Historisch Archief 1877-1940
No 1270
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
opdat hjj zgn eigen werk misschien zal gaan
beschouwen uit een hedendaagsch standpunt,
dat niet meer is dat, wat zijn vader innam
in 1853;
dan, omdat het wenschelyk is dat de andere
geestverwanten van Cuypers over deze zaken
nadenken. Door n van hen wordt bijvoor
beeld thans het Muiderslot gerestaureerd.
Móge die heer en verder allen die 't aan
gaat eens bedenken, wat der Hollandsche
kunst door zulke restauraties aangedaan wordt;
dan dient de groote protector van den doctor,
ik meen onzen ex-refrendaria van kunsten en
wetenschappen de heer de Stuers, te begrepen
dat men Cuypers als katholiek kerkenbonwer
kan waardeerea en denzelfden man ongeschikt
kan achten om in Holland groote profaan
werken te zetten;
en ten slotte komt 't my' voor dat zy' die
in Holland belangstellen in de Hollandsche
kunst recht hebben om duidelyk te zien, hoe
Caypers zich tot die kunst verhoudt.
Ik heb daarom in dit blad, voor eenige
maanden, de rede, die dr. C. gehouden heeft
in Architecture et Amicitia, besproken en ver
teld hoe die rede geheel verouderde begrippen
bevatte; ik heb verder zeer duidelyk gezegd
hoe het werk dat uit de fabriek van Cuypers
en Co. te Roermond kwam behoorde tot het
minste wat wij in dat genre kunnen laten zien;
en nu, in mjjn laatste artikel, heb ik Cuypers
ten duidelijkste geschetst als strijdende met
Rembrandt, wat ongeveer hetzelfde wil zeggen,
als strydende met de mooiste en hoogste ge
moedsuitingen die er in Holland ooit in kunst
werken zy'n vastgelegd.
Ik eindig zooals ik begonnen ben; voor myn
oud-leermeester en voor den katholieken ker
kenbouwer heb ik alle eerbied, achting en
waardeering, maar ... men stelle my Cuypers
nooit voor als Hollandsen, kunstenaar, want
dan moet ik hem ernstig en met alle kracht
bestreden.
En mocht nu die heer uit R. zich geroepen
achten nog verder te protesteeren, dat hy het
dan niet by »'n woord" van protest late, maar
dat hy aankome met argumenten liefst een
brochure vol waaruit kan blyken dat de
Nachtwacht wél goed geplaatst is, of wel dat
de eerezaal een meesterstuk van architectuur
is, of wel dat Cuypers behalve als katholiek
kerkenbouwer, ook als Hollandsen kunstenaar
van groote beteekenis is. Want door het
doen hooren van >'n woord van protest" zonder
meer, en door te spreken van «bedillen" en
«kleineeren", schieten we niet op in deze zaak
en.... veel meer dan door 't hooren van wat
protesteerend gemompel wordt er op my
geinflnenceerd door argumenten.
Hillegom, 17 Oct. 1901. J. E. v. D. PEK.
Rotterilainsciie
Tentoonstelling van Antiquiteiten.
De opdracht aan een commissie uit onzen
Kunstkring gegeven, om eens op onderzoek uit
te gaan, wat de Rotterdammers al zoo in huis
hebben, leek haar enorme omvangrijkheid bij
degelijke uitvoering niet te na gesproken
een wel benijdenswaardige, 't Vermoeden ging,
dat er door onze oude deftige families wel enkele
mooie en interessante verzamelingen werden
bewaard. Evenwel, van oude schilderkunst heeft
zij naar vroeger gebleken is niet zoo
heel veel bijzonders in de Rotterdamsche binnen
huizen ontdekt en nu blijkt ook het bezit van
antiquiteiten matig.
Immers, meu kan, zich moeielijk verbeelden
dat eigenaars van goede verzamelingen bang
geweest zijn voor het risico of zich niet konden
indenken in het zonderling geval, dat hun oude
schilderijtjes en, antiquiteiten erfstukken of
gelukkige koopjes uit hun huis naar de
Witte de Withstraat zouden worden gedragen.
De verzamelaars van het type Boymans zijn
heusch dood en hun nakomelingen hebben de
collecties opgeruimd of zijn er mee naar den
Haag gegaan. En overigens hebben de Rot
terdammers van de generatie die nu de oude
is, altijd aan muziek wél, maar dan ook aan
gén andere kunst veel ten offer gebracht.
Daarom hebben ook de ijver en de volharding
van de Kunstkring commissie een niet zér
schitterend resultaat. Wat deze tentoonstelling
nog al deed slagen, het waren de inzendingen
van buiten: 't Friesch genootschap te Leeuwar
den, Hidde Nijland te Dordrecht en ThfO de
Bock te Renkum, met enkele antiquitairs uit
Den Haag en uit Dordrecht.
