De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 oktober pagina 5

27 oktober 1901 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1270 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. opdat hjj zgn eigen werk misschien zal gaan beschouwen uit een hedendaagsch standpunt, dat niet meer is dat, wat zijn vader innam in 1853; dan, omdat het wenschelyk is dat de andere geestverwanten van Cuypers over deze zaken nadenken. Door n van hen wordt bijvoor beeld thans het Muiderslot gerestaureerd. Móge die heer en verder allen die 't aan gaat eens bedenken, wat der Hollandsche kunst door zulke restauraties aangedaan wordt; dan dient de groote protector van den doctor, ik meen onzen ex-refrendaria van kunsten en wetenschappen de heer de Stuers, te begrepen dat men Cuypers als katholiek kerkenbonwer kan waardeerea en denzelfden man ongeschikt kan achten om in Holland groote profaan werken te zetten; en ten slotte komt 't my' voor dat zy' die in Holland belangstellen in de Hollandsche kunst recht hebben om duidelyk te zien, hoe Caypers zich tot die kunst verhoudt. Ik heb daarom in dit blad, voor eenige maanden, de rede, die dr. C. gehouden heeft in Architecture et Amicitia, besproken en ver teld hoe die rede geheel verouderde begrippen bevatte; ik heb verder zeer duidelyk gezegd hoe het werk dat uit de fabriek van Cuypers en Co. te Roermond kwam behoorde tot het minste wat wij in dat genre kunnen laten zien; en nu, in mjjn laatste artikel, heb ik Cuypers ten duidelijkste geschetst als strijdende met Rembrandt, wat ongeveer hetzelfde wil zeggen, als strydende met de mooiste en hoogste ge moedsuitingen die er in Holland ooit in kunst werken zy'n vastgelegd. Ik eindig zooals ik begonnen ben; voor myn oud-leermeester en voor den katholieken ker kenbouwer heb ik alle eerbied, achting en waardeering, maar ... men stelle my Cuypers nooit voor als Hollandsen, kunstenaar, want dan moet ik hem ernstig en met alle kracht bestreden. En mocht nu die heer uit R. zich geroepen achten nog verder te protesteeren, dat hy het dan niet by »'n woord" van protest late, maar dat hy aankome met argumenten liefst een brochure vol waaruit kan blyken dat de Nachtwacht wél goed geplaatst is, of wel dat de eerezaal een meesterstuk van architectuur is, of wel dat Cuypers behalve als katholiek kerkenbouwer, ook als Hollandsen kunstenaar van groote beteekenis is. Want door het doen hooren van >'n woord van protest" zonder meer, en door te spreken van «bedillen" en «kleineeren", schieten we niet op in deze zaak en.... veel meer dan door 't hooren van wat protesteerend gemompel wordt er op my geinflnenceerd door argumenten. Hillegom, 17 Oct. 1901. J. E. v. D. PEK. Rotterilainsciie Tentoonstelling van Antiquiteiten. De opdracht aan een commissie uit onzen Kunstkring gegeven, om eens op onderzoek uit te gaan, wat de Rotterdammers al zoo in huis hebben, leek haar enorme omvangrijkheid bij degelijke uitvoering niet te na gesproken een wel benijdenswaardige, 't Vermoeden ging, dat er door onze oude deftige families wel enkele mooie en interessante verzamelingen werden bewaard. Evenwel, van oude schilderkunst heeft zij naar vroeger gebleken is niet zoo heel veel bijzonders in de Rotterdamsche binnen huizen ontdekt en nu blijkt ook het bezit van antiquiteiten matig. Immers, meu kan, zich moeielijk verbeelden dat eigenaars van goede verzamelingen bang geweest zijn voor het risico of zich niet konden indenken in het zonderling geval, dat hun oude schilderijtjes en, antiquiteiten erfstukken of gelukkige koopjes uit hun huis naar de Witte de Withstraat zouden worden gedragen. De verzamelaars van het type Boymans zijn heusch dood en hun nakomelingen hebben de collecties opgeruimd of zijn er mee naar den Haag gegaan. En overigens hebben de Rot terdammers van de generatie die nu de oude is, altijd aan muziek wél, maar dan ook aan gén andere kunst veel ten offer gebracht. Daarom