Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
: 1270
premie eerst geruimen tijd na invoering der
verzekering te stellen, daar het te storten
bedrag dan mogelijk zoo hoog zou moeten
worden opgevoerd, dat dit voor kleinere werk
gevers ge;n gering bezwaar opleveren zou. Indien
eenigszins mogelijk zal het dus de voorkeur
verdienen, alles wat op de indeeling betrekking
heeft, aan de invoering der verzekering te doen
vooraf gaan, waartoe het uitstel, waartoe de
regeling van het beroep aanleiding geeft, uit
stekend zou kunnen worden D2nur. Vóór alles
moet dan echter de verzekeringsplicht worden
vastgesteld, waaraan de boven besproken vast
stelling der formulieren alsmede van den tij't,
waarbinnen de aangifte moet geschieden, moet
voorafgaan. Nu is het daarenboven niet
wenschelijk, die termijn te kort ,te nemen. Al wordt
aan de werkgevers de verplichting opgelegd
zich aan te geren, zoo dient niet uit het oog
te woiden verloren, dat overtreding van dit
voorschrift in veel gevallen moeielijk zal kunnen
worden vervolgd. Daar waar verschil van meening
bestaat, of een bedrijf al of niet
verzekeringsplichtig is en in hos talrijke gevallen kan
twijfel daaromtrent niet bestaan of alt'ians
voorgewend wjrden zou een strafvervolging
niet op baar plaats wezen, terwijl ook in andere
gevallen, althans in den aanvang, daarmede niet
te kwistig moet «orden omgesprongen. Niet
onwaarschijnlijk dus zulleu tal van
verzekeringsplichtiga ondernemers deels uit onkunde, deels
uit onverschilligheid, voor een klein deel mogelijk
ook met hoop op persoonlijk voordeel, de aan
gifte de eerste maat achterwege laten en dus,
onverschillig of al of niet vervolgd wordt,
ambtshalve moeten worden ingedeeld. Hoe
korter de termijn van aangifte wordt gesteld,
hoe grooter het aantal dier nalatigen zal blijken
ea daarom kan er niet ernstig genoeg op worden
aangedrongen, daarvoor een niet te kort tijds
bestek te nemen en door herhaalde kennis
gevingen, de eerste en vermoedelijk talrijkste
groep der bovengenoemde nalatigen zoo gering
mogelijk te doen zijn. Ook dan nog zal een
plaatselijk onderzoek de ingekomen aangiften
moeten c 'ntroleeren en aanvullen, waarmede
geruimen tijd gsmoeid kan zijn, oo'i alweer
omdat teahiii van gedacb/.e hierbij zal moeten
vooriitten eu dus niet te veel aan plaatselijke
autoriteiten, die anders in deze, groote diensten
zouden kunnen bewijzen, kan worden overge
laten. Hoe ui'voerig de in art. 10 genoemde
bedrijven ook zijn gespec fiieerd, toch zullen zich
tal van geraden voordoen, waarbij Liet met
zekerheid valt uit te maken, of een bedrijf
verzekeringsphc'itig is en wie als werkgever moet
worden aangemerkt, getuige de onlangs aan den
minister gestelde vraag, wat onder bouwonder
nemers most worden verstaan en de in haven
steden ze'ker niet onbekende mo, i-.lijkheid
om vast te stellen, wie als werkgever der bij
het laden en lossen van schep -n gebezigde
werkkrachten moet worden beschouwd.
Dit een dergelijke arbeid, zoovel wat de in
deeling als de controle op de aangifte betreft,
een zeer omvangrijke mag worden genoemd, zal
zeker wel niet veel betoog behoeven, wanneer
eenigszins wordt nagegaan op welk een groot
aantal ondernemingen ie wet vau toepassing is.
Hoswal ten eeneumale de gegevens ontbreken
om dit aantal ook maar bij benaieiing vast te
stellen, zoo kunnen toch aan de verslagen der
Inspecteurs van den Arbeid eenige cijfers worden
ontleend, die in staat zijn hieromtrent een
a'gemeenen indruk te vestigen. H erbij is slechts
sprake van fabrieken en werkplaatsen in den
zin der arbeidswet, waarbij dm alieen in
aanmerkibg komen inrichtingen, waar vrouwen of
jeugdige pe:sanen werkzaam zijn. Alle onder
nemingen, waar dit niet het geval is, alsmede
alle in art. 10 der ongevallenwet genoemde be
drijven, die niet in fabrieken of werkplaatsen
uitgeoefend worden, vallen dus daar buiten,
zoodat, ook al zullen mogelijk enkele inrichtingen,
waarop de arbeiderswet van toepassing is, niet
behooren tot de bedrijven, vallende onder de
ongevallenwet, deze laatste in ieder geval op
een belangrijk g ooter aa t»l ondernemingen
betrekking zal hebben dan met de arbeid-:- en
veiligheidswetten het geval is.