De oude schilderkunst hebben wij vroeger al
eens gehad. Hier hangen dus nu een paar
doekjes: een niet zeer bijzondere Mierevelt
(Ruiter te Paard), een goed stilleven van Teniers,
twee onbeduidende ronde schilderijtjes van Van
Goyeii en een paar weinig krachtige Primitieven.
Hoofdzaak waren thans de antiquiteiten en
daarmee is nu de groote Kunstkringzaal geheel
gevuld: in kaften en vitrines of tegen de wanden
geschikt en hier en daar neergezet. Iluim zes
honderd nummers van een catalogus, 't Geheel
doet aan met den plechtigen ernst van een
overvolle oud-Hollandsche binnenkamer en de
muife buislucht, die in het gebouw van den
Kring pleegt te hangen, verhoogt wel de illusie.
Een systeem is bij de etaleering niet gevolgd:
zooveel mogelijk is soort bij soort geplaatst,
maar overigens zijn de volle vitrines en kasten
gezet, waar zij 't best stonden, zonder eenige
methode en dat geeft aan de geheele expositie
de prettige onderhoudendheid met de telkens
verrassingen, die een particuliere verzameling
altijd zooveel genoegelijker te bekijken maakt
dan een museum aan welks hoofd een kunst
historische directeur staat.
De arebceologische waarde van deze
kunstkringtentoonstelling is stellig onbetwistbaar,
doch ik kan die moeielijk constateeren. Rest
dus voor mij, kortelijk te bespreken, de waarde
van hare schoonheid, een persoonlijke opinie.
Bijzonder ruim, quantiteit, minder wat de
soort betreft, zijn de inzendingen aardewerk:
Chineesch blauw, Delftsch blauw en gekleurd
en met goud, evenzoo de inzendingen porselein:
Weesp, Loosdrecht, Prankenthaler, Berlijnscb,
Saksisch en
JapansehOver de prachtcollecties van K. en van
Dr. E. van Ryckevorsel schijnt de commissie
vrije beschikking te hebben gehad, althans wat
het aardewerk en porselein betreft. Kasten en
vitrines vol schotels, kommen, potten, fleschjes,
pullen, vaasjes, kannen, beeldjes, eigendom van
deze beide tieeren, geven in onzen tijd van
weder-levende faience veel leerzaams en
opmerkelijks. Orer het algemeen is de kleur van dit
antieke goed dieper en rijker dan van 't moderne,
maar in vormen van het geheel en de teekening
der rozetten en figuren winnen de modernen
het. Ook de afwerking is bij genen grover. Bij
de pullen en beeldjes is heel wat kostelijke
naïviteit, maaksels in een tijd van zoo fijn
kunstbegrip alleen verklaarbaar door het feit.
dat de fabrieken niet alleen roor de
artistiekuutwikkelden werkten, maar ook de eenvoudige
poorters en de goede buitenlui bedienen wilden.
Delft in zijn tijd maakte werkelijk elck wat
wils" en al deze grappige varkentjes, koetjes,
schaapjes, wanstaltig en raak-weg gekleurd,
bewijzen iets onbevooroordeeld-guls in de
fabricage.
Veel goeds is hier van antiek goud- en
zilverwerk bijeengebracht. De ,voor de kunst" -tentoon
stelling te Utrecht, die ik uit de beschrijvingen
ken, heeft veel merkwaardigs van deze
OudNederlandsche kunstnijverheid geopenbaard,
waarvan wij hier nu enkele geslaagde specimen
te aanschouwen krijgen. Graveur, ciseleur en
repousseur hebben in de zeventiende en acht
tiende eeuw heel wat bijna monumentalen
arbeid geleverd. Het tagère zilver: suiker
strooiers, roomlepeltjes, bonbonmandjes, enz.,
een massa klein fijn werk, wonderlijk smaakvol
en vakbekwaam bewerkt, nu nog terzijde gesteld,
maar wat een pracht van drijf- en graveerkunst
in de »coupe" van den heer Tromp Meesters te
Steenwijk en in bekers en penningen en paneeltjes
die het Friesche genootschap hier zond. De be
roemde Eysinga-beker (de bezoekers vertellen
elkaar met al het genoegen-van-een-geheimpje
dat hij ?30.000 kost) is een wonder van metaal
bewerking met pons- en drijf hamer, waarbij het
relief tot in volmaking verkregen is.