hebben ook de ijver en de volharding van de Kunstkring commissie een niet zér schitterend resultaat. Wat deze tentoonstelling nog al deed slagen, het waren de inzendingen van buiten: 't Friesch genootschap te Leeuwar den, Hidde Nijland te Dordrecht en ThfO de Bock te Renkum, met enkele antiquitairs uit Den Haag en uit Dordrecht. De oude schilderkunst hebben wij vroeger al eens gehad. Hier hangen dus nu een paar doekjes: een niet zeer bijzondere Mierevelt (Ruiter te Paard), een goed stilleven van Teniers, twee onbeduidende ronde schilderijtjes van Van Goyeii en een paar weinig krachtige Primitieven. Hoofdzaak waren thans de antiquiteiten en daarmee is nu de groote Kunstkringzaal geheel gevuld: in kaften en vitrines of tegen de wanden geschikt en hier en daar neergezet. Iluim zes honderd nummers van een catalogus, 't Geheel doet aan met den plechtigen ernst van een overvolle oud-Hollandsche binnenkamer en de muife buislucht, die in het gebouw van den Kring pleegt te hangen, verhoogt wel de illusie. Een systeem is bij de etaleering niet gevolgd: zooveel mogelijk is soort bij soort geplaatst, maar overigens zijn de volle vitrines en kasten gezet, waar zij 't best stonden, zonder eenige methode en dat geeft aan de geheele expositie de prettige onderhoudendheid met de telkens verrassingen, die een particuliere verzameling altijd zooveel genoegelijker te bekijken maakt dan een museum aan welks hoofd een kunst historische directeur staat. De arebceologische waarde van deze kunstkringtentoonstelling is stellig onbetwistbaar, doch ik kan die moeielijk constateeren. Rest dus voor mij, kortelijk te bespreken, de waarde van hare schoonheid, een persoonlijke opinie. Bijzonder ruim, quantiteit, minder wat de soort betreft, zijn de inzendingen aardewerk: Chineesch blauw, Delftsch blauw en gekleurd en met goud, evenzoo de inzendingen porselein: Weesp, Loosdrecht, Prankenthaler, Berlijnscb, Saksisch en JapansehOver de prachtcollecties van K. en van Dr. E. van Ryckevorsel schijnt de commissie vrije beschikking te hebben gehad, althans wat het aardewerk en porselein betreft. Kasten en vitrines vol schotels, kommen, potten, fleschjes, pullen, vaasjes, kannen, beeldjes, eigendom van deze beide tieeren, geven in onzen tijd van weder-levende faience veel leerzaams en opmerkelijks. Orer het algemeen is de kleur van dit antieke goed dieper en rijker dan van 't moderne, maar in vormen van het geheel en de teekening der rozetten en figuren winnen de modernen het. Ook de afwerking is bij genen grover. Bij de pullen en beeldjes is heel wat kostelijke naïviteit, maaksels in een tijd van zoo fijn kunstbegrip alleen verklaarbaar door het feit. dat de fabrieken niet alleen roor de artistiekuutwikkelden werkten, maar ook de eenvoudige poorters en de goede buitenlui bedienen wilden. Delft in zijn tijd maakte werkelijk elck wat wils" en al deze grappige varkentjes, koetjes, schaapjes, wanstaltig en raak-weg gekleurd, bewijzen iets onbevooroordeeld-guls in de fabricage. Veel goeds is hier van antiek goud- en zilverwerk bijeengebracht. De ,voor de kunst" -tentoon stelling te Utrecht, die ik uit de beschrijvingen ken, heeft veel merkwaardigs van deze OudNederlandsche kunstnijverheid geopenbaard, waarvan wij hier nu enkele geslaagde specimen te aanschouwen krijgen. Graveur, ciseleur en repousseur hebben in de zeventiende en acht tiende eeuw heel wat bijna monumentalen arbeid geleverd. Het tagère zilver: suiker strooiers, roomlepeltjes, bonbonmandjes, enz., een massa klein fijn werk, wonderlijk smaakvol en vakbekwaam bewerkt, nu nog terzijde gesteld, maar wat een pracht van drijf- en graveerkunst in de »coupe" van den heer Tromp Meesters te Steenwijk en in bekers en penningen en paneeltjes die het Friesche genootschap hier zond. De be roemde Eysinga-beker (de bezoekers vertellen elkaar met al het genoegen-van-een-geheimpje dat hij ?30.000 kost) is een wonder van metaal bewerking met pons- en drijf hamer, waarbij het relief tot in volmaking verkregen is. In de jongste Elsevier-aflevering verklaart de heer F. Everts het voor de meesten onzer onbegrijpelijk metier dat in deze en andere hier tentoongestelde zilverwerk zóó volkomen het reliefwerk wist uit te voeren; vazen, schalen en bekers te klein voor het inbrengen van de hand, nog veel minder van den hamer. Vooral onbegrijpelijk is dit wat de gebogen metaal platen betreft. De heer Everts dan schrijft en om het merkwaardige zij de aanhaling ver gund dat eerst met behulp van aanbeeld en hamer aan de te bewerken zilver- of goudplaat de vereisohte vorm werd gegeven. Dan vulde men het voorwerp met pek, teekende de figuren op het oppervlak en fixeerde de teekening door middel van ingedreven punten. Vervolgens werd het pek weer uitgesmolten en de drijfarbeid voltooid door uitdrijvers, zijnde ijzeren gebogen stangen, waarvan het eeue uiteinde dat ver schillend van vorm was, al naar gelang men rechte of kromme, scherpe en glanzende, of ruwe en matte lijnen, punten, hoeken, parelen, enz. verlangde door den hals, op de te treffen plaats van den binnenrand werd gebracht. Door voorzichtig hameren op het andere uiteinde werden alsnu de vereischte verhoogingen ge kregen. Den aldus ontstanen reliefarbeid zou men derhalve ook kunnen kenschetsen als een kunstig gegroepeerde verzameling van groote en kleine deuken. Men zou gemakkelijk tot een vergelijking kunnen komen met het drijf- en cizeleerwerk dat wij hier onlangs bij mevrouw Oldenzeel gezien hebben uit den »0nder den Sint Maarten," maar de jeugd van de Zaltbommelsche industrie zou de conclusies onbillijk maken. Een auder deel van deze expositie wordt gevormd door de voorwerpen voor kerkelijk gebruik. De Oud-Katholieke gemeenten, haar bisschop monseigneur Spit en de parochiekerk H. Domini ons stonden deze af. De parochiekerk: een fraaie miskelk uit 1690, en twee kasuiftls met zeer vaardig en royaal borduursel van goud; de oud-katholiektn : ampullen, kandelaars, miskelken, priestcrstolen en vaandels met zijden borduursel waarvan de ouder dom niet genoemd is; de bisschop met den gouden staf van Aegidus de Monte, eerste bisschop van Deven'er Ao 1570 óók alweer een merkwaardig specimen van goud-bewerking uit dien tijd. De meubelen die de Kunstkring verzameld heeft grootendeels van handelaars en dus te koop zijn zeker wel mooi, maar nu toch niet zoo bijzonder; secrétaires, hoekkastjes, commodes, stoelen, kisten met en zonder beeldhouwwerk en beslag, als deze tentoongestelde, zijn niet zulke zeldzaamheden. Bijzonder alleen zijn de Hollandsche Louis XVI meubels van den heer P., bewonderenswaardig, zuiver en eenvoudig en een troonkast van ebbenhout met palis Louis XIII door J. Schotel te Dordt inge zonden, een werkelijk monumentaal meubelstuk. Er wordt ?3300 voor gevraagd. Twee groote gobelins hebben we gezien, een Vlaamsche. //Rebecca en Jacob" nogal droog en vaal en een Spaansche ^Landschap met die ren", die frisseher en krachtiger is, maar wat, grof. //Een collectie soldaatjes" (inzender de Majoor der d.d. Schutterij Alex van Buren) een geheele kast vol, zijn fijn afgewerkte en met zorg ge kleurde tinnen poppetjes, zóó fraai bewerkt als geen enkel stuk kinderspeelgoed tegenwoordig meer is. Manuscripten, oude drukken en boekbanden zijn van velschillende zijden gekomen. Theo de Bock zond de beste specimen in, onder meer eeu druk uit 1450 van Hugo Jansz. van Woer den, een Xylograüschen druk, een boekband yChristus aan het kruis" 1551, een Hebreeuwsch boek met een band van zwijnsvel 1540. Een gelukkige vondst deed de Commissie ten huize van den heer D. Hudig: een kast met glazen. Hier is 't alletiljnst graveerwerk op glas dat wij ooit of ergens zagen, de figuren, vóór de zwarte ingelegde lapjes scherp uitkomend, zijn door een buitengewoon krachtig stift inge bracht. Het is jammer en dit geldt nu niet deze inzending alleen dat we