Het aantal ondernemingen nu, bedoeld
art. 11 der arbeidswet, bedroeg in 1900 in
Noord-Brabant ...... 3106
bij
Zeeland . .
Zuid-Holland 2
3
Utrecht
Noord-HuUaud
D
j aspeetie . .
j t) . .
?i i inspectie. .
5s . .
1369
35 50
5005
9 3-1 9
5680
2117
Gdlderiaud ...... . 40t7
rerijssel ........ 2181
Drenthe ..... ... 600
Groningen. ....... 2487
Friesland ........ _2iW
Totaal .... 37TÏ6:
Voor enkele jjroo'e gemeenten waren die
cijfers: Amsterdam 3821, Rotterdam 1S6S,
's-Gravenhage 1614, Utrecht 1286, Groningen 1027.
Aangezien deze getalllen belangrijk hooger zijn
dan in kleinere plaatsen, die meer het karakter
van industrie-aentra hebber, volgt daaruit dat
het aantal kleinere buiten de eigenlijke nijverheid
staande ondernemingen overwegend is, wat nog
meer het geval zal zijn, wanneer daar tal van
bedrijven bijgevoegd worden, die buiten fabrieken
en werkplaatsen worden uitgeoefend. Het boven
geopperde vermoeden dat, wanneer de termijn
van aangifte niet ruim wordt gesteld tal van
ondernemers zich uit onkunde zullen ontbonden,
wint dus nog aan waarschijnlijkheid, daar dit
bezwaar zich u t den aard der zaak bij onder
nemingen van geringen omvang het meest zal
doen gevoelen.
Overigens blijkt voldoende uit de voorgaande
getallen, die in ieder geval nog belangrijk zullen
stijgen, dat eene behoorlijke iadeeling van al
der onder de Ongevallenwet ressorteereude onder
nemingen een reuzenarbeid vormt, die op straffe
vai onnauwkeurigheid niet binnen iea te kort
tijdsverloop kan worden verricht. Hoe langer
dus met de voorbereidende maatregelen wordt
getalmd, hoe grooter de kans wordt, dat men
niet gereed zal zijn, waaneer de uit het ont
breken der beroepswet voortspruitende Uaderpaal
tegen onverwijlde invoering opgeheven is.
Welk een betreurenswaardige gevolgen dit
voor tal /an door een ongeval getroffenen zou
hebben, ook daarover bevatten de verslagen der
Inspecteurs van den Arbeid, wetenswaardig
materiaal. In een volgend opstel zal dit meer
in bijzonderheden worden nagegaan,
Rotterdam. C. v. D.
Een practiscli gevolg der enunête naar He
arbeiderstoestaBileüi/b fcleeöeraaMedif.
Wij leven in den tijd der sociale proef
nemingen, en geen wonder, dat thans
velen geneigd zijn, daartoe mede te werken.
Onderzoekingen op_ sociaal economisch ge
bied hebben een nieuwen kijk gegeven pp
toestanden, die men vroeger niet de moeite
waard vond na te gaan. Nu de belang
stelling eenmaal wakkeris geworden, wenscht
men echter ook iets doen, om de toestanden,
zoover mogelijk, te helpen verbeteren.
Op 3ne poging,_ en wel op het gebied
der kleedinginduatrie, zij hier de aandacht
gevestigd. Uit de eenige jaren geleden ge
houden enquête was gebleken, dat kundige
vaklieden, die gewoon zijn, voor zooge
naamde »maatzaken" te werken, vaak niet
in staat zijn, een eenigszins voldoend
jaarIvjksch inkomen te behalen, hoofdzakelijk
wegens de telken j are terugkeerende lange
perioden van slapte, waartegen de in ver
houding tot confectiewerk hoogere
stuklooneu niet voldoende opwegen. Aangezien
nu een vak allén dan gezond kan blijven,
wanneer een bedrijfsvorm gevonden wordt,
die aan de vakbekwaamheid ook economisch
goede vruchten verzekert, en waarbij ook
de persoon van den werkman en diens
intellectueele ontwikkeling tot zijn recht
komt, is men op het denkbeeld gekomen,
eene kleedermakerij op te richten, die den
werkenden een belangrijk deel der jaarlijks
geconstateerde winst toekent en ze in de
gelegenheid stelt (bij gebleken geschiktheid,
om aan de algerneene leid ing der zaak deel
te nemen) door besparing van een deel der
winst aandeelhouder, copartner, te worden.
Het beheer der zaak is gelegd in handen
vau een bekwaam coupeur, die onder Con
ti le werkt van commissarissen, door de
oprichters-aandeel houders benoemd. In de
bedoeling der laatsten heeft het natuurlijk
niet gelegen, om winsten te behalen en
om concurrentie aan te doen aan de be
staande maatzaken. Zij beschouwen dit
laatste dan ook als een minder aangenaam
gevolg van hun streven. Het behoeft even
wel geen nader betoog, dat deze concur
rentie op den duur het vak ten goede zal
komen, althans, wanneer da opzet der zaak
deugdelijk mocht blijken,
De naam der Vennootschap is: Maat
schappij voor Kleedermakers,
CopartnershipOnderneming; sedert l Januari is zij ge
vestigd R )kin 42, waar vroeger de firma
Peijser & Co. gevestigd was. Daar de boeken
dezer firma door de Maatschappij worden
overgenomen, werl aan haar naam toege
voegd »voorheen Peijser & Cj."
Zal het doel dezer sociale proefneming
worden bereikt? Dit zal in de eerste plaats
afhangen van het werk, dat er geleverd
zal worden, maar dan ook van het koopend
publiek. Wij zouden zeggen: Geeft den
oprichters een goede kans, door u bij
gelegenheid 't, adres der Maatschappij te
herinneren : Maatschappij voor Kleeder
makers, Rjkin 42, Amsterdam.
Müzieïin de Hoofdstad.
Er zal zeker wel niemand onder de bezoe
kers van ons Concertgebouw geweest zijn, die
niet met vreugde den terugkeer begroet heeft
van den heer Zimmermann. Geruimen tyd heeft
men hem aan zijn leasenaar moeten missen.
Een err stige ziekte hield hem buiten Amster
dam. Moge zyn herstel volkomen en duurzaam
zijn; moge hij wederom met kracht de taak
vervullen, die men hem zoo gaarne toevertrouwd
ziet en waarmede by' zich ieders sympathie
heeft verworven. De heer Zimmermann speelde
Brahms' concert voor viool. Reeds de keuze
van dit nummer kenschetst den kunstenaar.
Zij die boelen om de gunst van het publiek,
kiezen zeker een ander concert; een werk waarin
meer virtuositeit aanwezier is en waaruit minder
degelijk gehalte spreekt. Niet al zoo Zimmer
mann. De ernstige, strenge melodieën en de
krachtige eigendommelyke styl van den Ham
burger meester trekken hem meer aan dan de
zoetigheden en het heksenwerk van ziekelijke
vioolcomponisten; en... hy vindt ook meer
waardeering daarvoor bij den toehoorder. Schier
eindeloos waren de toejuichingen, waarmede
het publiek den eympathieken kunstenaar zyn
vreugde uitsprak over zijn herstel en zij a dank
te kennen gaf voor het genotene.
De heer C. de Wolf was de tweede solist
van den avond. Het orgel, het koninklijk
instrument by' uitstek, diende hem als tolk.
Ook den heer de Wolf teekent het als een
zeer ernstig en degelyk kunstenaar, dat hy
zich met een der schoonste en meest bekende
fnga's van Bach, den grootmeester van zijn
instrument, aan het publiek voorstelde. In
hooge mate duidelijk en klaar was de voor
dracht van den heer de Wolf In rhythmisch
opzicht bletf hij ons niets schuldig en, men
weet het. de rhythmiek schijnt bij vele orga
nisten de corde senaibte te zijn. Ook bet
pedaalspel was zeer ontwikkeld. Alleen geloof
ik dat de heer de Wolf met eene ietwat andere
registratie Bach toch in wel wat mildere
klanken tot ons had kunnen doen spreken.
't Is waar.' Het orgel in het Concertgebouw
is als soloinstrument wel niet zeer dankbaar.
Doch zóó hard en zó) schril behoeft toch de
»herbe Bach", zelfs op dit orgel, niet voor
gedragen te worden.
In het tweede nummer, een Allegro van
Widor, waren dezelfde eigenschappen waar te
nemen. Niettemin, de heer de Wolf weet door
zijn groot talent en enorm kunnen, gevoegd
bij zyn j mgd (hy is '21 jaar) eerbied at' te
dwingen. Man mag zeker zyn verdere ont
wikkeling als kunstenaar met belangstelling
Bahalve uit bovengenoemde solonummers,
bestond het programma nog uit de
«Syrnphonischer Prolog zu »Külig Oedipus" van
Schillings en uit Beethoven's Egmont-overture.
Tbans waren de motieven uit eerstgemelti
werk op het programma afgedrukt. Blijkbaar
wordt zulks door het publiek zeer op pry's
gesteld. Dit werk van Schillings is overigens
zoo klaar en plastisch opgebouwd, dat men ook
zonder de analyse het werk gemakkelijk volgen
kan. Mijn eersten indruk zag ik thans bevestigd.
Prachtige, nobele motieven op effectvolle wy'ze
geïnstrumenteerd en zich verheffende tot een
grandiosen climax ! Maar dan een ietwat gerekt
zoeken naar het slot. Het laatste gedeelte
werkt dan ook niet .zoo overtuigend op den
toehoorder als het begin. Afgescheiden daarvan
is Schillings' compositie toch een der meest
interessante verschijningen van den laatsten tijd.
De Egmont ouverture is nog altijd een heer
lijk, frisch orchestwerk van onvergankelijke
jeugd en levenskracht.
Zondag 1.1. had men te Amsterdam
gelegenI
heid kennis ts maken met het
«Palestrinakoor" uit Utrecht onder leiding van den heer
P. J. Jos. Vranken, hetwelk ia de Ronde
Luthersche Kerk eene uitvoering gaf van een
drietal motetten, een drietal madrigalen en de
Misga Brevis, allen van Pilestrina. Het eerste
der drie motetten «Super tlimina Bibylonis"
is een pracht werk van den eersten rang, dat
geheel op de hoogte staat van de beste werken
des Italiaanschen meesters. Datzelfde kan niet
worden gezegd van de beide overige motetten :
«Innocentes pro Christo in'antes" en >Ave
Maria" (vierstemmig). Het eerste behoort tot
een achttal motetten, die door Palestrina gezet
zyn voor drie alten en tenor, of voor drie
tenoren en bas, of voor drie sopranen en alt.
Het hier bedoelde motet wy'st de laatste be
zetting aan. Eg' de uitvoering van het
Utrechtsche Koor leek my de toonaard wel wat hoog
g k:> Jeu. te zijn. (In tegenstelling met de moderne
werken die gewoonlijk geen transpositie
gedoogen, worden meestal de compositien uit de
vocaal-periode onzer muzikale kunst in een
toonaard overgebracht, die door den directeur
als de meest geschiktte wordt beschouwd voor de
uitvoering). Het »Ave Maria" acht ik mede
niet te behooren tot de schoonste vierstemmige
motetten van Palestrina.
Da drie madrigalen »Soave fia il morir, I
vaghi fijri en Placide l'acqua daarentegen", zyn
parelen op het gebied der a Cappella litteratuur.
Het eerste en het derde (vyfötemmig) ademen
een heerlijke rust en geven prachtvol de
schoone woorden weer. Dit doet ook het
tweede, doch het is vroolyker, daar zit meer
opgeruimdheid in, die ik in de uitvooering
echter niet terugvond.
Da «Missa Brevis" is een der meest gezon
gen en populairste missen van den grooten
Praenestyner. Ten onrechte meei t men tamelijk
algemeen, dat zy' aldus genoemd wendt, omdat zij
zoo kort is. Zy heeft baren naam te danken
aan het feit dat de eerste noot eentiote&ren's
(korte noot) is, in tegenstelling met een longa
(lange nooi) Eigenlyk moest deze mis heeten
«audi filia" naar aanleiding van een zoo beti
telde mis van Claude Goudimel, Palestrina'sleer
meester. Balde missen hebben namelijk dezelfde
motieven en bovendien ook zeer veel over
eenkomst in de bewerking. Wanneer men deze
twee werken mat elkander vergelykt, dan schijnt
het of Palestrina heeft willen doen uitkomen
hoezeer zijne schryfivyze, dus die van den
lateren tijd, heeft gewonnen aan duidelijk
heid en levendigheid in de stembehandelin^,
boven die van zijn voorganger en
leermaester. Zier eigenaardig merkt Haberl op
dat deze mis in drie uitgaven (van 1590,1605
en 1608) staat aangegeven als in den vijfden
ksrkioon geschreven te zyn, terwyl zij toch
staat in den XI, getransponeerd jonischen
toonaard. De voordracht van al deze werken
bood veel schoons. De stemmen der Uirechtsche
dames en heeren zyn goed aan elkander
gevenredigd en uitstekend gtschoold. De into
natie kon aan zeer hooge eischen beantwoorden
en dat is het voornaamste er lag wijding
over de uitvoering, zoodat men kon bespeuren
dat met den meesten ernst gewerkt wordt door
het koor en zijn leider aan de verklanking
van de compositiën des grooten meenters, wiens
naam pry'kt in het schild der [Jtrechtsche
corporaiie. Het piai issimo wordt door dit koor
zeer mooi en vermoedelyk ook met voorliefde
gecultiveerd Vandaar dat het motet »S»ave fU
il morir'', enkele plaatsen in het «Placide
l'arqua", de inzet van het »Benedictus" uit de
min, enz. beantwoordden aan da hoogste eischen
der schoonheid. Wanneer ik nu daartegenover
eenige opmerkingen te maken heb, duide raen
my zulks wiet ten kwade.
In de eerste plaats dan vo-d ik niet genoeg
contrasten in de voordracht. Als het koor niet
bepaald pianissimo zong, vond ik over het ge
heel een grijs-grauwen tint liggen, die op en
duur monotoon werkte Af en toe zou men meer
levendigheid in de beweging, maar vooral meer
glans in den klank der stemmen gewenscht
hebben.Palestrina is toch onder den blauwen
Italiaar.schen hemel geboren en bij al de sereniteit
zy'ner verheven toonscheppirgen, vindt men er
toch ook in dat van geluk stralende,dat jubelende
en dat zalige verrukking ademende, dat zich
niet vergenoegt met een half gedempt «Hosanna
in excelbis", maar met een jubelzang, die wil
opbruisen met kracht en macht ; alsof hetgeluid
der stemmen zal stygen tot aan de poorten
der hemelen. Nu meene men niet dat het
«katholiek" is, om in morose klanken de
heerlykheid van God te bezingen. Neen, in de
katholieke kerk past wel degelyk een flinke
volle, kernachtige toon, daar waar het te
pas komt. En er is in den mistekst toch ge
legenheid te over om die stemming weer te
geven. H^rhaaldelyk meende ik een verma
nenden vinger omhoog gestrekt te zien om dames
en heeren voor te houden zich vooral niet
te buiten te gaan aan krachtsontwikkeling;
doch men vergete toch niet dat een il listerend
pianissimo eerst dan zijn volle beteekenis krijgt
als men er een stralend fortissimo tegenover
kan stellen.
In de tweede plaats vond ik de uitspraak
der woorden niet duidelyk genoeg. Er was
een zekere nalatigheid te bespeuren in het
uitspreken der consonanten, die misschien wel
in verband staat met het zooeven besproken
gemis aan energie, maar daa toch een zeer
noodlottig gevolg daarvan is.
Deze opmerkingen heb ik eerlijkheidshalve
gemeend niet te moeten weerhouden, maar zij
verminderen in geenen deele mijn appreciatie
van de toewijding van directeur en leden van
het Utrechtsche P^lestrina-koor.
Xog heb ik een paar uitvoeringen te
registreeren die ik niet heb bijgewoond. Zser tot
miji leedwezen moest ik het wederoptreden
missen van het Schö.-g-fi'iartet. Giarns had ik
het qaartet van César Kranck gehoord, waar
van ik, kort na den dood van den meester, een
heerlyke uitvoering mocht bijwonen te Parys
en waarvan ik destijds een grooten indruk
ontving. Evenmin woonde ik de uitvoering bij
van het Timmner quartet, daar mij hiertoe
geene uitnoodiging was geworden. Zaker had
ik anders het strijk-quartet besproken van
den Haagschen musicus Oberstadt, hetwelk
daar zijn eerste uitvoering beleefde.
Op het gebied der opera valt het feit te
vermelden dat mejuffrouw Cronegg opgehouden
heelt deel uit te makeu van het gezelschap
des heeren Van der Linden en dat mevrouw
Morello-Gahrlsen als gast de Elisabethparty
vervulde in Wagner's «Tannhauser", terwyl de
heer Urlus, onze vroegere en zoozeer gevierde
tenor daarin de titelrol vertolkte. Gaarne had
ik daarover een paar woorden geschreven, doch
de directie stelde mij niet in staat de opvoe
ring by te wonen.
AST. AVERKAMP.
Door Burgemeester en Wethouders is voor
de Gemeente Amsterdam aanvaard om te worden
geplaatst in dtn Stadsschouwburg aldaar, het
portret van de Tooneelspeelster Christine Pool
man, dat als geschenk is aangeboden door de
Portretschilderes Mej. Clasine Neuman te
's Gravenhage.
HiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiH
Waarteing m dr. Cnypers.
Ia No. 1268 van dit blad wordt geprotesteerd
tegen my'n artikel betreffende de plaatsing van
de Nachtwacht.
Ean my geheel onbekende uit R.
(tvaarschynlijk Roermond) vertelt, hoe dr. Cuypers
vier jaren geleden te Roermond en ook te
Amsterdam generd is by gelegenheid van zyn
zeventigsten jaardag, om daarna my in te
deelen by de bedillers, terwyl ik op onwaardige
wy'ze het verdienstelijk leven van Cuypers zou
trachten te kleineeren, waarom de schrijver
het noodig vindt »aen woord van protest te
doen hooren."
Zoo'n woord van protest is me zeer welkom ;
het is een gereede aanleiding om op de zaak
nog eens terug te komen en er wat dieper op
in te gaan.
Allereerst moeten we twee dingen scheiden :
my'n eerbied voor dr. Cuypers als bouwmees
ter, als katholiek kerkenüouwer, als leermees
ter, n my'n waardeering van dr. Cuypers als
Holland ch kunstenaar.
Ik heb deze beide dingen zeer gescheiden
in me en zal daarom dit onderscheid hier
nader blootleggen.
Als de Rjermondsche protestant eens wil
nagaan de circulaire destijds verspreid om
dr. C. den 17 Mei 1897 in 't Ryksmuseum te
Amsterdam te huldigeci, zal h v ouder de namen
der onderteskenaars ook de myne vinden. Ik
heb die handteekening gezet omdat er, mijns
inziens, sprake was den werker in bouw
kunst, den katholieken kerkenbouwer die
bovendien myn leermeester was te eeren
en te huldigen. By een voorkomende gelegen
heid zal ik gaarne hetzelfde nog eens doen.
Als aandenken aan den man, dien ik in die
lyti zoo zaer hoogacht, bewaar ik met bizondere
zorg eön schryven van hem d.d. 29 April 1897,
waarby hij me verzocht te willen exposeeren
op de »Vil Internationale Kunstausstelling im
Köaiglicnen Glaspalaste zu Müuchea", een
tentoonstelling, die, voor zoover het de
Hollandsche architectuuratdeeling betrof, aan zijne
zorgen was toevertrouwd.
Uit beide mededeelingen bly'kt, dat ik dr. C.
eer en dat hy my waardig achtte mede te gaan
in 't vendel dat te München onder zyn vlag
zou uitkomen.
Onder de bedillers, de afbrekers, de
verkieiners van Cuypers' werk ben ik dus niet
te rangschikken; en ik wil ook niet onder
dezen gerangschikt worden. Het is daarom dat
ik deze beide omstandigheden, die eigenlijk
van particulieren aard zyn, even heb aange
haald, omdat bet moeilijk is in deze zaak zyn
genegenheid te bewijzen, dan juist door het
aanhalen van bizondere bescheiden Ik zou
die kunnen vermeerderen met andeie gevallen
en zelfs met 'n eikel, waarbij ik persoonlyk
geprotesteerd heb tegen hately'kheden, die
tegen den heer C. bedoeld waren, doch ik acht
deze mededeeling voldoende om aan te toonen
dat er in 1897 tusschen den heer C. en my
een zekere wederzydsche waardeering heeft
bestaai, er by'voagende dat die, wat my betreft,
thans nog dezelfde is als vier jaren geleden,
zoodat het nooit in mijn bedoeling kan liggen
de verdiensten van den heer C. te kleineeren.
Maar nu komt een tweede zaak en die kan
ik niet duidelyker dtniieeren dan door te
zeggen, dat ik den heer C. nooit zal kunnen
eeren als ILjtlandscli kunstenaar en wel om
twee redenen : lo. dat hy geen Hollander is
en 2j. dat hy geen kunstenaar is in de
beteekenis, die ik daaraan hecht.
Dat hij geen Hollander is, weet ieder, die
hem slecttts even hoort spreken. D.it geluid is
met Hollandsen; daaraan twyfelt men geen
ougenblik. Evenmin als zijn orgaan is zijn
gevoel en zijn werk Hollandsch. Ik heb dat
meer gezegd ; 't mist daartoe dat begrip van
schaduwweikmgen, van convaviteit, van ruimte,
en van atmosfeer die de specifieke
eigenschapptn der Hollandsche kunst uitmaken.
En dat Cuypers geen kunstenaar is in de
beteekenis, die ik daaraan hecht, volgt hieruit,
dat hy zijn eigen gemoed niet op een eigen
wy'ze in kunst heeft geuit, maar dat hij
steeds vormen, d. w z. uiterlykheden,
bestudeerend van oude bouwwerken en die nama
kend, altijd maar door gewerkt heeft in
nagemaakte oude vormen, daartoe gebracht
door de beginselen van zyn leermeester
Viollet-le-Duc.
Waar ik als dtfinitie van 'n kunstenaar wil
stellen, dat 't iemand is, die zyn eigen leven
vertolkt in eigen vormen, die van zijn tyd zijn,
stel ik daartegenover dat Cuypers zyn leven
steeds vertolkte in vormen, die ontleend wer
den aan de kunst van 'n vijfhonderd jaren
geleden.
Toen in 185.'J de bisschoppen in Nederland
werden erkend, vond het katholicisme, dat
zich nu plotseling vrij zag en overging tot den
bouw van een groot aantal kerken, geen kunst
voor zich klaar liggen. Cuypers greep dus naar
wat hy toen 't buste oordeelde, en ik wil er
met nadruk op wyzen, dat de keuze, die hy'
deed omstreeks 185.'! toen hij, den klassieken
en den renaissance-styl ter zyde stellend, den
gothischen stijl in zijn vaandel ging voeren,
ik wil er op wy'zen dat in 185:J die zet wer
kelijk bizonder was, zeer zeker gedurfi en
bijna geniaal.
Ware C. zoo doorgegaan en had hij een
Hollandsch gemoed gehad dan waren wy nu
waarschijnlijk een geniaal Jfollandsch
bouickunstenaar rijk geweest. Doch dit is niet zoo
geweest. Zonder van richting te veranderen
heelt hy vijftig jaren lang gearbeid volgene
de ingeving zy'ner jeugd, die van groote waarde
zijnde in l-(53, deze waarde verloren had
by voorbeeld in 188C. Indien C. genoeg
zelfkritiek had kunnen uitoefenen om dit in
te zien, ook dan waren wy reeds veel verder
geweest met onze tegenwoordige bouwkunst.
Toen de katholieke kerkenbouwer het Ryks
museum gebouwd had, ware het noodig ge
weest, dat hij zich zelf aan ernstige kritiek
had onderworpen. En toen hy bemerkte, dat
hy in stry'd kwam met Rembrandt, ware het
voor hem beter geweest dien stry'd spoedig
te beëindigen en de plaatsing, der groote en
meest beroemde schilderyen der Hollandsche
school over te laten aan anderen, die de Hol
landsche kunst beter begrepen dan hy. En
oneindig beter ware het voor hem geweest.
indien hy had voorgestaan een wijziging in
den zalenbouw zelfs al had die door an
deren moeten tot stand komen dan dat by'
zich zeventien jaren lang bleef vasthouden aan
zijn helaas geheel mislukte eerezaal.
Het Ryksmuseum was geen werk van 'n Hol
landsch Kunstenaar, dat voelde ieder, die wat
van Hollandsche kunst begreep, reeds in 1883.
Daarop volgde het Centraal Station, dat
weer aan 't zelfde euvel mank ging. In 't groot
bezien is 't museum geen museum en 't station
geen station, hoewel men in 't eerste schilderyen
kan hangen, en hoewel er achter het tweede
treinen aankomen en afryden. Het is hier de
plaats niet de fouten, de bizonder groote
fouten te bespreken die beide gebouwen heb
ben, en, wat 't Centraal station betreft,
ik weet niet in hoeverre C. daaraan heeft
moeten werken onder leiding eener commissie,
en of dit laatste gebouw er soms een is, waarbij
de bouwmeester aan zooveel tegenstrijdige
eischen heeft moeten voldoen, dat by,
becommissied zynde, geen goed werk Ion leveren.
Maar ook buiten de knellende, bouwwerken
verminkende voorschriften eener commissie,
is er in 't Cantraal station te veel dat absoluut
leelyk, ongevoeld' en onconstructief is, juist
aan onderdeelen waarvan een commissie geen
notie heeft, om aan te nemen dat 't station
anders geslaagd zou zyn.
Er is beeldhouwwerk, dat betreurenswaard
is: er is cartouche-schilderwerk, dat
afschuwlyk is, en om maar n voorbeeld te noemen
van een onverdedigbare constructie ? de
wy'ze waarop de schoorsteenen uitkomen uit
de vlakke dakbedekking van de hoofdtorens
('er middenparty, is niet anders te dtfiaieeren
dan onnoozel.
En commissips, hoe lastig ze ook zyn, zyn
niet gewoon zich met een van deze drie din
gen ernstig in te laten.
Het Cantraal-Station was de tweede misslag
dien Cuypers in Holland beging.
Nu zou ik my'n kritiek op de plaatsing van
de Nachtwacht achterwege hebben kunnen
laten, indachtig aan het feit, dat dr. C. reeds
een goede zeventiger is, en men zou het mis
schien onnoodig kunnen vinden het hem thans
nog lastig te maken door een zóó sterk licht
op ziju werk te laten vallen, maar .... men
vergete niet, dat dezelfde bejaarde meester
nog geen vier maanden geleden in de
Atmterdamsche Courant van 26 Juli maar eventjes
voorstelde om het Oude- Riadhuis (thans Paleis)
weer geschikt te maken voor den zetel van 't
dagelijksch bestuur en de stedelyke regeering
van Amsterdam, er tevens bijvoegende dat we
een nieuw koninklijk paleis noodig hebben,
en eindigende met de woorden: »Wat my
betreft, ik zou al my'n krachten er voor over
hebben om hiertoe bevorderlijk te zyn door
op verstandige, rechtmatige en edele wy'ze,
met den meesten eerbied voor het gezag en
onderwerping aan het oordeel van diegenen
die gesteld zyn om de welvaart van het vader
land te bevorderen, tot de vervulling van dit
ideaal mede te werken".
Dus nog heeft dr. Cnypers niet gevat, dat
n 't Ryksmuseum en 't Centraal-Station als
werken van Hollandsche kunst mislukt zyn,
en hy stelt zich zelf candidaat om Amsterdam
van 'n derde werk te voorzien in den geest
als we er reeds twee hebben, dat ditmaal
'n Koninklijk Paleis zal zyn.
Voeg nog daarby, dat ik volkomen besef
wat het zeggen wil als dr. C. een oud bouw
werk restaureert vroeger schreef ik in dit
blad over de restauratie van den kruiagang te
Utrecht welke verminking me altyd een erger
lijke heiligschennis zal blijven dan kan
man ongeveer nagaan, dat, en waarom, het
volgens my meer dan tyd is het werk van den
doctor in 't volle licht te plaatsen.
Ik wil thans nog mededeelen dat my'n
schryven over C. niet alleen bedoelt hem, maar
ook zyn geestverwanten tot nadenken te bren
gen. Ik schreef mijn artikel over de plaatsing
van de Nachtwacht:
omdat ik het wenachelijk vind, dat dr. Cuy
pers my'n oordeel zal kunnen overwegen,
waarom ik het zoo onomwonden mogelyk geef,
opdat het hem zou kunnen brengen tot zelf
kritiek en hy zich afvrage of hij die 'n
grooten naam gekregen heeft toen hy werken
maakte die in verband staan met zyn geloof
nu nog goed zou doen de serie zy'ner mislukte
werken en zy'ner mislukte restauraties uit te
breiden ;
verder, omdat zijn zoon Joseph Cuypers,
zynde de opvolger van de theorieën zy'ns vaders,
recht heeft te weten wat er in ons omgaat,
tllllllllllllllllllllUIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIII
40 cents per regel.
n 2.GS
en hooger 4 Meer! Franco ea
vrj| van invoerrechten toegezonden !
Stilen ommegaand ; evmizoo van zwar'e wit'e
en gekleurde «.Ileiinebcrg-ZUde" van
45 et. tot 11 I1.1O per Meter.
G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- en
Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek.
BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan
tie. Lever-ie se.lert 1896 pi. m. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratit,
Honderden bewijzen van tevredenheid.
Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN.
Piano- en Muziekhandel
H. RAHR, te Utrecht.
Opgericht 1835.
Telejthoon No. 443.
Amerikaansche, Duitsche en
Fransche
PIANINO'S en ORGELS.
Groote keuze in:
11 l l II l* l A Y O '«.
Oude instrumenten worden ingeruild.
Reparatiën worden in ds Fabriek ten spoedigste
nitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en
buiten abonnement.
Piano-, Orpl- en Mtóetaflel
JHTJETROOS «fe KALSHOTEM,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop eu In Huw.
Eepareeren Stemmen Ruilen,