In de jongste Elsevier-aflevering verklaart de
heer F. Everts het voor de meesten onzer
onbegrijpelijk metier dat in deze en andere hier
tentoongestelde zilverwerk zóó volkomen het
reliefwerk wist uit te voeren; vazen, schalen
en bekers te klein voor het inbrengen van de
hand, nog veel minder van den hamer. Vooral
onbegrijpelijk is dit wat de gebogen metaal
platen betreft. De heer Everts dan schrijft
en om het merkwaardige zij de aanhaling ver
gund dat eerst met behulp van aanbeeld en
hamer aan de te bewerken zilver- of goudplaat
de vereisohte vorm werd gegeven. Dan vulde
men het voorwerp met pek, teekende de figuren
op het oppervlak en fixeerde de teekening door
middel van ingedreven punten. Vervolgens werd
het pek weer uitgesmolten en de drijfarbeid
voltooid door uitdrijvers, zijnde ijzeren gebogen
stangen, waarvan het eeue uiteinde dat ver
schillend van vorm was, al naar gelang men
rechte of kromme, scherpe en glanzende, of
ruwe en matte lijnen, punten, hoeken, parelen,
enz. verlangde door den hals, op de te treffen
plaats van den binnenrand werd gebracht. Door
voorzichtig hameren op het andere uiteinde
werden alsnu de vereischte verhoogingen ge
kregen. Den aldus ontstanen reliefarbeid zou
men derhalve ook kunnen kenschetsen als een
kunstig gegroepeerde verzameling van groote
en kleine deuken.
Men zou gemakkelijk tot een vergelijking
kunnen komen met het drijf- en cizeleerwerk
dat wij hier onlangs bij mevrouw Oldenzeel
gezien hebben uit den »0nder den Sint Maarten,"
maar de jeugd van de Zaltbommelsche industrie
zou de conclusies onbillijk maken.
Een auder deel van deze expositie wordt
gevormd door de voorwerpen voor kerkelijk
gebruik.
De Oud-Katholieke gemeenten, haar bisschop
monseigneur Spit en de parochiekerk H. Domini
ons stonden deze af.
De parochiekerk: een fraaie miskelk uit 1690,
en twee kasuiftls met zeer vaardig en royaal
borduursel van goud; de oud-katholiektn :
ampullen, kandelaars, miskelken, priestcrstolen en
vaandels met zijden borduursel waarvan de ouder
dom niet genoemd is; de bisschop met den
gouden staf van Aegidus de Monte, eerste
bisschop van Deven'er Ao 1570 óók alweer
een merkwaardig specimen van goud-bewerking
uit dien tijd.
De meubelen die de Kunstkring verzameld
heeft grootendeels van handelaars en dus te
koop zijn zeker wel mooi, maar nu toch niet
zoo bijzonder; secrétaires, hoekkastjes, commodes,
stoelen, kisten met en zonder beeldhouwwerk
en beslag, als deze tentoongestelde, zijn niet
zulke zeldzaamheden. Bijzonder alleen zijn de
Hollandsche Louis XVI meubels van den heer
P., bewonderenswaardig, zuiver en eenvoudig
en een troonkast van ebbenhout met palis
Louis XIII door J. Schotel te Dordt inge
zonden, een werkelijk monumentaal meubelstuk.
Er wordt ?3300 voor gevraagd.
Twee groote gobelins hebben we gezien, een
Vlaamsche. //Rebecca en Jacob" nogal droog
en vaal en een Spaansche ^Landschap met die
ren", die frisseher en krachtiger is, maar wat, grof.
//Een collectie soldaatjes" (inzender de Majoor
der d.d. Schutterij Alex van Buren) een geheele
kast vol, zijn fijn afgewerkte en met zorg ge
kleurde tinnen poppetjes, zóó fraai bewerkt als
geen enkel stuk kinderspeelgoed tegenwoordig
meer is.
Manuscripten, oude drukken en boekbanden
zijn van velschillende zijden gekomen. Theo de
Bock zond de beste specimen in, onder meer
eeu druk uit 1450 van Hugo Jansz. van Woer
den, een Xylograüschen druk, een boekband
yChristus aan het kruis" 1551, een Hebreeuwsch
boek met een band van zwijnsvel 1540.
Een gelukkige vondst deed de Commissie ten
huize van den heer D. Hudig: een kast met
glazen. Hier is 't alletiljnst graveerwerk op glas
dat wij ooit of ergens zagen, de figuren, vóór
de zwarte ingelegde lapjes scherp uitkomend,
zijn door een buitengewoon krachtig stift inge
bracht. Het is jammer en dit geldt nu niet
deze inzending alleen dat we niet wat meer
bijzonderheden vernemen; ze zijn allicht den
inzenders bekend en om hun historisch-artistieke
beteekenis stellig van belang. Waar b. v. b. zijn
deze glazen vandaan gekomen?
Van de Rotterdamsche inzenders hebben, be
halve de bovengenoemden, zicli hijsonder onder
scheiden de heer W. II. van Oordt H.W.Azn.
met een groote collectie zilverwerk, de heer C.
M. C. Ooreen met achttiende eeuwsche pennin
gen, J. B. Grol met poreelein en aardewerk, en
de heeren E. en L, Jacobson, met zilverwerk.
Met alle waardeering voor den arbeid der
Kunstkring-Commissie mag men ten slotte er
zich toch over verwonderen dat zooveel voor
werpen geaccepteerd zijn die hoogstens curieus,
maar noch artistiek, noch historisch belangrijk
zijn. Was de keuze werkelijk zoo beperkt? Men
moet het wel aannemen ook om de vele
dubbelstellen die rnen, al rondwandelend, opmerkt.
D.
Fra Aielico.
Een werk over dezen middeleeuwschen
Italiaanschen schilder in onze taal mag stellig wel
een verrassend verschijnsel heeten. Oppervlakkig
zou men zeggen dat er al heel weinig punten
van aanraking moeten bestaan tusschen de
naïef-vrome, bijna uitsluitend katholiek-kerke
lijke kunst van dien premier onder de primitie
ven en den geest en den smaak van het
twintigste-feuwsch Nederlandsch publiek. Bij dat,
publiek is hij stellig no=j even weinig bekend
als in deii tijd, toen Busken Huet over hem
schreef in zijn Vuu Napels naar Amsterdam :
,,In Nederland is IVa Angelico, voor zoover
ik weet, een vreemdeling, en wellicht klinkt uit
dien hoofde de toon, waarop ik over hem spreek,
overdreven; doch mij zou het een teleurstelling
zijn, indien Nederlanders om zijnentwil eeue
bedevaart naar Florence ondernamen, en morrend
huiswaarts keerden. Van alle vormen der heilige
kunst is de zijne de aanvalligste; en ofschoon
dooi en door katholiek, staat hij op den bodem
zijner bijbelsche engelenleer zoo veilig en zoo
vrij, dat zelfs strenge Kalvinisten volop van hem
genieten kunnen."
Misschien zal ook dezen of genen de toon,
waarop de heer M. C. Nieuwbarn 1) over den
Italiaanschen meester spreekt, overdreven voor
komen ; maar voor mij zou het op mijn beurt
een teleurstelling zijn, indien Nederlanders zich
om zijnentwil het hier bedoelde prachtwerk
aanschaften en zich morrend daarover beklaagden.
De schrijver toch spaart geen moeite om ons
in de bewondering te doen deelen, waarvan hij
zelf voor den kunstenaar is bezield.
Door een 70tal lichtdrukken naar photo's van
Alinari, die zijn boek opluisteren, doet hij ons
kennis maken met de voornaamste scheppingen
van Angelico, wier verdiensten hij in den tekst
met bewonderenswaardige zaakkennis, innig
toegewijde vereering en meesleepende geestdrift
doet uitkomen.
Blijkbaar heeft hij van zijn onderwerp sedert
jaren een gezette studie gemaakt. Hij bespreekt
de onderscheiden stukken met de zekerheid van
iemand, die ze in orginali in de museums en
kunstverzamelingen, ja te Rome en Florence
zelf heeft bestudeerd. Hij heeft ook alles gelezen
en nagegaan wat door kunstrechters van onder
scheiden tijdperk of landaard van Vasari af
tot Langton Douglas toe over die werken
is geschreven. Niet minder dan een honderdtal
boeken in alle Europeesche talen geeft hij op,
die door hem zijn geraadpleegd, ongerekend nog
de meer speciale literatuur, die in de
aanteekeningen wordt geciteerd.
Wer den Dichter will verstehn
Muss in 's Dichters Lande gehn.
Deze wenk is door den heer Nieuwbarn in
den ruimsten zin opgevat met betrekking tot
den kunstenaar, dien hij ons wilde doen ken
nen. Om diens hoogst eigenaardige, bepaald
j eenige kunst te verstaan, is het noodig dat men
' zich inwerkt niet alleen in het leven van den
kunstenaar, maar ook in dat van het tijdperk
en den, landaard, waaruit hij ia gesproten.
De heer Nieuwbarn doet dan ook zijn be
schouwing over Angelico's schilderijen en fresco's
voorafgaan door een uitvoerige uiteenzetting
van het milieu, waarin hij zich ontwikkelde;
van de maatschappelijke en godsdienstige in
vloeden, welke de richting dier ontwikkeling
bepaalden; van het kunsttijdperk, waarin dit
ongemeen talent ontlook; het karakter der
kunstwerken, die hem tot voorbeeld of prikkel
ter navolging kouden zijn; de techniek, die hij
van anderen kon afzien en zelf tot hooger vol
maaktheid opvoeren, kortom van alles, wat maar
eenigszins strekken kan om ons den kunstenaar
en zijn arbeid te doen begrijpen.
Aldus heeft hij een werk geleverd, waarin
wij niet alleen alles zien samengevat wat er
over dien merkwaardigen meester maar te vin
den is, maar dat bovendien een vrij volledig
overzicht geeft van het heele cultuur-tijdperk,
niet enkel uit artistiek, maar ook uit maatschap
pelijk, wijsgeerig en godsdienstig oogpunt.
En bij al het uitvoerige van die breede be
handeling vervalt hij toch niet in die vage,
nevelachtige, breedsprakige redeneeringen, die
vooral Duitsche werken over kunst soms zoo
ongenietbaar maken. Neen, hij blijft altijd klaar
en precies en houdt zich streng aan de eenmaal
afgebakende lijn, zoodat hij geen gevaar loopt,
in den overvloed zijner stof te verdwalen. In een
zestal hoofdstukken behandelt hij geleidelijk
eerst den kunstenaar in de omgeving, waarin
hij werd gevormd ; dan de schildertechniek van
zijn tijd, daarbij aantoonende hoe Angelico's
kunst zich van het fijne penseelwerk der minia
tuur ontwikkelde tot de grooter ziening en de
breeder uitvoering van schilderij en fresco;
vervolgens den aard van 's meesters kunst, die
de innigheid en naïveteit der primitieven ver
bond met de hoogere kunstvaardigheid der
aanbrekende Renaissance, zonder evenwel dien
streng christelijken stempel te verliezen, welke
bij Rafael al zachtjes aan afsleet in het gladde
wereldsche vormenmooi. Dan eindelijk komen
Angelico's werken in nadere beschouwing, al
weer systematisch afgedeeld in drie groepen:
Christus-stukkeu, Madonna-stukkeu en
Engelenstukken.
Bij al de ingenomenheid, waarmee de heer
Nieuwbaru die ongeëvenaard delicate scheppin
gen beschrijft, neemt hij toch een wijze zelf
beperking in acht, zoodat hij ons zijn bewonde
ring niet in lyrische ontboezemingen opdriugt,
maar ons heel overtuigend en vaak met citaten
vau andere, erkend bevoegde kuustrechters de
verdiensten van elk paneel, doek of fresco
uiteenzet.
Ten slotte geeft hij een volledige lijst vaa al
de meesterwerken, alsmede van de reproducties
in koper- of staalgravure, photographie, kleu
rendruk enz. alles zoo nauwkeurig ais mis
schien tot dusver nog ergens werd gegefen.
De uitvoering van het boek is den degelijk
wetenscliappelijken en artistieken arbeid van den
schrijver waardig. Overeenkomstig den geest
van Augelico's kunst, die nauw verwant is met
die der Duitsche en Vlaamsche middeleeuwers
is de boekversiering eenigszins in middeleeuw
schen geest gehouden, waarvan vooral het titel
blad een welverzorgd staaltje aanbiedt Men
erkent daarin de leidende hand van den bouw
meester dr. P. J. H. Cuypers, aan wien het
boek door den schrijver is opgedragen en die
zeker wel een oogje zal hebbeu gehouden op
de uitvoering.
Op zwaar, geschept Hollandsch papier, groot
formaat gedrukt, komen de afwisselend rood en
zwart gehouden initialen, kopversieringen en
culs-de-lampe goed tot hun recht en geven een
mooie verluchting aan den deftig-voornaam
breeden tekst. De 72 lichtdrukken, over eeu
dertigtal platen verdeeld, zijn soms wel wat
klein uitgevallen, maar toch over 't algemeen
goed uitgevoerd: van de voornaamste stukken
geven zij een behoorlijke voorstelling.
De band is eenvoudig en toch rijk; het
exemplaar, dat voor ons ligt, heeft een donker
groen leeren rug met dito hoeken bij wijnrood
linnen plat,; maar er zijn er ook in blauw en
wit leer Ie verkrijgen. Bij het echt-Hollandsche
van het drukwerk gteekt, die band evenals de
platen, op glacécarton gedrukt, wel een beetje
Duitsch af. Maar het algemeen effect is toch
sierlijk ea degelijk, zoodat om een veel
misbruikte gemeenplaats te bezigen het bock
een sieraad is voor de bibliotheek of de salon
tafel vau eiken kunstminnaar. Het hoeft dan
ook niet te bevreemden dat het ondanks den
prijs van f 30, in ruimen kring aftrek vindt.
DILETTANT.
1) Lecen en Werknn c/ni Fra Angelico,
Giovanui da l'iesole. Studiën en Schetsen over /-/iris
telijke kunst, door M. C. Xieuwbarn. Leiden,
J. \V*. van Leeuwen (lloou'ewoerd).
G. H. PBIEM, Meta en andere gedichten.
C. L. 6. Veldt, Amsterdam.
Van den heer G. H. Priem is een dik boek
verschenen, getiteld >Meta en andere gedich
ten" (vrgl.: Verwey's «Persephone en andere
gedichten").
Het is een bundel, naar de eischen des ty'ds
ingericht: eerst een epos (nóg artistieker:
?episch fragment"), en up to date sinds
Schepers het dichterlijk verhaal weer van de
weidsche bewegingen der Grieksche Goden
wereld tot voor de Hollandsche huiskamer
meer geschikte, gemoedelijker vertellingen heeft
teruggeleid, met een landelijk en idyllisch, in
dit geval modern onderwerp, voorzien met, als
titel, de exotische naam der hoofdpersoon.
Dat deze, een hoerenkind van vy'ftien jaar,
zich geheel noodeloos om 't leven brengt, is
het niet bepaald voorgeschrevene toe
voegsel van des dichters aandoenlijken aard.
Maar verder is alles keurig gearrangeerd:
dient te volgen een »brok" van een
«onuitgegeven drama"; tactvol is hiervoor door onzen
poëet een ietwat zwaarwichtiger sensationeeler
geschiedenis in de plaats gesteld; >mèt een
moraal", daar men ook, zonder voor
ouderwetsch of minder belangry'k te worden aan
gezien, epos en drama samen vervangen kan
door een leerdicht-in-terzinen, en in zooveel
zangen verdeeld, ea hy nu, op deze wijze epos
iets van dramatische en didaktiek
allersmaakvolst combineerende, in zy'ne «Magdalena" iets
geheel nieuws en eigens crëeeren mocht.
Daarna lyrische poëzie: snoezige extazes
over «lustig zingende bosschen", de
»in-geliefde" naar omstandigheden «blonde" «blanke"
of »bonte" bloemen, over «teere leliehanden"
of «handjes van fluweel", en niet 't minst de
«lieve vogeltjes" en dan, soms, met een zoo
innige toepassing op het leven, b.v. »aan een
vogeltje":
Vogeltje, stipje in de lucht, zoo klein,
Zoudt ge mijn eigen beeld niet zijn '*"
Z'/jt ge bekoord door uw ei/fi n zant] ?
Twettert ye daarom zoo luid ?n laiiij '"
En uw hongerig inaagje, dut vult geen lied," (bl. 15).
Dan weer kwynende smeltende liederen aan
Lizette en Rosinde en Melusina,
beelderigromantisch, en, af en toe, guitig en schalksch !
nee maar, hy mag wél zeggen:
Mijn hoofd zit vol gekleid." (bl. 88).
Zoo in «Van 't verdriet" die uige toespe
ling op van Deyssels onbetaalbaar, »kom je
d'r in ?" 1):
Zoo is '1 mij, nu 'k in den vlicl,
Voel j a 'l nii.t.'
Mijn verdriet,
Mijn lieve verdriet moet laten." (bl. 81).
en ja, dan zoo tusschen 't lachen door, zoo
ooly'k, laat-i zich expres door de mand vallen
en zegt b.v.:
Ik ben gestemd lol zoele beuzelpraatjes." (bl. 70).
Of, de leukert, de rakker eigenlyk, zonder
dat iemand er aanmerking op zou kunnen
maken, gaat 't met
een-gezicht-of-i-van-deprins-geen-kwaad-weet, langs 't kantje af:
.Jubelend steeg 'l gewiekt geluid
.\aelifrgaals trompeljcn uit
En het windje stroomde." (bl. I'S).
een andermaal herhaalt hy tot zes-maal toe,
de gannef, dat 't je niet ontgaan zal:
'k Zag haar over de leuning leggen." (bl. -12, 43, -14).
of dit, ja ... van Lizette's beenen :
l laai' mollige beenen omsling'reu
Diudandein, diudandein,
Kamper t'oelie's geurige ving'run
Kauk en lijn, rank en lijn." (bl. S4).
en toch, rein en kiesch hoor! daar kun je
zeker van zyn, want als 't er b.v. op aankomt,
ia hij fijngevoelig genoeg op zulke dingen :
Zaobl, o -preek zacht, \\aut uu sl;iapt de zee,
En een stem zou liaar droom kunnen Moren . . ."
i" (bl. hC).
Vervolgens »Reis-impressies" met «historische
bespiegelingen'', en de boertige snuiter van
daareven kan wel serieus zijn ook , bij het
zien van kathedralen en kapellen, een edel
moedig beklag van God over z'n slechte huis
vesting, (bl. D7 en 161).
Daartusschendoor nationale uitboezemingen
over de »oude trouwe vlag van 't lieve Neder
land".
Maar verderop weer, och zoo snoeperige
kleine liederen met zulke dóddige rijmen, dat
mot je hooren, Sneeuwwitje" op waar zit
je", (bl. 121). Pianino" op casino", (bl. 123).
Doch eindelyk, en dat is nu weer zoo goed
gezien : niet al te pretentieus, achteraan, een
reeks sonnetten, die hij, in zekeren zin vrien
delijk aan den huldigen smaak tegemoetko
mend, maar aan den anderen kant, daar 't...
eigenlyk gezegd ... z'n genre nu zoo niet is,
hun wellicht iets minder voortreffelijk gehalte
door hun plaatsing eenigszins verontschuldi
gend, als 't ware tot toegift volgen laat.
Een zoo welwillend aangeboden paard mag
men niet in den bek kijken.
Ten slotte, en dat is de nieuwste
aantrekkelykheid van een verzenbundel, die niet
verouderd wil heeten (ook v. Weide gaf
een «alleenspraak van Paul Kruger" en een
«Bede voor de Boeren") eenige diep gevoelde
Transvaalsche en vaderlandsche zangen. Een
beeldige verzameling dus, die de lastigste
smaak nog een ruime keuze biedt.
Alleen de dichter boude ons deze ne
opmerking ten goede waarom ons zijn
volkslied onthouden'? Het zou een zoo
blyeindend slot van den bundel zyn geweest. De
door hem in de toekomst beloofde
»wandversiering en antilopenjacht" met
Zuid-Afrikaansche mausers, (bl. 168), stemmen nu wel
wat weemoedig. Waarom ons met een traan in
't oog van hem te doen scheiden ?
* *
*
Meta niet maar banaalweg Klaartje of
Keetje heet, als ik reeds zei, het
boerenkind, wier lotgevallen zich onze dichter in
vlekkeloos blank-verse te bezingen verkoor.
De ongemeene naam, de ook door Kloos,
Verwey, Koster e. a. in zulke gevallen gebe
zigde vijtvoetige rijmlooze regels, en dat begin :
Het blaauwe rokje omsloot de slanke leen
En donkre kousen, die ze in 't avonduur
Zich 's winters breidde van de zachte wol
Van 't lievelings-schaap, haar schaap,
Omspanden twee kleine allerliefste voetjes,
In heider-witte klompjes weggedoken." (bl. 1).
Hoewel nu «slanke leen" niet gloed-nieuw
mag heeten, de uitweiding over die kousjes
minder noodzakelyk, wellicht eenigszins over
bodig is, de plastiek der voetjes door die
kousjes, daaromheen, niet wordt versterkt,
zoodat men zelfs zou willen vragen, hoe de
dichter wét, dat die voetjes zoo «allerliefst"
waren, temeer daar het «weggedoken" zy'n in
klompjes ook den omkousten voetjes nog eenige
afbreuk dreigt te doen, zyn deze verzen,
men moet 't toegeven, aardig, teekenend.
Nu echter de dichter zich.in een uitweiding
begaf, zon men geneigd zyn op te merken,
dat meerdere preciseering niet ongewenscht
ware geweest, in dezer voege b. v.:
uktitir schaaf,
dat moeder in de kermisweek,
die in het kleine dorp, dat aan de Lek
lag, in den herfst gehouden werd, haar gal',
omspanden enz."
Zou op die wy'ze niet nog meer
precieusheid, afgewerktheid, bereikt zy'n ?
Uitvoerig verhaalt daarna onze poëet 't een
en ander omtrent de hardleerschbeid van Meta,
psychologische grondslag voor wat later komen
gaat. Op treffende, eenvoudige, alty'd interes
sante wijze wordt ons dit duidelyk gemaakt:
Van 't sohoolsche leeren: hoe men bessehen spelt
Met s, of met s c h,
Of hoe men bij 't vermenigvuldigen
Met breuken het getal eerst maal
I)en teller neemt en door den noemer deelt,
Vau 't schoolsclie leeren werd zij nimmer wijs." (bl. 2).
Ja, door zyn bezorgdheid, dat niets aan
onze oplettendheid ontga, vertelt hij 't een en
ander tweemaal.
Des te frappanter worden nog deze
mededeelingen door op dezelfde bladzyde de ver
melding, dat ze tot «algemeene geschiedenis"
toe leeren moest, waarschy'nlyk dus zelfs een
normaalschool of uitgebreid-lager bezocht.
't Eenige echter, wat ze onthouden kan, zyn
sprookjes, (bl. 2), en ze houdt hieruit ziekelyke
fantasieën als:
ee>i voyel was haar een tjtwïelcte ]iar/e" (bl. 8).
en schaduwen op den wand ziet ze aan voor
Koningen, yekruoi/d met (jouden kronen?' (ü}4 4).
Ze wordt dan ook al gauw:
;, i.en schim fji'l/jk, omdoleud door al de oorden
Waar 't lichaam eens genietend had geleefd
En zoekend naar verdwenen dierbru plekjes.
Die de aardsehe voeten blij betreden hadden,
'f Astrale lichaam van een Itooyen duode,
Dat maar niet scheiden kan van de paleize/t,
Waar in de weidsclie zalen eens z'ijii machtaoortl
Bevelend had weerklonken
'l Was in Juli . . ." (bl. 5).
En nu gaat de droeve historie van het
boerekind, aldus door hoogmoedswaan bevangen,
beginnen.
Als ze dan op een keer eens met haar voeten
door 't water loopt
En licht hel blauwe rokje sluUjes op
Om niet de blooie voetjes 't tnollifj zand
Te kneden tusselien liare roze toouen." (bl. 7).
(Men ziet, hoe hier alles in edelen toon is
gehouden, vry'moedig maar toch kuisch, hoe
zand, wat het rrooit in de prozaische wereld
is, hier «mollig" wordt, de toonen van een
boerekind «roze")
besptedl eeu poll oud u'iuds
de lijnen vau het slanke Vmderlijf." (bl. 8).
Het potlood met die ook alweer
bovennatuurlyke functie, behoort aan een schilder,
die, door zich n oogenblik te vergeten, het
arme kind in 't verderf stort. Wat doet hij
nml. ?
W/7, zegt hij" . . . (blz. S)
ze schrikt zoo, dat haar zenuwen totaal van
streek raken:
waar ook b. v. Verwey zyn He Zang van
Persephone aanving:
kind \\as,"
Koster en Schepers eveneens hun
Niobeetje's en Bragietje's kindertijd tot inleiding
hunner poeemen doden strekken, men her
kent oogenblikkelijk de echtheid, bet
in-stijlzy'n, nietwaar ?
O, en zoo blijft het alles, geen oogenblik een
terugzinking tot lagere, der poëzie onwaardige
sferen; de hoog-lieve en gansch eigene toon
van dezen dichter klinkt tot het einde toe
even liefelijk door. Ongezocht bieden zich dan
ook alle onderdeelen als even meesterlijk aan :
De «kunst'naar" echter «vriend'lyk lachend"
komt op haar af, en
7 //V/,v dom ntn mij, dus sprak hij, TJ Ie sloreti. .
Maur icees nief boos. 't was r/oo veilokkeiul imi
Dit beekje en die struiken en dien hemel
Te loovren op j/ei doek, e.:i. \J ///, 'l midden
Als eeu (inlluikend roosje in eeu bonquet van
Donkere blaren eu goudgele ^Tussen." (bl U).
Hoe K de spreektaal zelve hier niet gegrepen ?
Hij vraagt haar voorts, nog even te poseereri ;
ze is te verward om verlegen te zijn, en in de
houding, die hij wil, versuft ze, want:
^Ol. l\ll.
Nadat hij haar is 't niet snoegig V »een
tikje op bei haar wangen" heeft gegeven, gaat
ze weg, om echter den volgenden morgen terug
te komen.
Wel, dal '.v nu aardig <:an XJ. sprak de jonkman,
Ik liail n, lin'f en half reeds o/ii/eyereit. . .'' (bl. 11).
Haar aldus allerhoft'elijkst gecomplimenteerd
hebbend, laat hij' zijn schilderwerk zien. De
»boerendeerne" (bl. 15), ofschoon van't school
sche leeren en dus waarschy'nlyk ook wel van
botanie nimmer wy's geworden, herkent daaruit
niettemin dadelijk (is Priem soms theosoof)
o. a. haar roode en witte orchis", vindt het
met een recensenten-term 'n «stukje natuur1'
enz., zoodat
haar oo^eii mallen rrouinlij/c
op bei de /V//,ike handen, vau den kiuiHtnnar." (blz. 14)
Nu had hij in de hoofdstad, ofschoon in
allerzachtzinnigste bewoordingen, zwaar geboe
meld (bl. 14), en dua was hem nu deze :
tenii''re bloem van <*raeie,
stil, als een teère idylle iu't wilde leven," (bl. 14).
(zoo omschrijft hij fijngevoeliglyk de
boerenmeid) niet onwelkom.
Op h;Uir overspannen verbeelding echter
werkte de kennismaking gansch anders en
noodlottig:
Was daar 'l geluk gebroeid, stil en i/fniitmaehtiii.
Terwijl zy een aanval beeft van deze ont
zettende zenuw-hoofdpyn, is, hij, eindelijk
wegmoetend en met een poëtisch
stil in zijn leven ging daar
opbloeien, droom-bloud als een uiaitnlielu-lei ie,
subtiele eriunïiug"' (bl. IS).
het zaakje als geëindigd beschouwende, is
hij, zeg ik, onvoorzichtig genoeg, haar «treurig
van scheiden" te spreken. En dit heeft ernstige
.