niet wat meer bijzonderheden vernemen; ze zijn allicht den inzenders bekend en om hun historisch-artistieke beteekenis stellig van belang. Waar b. v. b. zijn deze glazen vandaan gekomen? Van de Rotterdamsche inzenders hebben, be halve de bovengenoemden, zicli hijsonder onder scheiden de heer W. II. van Oordt H.W.Azn. met een groote collectie zilverwerk, de heer C. M. C. Ooreen met achttiende eeuwsche pennin gen, J. B. Grol met poreelein en aardewerk, en de heeren E. en L, Jacobson, met zilverwerk. Met alle waardeering voor den arbeid der Kunstkring-Commissie mag men ten slotte er zich toch over verwonderen dat zooveel voor werpen geaccepteerd zijn die hoogstens curieus, maar noch artistiek, noch historisch belangrijk zijn. Was de keuze werkelijk zoo beperkt? Men moet het wel aannemen ook om de vele dubbelstellen die rnen, al rondwandelend, opmerkt. D. Fra Aielico. Een werk over dezen middeleeuwschen Italiaanschen schilder in onze taal mag stellig wel een verrassend verschijnsel heeten. Oppervlakkig zou men zeggen dat er al heel weinig punten van aanraking moeten bestaan tusschen de naïef-vrome, bijna uitsluitend katholiek-kerke lijke kunst van dien premier onder de primitie ven en den geest en den smaak van het twintigste-feuwsch Nederlandsch publiek. Bij dat, publiek is hij stellig no=j even weinig bekend als in deii tijd, toen Busken Huet over hem schreef in zijn Vuu Napels naar Amsterdam : ,,In Nederland is IVa Angelico, voor zoover ik weet, een vreemdeling, en wellicht klinkt uit dien hoofde de toon, waarop ik over hem spreek, overdreven; doch mij zou het een teleurstelling zijn, indien Nederlanders om zijnentwil eeue bedevaart naar Florence ondernamen, en morrend huiswaarts keerden. Van alle vormen der heilige kunst is de zijne de aanvalligste; en ofschoon dooi en door katholiek, staat hij op den bodem zijner bijbelsche engelenleer zoo veilig en zoo vrij, dat zelfs strenge Kalvinisten volop van hem genieten kunnen." Misschien zal ook dezen of genen de toon, waarop de heer M. C. Nieuwbarn 1) over den Italiaanschen meester spreekt, overdreven voor komen ; maar voor mij zou het op mijn beurt een teleurstelling zijn, indien Nederlanders zich om zijnentwil het hier bedoelde prachtwerk aanschaften en zich morrend daarover beklaagden. De schrijver toch spaart geen moeite om ons in de bewondering te doen deelen, waarvan hij zelf voor den kunstenaar is bezield. Door een 70tal lichtdrukken naar photo's van Alinari, die zijn boek opluisteren, doet hij ons kennis maken met de voornaamste scheppingen van Angelico, wier verdiensten hij in den tekst met bewonderenswaardige zaakkennis, innig toegewijde vereering en meesleepende geestdrift doet uitkomen. Blijkbaar heeft hij van zijn onderwerp sedert jaren een gezette studie gemaakt. Hij bespreekt de onderscheiden stukken met de zekerheid van iemand, die ze in orginali in de museums en kunstverzamelingen, ja te Rome en Florence zelf heeft bestudeerd. Hij heeft ook alles gelezen en nagegaan wat door kunstrechters van onder scheiden tijdperk of landaard van Vasari af tot Langton Douglas toe over die werken is geschreven. Niet minder dan een honderdtal boeken in alle Europeesche talen geeft hij op, die door hem zijn geraadpleegd, ongerekend nog de meer speciale literatuur, die in de aanteekeningen wordt geciteerd. Wer den Dichter will verstehn Muss in 's Dichters Lande gehn. Deze wenk is door den heer Nieuwbarn in den ruimsten zin opgevat met betrekking tot den kunstenaar, dien hij ons wilde doen ken nen. Om diens hoogst eigenaardige, bepaald j eenige kunst te verstaan, is het noodig dat men ' zich inwerkt niet alleen in het leven van den kunstenaar, maar ook in dat van het tijdperk en den, landaard, waaruit hij ia gesproten. De heer Nieuwbarn doet dan ook zijn be schouwing over Angelico's schilderijen en fresco's voorafgaan door een uitvoerige uiteenzetting van het milieu, waarin hij zich ontwikkelde; van de maatschappelijke en godsdienstige in vloeden, welke de richting dier ontwikkeling bepaalden; van het kunsttijdperk, waarin dit ongemeen talent ontlook; het karakter der kunstwerken, die hem tot voorbeeld of prikkel ter navolging kouden zijn; de techniek, die hij van anderen kon afzien en zelf tot hooger vol maaktheid opvoeren, kortom van alles, wat maar eenigszins strekken kan om ons den kunstenaar en zijn arbeid te doen begrijpen. Aldus heeft hij een werk geleverd, waarin wij niet alleen alles zien samengevat wat er over dien merkwaardigen meester maar te vin den is, maar dat bovendien een vrij volledig overzicht geeft van het heele cultuur-tijdperk, niet enkel uit artistiek, maar ook uit maatschap pelijk, wijsgeerig en godsdienstig oogpunt. En bij al het uitvoerige van die breede be handeling vervalt hij toch niet in die vage, nevelachtige, breedsprakige redeneeringen, die vooral Duitsche werken over kunst soms zoo ongenietbaar maken. Neen, hij blijft altijd klaar en precies en houdt zich streng aan de eenmaal afgebakende lijn, zoodat hij geen gevaar loopt, in den overvloed zijner stof te verdwalen. In een zestal hoofdstukken behandelt hij geleidelijk eerst den kunstenaar in de omgeving, waarin hij werd gevormd ; dan de schildertechniek van zijn tijd, daarbij aantoonende hoe Angelico's kunst zich van het fijne penseelwerk der minia tuur ontwikkelde tot de grooter ziening en de breeder uitvoering van schilderij en fresco; vervolgens den aard van 's meesters kunst, die de innigheid en naïveteit der primitieven ver bond met de hoogere kunstvaardigheid der aanbrekende Renaissance, zonder evenwel dien streng christelijken stempel te verliezen, welke bij Rafael al zachtjes aan afsleet in het gladde wereldsche vormenmooi. Dan eindelijk komen Angelico's werken in nadere beschouwing, al weer systematisch afgedeeld in drie groepen: Christus-stukkeu, Madonna-stukkeu en Engelenstukken. Bij al de ingenomenheid, waarmee de heer Nieuwbaru die ongeëvenaard delicate scheppin gen beschrijft, neemt hij toch een wijze zelf beperking in acht, zoodat hij ons zijn bewonde ring niet in lyrische ontboezemingen opdriugt, maar ons heel overtuigend en vaak met citaten vau andere, erkend bevoegde kuustrechters de verdiensten van elk paneel, doek of fresco uiteenzet. Ten slotte geeft hij een volledige lijst vaa al de meesterwerken, alsmede van de reproducties in koper- of staalgravure, photographie, kleu rendruk enz. alles zoo nauwkeurig ais mis schien tot dusver nog ergens werd gegefen. De uitvoering van het boek is den degelijk wetenscliappelijken en artistieken arbeid van den schrijver waardig. Overeenkomstig den geest van Augelico's kunst, die nauw verwant is met die der Duitsche en Vlaamsche middeleeuwers is de boekversiering eenigszins in middeleeuw schen geest gehouden, waarvan vooral het titel blad een welverzorgd staaltje aanbiedt Men erkent daarin de leidende hand van den bouw meester dr. P. J. H. Cuypers, aan wien het boek door den schrijver is opgedragen en die zeker wel een oogje zal hebbeu gehouden op de uitvoering. Op zwaar, geschept Hollandsch papier, groot formaat gedrukt, komen de afwisselend rood en zwart gehouden initialen, kopversieringen en culs-de-lampe goed tot hun recht en geven een mooie verluchting aan den deftig-voornaam breeden tekst. De 72 lichtdrukken, over eeu dertigtal platen verdeeld, zijn soms wel wat klein uitgevallen, maar toch over 't algemeen goed uitgevoerd: van de voornaamste stukken geven zij een behoorlijke voorstelling. De band is eenvoudig en toch rijk; het exemplaar, dat voor ons ligt, heeft een donker groen leeren rug met dito hoeken bij wijnrood linnen plat,; maar er zijn er ook in blauw en wit leer Ie verkrijgen. Bij het echt-Hollandsche van het drukwerk gteekt, die band evenals de platen, op glacécarton gedrukt, wel een beetje Duitsch af. Maar het algemeen effect is toch sierlijk ea degelijk, zoodat om een veel misbruikte gemeenplaats te bezigen het bock een sieraad is voor de bibliotheek of de salon tafel vau eiken kunstminnaar. Het hoeft dan ook niet te bevreemden dat het ondanks den prijs van f 30, in ruimen kring aftrek vindt. DILETTANT. 1) Lecen en Werknn c/ni Fra Angelico, Giovanui da l'iesole. Studiën en Schetsen over /-/iris telijke kunst, door M. C. Xieuwbarn. Leiden, J. \V*. van Leeuwen (lloou'ewoerd). G. H. PBIEM, Meta en andere gedichten. C. L. 6. Veldt, Amsterdam. Van den heer G. H. Priem is een dik boek verschenen, getiteld >Meta en andere gedich ten" (vrgl.: Verwey's «Persephone en andere gedichten"). Het is een bundel, naar de eischen des ty'ds ingericht: eerst een epos (nóg artistieker: ?episch fragment"), en up to date sinds Schepers het dichterlijk verhaal weer van de weidsche bewegingen der Grieksche Goden wereld tot voor de Hollandsche huiskamer meer geschikte, gemoedelijker vertellingen heeft teruggeleid, met een landelijk en idyllisch, in dit geval modern onderwerp, voorzien met, als titel, de exotische naam der hoofdpersoon. Dat deze, een hoerenkind van vy'ftien jaar, zich geheel noodeloos om 't leven brengt, is het niet bepaald voorgeschrevene toe voegsel van des dichters aandoenlijken aard. Maar verder is alles keurig gearrangeerd: dient te volgen een »brok" van een «onuitgegeven drama"; tactvol is hiervoor door onzen poëet een ietwat zwaarwichtiger sensationeeler geschiedenis in de plaats gesteld; >mèt een moraal", daar men ook, zonder voor ouderwetsch of minder belangry'k te worden aan gezien, epos en drama samen vervangen kan door een leerdicht-in-terzinen, en in zooveel zangen verdeeld, ea hy nu, op deze wijze epos iets van dramatische en didaktiek allersmaakvolst combineerende, in zy'ne «Magdalena" iets geheel nieuws en eigens crëeeren mocht. Daarna lyrische poëzie: snoezige extazes over «lustig zingende bosschen", de »in-geliefde" naar omstandigheden «blonde" «blanke" of »bonte" bloemen, over «teere leliehanden" of «handjes van fluweel", en niet 't minst de «lieve vogeltjes" en dan, soms, met een zoo innige toepassing op het leven, b.v. »aan een vogeltje": Vogeltje, stipje in de lucht, zoo klein, Zoudt ge mijn eigen beeld niet zijn '*" Z'/jt ge bekoord door uw ei/fi n zant] ? Twettert ye daarom zoo luid ?n laiiij '" En uw hongerig inaagje, dut vult geen lied," (bl. 15). Dan weer kwynende smeltende liederen aan Lizette en Rosinde en Melusina, beelderigromantisch, en, af en toe, guitig en schalksch ! nee maar, hy mag wél zeggen: Mijn hoofd zit vol gekleid." (bl. 88). Zoo in «Van 't verdriet" die uige toespe ling op van Deyssels onbetaalbaar, »kom je d'r in ?" 1): Zoo is '1 mij, nu 'k in den vlicl, Voel j a 'l nii.t.' Mijn verdriet, Mijn lieve verdriet moet laten." (bl. 81). en ja, dan zoo tusschen 't lachen door, zoo ooly'k, laat-i zich expres door de mand vallen en zegt b.v.: Ik ben gestemd lol zoele beuzelpraatjes." (bl. 70). Of, de leukert, de rakker eigenlyk, zonder dat iemand er aanmerking op zou kunnen maken, gaat 't met een-gezicht-of-i-van-deprins-geen-kwaad-weet, langs 't kantje af: .Jubelend steeg 'l gewiekt geluid .\aelifrgaals trompeljcn uit En het windje stroomde." (bl. I'S). een andermaal herhaalt hy tot zes-maal toe, de gannef, dat 't je niet ontgaan zal: 'k Zag haar over de leuning leggen." (bl. -12, 43, -14). of dit, ja ... van Lizette's beenen : l laai' mollige beenen omsling'reu Diudandein, diudandein, Kamper t'oelie's geurige ving'run Kauk en lijn, rank en lijn." (bl. S4). en toch, rein en kiesch hoor! daar kun je zeker van zyn, want als 't er b.v. op aankomt, ia hij fijngevoelig genoeg op zulke dingen : Zaobl, o -preek zacht, \\aut uu sl;iapt de zee, En een stem zou liaar droom kunnen Moren . . ." i" (bl. hC). Vervolgens »Reis-impressies" met «historische bespiegelingen'', en de boertige snuiter van daareven kan wel serieus zijn ook , bij het zien van kathedralen en kapellen, een edel moedig beklag van God over z'n slechte huis vesting, (bl. D7 en 161). Daartusschendoor nationale uitboezemingen over de »oude trouwe vlag van 't lieve Neder land". Maar verderop weer, och zoo snoeperige kleine liederen met zulke dóddige rijmen, dat mot je hooren, Sneeuwwitje" op waar zit je", (bl. 121). Pianino" op casino", (bl. 123). Doch eindelyk, en dat is nu weer zoo goed gezien : niet al te pretentieus, achteraan, een reeks sonnetten, die hij, in zekeren zin vrien delijk aan den huldigen smaak tegemoetko mend, maar aan den anderen kant, daar 't... eigenlyk gezegd ... z'n genre nu zoo niet is, hun wellicht iets minder voortreffelijk gehalte door hun plaatsing eenigszins verontschuldi gend, als 't ware tot toegift volgen laat. Een zoo welwillend aangeboden paard mag men niet in den bek kijken. Ten slotte, en dat is de nieuwste aantrekkelykheid van een verzenbundel, die niet verouderd wil heeten (ook v. Weide gaf een «alleenspraak van Paul Kruger" en een «Bede voor de Boeren") eenige diep gevoelde Transvaalsche en vaderlandsche zangen. Een beeldige verzameling dus, die de lastigste smaak nog een ruime keuze biedt. Alleen de dichter boude ons deze ne opmerking ten goede waarom ons zijn volkslied onthouden'? Het zou een zoo blyeindend slot van den bundel zyn geweest. De door hem in de toekomst beloofde »wandversiering en antilopenjacht" met Zuid-Afrikaansche mausers, (bl. 168), stemmen nu wel wat weemoedig. Waarom ons met een traan in 't oog van hem te doen scheiden ? * * * Meta niet maar banaalweg Klaartje of Keetje heet, als ik reeds zei, het boerenkind, wier lotgevallen zich onze dichter in vlekkeloos blank-verse te bezingen verkoor. De ongemeene naam, de ook door Kloos, Verwey, Koster e. a. in zulke gevallen gebe zigde vijtvoetige rijmlooze regels, en dat begin : Het blaauwe rokje omsloot de slanke leen En donkre kousen, die ze in 't avonduur Zich 's winters breidde van de zachte wol Van 't lievelings-schaap, haar schaap, Omspanden twee kleine allerliefste voetjes, In heider-witte klompjes weggedoken." (bl. 1). Hoewel nu «slanke leen" niet gloed-nieuw mag heeten, de uitweiding over die kousjes minder noodzakelyk, wellicht eenigszins over bodig is, de plastiek der voetjes door die kousjes, daaromheen, niet wordt versterkt, zoodat men zelfs zou willen vragen, hoe de dichter wét, dat die voetjes zoo «allerliefst" waren, temeer daar het «weggedoken" zy'n in klompjes ook den omkousten voetjes nog eenige afbreuk dreigt te doen, zyn deze verzen, men moet 't toegeven, aardig, teekenend. Nu echter de dichter zich.in een uitweiding begaf, zon men geneigd zyn op te merken, dat meerdere preciseering niet ongewenscht ware geweest, in dezer voege b. v.: uktitir schaaf, dat moeder in de kermisweek, die in het kleine dorp, dat aan de Lek lag, in den herfst gehouden werd, haar gal', omspanden enz." Zou op die wy'ze niet nog meer precieusheid, afgewerktheid, bereikt zy'n ? Uitvoerig verhaalt daarna onze poëet 't een en ander omtrent de hardleerschbeid van Meta, psychologische grondslag voor wat later komen gaat. Op treffende, eenvoudige, alty'd interes sante wijze wordt ons dit duidelyk gemaakt: Van 't sohoolsche leeren: hoe men bessehen spelt Met s, of met s c h, Of hoe men bij 't vermenigvuldigen Met breuken het getal eerst maal I)en teller neemt en door den noemer deelt, Vau 't schoolsclie leeren werd zij nimmer wijs." (bl. 2). Ja, door zyn bezorgdheid, dat niets aan onze oplettendheid ontga, vertelt hij 't een en ander tweemaal. Des te frappanter worden nog deze mededeelingen door op dezelfde bladzyde de ver melding, dat ze tot «algemeene geschiedenis" toe leeren moest, waarschy'nlyk dus zelfs een normaalschool of uitgebreid-lager bezocht. 't Eenige echter, wat ze onthouden kan, zyn sprookjes, (bl. 2), en ze houdt hieruit ziekelyke fantasieën als: ee>i voyel was haar een tjtwïelcte ]iar/e" (bl. 8). en schaduwen op den wand ziet ze aan voor Koningen, yekruoi/d met (jouden kronen?' (ü}4 4). Ze wordt dan ook al gauw: ;, i.en schim fji'l/jk, omdoleud door al de oorden Waar 't lichaam eens genietend had geleefd En zoekend naar verdwenen dierbru plekjes. Die de aardsehe voeten blij betreden hadden, 'f Astrale lichaam van een Itooyen duode, Dat maar niet scheiden kan van de paleize/t, Waar in de weidsclie zalen eens z'ijii machtaoortl Bevelend had weerklonken 'l Was in Juli . . ." (bl. 5). En nu gaat de droeve historie van het boerekind, aldus door hoogmoedswaan bevangen, beginnen. Als ze dan op een keer eens met haar voeten door 't water loopt En licht hel blauwe rokje sluUjes op Om niet de blooie voetjes 't tnollifj zand Te kneden tusselien liare roze toouen." (bl. 7). (Men ziet, hoe hier alles in edelen toon is gehouden, vry'moedig maar toch kuisch, hoe zand, wat het rrooit in de prozaische wereld is, hier «mollig" wordt, de toonen van een boerekind «roze") besptedl eeu poll oud u'iuds de lijnen vau het slanke Vmderlijf." (bl. 8). Het potlood met die ook alweer bovennatuurlyke functie, behoort aan een schilder, die, door zich n oogenblik te vergeten, het arme kind in 't verderf stort. Wat doet hij nml. ? W/7, zegt hij" . . . (blz. S) ze schrikt zoo, dat haar zenuwen totaal van streek raken: waar ook b. v. Verwey zyn He Zang van Persephone aanving: kind \\as," Koster en Schepers eveneens hun Niobeetje's en Bragietje's kindertijd tot inleiding hunner poeemen doden strekken, men her kent oogenblikkelijk de echtheid, bet in-stijlzy'n, nietwaar ? O, en zoo blijft het alles, geen oogenblik een terugzinking tot lagere, der poëzie onwaardige sferen; de hoog-lieve en gansch eigene toon van dezen dichter klinkt tot het einde toe even liefelijk door. Ongezocht bieden zich dan ook alle onderdeelen als even meesterlijk aan : De «kunst'naar" echter «vriend'lyk lachend" komt op haar af, en 7 //V/,v dom ntn mij, dus sprak hij, TJ Ie sloreti. . Maur icees nief boos. 't was r/oo veilokkeiul imi Dit beekje en die struiken en dien hemel Te loovren op j/ei doek, e.:i. \J ///, 'l midden Als eeu (inlluikend roosje in eeu bonquet van Donkere blaren eu goudgele ^Tussen." (bl U). Hoe K de spreektaal zelve hier niet gegrepen ? Hij vraagt haar voorts, nog even te poseereri ; ze is te verward om verlegen te zijn, en in de houding, die hij wil, versuft ze, want: ^Ol. l\ll. Nadat hij haar is 't niet snoegig V »een tikje op bei haar wangen" heeft gegeven, gaat ze weg, om echter den volgenden morgen terug te komen. Wel, dal '.v nu aardig <:an XJ. sprak de jonkman, Ik liail n, lin'f en half reeds o/ii/eyereit. . .'' (bl. 11). Haar aldus allerhoft'elijkst gecomplimenteerd hebbend, laat hij' zijn schilderwerk zien. De »boerendeerne" (bl. 15), ofschoon van't school sche leeren en dus waarschy'nlyk ook wel van botanie nimmer wy's geworden, herkent daaruit niettemin dadelijk (is Priem soms theosoof) o. a. haar roode en witte orchis", vindt het met een recensenten-term 'n «stukje natuur1' enz., zoodat haar oo^eii mallen rrouinlij/c op bei de /V//,ike handen, vau den kiuiHtnnar." (blz. 14) Nu had hij in de hoofdstad, ofschoon in allerzachtzinnigste bewoordingen, zwaar geboe meld (bl. 14), en dua was hem nu deze : tenii''re bloem van <*raeie, stil, als een teère idylle iu't wilde leven," (bl. 14). (zoo omschrijft hij fijngevoeliglyk de boerenmeid) niet onwelkom. Op h;Uir overspannen verbeelding echter werkte de kennismaking gansch anders en noodlottig: Was daar 'l geluk gebroeid, stil en i/fniitmaehtiii. Terwijl zy een aanval beeft van deze ont zettende zenuw-hoofdpyn, is, hij, eindelijk wegmoetend en met een poëtisch stil in zijn leven ging daar opbloeien, droom-bloud als een uiaitnlielu-lei ie, subtiele eriunïiug"' (bl. IS). het zaakje als geëindigd beschouwende, is hij, zeg ik, onvoorzichtig genoeg, haar «treurig van scheiden" te spreken. En dit heeft ernstige .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl