmale vreemd. Hebben wij met een onwillekeurig verzuim, hier, te doen, of ontbrak, na uitnoodiging, de lust tot samen werking aan gene zijde? De zaak ver dient opheldering. Bezien wij de onderwerpen, in het rec toren-college te berde gebracht, ietwat nader. Besloten zou zijn, boekwerken aldus te verdeelen, dat een centrale catalogus aan wijst, waar zij te vinden zijn, in de hoop, dat daardoor, van de Staatssubsidie ten voorschreven doeleinde, meer voor den dagelijkschen aankoop overblijft. Men vergunne de vraag: is men wel zeker. dat deze laatste mijn niet verkeerd springt ? Er zijn ook regeeringen, die men pennywise and pound foolish heeten kan. Is het zoo ondenkbaar, dat eene regeering naar het centralisatie-stelsel verwijst, ten einde het te bezigen ter bate van 's Rijks schatkist, en op den begrooüngspost van Art. 48 der Wet H. O. juist zooveel te beknibbelen, als de verkregen besparing bedraagt? Alsdan, stonden de professoren te kijken naar de vervlogen hoop, en de studeerenden te turen op de leege plaats; geen boekwerk en minder subsidie misrekening alzoo, sur toute la ligne. Is echter de besloten zaak. zelve zóó onbelangrijk, dat zij niet had verdiend, vooraf, te worden gebracht onder de aan dacht der publieke opinie? Ik gis, dat men het oog heeft op kostbare plaatwerken, of werken van eruditie, zeg: de reproductie, van Mommsen's inscripties, of de Germaansche monumenta; een soort van werken, die echter zelden wordt uitgeleend. Het bedoelde veld is evenwel onbegrensd, en des hoogleeraars «certains ouvragres speciaux'1 geeft weinig licht. Zal de repartitie vs orden of kunnen worden toegepast op een boek als b.v. de Thesaurus linguae latinae? Het zou m. i. zeer verkeerd zijn. Zeker, zijn de afstanden ten onzent gering, en de bibliotheeksbësturen vrijgevig. Maar, men zij toch op zijne hoede: dat de lust tot studie aangewakkerd en niet belemmerd worde ! De universiteiten zijn centra van hooge geestesbeschaving. Zij moeten licht verspreiden, waar en zooveel mogelijk. Waarom haar kluisters aan gelegd, en toegangen gesloten, die thans open zijn ? Men richt volksbibliotheken op, ten einde den lust tot lezen aan te wakkeren. En wat doet men hier ? Bij het thema: privaatdocenten, te maken lot «collaborateurs officiellernent reconnus des professeurs", doet des hoogleeraars kortheid aan de duidelijkheid afbreuk. Zie ik wel, men vraagt naar hetgeen men heeft, of men beoogt eene revolutie. Dit laatste namelijk, w inneer de privaat docent dea hoogleeraars «Abklatsch" zou moeten worden. Het onderwerp is te weinig omlijnd om er zich in te begeven. Dwalen zou echter, wie het voor eene huiselijke aangelegenheid der hoogescholen beschouwt. En dwalen zou zeer stellig, wie de beurzenquaestie als zoodanig opvat. Deze zaak heelt eene sociale zijde, die allerminst is uitgeput in de weinige woorden, waar mede de hoogleeraar haar aanstipt. Vermoedelijk ligt het hieraan dat ik niet heb: «l urne assez faJérative," maar mijne ingenomenheid met gansch tiet nieuws is buitengewoon matig. Het aantrekkelijkst, in des hoogleeraars opstel, lijkt mij nog, behalverhet dejeuner, dat, naar zijn bericht, de ontvangende universiteit aanbiedt, en dat heel gezellig zijn kan, de »Annuaire", dien wij aan den tact des Voorzitters te danken hebben. Laat ons hopen, dat dit Hollandsch Jaarbericht het Hollandsche publiek tijdig in staat stelle, om onze Hollandsche universiteiten op Oud-Hollandschen voet, en buiten Fransche af dwalingen te houden. A m s t. Oet. 1901. J. A. LEYY. De kolossale" samenwerking tusschen land- en zeemacht. In het Algemeen Handelsblad van ^0 Oc tober j.l. wordt een hoofdartikel gewijd aan de door de Ministers van Marine en Oorlog aan de Tweede Kamer toegezonden nota van wijziging op de aanhangige voor stellen van wet betreffende de bevordering, het ontslag en de peimonneering van officie ren van zee- en landmacht en de militaire pensioenen. De geachte medewerker be treurt, het, dat de genoemde ministers het stelsel-Eland loslaten, waarbij op ruime schaal bevordering bij keuze zou worden toegepast. Dit is /eer verklaarbaar, want de man verkeert blijkbaar nog onder het rustige denkbeeld, dat eene dergelijke be vordering slechts aan de meest bekwamen zal te beurt vallen. Alsof' de practijk van het leven niet reeds geheel anders geleerd heeft! Maar het is niet om deze reden, dat ik de aandacht wil vestigen op het ver melde llandelsblad-&r{\ke\. De Ministers van Marine en Oorlog schrijven in hun nota onder meer, dat zij het verkeerd achten, dat de beginselen voor zee- en landmacht geheel van elkander zouden j afwijken. Naar aanleiding van die (zeer ' juiste) meening, schrijft de medewerker van het Handelsblad: »Het groote belang »van gelijkheid in beginselen voor zee- en «landmacht, bestaat onzes inziens meer in «theorie dan in practijk De diensten en »de werkkring van officieren van zee- en i «landmacht, zoowel in vren.lts- als in oori «logstiid, loopen zoozeer -ui-t pen en er /instant '. ftuxschen beide dcelen van de Nederlandsche ' »strijdkrachit.n zoo weinig aanraking, 1) ; «dat wij niet gelooven, dat het volgens »den ontwerper te scheppen verschil in «beginselen op eenigerlei wijze aanleiding »tot moeilijkheden kan geven." En alsof het niet genoeg was, vervolgt hij: »Men heeft er op geenerlei gebied ooit maar getracht om meer overeenstemming We brengen 1). Om een voorbeeld te noemen, »! et geschut. Wat zou toch ralioneeler zijn »dari de artillerie van de zeemacht zooveel »eenigszins mogelijk gelijk te maken aan »die der kustverslerkingeu. Toch is hiervan xgce-n sjiooi' 1) te ontdekken en daardoor 1) Ifc cursiveer. tHiimilunmimmnmmniiiii»mi"""iniiinimmiiiiiiiiiiiiiim»«MI droegen zij met zich mede; den doode legden zij onder ten jeneverboom. Hij was morsdood, hy zou er stil blijven liggen; den volgenden morgen zou zijn familie hem met een ossenwagen komen halen. Toen zij de naastbijgelegen boerderij bereikten, werd een groot gedeelte van het vee ver mist en het was reeds laat in den nacht. Groot waren de toorn en de ontsteltenis van de weinigen, die hen op de hoeve wachtten. We moeten eerst de beesten zien te vinden, dan zullen we wel eens naar den jongen kijken," zei het hoofd van het gezin, een reeds be jaard man. De vrouwen droegen den gewonde naar blaren en legden htm op den steenen vloer neer. Wie heelt het gedaan V" vroegen zij. Ken stem van buiten riep: Rizzardo!" Dat is niet waar! 'k heb 't niet gedaan!" riep Rizzardo uit. Je hebt eerst den ander geraakt en toen dezen," riep weer de/eiide stem; door de duisternis wist men niet, wie er eigenlijk sprak. Ik had niet eens een mes," zeide Rizzardo. Maar dit gelooide niernar d. Trouwens, dit was een zaak, die men voorloopig kon l ,ten rusten, evenals den doode, die daar ginds or.der den jeneverboom lag. Waar men in de eerste plaals werk van moest maken, was van het verloren vee. Rizzardo ging nog dien zelfden nacht te zamen met de anderen, het vee zoeken. Zelfs de vrouwen gingen mee, den gewonde bij de drenzende kinderen en de oude grootmoeder latende. Deze gaf hem een slok water en vroeg hem, zijn hoofd met haar knokige hand ondersteunend: Wie heeft 't gedaan'?'' Hij liet het moede hoofd zakken. Hij wist het, maar wilde niets zeggen. Hij durfde niet, Fulvio is dood neergevallen," mompelde hij en zijn ademhaling ging zwaar en ongeregeld. Het nachtja wel!" zei het oude besje. Maar heilige Maria, het schijnt, dat er alty'd bloed moet vergoten worden, na zoo'n markt." Zes weken later werd Rizzardo, de zoon van Giannone, uit het huis van Lazzare, gearresteerd wegens verdenking van moord op een zijner makkers en van verwonding van den ander, bij bun terugkomst van de veemarkt in de atgeloopen Octobermaand. Kizzardo gaf dengenen, die hem arresteerden. geen ander antwoord dan: 'k Heb het niet gedaan. Waarachtig niet! 'k Had niet eens een mes bij me. Ik had op de markt mijn mes verlorm." Maar hier gelooide men geen woord van, want als hij het werkelijk verloren had, zou hij in den eersten, den besten messenwinkel een ander hebben gekocht. Ken jonge man zonder mes is immers even belachelijk, als een hond zonder staart. Zelfs zijn eigen ouders geloofden hem niet, als hij beweerde, dat het mes verloren was. Dat was onzin, vond uien. Want het mes werd altijd tus-chen het hemd en den broeks band gestoken en niemand kon er dus bij. Natuurlijk heeft hij het gedaar," zeide zijn vader en zijn broeder. Waarom niet?" Het was zelfs geen groote zonde in de oogen zijner familieleden en buren. Alleen zijn meisje, Colietta, een zachter, naïever schepseltje dan de andere vrouwen in het da! en opgegroeid in de stad, waar zij hiar beide ouders in een pokkenepideinie verloren had, vord het ont zettend. '/A} bad het zware werk van liet landvolk geleerd en leefde hun hard leven mee, maar de tteedsche opvattingen en vooroordeelen barer moeder bleef' zij heimelijk behouden. Kn dit deed laar deze daad be schouwen als een groote misdaad, wie haar dan cok bedreven bad. De menscheu zijn tegenwoordig ook zoo zeurig en ziekelijk/' zeide llizzardo'H vader, haar oudoom en eenige bloedverwant. In irijn tijd was het krek hetzelfde, of je een meiueh dood stak oi' een zwijn. Kn 't gebeurde om den haverklap.'1 Maar ik heb het niet gedaan!" zeide Rizzardo. Alleen het meisje geloofde hem. Wees nu een man en beken maar liever," zeiden zijn vader en zijn broeders. Maar als ik het toch niet gedaan heb!" riep Rizzardo woedend. Toen namen de gendarmes hem mee en bleef hij verscheiden maanden in hechter,}?, tot de zaak in behandeling kwam. Hij werd schuldig verklaard aan moord en veroordeeld tot tweeen-twintig jaar gevangenisstraf, voorafgegaan door twee jaar eenzame opsluitirg. in zijn dorp zag niemand hem terug. Zij waren te arm om te gaan naar die verafgelegen stad, waar het verhoor plaals had. Kn wat zou het ook baten 'l .Waarom bekent bij toch niet ?" herhaalden zij allen. Omdat hij het niet gedaan heeft,"' zeide Letta met overtuiging. Dit geloofde zelfs zijn eigen moeder piet. Natuurlijk had hij het gedaan. Maar het was niet zijn bedoeling geweest, Fu'vio Nestio te »zal het onmogelijk zijn dat schepen en «forten elkaar met munitie bijstaan, waar »zij toch overigens in verband met elkaar «moeten optreden." Het is fraai; en, helaas, treurig maar waar. Dat zijn nu de beide deelen, die, niet elk afzonderlijk, maar, te samen de taak hebben om te voeren de verdediging van ons grondgebied. Hoe dikwijls is door verschillende schrijvers in dit blad betoogd: breng meer eenheid in deze zaak; en is hunnerzijds een ministerie van landsdtfensie een gebiedende eisch genoemd. De bladen deden er veelal het zwijgen toe; en ziet, nu komt op 100 onverdacht eene plaats als de kolommen bestemd voor de hoofdartikelen in het Algemeen Handels blad, eene opmerking voor, die een schril licht werpt op de «kolossale''samenwerking van land- en zeemacht. «Men heeft er op geenerlei gebied ooit «naar getracht otn meer overeenstemming »te brengen." Maar dan is toch plicht, dat men, alvorens gelden voor oorlog of marine toe te staan, die overeenstemming eischt. G. ScciaL j De inmriDjr oer ODgeyallenwet, i. Wanneer z'ch in werk'iederjkrirjgen eea alles zins b'grijpehjk ougeduld openbaart, omdat niet alleen de invoering der ongevallenverzekering nog maar steeds op zich doet wachten, doch zelfs bet tijdstip dit r invoern g ook niet bij be nadering kan worden vastgesteld, dan wordt de oonaak dier vertraging gewoonlijk geweten aan het uitblijven der beroepswet. Nu is het zeker onbetwistbaar dat het imperatieve voorschrift, dat de verzekering afhaukelijk stelt van de voorafgaande wettelijke regeling vau hei beroep, een onoverkunslijk beletsel is, om de hoofdbepaling der wet zoo spoedig in werking te doen treden, als om andere redenen wenschelijk, ja eigenlijk noodzakelijk moet worden geacht. Trouwens toen eenmaal 1e kwader ure in de wet de mogelijkheid van belangenstrijd tus schen werkgever en verzekerde werd opgenomen, moest, dit noodzakelijkerwijze ten gevolge hebben, dat de beslechting der daa'uit voortspruitende rechtsgesctilltn met meer waarborgen werd om ringd, dan wannicr alleen van verschil van in zicht tusseheu de belanghebbenden en de ambte naren der administratie sprake kon zijn. Ook al had bij de vaststelling van de artikelen 75 fn lid der wet, niet bepaald de gedachte voorgezeten, een veiligheidsklep op te nemen tegen een ge vreesde verwaarloozing van de belangen der werkgevers, dan nog zou de gewijzigde positie waarin allen, die niet bij de Rijksbank verzekerd zijn, tegenover hun werklieden, komen Ie staan, eeu meer ingewikkelde en daardoor minder spoedig tot stand te brergen samenstel.irg van de beroepscolleges vereisehen, dan anders ver moedelijk het geval ware geweest. Waar nu de tijdsomstandigheden het niet, waarschijnlijk maakten, dat een wettelijke regeling, als bij art. 75 is voorgeschreven, binnen betrekkelijk korten tijd zou kunnen, worden, verwezenlijkt eu ook met de tot nieuwe vertraging aanleiding gevende mogelijkheid van een wisselirg van ministerie rekenmg moest, worden gehouden, daar valt eigenlijk niet te ontkennen, dat de oorzaak der zooveel ongerief veroorzakende vertraging in de wet zelve moet worden gezocht, zoodat, daarvan alleen een grief kan worden gemaakt aan hen, die vo r de ten vorigen jare gevallen beslissing verantwoordelijk moeten worden ge steld. Lha'mede wordt, echter allerminst, bedoeld dat de onthutsende beweging, om op grooteren spoed aan. te dringen, geen teden van. bestaan. zou hebbeu. Al blijft, de door het, vorige kabinet ingediende beroepswet gehandhaafd, wat zeker op zich zelve aanbeveiirg verdient, dan volgt tfflIIIIIIIIIIIIIIIIMMIMMM rtooden. Hij had met zijn mes van zich af willen slaan, zooals een paard, in zijn weede, met zijn poot trapt, en totn was het lemmer te diep in de borsi van den ander gedrongen ; een toeval, een ongeluk, zooa:s ieder ander zou kunnen oveikomen. Hij had beter gedaan met op het vee te letten," zeide zijn vader; want iwee van de ossen waren nooit teruggevonden. Zij waren verdronken, of naar de bosschen gevlucht en elaar verwilderd, ot gestolen en geslacht wie kon het zeggen ? Hij deed het niet" zeide Letta telkens en telker.s woer. Meer zeide zij niet, want z;j wist geen enkele reden voor haar geloof op te geven. Maar onwankelbaar bleef haar vertrou wen en gaandeweg wist zij zijn moeder op baar hand te krijgen, ofschoon de oude vrouw het zeer natuurlijk vond, dat een jorge man, als hij opgewonden is, naar zijn mes grijpt. Ze rloen het niet met opzet," zeide zij, maar als het bloed kookt, is zoo iets gebeur J, voor dat je het zelf weet." Letta was mooi geweest, maar n u deden haar zorgen haar aftakelen voor den tijd. Haar gelaat werd geel; zij kreeg holle wangen en een ingevallen borst, haar haar verloor zijn glans, haar gang zijn veerkracht. Wat doe je toch zoo te treuren, 't helpt immers toch niet," zeide de oude man telkens. De jongen komt niet terug; hij is zoo goed als dood, of zoo slecht als dood. Net m een. anderen jongen." Letta zei ja noch neen. Maar zij keek niet om naar andere jo.igens en droeg altijd een zwarten doek om het hoofd, dien zij ver naar voren trok. Iedereen vergat Rizzardo, zij alleen niet. Vrouwen worden gauw oud bij het werk op het veld en zij zag er oud uit, toen ze twin tig was. Vroeger lieten ze misdadigers, aan elkaar vastgeketend, op straat werken, dat was beter," vervolgde de oude man. Dan kon men ze nu en dan eens zien. Ze waren zoo zwart als roet, in gele boevenpalijes gekleed en allen aan elkaar geklonken. Maar men zag ze ten minste. Wat voor nut heelt bet riu, een armen jongen in een hok op te sluiten, zoodat hij niets of niemand ziet?" Letta antwoordde niet. Zij vond alles even akelig en verschrikkelijk. Alles wat zij wist, was dat Kizzardo gestraft werd voor een misdaad, die hij niet had bedreven; voor eeu moord, niet door hem gepleegd. Een groote, onzichtbare macht, die niet uit den weg geruimd, niet daaruit nog niet dat met de behandeling daarvan geen oogenblik langer zal worden gewacht, dan bepaald onvermijdelijk is. De eenigszins inge wikkelde regeling, die men ook aan andere be langen dan de hier besprokene dienstbaar wilde maken, kan, al mrga daarvoor uit een ander oogpunt misschien veel aan te voeren zijn, aan een speedige afdoening niet bevorderlijk worden geacht. Na de wetsvoordracfat zeker niet on gewijzigd m behandeling zal komen, zou het dus aanbeveling verdienen, wanneer alles, wat tot verschil van gevoelen aanleiding kan geven en ter voldoening aan art. 75 niet bepaald nood zakelijk is, daaruit verwijderd werd. Een krachtige actie van allen,, die bij de spoedige invoering der ongevallenverzekering zulk een groot belang hebben, zonder onderscheid van politieke of godsdienstige kleur en vooia\ dus met mede werking dier groepen, wier stem in de gegeven omstandigheden de meeste kans heeft gehoor te verkrijgen, zal dus zeker in de goede richting werken. Intussehen al is met het in werking treden der beroepswet elke wettelijke verl iiidering tegen invoering van cie bepalingen van. art. l der Ongevallenwet opgeheven, dan is nog de moge lijkheid niet uitges oten, dat er feitelijke bezwaren daartegen bestaan, die tot verder uitstel tauleiding zouden kunnen geven Aan d e invoering toch moet een zeer iigewikkelde n.deeling der onrter de wet vallende bedrijven \o.iraf gaan, welke weder niet zonder bij algemeenen maat regel Vin bestuur vast te stellen maatregelen kan worden ter hand genomen. Zoolang dus de daarop betiekking hebbende koninklijke be sluiten niet zijn verschenen, kan zelfs met de voorbereiding der met die indeel ng verband houdende werkzaamheden nauwelijks ten aan vang worden gemaakt en schijnt, de vrees niet ongewettigd, dat, dfze mogelijk niet geheel fiereed zullen kunnen zijn op het oogeiiulik, dat het wettelijke bezwaar tegen on7erwijlde invoericg hetft, opgehouden te werken. Ieder werkgever, die ten verzekericgsplichtig bedrijf uitoefent, is verplicht daaivau afugifte te doen, biMieii den termijn en volgens formu lier door den mii.isttr van Waterstaat enz. vastgesteld. Zoolang deze vaststelling op zich doe;t wachten en men staat bier ii'.g vcor de bijkomende moeilijkheid, dat itmiddels alles, wat up de uitvoering der wet betrekkin** heeft, laar iiinii. Zaken is overgebracht, zeoJat ook l i'ivoor wettelijke voorziening uoodig kan blijken kan met de indieling in gcvareukltssea geen aanvang worden g< nnakt. De vaststelling dier kiassen zelve geschiedt, ove r'gets bij algerneenen maatregel van bestuur, waarna echter elk bedrijf niet alleen volgens die natuurlijk in meer algemeeue termen uitgedrukte vast stelling moet worden gerangschikt, d ich tevens door gevaren-percenten zal moeten w( rden uit gedrukt, in hoever elke afzonderlijke onderneming, afgeiclieiden van het algtmeene aan bet bedrijf verbonden rifco, ten grooter of kleiner gevaar oplevert. Dit laatsie is natuurlijk niet mogelijk zonder een nauwkeurige kennis van de, gebeele, inrichting van zulk. een 01 derneming, welke. slechts na een nauwgezet persoonlijk ondtrzotk te verkrijgen, is. Daw ccl.ter o >k dan r,og per soonlijke opval tingen een groote rol zuilen spelen, is h;t niet zonder bedenking dat, onder zoek aan een groot santal personen op te dragen, daar anders belangrijke afwijkingen m de.schat ting van het risico niet zullen uitblijven. Worden daarmede ech'er slechts enkelen belast, die in gemeen overleg en zooveel mogelijk naar vaste voorsci riften te weck gaan, <Jan zal die ii.sp ctie, die over het gelieele land rnott pl&a's hebber, een zeer langdurig verloop moeten i ebben. Toch zou dit laatste de voorkeur verdienen. Al zal niemand verwachten, dat in dit, opzicht dadelijk reeds een voln.aikte toestand kan worden verkregen, iets wat slechts na langdurige eindervinding eenigszius zal kunnen worden genaderd, zoo is het tccli voor de populariteit der wet te wenscheii, dat de vergissingen zich tot een minimum beperken en elke gedachte aan per soonlijke willekeur uitgesloten blijft. Nu zou zeker de invoering der verzekering vóór dat de indeeling der bedrijven in gevarenklasteu enz., geü.udi^d was, niet, bepaald onmogelijk zijn. l)c! utkeeringeii zouden dan voorloopig uit het door het Rijk te verkenen voirs-chot moeten worden velbaan, wat op zich zelf geen groot bezwaar zou opleveren. Daareiiteren ''.ou het niet gewemcht Z'JD, de venaldag der eerste UlIllmiUCIIMIIIIIU bereikt kon worden, ha'I hem opgenomen en weggevoerd. De priester bad gezegd, dat dit gerechtigheid was. Wel mogelijk l Maar zij zag er geen gerechtigheid in. Hij zei, dat hij h",t niet ge'aan h>efr," herhaalde zij .steeds. De oii'le vader lachte spottend. Hij wist, hoe jorge menschen kunnen liegen. Hij zelf twijfelde geen oogei blik aan Rizzardo's schuld ; alleen vond hij, dat er te veel ophef van werd ge maakt. Was dit nu iets om het leven van zoo'n jongen voor gced te verwoesten ? Ja, 't was wel heel slecht, maar hij heeft het niet gedaao," hield Letta vol. Kr waren velen, die Letta wel voor vrouw wenschten, want zij was vlug en sterk en kon zeer goed met het vee, de hoenders en de zijdeworoieri omgaan. Tot op uren afstands woonden er nagenoeg niets dan boeren, maar sommigen hunner waren zeer welgesteld en niemand begreep, waarom zij niet op hun aan zoeken inging. Het kwam niet in hen op, dat liet was omdat zij nog aan Kizzardo dacht. Evengoed zou zij aan de schedels en geraamten, die op het kerkhof lagen, kunnen denken. Hij was plotseling verdwenen in een wereld van duister, als een Eachtlichtje, dat door een krachtigen wind wordt uitgeblazen. Zijn broeders en zusters spraken rooit over hem. Zij schaamden zich, dat een hunner be trekkingen in de gevangenis zat. En n voor n gingen zij het huis uit: de meisjes trouw den, de jongens gingen naar zee. Letta alleen. bleef bij de oude menschen. Zij vonden trouwens dat zij ook recht op haar hadden. Zij hadden baar immers een tehuis gegeven, toen haai" vader stierf die ornoozele dwaas, die het in zijn hoofd had gekregen om zelve menschen te gaan verplegen en daarbij de zwarte pokken opdeed. Men vindt nooit veel dankbaarheid bij het boerenvolk; evenals hun handen en voeten, verhardt ook hun gemoed door zwaren arbeid. Je bent niet meer dan meid bij die IwrC ou:ie mir.schen,'' zeide een man, die haar tot zijn vrouw wenschte. In mijn jeugd zijn ze goed voor me geweest," antwoordde zij; en bij zichzelf dacht ze: Ik zou hun dochter zijn geweest, als dat ongeluk Rizzardo niet overkomen was." Rizzardo en zij zouden hier, onder de wal noten- en kersenboomen van het ouderlijk erf gebleven zijn, al waren al de anderen heen gegaan. Hij was aan de plaats gehecht en toon de zich steeds een liefhebbend zoon, die zijn plicht kende. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl