De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 oktober pagina 6

27 oktober 1901 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1270 gevolgen, want met den bedenkelyken toestand, waarin haar hersenen verkeeren, begrijpt ze hem natuurlijk niet, komt trouw den volgenden morgen terug, en vindt den vogel gevlo gen ; waarop ze, na eenige hoogdravende en teerhartige beschouwingen over Nirwana, zich verdrinkt. Aanneme ! nog 'n »doode"! »*' In ernst want treurige ernst is in waar heid de verschoning van werk als dit, wyl het met z'n bekoorlyken schijn der menschen ont vankelijkheid voor goede gedichten verspert deze bundel is van 't begin tot het eind n iledit n verderfelijk: Slecht, want niet alleen Meta, alle andere gedichten evenzeer, bevatten byna uitsluitend niets dan valsch gevoel, beurtelings wee in z'n lauwe lievigheid en kleffe aardigheid, dwaasgewichtig in z'n tragisch gebarende sentimenteeligheid, zot-pruikerig in z'n onmogelijke romantiek- van-'t-jaar-nul, leugenachtig en hol in z'n verdwaasde fantaisie, of volkomen on zinnig van stupide doorslaan, deze gansche bundel bevat niets dan een altyd-varieerend mengelmoes van alle deze soorten onecht ge voel in een door en door waardelooze woord' kunst: eindelooze reeksen van niets of ietsverkeerds-zeggende woorden, zonder n onfeil baar-getroffen adjectief, ne door z'n rhythme en klank-schakeering nig-juiste woorden combinatie, zonder n enkel ry'm, dat als zoodanig onmisbaar zou zy'n, en niet zielloos op elkaar neervallend, soms nog valsch klinkt bovendien, als b.v. »myn" op 't Duitsche ?sein" (bl. 122); woordkunst vol on-door voelde uitdrukkingen, vol klakkeloos overge nomen en nu toch wel langzamerhand afge zaagde Nieuwe-Gidsmen als »bleeke schroom" en »der sterren Weefe wacht", nog afgebeulder conventionaliteiten uit de 'dichterlijke taal" van voor twintig jaren als »'t vallen van het nachtgordijn", in-eigen-schijn-fraaiheid- verge noegde vergelijkingen, niet opgeroepen, allén ter versterking van een verlangden indruk, maar uit sleur, en dien indruk juist vervagende, in gevoellooze versieringsmanie toegevoegd; woordkunst zonder welke plastische klank of visie ook, zonder atmosfeer of geur ; woordkunst, die met werkelijke, gevoel in z'n sterkste essentie vastzettende woordkunst niets te maken heeft, integendeel, wat er nog eens wou zyn van wei-aardig sentiment, net zoolang afranselt, tot het dood is als een pier (blz. 112 b.v. waar de goede regel l en 2 door wat volgt worden bedorven). Slecht, maar ook: verderfelijk want dit alles heeft door een zekere banale welklinkendheid, voor den wat minder oplettenden lezer een bedriegelyken glans en glimlach 2), die dezen bundel van 't goedig-schadeloos knutselen van een van Weide maken tot iets, waarvoor met nadruk te waarschuwen, plicht is ; temeer daar het bekroonde Volkslied en de onlangs ver schenen roman »da Doode", nu zoowaar als tooneelstuk opgevoerd terecht: men schijnt, volgens de dagbladen, er om 't zeerst in te rochelen, te sterven, te vloeken, en te huilen daar dit alles, zeg ik, den goeden heer Priem het voorkomen heeft gegeven zoo min of meer tot de Nederlandsche literatuur-van-nu tebehooren. Mjj persoonlijk heeft de heer Priem geen kwaad gedaan, dan dat hy er 'n demonisch plezier in heeft gehad, mij, niet een middagje, nee, den godganschen dag, die z'n dikken bun del te doorworstelen vergt, te bederven. En dat heb ik hem erg kwalijk genomen. Dit weet ik wel, dat, als ik het te zeggen had, heertjes als van Weide en Priem »op poene van aan den lijve exempleerlijk te wor den gestraft", het verzenmaken zou worden verboden. CAREL SCHABTEN. 1) Verzamelde Opstellen I, bl. 146. 2) Van al deze wél negatieve eigen schappen, heb ik lijstjes van tallooze voor beelden, onder 't lezen genoteerd, voor mij, welke over te schrijven en te ontleden een onbegonnen werk, grooter dan de heele bundel zelf, zou wezen. Niet echter, even de enkele niet-kwade regelen te noemen, die, als door een wonder, in deze honderdzeventig bladzijden verdwaald, zijn: bl. 33 »'t was of de huizen helden, dreigden", bl. 55 regel 5 en 6, bl. 75 Ie couplet, bl. 87 Dansjes I, bl. 115 regel 7 en 8, bl. 121 tweede couplet, bl. 150 »knereend het scharniertje kraait". De Islam en fle Jezuïeten. VIOTOR CHARBONNEL, De, Islam en de Jezuïeten. Leiden, A. H. Adriani. Wanneer ge een dienstbode by' u in betrek king genomen hebt, van wie ge weet, dat zy' door ha'a'r schuld by haar vorige mevrouw op zeer onaangename wijze verplicht werd heen te gaan en de meid komt u aan boord met babbelary uit dien anderen dienst, dan zult gij, naar den aard van uw karakter, n van tweeën doen. Ge zult met verontwaardiging de klets praatjes afwyzen of ge zult kostelijk genieten van de kwaadsprekerij. Als het u gegeven is met verstand over de dingen na te denken, zult ge echter in beide gevallen voorzichtig zijn met te gelooven wat u verteld wordt. Wanneer in Zuid-Afrika een Britsch onderof ficier overloopt naar de Boeren en daar allerlei mededeelingen doet omtrent de geheime plan nen van den opperbevelhebber en omtrent stille overwegingen van den minister van oorlog, maken snuggere lui als Steijn den deserteur wel duidelijk, hoe ingenomen zy' zijn met dat nieuws. En wanneer een eenvoudige loopknecht van een kassierskantoor, die, als ongeschikt voor zijn werk, een nog lagere carrière gezocht heeft en die heeft gevonden, verhandelingen gaat schrij ven over de ingewikkeldste mysteries en intrigues van den grooten geldhandel, dient men wel zoo verstandig te wezen, die geleerde werken niet te beschouwen als een voorname bron voor de kennis van het wereld-flnantie-wezen. My dunkt, dit zijn waarheden, die mogen gezegd worden en die hier als vergelijking kunnen dienen, nu de redactie van dit week blad een recensie verlangt van het boekje, welks titel ik hierboven heb afgeschreven. * * * Victor Charbonnel droeg nog het kleed van den katholieken priester, toen hy in 189öuit Pary's naar Nederland kwam om hier zyn plannon voor een «congres der godsdiensten" uiteen te zetten. Geflankeerd door mr. Levy en ds. Hugenholtz als paranymfen, heeft hy, die roomsche priester, zyn stellingen verkon digd in De Vrije Gemeente. Hij was voorstander van een godsdienst, die Alberdingk Thijm en Vosmaer, dr. Kuyper en ds. Hugenholz, Char bonnel en den Paus, mr. Levy en mij op n kerkebank zou samenbrengen. Hij werd hier luisterrijk ontvangen en de dagbladen ver meldden, welk uitstapje hij gemaakt had, by wien hy had gedineerd, alsof hy de shach van Perziëwas. Dat hy een jaar later om hier te spreken met den vertaler van De Islam en de Jezuïeten , >in een waardig schrijven aan den aartsbisschop van Pary's kennis gaf van zyn ernstig besluit om zich los te maken van Rome's kerk", kon niemand verwonderen. Alsof hy' al niet lang los was! Curieus is het, dat een priester, die uit de Kerk wegloopt en, het kan wel niet anders , den laatsten ty'd vóór zyn afscheid in een voortdurenden staat van huichelarij heeft ge leefd, plotseling zich voelt aangewezen om voor de wereld op te treden als onthuller, om Rome's verborgenheden aan het licht te brengen, plotseling auteur wordt van strijdschriften tegen de Kerk en haar bedienaren. Curieuzer nog, dat hy dan meent zich te mogen voordoen als de verpersoonlijking der oprechtheid, als de meest betrouwbare, de hoogste autoriteit. Het meest curieuze ia het, dat zoo iemand dan massaas bijzonderheden weet te verhalen, waarvan iemand, die wél in de Kerk gebleven is, nooit heeft gehoord. Het schijnt, dat van de geheimenissen in het gebouw de sluier slechts wordt weggenomen voor wie naar buiten gegaan is en de deur achter zich heeft dichtgeworpen. Nog pas hebben wij uit een merkwaardig schryven in de Maleische courant Bandera Wolanda mogen vernemen, dat het Protestan tisme ten nauwste verbonden is met den Islam, die van het Catholicisme ongenaakbaar ver is ver wijderd, of Victor Charbonnel komt, voor ons in het Nederlandsen vertaald in een keurig net werkje, vertellen, dat de Jezuïeten en het jezuïetisme niet zouden zyn wat zy zyn, wan neer niet Ignatins van Loyola by het samen stellen van zyn Exeercitia spirituaha voorna melijk had geput uit voorschriften der Muzelmansche vereenigingen. De schryver bood zyn studie aan de lezers van de Bevue des Revues en de ongenoemde vertaler geeft daarvan, zooals hij mededeelt, een »vrye bewerking". Vrijheid blijheid, niet waar ! En wie zou aan een zoon van het vrije Nederland, die de verantwoordelijkheid voor den inhoud van zyn pennevrucht gely'kelyk verdeelt tusschen Victor Charbonnel te Pary's en den uitgever A. H. Adriani te Leiden, het genoegen niet gunnen zich vry tusschen die twee te bewegen ! * * * Een vermakelijk boekje heeft hy geleverd ! Om den styl ook al, zooals men straks zelf wel zien zal by een paar aanhalingen; maar het grappige van den vorm haalt in de verte niet by het potsierlijke van den inhoud. De vry'e vertaler van Charbonnel heeft een en ander vermeld over een paar Muzelmansche vereenigingen en zegt dan (blz. 21): Iu de jezuïeten-orde is eveneens eene afzondering van dertig of veertig; dagen vereischte. De nieuwe ling moet, zooals de Geestelijke oefeniaye/i voorschrij ven, de eerste week gebruiken om zijn hart te reini gen. Hij wordt geheel van het daglicht afgesloten gedurende die week, uitgezonderd eenigea tijd, die bestemd is om te lezen en te eten. Hem is verboden te lachen of iets te zeggen, dat lachwekkend is. Hij ziet alleen zijn superieur en spreekt met hem alleen. Deze bepaalt den duur van zijn rusten eu werken. Vier uren per dag en n uur in den nacht verdiept hij zich gchdJ in overpeinzingen, die alle betrekking hebben up akelige onderwerpen, zooals dood en hel. Weinig mensehen kunnen ongestraft in zulk een verschrikkelijken toestand dertig of veertig dagen doorbrengen zonder suf te worden of in geestverrukking te geraken." Nu is in eens opgehelderd, dank zy Charbonnel, hoe het komt, dat de Jezuïeten zulke pirami dale sufferds zyn ! Zy mogen dertig of veertig dagen in de eenzaamheid niet lachen en niets lachwekkends zeggen. Hoe vreeselyk dit laatste is, kan niemand beter beoordeelen dan onze vry'e vertaler ! Nog iets enorms leeren wy als fonkelnieuw uit het boekje van Adriani (blz. 25): De K'ouans, bepaaldelijk de Quadryas en de Chadelvas, hebben de vreemde gewoonte om in zekere maat of kadaus te bidden, d.w./,, om bij elke ademhaKng een der namen van Allah of een der eigen schappen Gods te noemen; /ij doen hun best zoo diep mogelijk adem te halen en zoo lang mogelijk bij dien naam of die eigenschap zich te bepalen, en vooral er op te letten dat er nooit meer dan n naam worde uitgesproken Uissohuri de eeue ademha ling eu de volgende. De Jezuïeten hebben van Iirnatius eene derde manier van bidden" geleerd, die in de efeiiinyeii, evenals in het Arabisch ritueel, genoemd wordt bidden in de miiat of in kuiiaus". Zij bestaat Inerin, dat men bij iedere ademhaling u woord uit het Uttze Vader of eenig ander gebed opzegt, maar nooit meer dan een enkel woord bij iedere ademhaling ; en die tijd, die verloopt tusseheu de eeue ademhaling en de andere, moet men gebruiken om na te denkeu over de beteeketm van het woord.'' Gewelddadige operatie ! Verbeeld u, tusschen de eene zoo diep mogelijke ademhaling en de andere te moeten denken over de woorden »op, aarde, als, in, den, Hemd!" Ik zou nog een langen tijd kunnen voort gaan met citeeren, want de auteur van De Islam en de Jezuïeten heeft "een ruim gebruik gemaakt van zyn vrijheid om lachwekkend te zyn. Ik bepaal mij echter tot nog een paar kleine on-zinnetjes, bijvoorbeeld (blz. 37): 7oo hi'liben de Jezuïeten, die voor zoover ze geestelijken ziju. in het gewone priestcrgew a:ul zijn gekleed, een bijzondere soort van soulane-krjiag en valt rrintijur, die hrn van de wereld!Jjke geestelijk heid kan doen onderkennen." Ik kan getuigen, dat iV nog al eens een Jezuïet gezien heb in mijn leven, ook buiten Nederland, maar een extra-ceintuur heb ik bij hen niet opgemerkt, noch een van byzonderen vorm, en wat de kleermaker met hunsoutanekraag bijzonders uitvoert, heb ik nooit kunnen waarnemen. In de laatste dagen heb ik de paters eens speciaal er op aangekeken, en ik beloof, dat ik voortaan geregeld erop zal letten. Luister verder. Er is sprake van den ge heimen spionnendienst (bl. 46): ,,/elf hebben wij [in bet meervoud: Charbimnrl, de vertaler en de uitgever eenige jaren geleden den geheimen Je/iuet gekend, die iedere week, door be middeling van ecu inspecteur der luxetreiiien, liet Lpeheiiuo valies der Fransche Jezuïeten uuur Rome bemiddeling" van een geheimen-verklikkenden luxe trein-inspecteur. Men zou geneigd zyn te gelooven, dat wie dit schryft een versuffende afzondering van dertig of veertig dagen achter zich heeft. Liefelijker, van goedmoedigheid, klinkt het als de vertaler van Charbonnel, even voordat hy bewyzen gaat, hoe de Jezuïeten >altyd gereed" zyn »om een beroep te doen op macht of ge weld, op den soldaat of den moordenaar, of het verraad of het mes" (blz. 58) de vertrouwen wekkende woorden neerschrijft (blz. 56): »Wy willen in deze studie ons wachten voor alle partijdigheid, in het belang van ons geschied kundig overzicht", en verder: »Wy kunnen er met den besten wil niets aan doen. De ge schiedenis heeft gesproken." Ja daar sta je vóór, voor zulke onpartijdigheid! Het fraaiste van alles echter zyn by dezen historicus uitspraken als de volgende: jilles is onzeker i u deze orde; alles wat in andere orden door onveranderlijke regels is vastgesteld, is hier een ondoordringbaar geheim en aan willekeur overgeleverd (blz. 38.) De oorsprong is geheim ; de inrichting is geheim ; de regels en het bestuur zijn geheim, in alle moge lijke opzichten (blz. 35.) Een rechtstreeksch getuigenis over hetgeeo Ignatius van den Islam heeft ontleend, bezitten wij niet (blz. 16.) En de heeren, die zulke waarheden verkon digen, schryven een boekje vol om wereld kundig te maken wat zy niet weten kunnen. Noch Charbonnel noch Adriani zyn ooit Jezuïet geweest. Zij schermen wat raak, leuke praatjes achter minder leuke praatjes debiteerende, zonder ooit ergens een bron te kunnen aanwyzen, n citaat te preciseeren. Dat is kinderen-broddel-werk of... leugen ! Of allebei. # * * Zoo goed als zeker heeft Victor Charhonnel by' het samenstellen van zyn prulletje niet anders zich voorgesteld dan een goedkoope, goedkoop in dubbele beteekenis populaire uitgave bezorgen van de brochure Les origines de la Compagnie de Jésus, Ignace et Laines, die de pseudonymicus Hermann Muller in 1898 te Pary's heeft doen uitgeven pla giaat dus, plagiaat! en die door Joseph Brücker is bestreden in de Etudes (Paris Victor Retaud) tome 77. Wie over het ont staan van de Exeercitia sviritualia meer weten wil, kan ook de drie, van diepe studie getui gende, artikelen van pater Watrigant: La genese des exercises spintuels de Saint Ignace lezen in de Etudes, 71, 72, 73. Maar ik treed hier niet dieper in deze quaesties, want Adriani's De Islam en de Jezuïeten lokt tot studie niet uit. En ook moet men zich niet voorstellen, dat ik het zoo ysely'k erg zou vinden, wanneer men mij kwam aantoonen, dat de H. Ignatius, toen hij zyn orde stichtte, by het vaststellen van zyn regelen, ook van Muzelmansche vereenigingen eenige bepaling zou hebben geleend. Wie wil morgen aan den dag niet een goede gewoonte trachten over te nemen van een Hottentot! Ik heb er alleen eens pleizier in gehad, een beetje den draak te steken met een paar stumperds, die een boekje vol schryven met oude-wyven-praat, denkende daardoor een vereeniging van bekwame en degelyke mannen te kunnen bekladden. En ik heb my tevens, in myn binnenste, vroolyk gemaakt over de klanten van zulke boek-verkoopery, zonder wier steun toch de heer Adriani niet geregeld zijn papenvretende geschriften zou uitgeven. In het voorbijgaan deel ik dan even mede, dat op den omslag van het standaardwerk over De Islam en de Jezuïeten nog een vijftal oeuvre» worden geadverteerd van den hoogleeraar in de wijsbegeerte aan onze oudste hoogeschool, een der priesteren van Minerva's tempel in het Leidsch Atheen, onzen goeden Bolland. My' zal hy ten minste nu niet ver wijten, wat hy den Katholieken in het algemeen voor de voeten gooit, dat zy hem tegenwoordig smadelyk negeeren. Als men nu zegt, dat ik toch maar in het Weekblad, door myn schrijvery, aardig reclame gemaakt heb voor de vry'e vertaling van Charbonnel's sstudie" over de Muzelmansche vereenigingen, dan wil ik dat wel erkennen. Goed ! Maar met degenen, die hun zilverlingen offeren op het antipapistische altaar van Adriani te Leiden, heb ik geen inedely'. FEBD. WIEKDELS. i leesonderwijs. Wat 'n onzin! Een spion, die in Frankrijk op last van den Romeinschen generaal der Jezuïeten stiekem alles moet controleeren wat onder de Fransche ordebroeders voorvalt, geeft zijn pakket met inlichtingen voor den generaal wekelijks mee met den inspecteur der luxe-trei nen en deze vertelt het weer aan Charbonnel&Co. Dan zyn de Jezuïeten toch bitter treurig achteruit gegaan, want in 1606 (zie blz. 45) be steedden zij jaarlijks 30,000 kronen alleen te Venetiëvoor hun geheime briefwisseling, en nu gaat het op een koopje, »door vriendelyke Wanneer ik een geschiedenis van ons lager onderwijs doorblader, of eeas oude leer- en lees boekjes opsla, valt mij steeds weer op, hoe vooral de kinderen in de aanvangsklassen tegen woordig anders worden behandeld dan vroeger. Toen bijna geheel beschouwd als voorwerpen, waar wat ingestampt moest worden, zijn liet nu levende wezentjes geworden, van wie het recht op passende eu verteerbare kost erkend is. In het volgende wenschen we een en ander over het aanvankelijk leesonderwijs te zeggen, waaruit duidelijk het genoemde verschil zal blijken. Er is een tijd geweest, dat de kinderen de letters bij den naam noemden, dien ze in liet alphabet dragen. Al deze letters moesten eerst worden gekend, vervolgeus werden die in tallooze groepen met en zonder beteekeuis vereenigd en gespeld. Eu dat spellen vooral hield wat in, wat blijkt, als men bedenkt, dat de kleine lezer uit de collectie : pé-ll-aa-cn-ka het woord plank moest afleiden. Het is iedereen duidelijk, welk een marteling het voor de kinderen moet ge weest zijn, al dezen werktuigelijkeu arbeid door te maken en eindelijk zeif bij iutuitie de bij klanken der medeklinkers op zij te sclmiven. Hierin is echter pas in het begin der 29e eeuw, verandering gebracht. De mede klinkers kregen andere namen, en plank werd aldus gespeld : pït-lu-a-nït-ku. Nog altijd bleef een bijgeluid hinderen, maar dit was bij alle letters hetzelfde en kwam steeds na den conso nant en werd dus niet als in 't alphabet uu eens vóór (el) dan achter (ka) gehoord. Het viel dus gemakkelijker, dezen -klank te ver wijderen. lutusschen het leesonderwijs bleef een moeilijk, saai stuk werk, zoo voor den onder wijzer als voor den leerling. Esn belangrijke verbetering danken we, naar Duitsch model, aan den bekenden directeur der Amsterdainsche Kweekschool H. Bouman. Hij brak met de gewoonte, eerst alle letters te leeren vóór het eigenlijke lezen aanving. Kennen de kinderen enkele, dan lezen ze reeds woordjes eu eenvoudige lesjes ook, en een leek staat verbaasd bij het inzien der tegenwoordig gebruikt wordende boekjes, dat zulke aardige verhaaltjes neergeschreven zijn met een vrij beperkt aantal letters, met uitsluiting van meerlettergrepige woordjes, eu soms zonder dat twee medeklinkers op elkaar volgen. Verder heeft iiouman den ((-klank, die de consonanten steeds vergezelde, op den achtergrond gedrongen. De letter r b.v. heet niet meer ra, men rekt het geluid eenvoudig tot rrr, het woord roos wordt aldus gespeld : rrr-oo-sss. De stap tot het woord roos is aldus veel gemakkelijker gemaakt. De methode Bouman heeft zich geruimen tijd weten staande te houden. De veelzijdige J. Versluys was het, die, de beide genoemde be ginselen geheel handhavende, op allerlei betrek kelijke kleinigheden is gaan wijzen. Zoo gaf Boumau nog dikwijls 3 letters tegelijk, Versluys geeft er telkens slechts n, verder let deze op de eiechen der beschaafde uitspraak. De d mag niet uit hoed worden geleerd, de d klinkt hier toch als t, ? zoo is verder de g ia nog scherp, de ch in visch toonloos, de ng moet als afzonderlijke klank worden opgevat, enz. Sinds Versluys aldus telkens slechts n moeilijkheid tegelijk onder de aandacht bracht, is het leeien der letters niet meer een bezwaar bij het leesonderwijs. Wel echter bleef dit, en het was onzen scherpzinnigen auteur ook niet ontgaan, het verbinden der klanken tot woorden. Want dit is bij de zesjarigen eerst een geweldig ding, uit sss-aa-rrr b.v. saar te maken. Het schijnt zou eenvoudig, dat men eens een les in een aanvangsklasse moet hebben bijgewoond, om de moeilijkheid te gevoelen, en het geduld der onderwijzeres te bewonderen, die ook in deze zaak lijdzaamheid heeft leeren bezitten. De juffrouw volgt met haar stokje en nu gaat het in het kind aldus: »o ja, dat kromme ding, (hardop) sss \ eerst even bekijken, (luid) aa, en nu zoo hard als ik kan : rrr !" En nu verwacht ge saar te zullen hooren ? Woont ge een der eerste lessen bij, dan zal dat in den regel nog niet volgen: onder het spellen is de * vergeten, en ge hoort aar, of de ratelende r wil zich op den voorgrond dringen en wordt aanvangsletter, zoodat het woordje raa of met een dichterlijke vrijheid raam wordt gedoopt. Vriendelijke hulp is gereed. //Nog eens!" s-ah-r!" »Nu zonder naar 't bord te zien!" //s-aa-r!" Wat hoor je nu?" En men slaagt nog niet eens altijd, soms is het noodig, de klanken zelf eens te doen hooren, vóór het kind het juiste woord bemerkt. Ook. deze moeilijkheid ziet men nu afzonderlijk onder de oogen: vóór men aanvangt met het leeren der letters laat men oefeningen in het verbinden der klanken voorafgaan, en weer was het Versluys, die hiertoe den stoot heeft gegeven. Eerst laat men opmerken, dat het woord, tot nu toe voor het kind iets ondeelbaars, uit verschillende klanken bestaat, en op deze ont leding volgt de samenstelling van het geheel uit zijn deelen. Toch blijft de verbinding der letters nog geruimen tijd de moeilijkheid bij het lezen, en elke poging, hierin te gemoet te ko men, heeft recht op onze belangstelling. Het zijn de heeren J. C. Bouwmeester en J. V. Berendsen, die ons in hun werk : Het aan vankelijk spreek- en leesonderwijs de blijde bood schap meenen te brengen. Het spellende lezen rrr-oo-sss doen zij in den ban, de medeklinkers treden uiet afzonderlijk meer op, zij worden, de klinkers trouwens ook, bloot aangegeven met mondstanden. Voor verder te gaan, dien ik even toe te lichten, wat we hieronder hebben te verstaan. De schrijvers hebben een zorgvuldige studie gemaakt van den stand, welken de spraakorganen aannemen bij het uitspreken van een klank, en zij wenschen de kinderen nu die klanken te leeren aanduiden en onderscheiden door ze te typeeren met aan wijzingen als : aa == gapende mond, oo =: ronde mond, z de tanden, die suizen, enz. De eene letter leent zich beter dan een andere tot een gemakkelijke omschrijving, sommige hebben bovendien ongeveer denzelfden moudstand, b.v. oo, oe, eu, de auteurs hebben zeer zorgvuldig gekozen, en daarbij op enkele andere eischen omtrent de volgorde, het oog gehouden. Zoo komen zij tot een 13tal klanken, die dus om verschillende redenen voor de eerste oefe ningen in aanmerking komen, en daaronder zijn er vier, die zelfstaadig voorkomen, en waarmede derhalve wordt aangevangen, zoo mm, (wat lekker!), aa (uitroep van verbazing.) De mond standen worden voor elk dezer klanken nagegaan, en, zijn die bekend, dan wordt gezocht, een dier mondstanden in verschillende woorden terug te vinden. De kinderen moeten dan opmerken, dat in muur de dichte mond, als zoodanig wordt de mondstand voor de m omschreven, heeft meegepraat. Van het woordje aan, de mond standen van aa en n zijn beide bekend, gaat men verder na, hoe men het uitspreekt, en er wordt opgemerkt, dat men twee bewegingen uitvoert eu twee geluiden hoort. Eu omgekeerd volgt nu een vraag als deze: welk woordje zeggen we, als we den gapenden mond eerst wat laten doen, zachtjes aan den mond minder laten gapen en 't puntje van de tong den neus laten helpen ?" Het is zeker goed, dat deze vraag door mimiek wordt tosgelicht, de onder wijzeres vertoont het woord met een sprekenden mondstand, en het kind moet het haar nu van de lippen lezen : aan. De medeklinkers worden niet bij den naam genoemd, we zeiden het reeds, een vraag als: //oo-inin, wie weet wat ik zeg 't" is dus uit den booze. Waar dergelijke vragen tot uu toe herhaal delijk gesteld worden, zullen we hier even dienen stil te staan om de vraag te stellen, of we in de mondstaudeu de oplossing voor ons hebben. Ik voor mij heb geeu. ondervinding met de studie der mondstaudeu in de laagste klasse, maar bij het, doorlezen der handleiding rees meermalen de gedachte bij mij, dat het toch niet gemakkelijk zal vallen, de kleinen, die terecht berucht zijn wegens hun vluchtig en oppervlakkig waarnemen, te brengen tot een ernstig bekijken en voelen vau mondvorm, plaatstug van tong en lippen. Gaarne erken ik echter, dat de schrijvers in hun behandeling zeer levendig en uitvoerig zijn, men bemerkt duidelijk, dat mannen als geleiders optreden, die het kind weten te pakken, eu zoo twijfelt ge niet aan hun verzekering, dat zij succes hebben. Zij zullen het echter met mij eens zijn, dat het slagen met een methode weinig bewijst omtrent haar deugdelijkheid ; er zijn meer wegen, die naar Rome leiden, en in school is het min der de papieren methode, dan de levende, be zielende persoonlijkheid van den onderwijzer, die beslist. Ik ben vooralsnog niet overtuigd, dat de vraag, welke de omschrijving der beide mondstandeii (met den overgang van den senen tot den anderen!) voor het woordje aan gaf, door het kind gemakkelijker wordt beantwoord dan deze : Jongens, nog eens een raadseltje ! ua-nn, wie hoort het 't" En in elk geval eischen de mond standen die ook niets meer dan een middel zijn veel meer voorstudie dau liet raadseltje ! Bovendien waartoe dienen mondstaudeu voor de klinkers, die toch zouder bijgeluid een zeer zelfstandig bestaan kunnen leiden ? En in geen geval zouden wij aanraden, de studie dermoudstanden zoolang voort te zetten als de schrijvers dit doen, gesteld al, dat zeer sprekende mondstanden in het begin eenig voordeel geven, later kan de studie vau den stand der spraak organen o.i. gerust achterwege blijven. Bij de schrijvers, die het denkbeeld tot het einde vast houden, maakt het eenigszins deu indruk, of ze de mondstanden om zichzelf wenschen te doen bespieden. Hun leesonderwijs vangen de schrijvers nu aan met woorden te laten lezen, die op het bord zijn voorgesteld niet met letters, maar door afbeeldingen van de mondstanden, voor de verschillende klanken noodig. De kinderen herkennen deze en spreken nu in eens het woord uit. De onderwijzer, die niet gemakkelijk teekent, kan de mondstanden op het bord drukken" met behulp van stempels. Later komen de letterteekens onder de figuren der mondstanden, de lettervorm wordt al lezende langzamerhand n met mondstand en klank. Herkent het kind het teeken, dan blijft de afbeelding van den mondstand achterwege. Aarzel ik, blijkens het bovenstaande, mijn volle instemming met het denkbeeld der schrijvers te betuigen, ik kan kennismaking met hun arbeid aan de onderwijzeressen der aanvangs klasse wel aanraden, misschien doen zij de ervaring op, dat ik bet bezwaar te donker inzie. Ten slotte een enkel woord over de leesboekjes, bij de handleiding behoorende. De keus der leesboekjes vind ik zoo'n belangrijke kwestie, dat deze in den laatsten tijd bij mij beslissen, waar ik de vraag overweeg, welke methode de meeste aanbeveling verdient. De bestaande handleidingen de hier behandelde dan uitge zonderd verschillen veelal ztid weinig, dat men met een tamelijk gerust geweten de een voor de ander kan gebruiken. En, zoo zou men, op de gewone manier spellende, ook zeer goed de boekjes van de heeren B. en B. kunnen bezigen. Deze, het zijn er vier, m. i. te weinig, zien er wel aantrekkelijk uit. De illustraties zijn voldoende, een enkele maal zeer goed. Ze zijn wat gemaniereeid, hier en daar wat druk en niet altijd even duidelijk. De inhoud der lesjes beweegt zich over 't geheel in den kinderkring, verschillende een voudige vertellingen komen voor, die de kleinen gewis zullen interesseeren. Soms echter over schatten de auteurs hun publiek. Zoo vragen ze ergens, of ijzer smelten kan, en op een andere plaats onderstellen ze bekend, dat in het voorjaar de knoppen zwellen. Een ernstige grief is deze, dat zooveel versjes voorkomen, in het 3e en het 4e stukje zijn bijua de helft der lesjes op rijm. Dit brengt tweeërlei bezwaar mee : licht worden de zinnen te lang: er komen er hier voor, die uit 4 versregels bestaan, eu de taal en ook de woordschikking is meermalen te moeilijk, Van een ooievaarsnest wordt ge zegd : Want ik weet, Is 't gereed, Dan krijgt de aarde een bloemenkleed. Dit is voor de 6- of 7-jarigen zeker niets daa klinkklank. Ook vind ik : ,Als gij nu niet voort en maakt...'' Bovendien is de inhoud der versjes van de hee ren Bouwmeester en Berendsen minder goed dan die van hun proza. Ik meen, dat we betere leesboekjes hebben dan deze auteurs ons aanbieden, en ik zou ze dan ook slechts ter aanvulling van eea ander stel gebruiken. TBISIUS. Inhoud van Tijdschriften. Van Omen Tijd, No. 1: Geloof, Arnold Lauters. De muurschilderingen in de abdij kerk van Rolduc, Th. Molkenboer. Een heel oude sproke, Sint Jan, In bly'de dagen, Albertine Smulders. Geschiedenis en vergely'king, C. R. de Klerk. Litteraire Kroniek, Maria. Viola, t Nosokómos, No. 12: Naar aanleiding van het Ve Congres voor Crimineele Anthropologie, door dr. A. Aletrino. Examen ziekenver pleging (Slot) door J. H. A. Siestrop. De stryd der verpleegsters in Duitschland, door Helene Schötfer. Eureka ? De nationale vrouwenraad, door dr. S. de Lange. Eigen Haard. No. 43: De Waterwolf, een dorpsvertelling uit den ty'd der droogmaking van het Haarlemmermeer, door J. Eigenhuis, XII. Orarje-Nassau's Oord, Sanatorium voor Iongly'der8, met afb. en algemeen over zicht der gebouwen, naar eene teekening van den heer Foeke Kuipers. (Slot). ??Moeder, door H. 'B. de la Faille?Wichers Hoeth. De Abdijkerk te Rynsburg, door W. O. J. N. met afbeelding naar eene teekening van den schry'ver. Voor onze Amateur-fotografen: Het gevoelige papier, door dr. J. E. Rombouts, met afbeelding naar eene opname van den heer C. Boon Hartsinck te Baarn. Ver scheidenheid. Feuilleton. NIEUWE UITGAVEN. De Batik-Kunst in Nederlandsch-Indic en hare geschiedenis, door G. P. ROUFEAER en dr. H. H. JUYNBOLL afl. II Haarlem, H. Kleinmann & Co. «Maatschappij tot nut van 't algemeen". De openbare en De vrije school. Een historische beschouwing door B. W. COLENKKANDER. Am sterdam, S. L. van Looy. FLAMMAHJON. J fel Weer en de Dampkring. afl. I, bewerkt door dr. B. C. GOUDSMIT, met tal van illustratiën. Compleet in 15 afleveringen a ;iO cents. Zutphen W. J. Thieme & Co. Van DEYBSEL, 6e bundel. Verzamelde opstellen. Amsterdam, Scheltema en Holkema's Boek handel. Catalogue des bibliothcques de feu M. Ie dr. P. A. VAS DER Lrrii, et de M. jhr. dr. L. F. W. E. VAN BlNCKHOKST TOT DES BlNCKUORST. Histoire, géographie, ethnographie, ethnologie anthropologie, religions, jurisprudence, linguistique et littérature oriëntale et Européenne, etc. Leide, Libraire et imprimerie ci-devant E. J Brul. liet Legaat, door G. W. FHIS, No. 14i! van Warendorf s Novellen Bibliotheek. Amster dam, Van Holkema en Warendorf. JOIIN RUSKIN. Dezen laatsten ook. (Unto this last). Vier schetsen over de beginselen der Staathuishoudkunde. Uit het Engelsch vertaald door PAUL HORRIX. Groningen, G. A. Evers. Handleiding voor het Notarisambt in het bijzonder ten dienste van hen die zich voor bereiden tot het Notarieel examen, door W. C. DE BOER, voortgezet door H. M. J. Wattel, afl. 16. Medemblik, K. H. Idema. Partij-groepeering, door mr. ASNE ANEMA. Amsterdam W. Kirchner. Witte Nachten, door HEXIU VAN BOOVEN. Haarlem, Gebr. Nobels. Bloemlezing uit de gehele Nederlandse letterMnde, door A. VAK GEXT. Amsterdam, Jobs. Noman & Zoon. Laatste voordrachten van Willemvan Zuyjlen. Rotterdam, D. Bolle. Staats-ontginning van steenkoot in Limburg. De wet van den 24e Juni 1901, uit een my'nrechtelijk oogpunt beschouwd, door REINIER D. VEHUEEK. 's Gravenhage, Martinus Nyhoff. De Lerende Natuur, onder redactie van E. HEIMANS en JAC. P. TIII.TSSE Deel VI, afl. VIII. Amsterdam, W. Versluijs.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl