De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 oktober pagina 4

27 oktober 1901 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. : 1270 premie eerst geruimen tijd na invoering der verzekering te stellen, daar het te storten bedrag dan mogelijk zoo hoog zou moeten worden opgevoerd, dat dit voor kleinere werk gevers ge;n gering bezwaar opleveren zou. Indien eenigszins mogelijk zal het dus de voorkeur verdienen, alles wat op de indeeling betrekking heeft, aan de invoering der verzekering te doen vooraf gaan, waartoe het uitstel, waartoe de regeling van het beroep aanleiding geeft, uit stekend zou kunnen worden D2nur. Vóór alles moet dan echter de verzekeringsplicht worden vastgesteld, waaraan de boven besproken vast stelling der formulieren alsmede van den tij't, waarbinnen de aangifte moet geschieden, moet voorafgaan. Nu is het daarenboven niet wenschelijk, die termijn te kort ,te nemen. Al wordt aan de werkgevers de verplichting opgelegd zich aan te geren, zoo dient niet uit het oog te woiden verloren, dat overtreding van dit voorschrift in veel gevallen moeielijk zal kunnen worden vervolgd. Daar waar verschil van meening bestaat, of een bedrijf al of niet verzekeringsplichtig is en in hos talrijke gevallen kan twijfel daaromtrent niet bestaan of alt'ians voorgewend wjrden zou een strafvervolging niet op baar plaats wezen, terwijl ook in andere gevallen, althans in den aanvang, daarmede niet te kwistig moet «orden omgesprongen. Niet onwaarschijnlijk dus zulleu tal van verzekeringsplichtiga ondernemers deels uit onkunde, deels uit onverschilligheid, voor een klein deel mogelijk ook met hoop op persoonlijk voordeel, de aan gifte de eerste maat achterwege laten en dus, onverschillig of al of niet vervolgd wordt, ambtshalve moeten worden ingedeeld. Hoe korter de termijn van aangifte wordt gesteld, hoe grooter het aantal dier nalatigen zal blijken ea daarom kan er niet ernstig genoeg op worden aangedrongen, daarvoor een niet te kort tijds bestek te nemen en door herhaalde kennis gevingen, de eerste en vermoedelijk talrijkste groep der bovengenoemde nalatigen zoo gering mogelijk te doen zijn. Ook dan nog zal een plaatselijk onderzoek de ingekomen aangiften moeten c 'ntroleeren en aanvullen, waarmede geruimen tijd gsmoeid kan zijn, oo'i alweer omdat teahiii van gedacb/.e hierbij zal moeten vooriitten eu dus niet te veel aan plaatselijke autoriteiten, die anders in deze, groote diensten zouden kunnen bewijzen, kan worden overge laten. Hoe ui'voerig de in art. 10 genoemde bedrijven ook zijn gespec fiieerd, toch zullen zich tal van geraden voordoen, waarbij Liet met zekerheid valt uit te maken, of een bedrijf verzekeringsphc'itig is en wie als werkgever moet worden aangemerkt, getuige de onlangs aan den minister gestelde vraag, wat onder bouwonder nemers most worden verstaan en de in haven steden ze'ker niet onbekende mo, i-.lijkheid om vast te stellen, wie als werkgever der bij het laden en lossen van schep -n gebezigde werkkrachten moet worden beschouwd. Dit een dergelijke arbeid, zoovel wat de in deeling als de controle op de aangifte betreft, een zeer omvangrijke mag worden genoemd, zal zeker wel niet veel betoog behoeven, wanneer eenigszins wordt nagegaan op welk een groot aantal ondernemingen ie wet vau toepassing is. Hoswal ten eeneumale de gegevens ontbreken om dit aantal ook maar bij benaieiing vast te stellen, zoo kunnen toch aan de verslagen der Inspecteurs van den Arbeid eenige cijfers worden ontleend, die in staat zijn hieromtrent een a'gemeenen indruk te vestigen. H erbij is slechts sprake van fabrieken en werkplaatsen in den zin der arbeidswet, waarbij dm alieen in aanmerkibg komen inrichtingen, waar vrouwen of jeugdige pe:sanen werkzaam zijn. Alle onder nemingen, waar dit niet het geval is, alsmede alle in art. 10 der ongevallenwet genoemde be drijven, die niet in fabrieken of werkplaatsen uitgeoefend worden, vallen dus daar buiten, zoodat, ook al zullen mogelijk enkele inrichtingen, waarop de arbeiderswet van toepassing is, niet behooren tot de bedrijven, vallende onder de ongevallenwet, deze laatste in ieder geval op een belangrijk g ooter aa t»l ondernemingen betrekking zal hebben dan met de arbeid-:- en veiligheidswetten het geval is. Het aantal ondernemingen nu, bedoeld art. 11 der arbeidswet, bedroeg in 1900 in Noord-Brabant ...... 3106 bij Zeeland . . Zuid-Holland 2 3 Utrecht Noord-HuUaud D j aspeetie . . j t) . . ?i i inspectie. . 5s . . 1369 35 50 5005 9 3-1 9 5680 2117 Gdlderiaud ...... . 40t7 rerijssel ........ 2181 Drenthe ..... ... 600 Groningen. ....... 2487 Friesland ........ _2iW Totaal .... 37TÏ6: Voor enkele jjroo'e gemeenten waren die cijfers: Amsterdam 3821, Rotterdam 1S6S, 's-Gravenhage 1614, Utrecht 1286, Groningen 1027. Aangezien deze getalllen belangrijk hooger zijn dan in kleinere plaatsen, die meer het karakter van industrie-aentra hebber, volgt daaruit dat het aantal kleinere buiten de eigenlijke nijverheid staande ondernemingen overwegend is, wat nog meer het geval zal zijn, wanneer daar tal van bedrijven bijgevoegd worden, die buiten fabrieken en werkplaatsen worden uitgeoefend. Het boven geopperde vermoeden dat, wanneer de termijn van aangifte niet ruim wordt gesteld tal van ondernemers zich uit onkunde zullen ontbonden, wint dus nog aan waarschijnlijkheid, daar dit bezwaar zich u t den aard der zaak bij onder nemingen van geringen omvang het meest zal doen gevoelen. Overigens blijkt voldoende uit de voorgaande getallen, die in ieder geval nog belangrijk zullen stijgen, dat eene behoorlijke iadeeling van al der onder de Ongevallenwet ressorteereude onder nemingen een reuzenarbeid vormt, die op straffe vai onnauwkeurigheid niet binnen iea te kort tijdsverloop kan worden verricht. Hoe langer dus met de voorbereidende maatregelen wordt getalmd, hoe grooter de kans wordt, dat men niet gereed zal zijn, waaneer de uit het ont breken der beroepswet voortspruitende Uaderpaal tegen onverwijlde invoering opgeheven is. Welk een betreurenswaardige gevolgen dit voor tal /an door een ongeval getroffenen zou hebben, ook daarover bevatten de verslagen der Inspecteurs van den Arbeid, wetenswaardig materiaal. In een volgend opstel zal dit meer in bijzonderheden worden nagegaan, Rotterdam. C. v. D. Een practiscli gevolg der enunête naar He arbeiderstoestaBileüi/b fcleeöeraaMedif. Wij leven in den tijd der sociale proef nemingen, en geen wonder, dat thans velen geneigd zijn, daartoe mede te werken. Onderzoekingen op_ sociaal economisch ge bied hebben een nieuwen kijk gegeven pp toestanden, die men vroeger niet de moeite waard vond na te gaan. Nu de belang stelling eenmaal wakkeris geworden, wenscht men echter ook iets doen, om de toestanden, zoover mogelijk, te helpen verbeteren. Op 3ne poging,_ en wel op het gebied der kleedinginduatrie, zij hier de aandacht gevestigd. Uit de eenige jaren geleden ge houden enquête was gebleken, dat kundige vaklieden, die gewoon zijn, voor zooge naamde »maatzaken" te werken, vaak niet in staat zijn, een eenigszins voldoend jaarIvjksch inkomen te behalen, hoofdzakelijk wegens de telken j are terugkeerende lange perioden van slapte, waartegen de in ver houding tot confectiewerk hoogere stuklooneu niet voldoende opwegen. Aangezien nu een vak allén dan gezond kan blijven, wanneer een bedrijfsvorm gevonden wordt, die aan de vakbekwaamheid ook economisch goede vruchten verzekert, en waarbij ook de persoon van den werkman en diens intellectueele ontwikkeling tot zijn recht komt, is men op het denkbeeld gekomen, eene kleedermakerij op te richten, die den werkenden een belangrijk deel der jaarlijks geconstateerde winst toekent en ze in de gelegenheid stelt (bij gebleken geschiktheid, om aan de algerneene leid ing der zaak deel te nemen) door besparing van een deel der winst aandeelhouder, copartner, te worden. Het beheer der zaak is gelegd in handen vau een bekwaam coupeur, die onder Con ti le werkt van commissarissen, door de oprichters-aandeel houders benoemd. In de bedoeling der laatsten heeft het natuurlijk niet gelegen, om winsten te behalen en om concurrentie aan te doen aan de be staande maatzaken. Zij beschouwen dit laatste dan ook als een minder aangenaam gevolg van hun streven. Het behoeft even wel geen nader betoog, dat deze concur rentie op den duur het vak ten goede zal komen, althans, wanneer da opzet der zaak deugdelijk mocht blijken, De naam der Vennootschap is: Maat schappij voor Kleedermakers, CopartnershipOnderneming; sedert l Januari is zij ge vestigd R )kin 42, waar vroeger de firma Peijser & Co. gevestigd was. Daar de boeken dezer firma door de Maatschappij worden overgenomen, werl aan haar naam toege voegd »voorheen Peijser & Cj." Zal het doel dezer sociale proefneming worden bereikt? Dit zal in de eerste plaats afhangen van het werk, dat er geleverd zal worden, maar dan ook van het koopend publiek. Wij zouden zeggen: Geeft den oprichters een goede kans, door u bij gelegenheid 't, adres der Maatschappij te herinneren : Maatschappij voor Kleeder makers, Rjkin 42, Amsterdam. Müzieïin de Hoofdstad. Er zal zeker wel niemand onder de bezoe kers van ons Concertgebouw geweest zijn, die niet met vreugde den terugkeer begroet heeft van den heer Zimmermann. Geruimen tyd heeft men hem aan zijn leasenaar moeten missen. Een err stige ziekte hield hem buiten Amster dam. Moge zyn herstel volkomen en duurzaam zijn; moge hij wederom met kracht de taak vervullen, die men hem zoo gaarne toevertrouwd ziet en waarmede by' zich ieders sympathie heeft verworven. De heer Zimmermann speelde Brahms' concert voor viool. Reeds de keuze van dit nummer kenschetst den kunstenaar. Zij die boelen om de gunst van het publiek, kiezen zeker een ander concert; een werk waarin meer virtuositeit aanwezier is en waaruit minder degelijk gehalte spreekt. Niet al zoo Zimmer mann. De ernstige, strenge melodieën en de krachtige eigendommelyke styl van den Ham burger meester trekken hem meer aan dan de zoetigheden en het heksenwerk van ziekelijke vioolcomponisten; en... hy vindt ook meer waardeering daarvoor bij den toehoorder. Schier eindeloos waren de toejuichingen, waarmede het publiek den eympathieken kunstenaar zyn vreugde uitsprak over zijn herstel en zij a dank te kennen gaf voor het genotene. De heer C. de Wolf was de tweede solist van den avond. Het orgel, het koninklijk instrument by' uitstek, diende hem als tolk. Ook den heer de Wolf teekent het als een zeer ernstig en degelyk kunstenaar, dat hy zich met een der schoonste en meest bekende fnga's van Bach, den grootmeester van zijn instrument, aan het publiek voorstelde. In hooge mate duidelijk en klaar was de voor dracht van den heer de Wolf In rhythmisch opzicht bletf hij ons niets schuldig en, men weet het. de rhythmiek schijnt bij vele orga nisten de corde senaibte te zijn. Ook bet pedaalspel was zeer ontwikkeld. Alleen geloof ik dat de heer de Wolf met eene ietwat andere registratie Bach toch in wel wat mildere klanken tot ons had kunnen doen spreken. 't Is waar.' Het orgel in het Concertgebouw is als soloinstrument wel niet zeer dankbaar. Doch zóó hard en zó) schril behoeft toch de »herbe Bach", zelfs op dit orgel, niet voor gedragen te worden. In het tweede nummer, een Allegro van Widor, waren dezelfde eigenschappen waar te nemen. Niettemin, de heer de Wolf weet door zijn groot talent en enorm kunnen, gevoegd bij zyn j mgd (hy is '21 jaar) eerbied at' te dwingen. Man mag zeker zyn verdere ont wikkeling als kunstenaar met belangstelling Bahalve uit bovengenoemde solonummers, bestond het programma nog uit de «Syrnphonischer Prolog zu »Külig Oedipus" van Schillings en uit Beethoven's Egmont-overture. Tbans waren de motieven uit eerstgemelti werk op het programma afgedrukt. Blijkbaar wordt zulks door het publiek zeer op pry's gesteld. Dit werk van Schillings is overigens zoo klaar en plastisch opgebouwd, dat men ook zonder de analyse het werk gemakkelijk volgen kan. Mijn eersten indruk zag ik thans bevestigd. Prachtige, nobele motieven op effectvolle wy'ze geïnstrumenteerd en zich verheffende tot een grandiosen climax ! Maar dan een ietwat gerekt zoeken naar het slot. Het laatste gedeelte werkt dan ook niet .zoo overtuigend op den toehoorder als het begin. Afgescheiden daarvan is Schillings' compositie toch een der meest interessante verschijningen van den laatsten tijd. De Egmont ouverture is nog altijd een heer lijk, frisch orchestwerk van onvergankelijke jeugd en levenskracht. Zondag 1.1. had men te Amsterdam gelegenI heid kennis ts maken met het «Palestrinakoor" uit Utrecht onder leiding van den heer P. J. Jos. Vranken, hetwelk ia de Ronde Luthersche Kerk eene uitvoering gaf van een drietal motetten, een drietal madrigalen en de Misga Brevis, allen van Pilestrina. Het eerste der drie motetten «Super tlimina Bibylonis" is een pracht werk van den eersten rang, dat geheel op de hoogte staat van de beste werken des Italiaanschen meesters. Datzelfde kan niet worden gezegd van de beide overige motetten : «Innocentes pro Christo in'antes" en >Ave Maria" (vierstemmig). Het eerste behoort tot een achttal motetten, die door Palestrina gezet zyn voor drie alten en tenor, of voor drie tenoren en bas, of voor drie sopranen en alt. Het hier bedoelde motet wy'st de laatste be zetting aan. Eg' de uitvoering van het Utrechtsche Koor leek my de toonaard wel wat hoog g k:> Jeu. te zijn. (In tegenstelling met de moderne werken die gewoonlijk geen transpositie gedoogen, worden meestal de compositien uit de vocaal-periode onzer muzikale kunst in een toonaard overgebracht, die door den directeur als de meest geschiktte wordt beschouwd voor de uitvoering). Het »Ave Maria" acht ik mede niet te behooren tot de schoonste vierstemmige motetten van Palestrina. Da drie madrigalen »Soave fia il morir, I vaghi fijri en Placide l'acqua daarentegen", zyn parelen op het gebied der a Cappella litteratuur. Het eerste en het derde (vyfötemmig) ademen een heerlijke rust en geven prachtvol de schoone woorden weer. Dit doet ook het tweede, doch het is vroolyker, daar zit meer opgeruimdheid in, die ik in de uitvooering echter niet terugvond. Da «Missa Brevis" is een der meest gezon gen en populairste missen van den grooten Praenestyner. Ten onrechte meei t men tamelijk algemeen, dat zy' aldus genoemd wendt, omdat zij zoo kort is. Zy heeft baren naam te danken aan het feit dat de eerste noot eentiote&ren's (korte noot) is, in tegenstelling met een longa (lange nooi) Eigenlyk moest deze mis heeten «audi filia" naar aanleiding van een zoo beti telde mis van Claude Goudimel, Palestrina'sleer meester. Balde missen hebben namelijk dezelfde motieven en bovendien ook zeer veel over eenkomst in de bewerking. Wanneer men deze twee werken mat elkander vergelykt, dan schijnt het of Palestrina heeft willen doen uitkomen hoezeer zijne schryfivyze, dus die van den lateren tijd, heeft gewonnen aan duidelijk heid en levendigheid in de stembehandelin^, boven die van zijn voorganger en leermaester. Zier eigenaardig merkt Haberl op dat deze mis in drie uitgaven (van 1590,1605 en 1608) staat aangegeven als in den vijfden ksrkioon geschreven te zyn, terwyl zij toch staat in den XI, getransponeerd jonischen toonaard. De voordracht van al deze werken bood veel schoons. De stemmen der Uirechtsche dames en heeren zyn goed aan elkander gevenredigd en uitstekend gtschoold. De into natie kon aan zeer hooge eischen beantwoorden en dat is het voornaamste er lag wijding over de uitvoering, zoodat men kon bespeuren dat met den meesten ernst gewerkt wordt door het koor en zijn leider aan de verklanking van de compositiën des grooten meenters, wiens naam pry'kt in het schild der [Jtrechtsche corporaiie. Het piai issimo wordt door dit koor zeer mooi en vermoedelyk ook met voorliefde gecultiveerd Vandaar dat het motet »S»ave fU il morir'', enkele plaatsen in het «Placide l'arqua", de inzet van het »Benedictus" uit de min, enz. beantwoordden aan da hoogste eischen der schoonheid. Wanneer ik nu daartegenover eenige opmerkingen te maken heb, duide raen my zulks wiet ten kwade. In de eerste plaats dan vo-d ik niet genoeg contrasten in de voordracht. Als het koor niet bepaald pianissimo zong, vond ik over het ge heel een grijs-grauwen tint liggen, die op en duur monotoon werkte Af en toe zou men meer levendigheid in de beweging, maar vooral meer glans in den klank der stemmen gewenscht hebben.Palestrina is toch onder den blauwen Italiaar.schen hemel geboren en bij al de sereniteit zy'ner verheven toonscheppirgen, vindt men er toch ook in dat van geluk stralende,dat jubelende en dat zalige verrukking ademende, dat zich niet vergenoegt met een half gedempt «Hosanna in excelbis", maar met een jubelzang, die wil opbruisen met kracht en macht ; alsof hetgeluid der stemmen zal stygen tot aan de poorten der hemelen. Nu meene men niet dat het «katholiek" is, om in morose klanken de heerlykheid van God te bezingen. Neen, in de katholieke kerk past wel degelyk een flinke volle, kernachtige toon, daar waar het te pas komt. En er is in den mistekst toch ge legenheid te over om die stemming weer te geven. H^rhaaldelyk meende ik een verma nenden vinger omhoog gestrekt te zien om dames en heeren voor te houden zich vooral niet te buiten te gaan aan krachtsontwikkeling; doch men vergete toch niet dat een il listerend pianissimo eerst dan zijn volle beteekenis krijgt als men er een stralend fortissimo tegenover kan stellen. In de tweede plaats vond ik de uitspraak der woorden niet duidelyk genoeg. Er was een zekere nalatigheid te bespeuren in het uitspreken der consonanten, die misschien wel in verband staat met het zooeven besproken gemis aan energie, maar daa toch een zeer noodlottig gevolg daarvan is. Deze opmerkingen heb ik eerlijkheidshalve gemeend niet te moeten weerhouden, maar zij verminderen in geenen deele mijn appreciatie van de toewijding van directeur en leden van het Utrechtsche P^lestrina-koor. Xog heb ik een paar uitvoeringen te registreeren die ik niet heb bijgewoond. Zser tot miji leedwezen moest ik het wederoptreden missen van het Schö.-g-fi'iartet. Giarns had ik het qaartet van César Kranck gehoord, waar van ik, kort na den dood van den meester, een heerlyke uitvoering mocht bijwonen te Parys en waarvan ik destijds een grooten indruk ontving. Evenmin woonde ik de uitvoering bij van het Timmner quartet, daar mij hiertoe geene uitnoodiging was geworden. Zaker had ik anders het strijk-quartet besproken van den Haagschen musicus Oberstadt, hetwelk daar zijn eerste uitvoering beleefde. Op het gebied der opera valt het feit te vermelden dat mejuffrouw Cronegg opgehouden heelt deel uit te makeu van het gezelschap des heeren Van der Linden en dat mevrouw Morello-Gahrlsen als gast de Elisabethparty vervulde in Wagner's «Tannhauser", terwyl de heer Urlus, onze vroegere en zoozeer gevierde tenor daarin de titelrol vertolkte. Gaarne had ik daarover een paar woorden geschreven, doch de directie stelde mij niet in staat de opvoe ring by te wonen. AST. AVERKAMP. Door Burgemeester en Wethouders is voor de Gemeente Amsterdam aanvaard om te worden geplaatst in dtn Stadsschouwburg aldaar, het portret van de Tooneelspeelster Christine Pool man, dat als geschenk is aangeboden door de Portretschilderes Mej. Clasine Neuman te 's Gravenhage. HiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiH Waarteing m dr. Cnypers. Ia No. 1268 van dit blad wordt geprotesteerd tegen my'n artikel betreffende de plaatsing van de Nachtwacht. Ean my geheel onbekende uit R. (tvaarschynlijk Roermond) vertelt, hoe dr. Cuypers vier jaren geleden te Roermond en ook te Amsterdam generd is by gelegenheid van zyn zeventigsten jaardag, om daarna my in te deelen by de bedillers, terwyl ik op onwaardige wy'ze het verdienstelijk leven van Cuypers zou trachten te kleineeren, waarom de schrijver het noodig vindt »aen woord van protest te doen hooren." Zoo'n woord van protest is me zeer welkom ; het is een gereede aanleiding om op de zaak nog eens terug te komen en er wat dieper op in te gaan. Allereerst moeten we twee dingen scheiden : my'n eerbied voor dr. Cuypers als bouwmees ter, als katholiek kerkenüouwer, als leermees ter, n my'n waardeering van dr. Cuypers als Holland ch kunstenaar. Ik heb deze beide dingen zeer gescheiden in me en zal daarom dit onderscheid hier nader blootleggen. Als de Rjermondsche protestant eens wil nagaan de circulaire destijds verspreid om dr. C. den 17 Mei 1897 in 't Ryksmuseum te Amsterdam te huldigeci, zal h v ouder de namen der onderteskenaars ook de myne vinden. Ik heb die handteekening gezet omdat er, mijns inziens, sprake was den werker in bouw kunst, den katholieken kerkenbouwer die bovendien myn leermeester was te eeren en te huldigen. By een voorkomende gelegen heid zal ik gaarne hetzelfde nog eens doen. Als aandenken aan den man, dien ik in die lyti zoo zaer hoogacht, bewaar ik met bizondere zorg eön schryven van hem d.d. 29 April 1897, waarby hij me verzocht te willen exposeeren op de »Vil Internationale Kunstausstelling im Köaiglicnen Glaspalaste zu Müuchea", een tentoonstelling, die, voor zoover het de Hollandsche architectuuratdeeling betrof, aan zijne zorgen was toevertrouwd. Uit beide mededeelingen bly'kt, dat ik dr. C. eer en dat hy my waardig achtte mede te gaan in 't vendel dat te München onder zyn vlag zou uitkomen. Onder de bedillers, de afbrekers, de verkieiners van Cuypers' werk ben ik dus niet te rangschikken; en ik wil ook niet onder dezen gerangschikt worden. Het is daarom dat ik deze beide omstandigheden, die eigenlijk van particulieren aard zyn, even heb aange haald, omdat bet moeilijk is in deze zaak zyn genegenheid te bewijzen, dan juist door het aanhalen van bizondere bescheiden Ik zou die kunnen vermeerderen met andeie gevallen en zelfs met 'n eikel, waarbij ik persoonlyk geprotesteerd heb tegen hately'kheden, die tegen den heer C. bedoeld waren, doch ik acht deze mededeeling voldoende om aan te toonen dat er in 1897 tusschen den heer C. en my een zekere wederzydsche waardeering heeft bestaai, er by'voagende dat die, wat my betreft, thans nog dezelfde is als vier jaren geleden, zoodat het nooit in mijn bedoeling kan liggen de verdiensten van den heer C. te kleineeren. Maar nu komt een tweede zaak en die kan ik niet duidelyker dtniieeren dan door te zeggen, dat ik den heer C. nooit zal kunnen eeren als ILjtlandscli kunstenaar en wel om twee redenen : lo. dat hy geen Hollander is en 2j. dat hy geen kunstenaar is in de beteekenis, die ik daaraan hecht. Dat hij geen Hollander is, weet ieder, die hem slecttts even hoort spreken. D.it geluid is met Hollandsen; daaraan twyfelt men geen ougenblik. Evenmin als zijn orgaan is zijn gevoel en zijn werk Hollandsch. Ik heb dat meer gezegd ; 't mist daartoe dat begrip van schaduwweikmgen, van convaviteit, van ruimte, en van atmosfeer die de specifieke eigenschapptn der Hollandsche kunst uitmaken. En dat Cuypers geen kunstenaar is in de beteekenis, die ik daaraan hecht, volgt hieruit, dat hy zijn eigen gemoed niet op een eigen wy'ze in kunst heeft geuit, maar dat hij steeds vormen, d. w z. uiterlykheden, bestudeerend van oude bouwwerken en die nama kend, altijd maar door gewerkt heeft in nagemaakte oude vormen, daartoe gebracht door de beginselen van zyn leermeester Viollet-le-Duc. Waar ik als dtfinitie van 'n kunstenaar wil stellen, dat 't iemand is, die zyn eigen leven vertolkt in eigen vormen, die van zijn tyd zijn, stel ik daartegenover dat Cuypers zyn leven steeds vertolkte in vormen, die ontleend wer den aan de kunst van 'n vijfhonderd jaren geleden. Toen in 185.'J de bisschoppen in Nederland werden erkend, vond het katholicisme, dat zich nu plotseling vrij zag en overging tot den bouw van een groot aantal kerken, geen kunst voor zich klaar liggen. Cuypers greep dus naar wat hy toen 't buste oordeelde, en ik wil er met nadruk op wyzen, dat de keuze, die hy' deed omstreeks 185.'! toen hij, den klassieken en den renaissance-styl ter zyde stellend, den gothischen stijl in zijn vaandel ging voeren, ik wil er op wy'zen dat in 185:J die zet wer kelijk bizonder was, zeer zeker gedurfi en bijna geniaal. Ware C. zoo doorgegaan en had hij een Hollandsch gemoed gehad dan waren wy nu waarschijnlijk een geniaal Jfollandsch bouickunstenaar rijk geweest. Doch dit is niet zoo geweest. Zonder van richting te veranderen heelt hy vijftig jaren lang gearbeid volgene de ingeving zy'ner jeugd, die van groote waarde zijnde in l-(53, deze waarde verloren had by voorbeeld in 188C. Indien C. genoeg zelfkritiek had kunnen uitoefenen om dit in te zien, ook dan waren wy reeds veel verder geweest met onze tegenwoordige bouwkunst. Toen de katholieke kerkenbouwer het Ryks museum gebouwd had, ware het noodig ge weest, dat hij zich zelf aan ernstige kritiek had onderworpen. En toen hy bemerkte, dat hy in stry'd kwam met Rembrandt, ware het voor hem beter geweest dien stry'd spoedig te beëindigen en de plaatsing, der groote en meest beroemde schilderyen der Hollandsche school over te laten aan anderen, die de Hol landsche kunst beter begrepen dan hy. En oneindig beter ware het voor hem geweest. indien hy had voorgestaan een wijziging in den zalenbouw zelfs al had die door an deren moeten tot stand komen dan dat by' zich zeventien jaren lang bleef vasthouden aan zijn helaas geheel mislukte eerezaal. Het Ryksmuseum was geen werk van 'n Hol landsch Kunstenaar, dat voelde ieder, die wat van Hollandsche kunst begreep, reeds in 1883. Daarop volgde het Centraal Station, dat weer aan 't zelfde euvel mank ging. In 't groot bezien is 't museum geen museum en 't station geen station, hoewel men in 't eerste schilderyen kan hangen, en hoewel er achter het tweede treinen aankomen en afryden. Het is hier de plaats niet de fouten, de bizonder groote fouten te bespreken die beide gebouwen heb ben, en, wat 't Centraal station betreft, ik weet niet in hoeverre C. daaraan heeft moeten werken onder leiding eener commissie, en of dit laatste gebouw er soms een is, waarbij de bouwmeester aan zooveel tegenstrijdige eischen heeft moeten voldoen, dat by, becommissied zynde, geen goed werk Ion leveren. Maar ook buiten de knellende, bouwwerken verminkende voorschriften eener commissie, is er in 't Cantraal station te veel dat absoluut leelyk, ongevoeld' en onconstructief is, juist aan onderdeelen waarvan een commissie geen notie heeft, om aan te nemen dat 't station anders geslaagd zou zyn. Er is beeldhouwwerk, dat betreurenswaard is: er is cartouche-schilderwerk, dat afschuwlyk is, en om maar n voorbeeld te noemen van een onverdedigbare constructie ? de wy'ze waarop de schoorsteenen uitkomen uit de vlakke dakbedekking van de hoofdtorens ('er middenparty, is niet anders te dtfiaieeren dan onnoozel. En commissips, hoe lastig ze ook zyn, zyn niet gewoon zich met een van deze drie din gen ernstig in te laten. Het Cantraal-Station was de tweede misslag dien Cuypers in Holland beging. Nu zou ik my'n kritiek op de plaatsing van de Nachtwacht achterwege hebben kunnen laten, indachtig aan het feit, dat dr. C. reeds een goede zeventiger is, en men zou het mis schien onnoodig kunnen vinden het hem thans nog lastig te maken door een zóó sterk licht op ziju werk te laten vallen, maar .... men vergete niet, dat dezelfde bejaarde meester nog geen vier maanden geleden in de Atmterdamsche Courant van 26 Juli maar eventjes voorstelde om het Oude- Riadhuis (thans Paleis) weer geschikt te maken voor den zetel van 't dagelijksch bestuur en de stedelyke regeering van Amsterdam, er tevens bijvoegende dat we een nieuw koninklijk paleis noodig hebben, en eindigende met de woorden: »Wat my betreft, ik zou al my'n krachten er voor over hebben om hiertoe bevorderlijk te zyn door op verstandige, rechtmatige en edele wy'ze, met den meesten eerbied voor het gezag en onderwerping aan het oordeel van diegenen die gesteld zyn om de welvaart van het vader land te bevorderen, tot de vervulling van dit ideaal mede te werken". Dus nog heeft dr. Cnypers niet gevat, dat n 't Ryksmuseum en 't Centraal-Station als werken van Hollandsche kunst mislukt zyn, en hy stelt zich zelf candidaat om Amsterdam van 'n derde werk te voorzien in den geest als we er reeds twee hebben, dat ditmaal 'n Koninklijk Paleis zal zyn. Voeg nog daarby, dat ik volkomen besef wat het zeggen wil als dr. C. een oud bouw werk restaureert vroeger schreef ik in dit blad over de restauratie van den kruiagang te Utrecht welke verminking me altyd een erger lijke heiligschennis zal blijven dan kan man ongeveer nagaan, dat, en waarom, het volgens my meer dan tyd is het werk van den doctor in 't volle licht te plaatsen. Ik wil thans nog mededeelen dat my'n schryven over C. niet alleen bedoelt hem, maar ook zyn geestverwanten tot nadenken te bren gen. Ik schreef mijn artikel over de plaatsing van de Nachtwacht: omdat ik het wenachelijk vind, dat dr. Cuy pers my'n oordeel zal kunnen overwegen, waarom ik het zoo onomwonden mogelyk geef, opdat het hem zou kunnen brengen tot zelf kritiek en hy zich afvrage of hij die 'n grooten naam gekregen heeft toen hy werken maakte die in verband staan met zyn geloof nu nog goed zou doen de serie zy'ner mislukte werken en zy'ner mislukte restauraties uit te breiden ; verder, omdat zijn zoon Joseph Cuypers, zynde de opvolger van de theorieën zy'ns vaders, recht heeft te weten wat er in ons omgaat, tllllllllllllllllllllUIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIII 40 cents per regel. n 2.GS en hooger 4 Meer! Franco ea vrj| van invoerrechten toegezonden ! Stilen ommegaand ; evmizoo van zwar'e wit'e en gekleurde «.Ileiinebcrg-ZUde" van 45 et. tot 11 I1.1O per Meter. G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- en Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Lever-ie se.lert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratit, Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. Telejthoon No. 443. Amerikaansche, Duitsche en Fransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: 11 l l II l* l A Y O '«. Oude instrumenten worden ingeruild. Reparatiën worden in ds Fabriek ten spoedigste nitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Piano-, Orpl- en Mtóetaflel JHTJETROOS «fe KALSHOTEM, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop eu In Huw. Eepareeren Stemmen Ruilen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl