Historisch Archief 1877-1940
No. 1270
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
omtekrnncts.
in flacons
van af
uimiiMMMiim
DAMEjS.
Het Pestalozzi-Frölielliafls in Berlijn,
Bewerkt naar een artikel uit Dagny.
Menig vreemdeling zal op z\jn -wandeling
door Berlijn een buis, statig als een paleis,
opgemerkt hebben, waarboven het inschrift staat :
?Henriettenheim-Erziehungsanstalt, gegr
ndet durch Henriette Schrader, geboren
Breymann 1873."
En zyn oog zal getroffen geweest zijn door
den lichten, sierly'ken bouw van het huis, door
den beerlijken tuin met lichtstammige berken
en groene grasvelden.
Het geruisch van de wereldstad klinkt hier
slechts als een dof, zwak gemurmel.
Maar eerst, wanneer men Henriette Schrader
kent, de vrouw die zoo schoon Fröbels groote ge
dachte heeft verwezenlijkt, zal men den mach
tigen invloed kunnen begrijpen, die uitgegaan
is van deze inrichting, dan eerst zal men de
breede golf van ontwikkelde moederlijkheid
kunnen volgen, die van dit huis uitstroomde
over talrijke Duitsche families.
Henriette Schrader is misschien n van de
eminentste vrouwen van onzen tijd. Zij
is in de beste beteekenis van het woord een
moderne vrouw, die met geestdrift en kracht
naar de middelen grypt om naar verbetering
en veredeling te streven. Zij heeft een her
vorming in de verpleging en opvoeding van
het jonge kind gebracht, die een belangrijke
wijziging in het familieleven en in het onderwijs
veroorzaakte, en eveneens een volkomen ver
andering in het gedachtenleven der vrouw
teweegbracht, doordat de vroeger algemeen
verspreide meening, dat de verpleging en de
zorg voor het jonge kind geen passend werk
was voor de beschaafde vrouw, daardoor geheel
te niet werd gedaan.
Henriette Schrader's vader was predikant in
Mahlum in het hertogdom Brunswijk.
Het familieleven in de eenvoudige pastorie
was zeer gelukkig, Henriette was de oudste
van negen zusters en broers, die allen even
begaafd en mooi waren.
Zij was zeer levendig en legde reeds vroeg
een innig verlangen aan den dag naar een
uitgebreiden werkkring, een arbeid, die al
haar krachten in beslag kon nemen. Weinig
vermoedde ze dat haar een taak wachtte, die
haar tot leidster van millioenen vrouwen zou
maken.
Henriette was een achternicht van den
grooten kindervriend en pedagoog Friedrich
Fröbel.
Deze, die er naar streefde de gedachten
van zy'n leermeester en vriend Pestalozzi te
ontwikkelen, had juist zy'n eerste onvolkomen
«Kindergarten" gesticht.
Henriette's ouders besloten hun dochtertje
Clarie daarheen te zenden, Henriette zou haar
zusje vergezellen. Deze reis werd van groote
beteekenis voor haar verder leven. De ideeën
van Fröbel, die het grootste gewicht leggen op
de opvoeding van het kind beneden de zes
jaar, maakten een diepen indruk op haar. De
grondgedachte van Fröbel's systeem was, de
vrouwen haar groote roeping als opvoedsters
te doen begrijpen.
Met hart en ziel wijdde Henriette zich aan
de studie, en reeds spoedig was zy' tot grooten
steun voor haar leermeester. Zoo volgde zy'
hem ook naar Dresden, waar hy zy'n werk
zaamheid als opvoeder der jeugd en der
vrouwen voortzette.
Door haar werd Fröbels methode verbeterd
en ontwikkeld, vooral toen zy zelfstandig begon
te werken.
Voortdurend ontwikkelen was de leus van
haar leven, en alles wat bij Fröbel aarzelend
eu vaag was, kreeg door haar vaster vormen.
Henriette Schrader zag in de volkomen ont
wikkeling van de aangeboren eigenschappen
der vrouw de beste bevryding voor haar ge
slacht; zy' trachtte dus door de opleiding der
vrouwen tot moeders, in de beste en diepste
beteekenis van het woord, de oplossing van
het vrouwenvraagstuk te vinden.
Haar eerste poging om Fröbels ideeën te
verwezenlijken, deed zij in haar ouderlijk huis
in Watzum, waar haar vader beroepen was.
Daar richtte zy' een opvoedingsgesticht op
voor jonge meisjes, Natuurlijk had zy ook
een kindergarten, want meer dan met iets
anders geldt hier de regel, dat alle theorie
zonder praktijk waardeloos is.
Henriette had voor haar plan de volle sym
pathie van haar huisgenooten, zoodat dit op
voedingsgesticht in Watzum ala n groote
familiekring was, waar de leerlingen zich als
familieleden gevoelden.
Ben paar jaar later kocht Henriette een
klein landgoed in Wolfenbuttel waarheen ze
met heel haar groote familie verhuisde. Toen
Henriette in 1871 met den heer Schrader
trouwde, nam haar zuster de leiding van het
gesticht van haar over.
Voor Henriette opende zich nu een grooter
arbeidsveld, want haar man was volstrekt niet
uitsluitend een man van zaken. De heer Schra
der was een edel mensen, die in de opvoeding
der jeugd de toekomst van het vaderland zag.
Samen stichtten de beide echtgenooten de
nu zoo groote en levenskrachtige »Verein für
Volkserziehung". In den aanvang was het
slechts een kleine groep gely'kdenkenden, die
zich verzamelden om Karl en Henriette Schra
der, maar jaar op jaar werd deze kring van
menschen grooter, »die haar lievelingsidee
overnamen: dat voor harmonische levensver
houdingen harmonisch gevormde menschen
noodig zy'n, want om een waar, edel leven te
leiden is meer noodig dan natuurlijk instinkt,
eerst door samenwerking van natuur;en opvoe
ding wordt de levenskunstenaar gevormd. Het
leven is niet alleen een Godsgave maar ook
een plicht om tot nut en zegen voor anderen
te gebruiken en daardoor eigen geluk te be
vorderen.
«Laten wy voor onze kinderen leven", roept
zy met Fröbel haar landgenooten toe, »want elk
mensch wordt dat, waartoe men hem in zy'n
jeugd gemaakt heeft, elke bete brood in liefde
aan een kind gegeven, wekt liefde".
Grooter en grooter werd het aantal moeders,
die naar haar stem luisterden en haar idee
vond weerklank in het paleis »Unter den
Linden" zoowel als in de kleine huisjes in
de voorsteden.
Met haar oneindige liefde voor al wat schoon
en rein is, met haar natuurlijken aanleg ont
wikkeld door onvermoeide studiën, streefde
Henriette Schrader naar de uitbreiding van
haar gedachten. Ka den dood van haar man
vond zij een trouwen steun in haar vriendin
Annette Schepel, die al haar werk met haar
deelde en in den kroonprins Friedrich en zy'n
gemalin. De latere keizerin Victoria koesterde
een warme bewondering voor Fröbels methode
Haar dochtertje Victoria was de eerste leerling
in het nieuwe Pestalozzi- Fröbelhuis. Mevrouw
Schrader kon alty'd op steun rekenen bij het
vorstenpaar, dat vaak op Kerstavond de school
bezocht.
Onder de bescherming van keizerin Victoria
breidde de inrichting zich spoedig uit. Behalve
uit een crèche voor zuigelingen, kindergarten
en overgangs en elementairklasse bestaat het
Festalozzi-Fröbelhaus uit een seminarium,
waar onderwijzeressen en ook jonge moeders
hun opleiding ontvangen. Aan dit seminarium
is tevens een huishoudschool verbonden en een
Victoriapensionaat waar 40 jonge meisjes uit
alle standen huisvesting kunnen vinden.
De lokalen waar de inrichting gevestigd was,
werden al spoedig te klein, en toen zag het
er donker uit voor mevrouw Schraders school.
Maar de moeilijkheid werd opgelost toen mevrouw
Wintzel-Neckmann haar vorstely'k vermogen
voor de goede zaak beschikbaar stelde. Deze
dame besloot namelijk een gebouw te laten
oprichten, dat ook uiterlijk te kennen zou
geven welken geest daarbinnen heerschte n.l.
de liefde tot het reine en het schoone.
Zoo kwam het tegenwoordige
PestalozziFröbelhuis tot stand. Het bestaat uit twee
deelen. In het eerste huis werd mevrouw
Schrader's idee tot werkelijkheid, de school is
een thuis geworden, waar jonge meisjes tot
flinke, warm-voelende vrouwen opgeleid worden.
Ia het tweede huis is de huishoudschool van
mevrouw Hedvig Hegl.
De huizen maken te zamen een bewonderens
waardig geheel uit en vormen een volkomen
opleidingsgesticht voor kinderverpleging en
huishoudelijke bezigheden. Van deze school
zy'n niet alleen bekwame Kindergiirtnerinnen
en huismoeders uitgegaan, maar ook vele in de
maatschappij werkende vrouwen. Zelfs kwamen
vele vreemdelingen van verre landen om te
genieten van het onderwijs van Henriette
Schrader.
Zy' zelve bleef steeds de bescheiden vrouw,
die nooit trachtte haar persoon op den voor
grond te stellen, hoe dapper ze ook voor haar
idee streed.
Allen die geestdrift voor een goede zaak
gevoelden, konden zeker zijn by' haar steeds
steun en sympathie te vinden. Tot haar dood
toe was ze vervuld met plannen voor de ont
wikkeling van haar inrichting, want niets vreesde
ze zoozeer als stilstand.
Het was hard voor haar, die steeds alle
anderen vóór was gegaan in den arbeid, hetzij
theoretisch of praktisch onderwijs, haar laatste
twee levensjaren tot betrekkelijke werkloosheid
gedwongen te zy'n door ziekte. Hoe diep ze
doordrongen was van haar werk, bewijzen
haar twee uitstekende boekjes over den
Yolkskindergarten en Hausliche Beschaftigungen und
Gartenarbeid als Erziehungsmittel im
PestFröb. Haus. Vooral in het laatste heeft ze haar
levenservaring gelegd en getoond, hoe ze in
praktyk de gedachten vereenigd heeft der
beide groote mannen, wier namen boven het
trotsche gebouw stralen.
Dit boek moest tot handleiding dienen aan
elke vrouw die jonge kinderen verzorgt.
Mevrouw Schrader stierf in den herfst van
het vorige jaar. Haar beste erfenis, haar ideeën,
heeft ze nagelaten aan een talrijke schaar van
hoogst beschaafde, en denkende vrouwen, die
haar arbeid voortzetten en in haar geest werken
tot haar eigen geluk en dat van haar volk.
Henriette Schrader is de wegwy'ster geweest
voor vele vrouwen, die zochten naar een dieper
ontwikkeling en naar een echt vrouwely'ken
werkkring.
B. K.
H. C. Aiiteen's jengfl,
Door een Odenseaner.
Bij ieder, die bewondering koastert voorden
arbeid van den grooten Deenschen dichter, mag
zeker belangstelling worden verwacht ook voor
hetgeen hij was, vóór hij zich dien dichternaam
had verworven en zal dan de kennisname van
de volgende bijzonderheden uit des gemalen
schrijvers jeugd die belangstelling eenigermate
kunnen bevredigen, terwijl ze tevens een eigen.
aardig licht kunnen doen opgaan over den
inhoud van meer dan n zijner sprookjes en
vertellingen, 't Zal dan blijken dat het den
eenigen Andersen ging zooals zoo vele schrijvers
van naam : het eigen leven, de zelf genoten
vreugde, de zelf geleden smart, de zelf gestre
den strijd keeren in het leven hunner geestes
kinderen weer.
Wie het zoo geheel eigenaardige Odense, de
geboorteplaats van Andersen, kent, mist zeker
niet het huisje te gaan zien, waarin de groote
man geboren werd. Het is eene dier zeer lage
woningen, zoo talrijk in deze overoude stad en
gelegen in een onaanzienlijk straatje, Munke
möllestraede, (Monnikenmolenstraatje) geheeten.
De schoenmakerij van Andersen's vader is ver
vangen door een kleinen meubelwinkel. Kent
men 't huisje, waar hij onder de vrij armoedige
omstandigheden zijner ouders ter wereld kwam,
men kent dan wel eveneens het eenvoudig,
maar Andersen zoo volkomen waardig stand
beeld, dat in Kongenshave (den Koningstuin)
voor hem is opgericht.
Daar in dien eeuwenouden, voormalig
vorstelijken slotstuin met zijn prachtige
reuzenolmen, zy'n statige iepen en majestueuse
kastanjeboomen, daar op een stil open plekje,
voor een grooten vijver, waarin rustig de
zwanen zich over het watervlak bewegen
en een fontein zacht klaterend zy'n stralen
rijzen doet en vallen, daar waar alles stemt
tot kalmte en tot stil genieten, daar, waar
eiken dag kinderen komen spelen, kinderen,
die zy'n sprookjes kennen en liefhebben, daar
op dat plekje vol poëzie, het gelaat gericht
naar 't aloude slot der koningen, verheft zich
't rijzig beeld des dichters op een voetstuk
van graniet, waarop slechts deze woorden zya
gebeiteld-.
HANS CHBISTIAN ANDERSEN,
geboren 2 April 1805.
Andersen's vader, schoenmaker te Odense,
was een eigenaardig man, die zich weinig
onder de menschen bewoog, stil en in zichzelf
gekeerd. Eeeds als jongmensch, als anderen
van zy'n leeftyd des Zondags naar de herberg
of naar de kegelbanen gingen, wandelde hij
geheel alleen naar 't bosch om bloemen te
plakken of zette hy er zich op een stil plekje
op 't gras om er de liedjes te zingen, waarvan
hy er zoovele kende, 's Winters placht hy
thuis te zitten lezen uit de boeken met verzen,
sprookjes en tooneelstukjes, die hij kocht voor
het weinigje geld, dat hy kon uitsparen. Dat
was zy'n grootst genot. De buren meenden
soms dat hij bezoek had, als z\j hem luid
hoorden laclien en praten, en toch was hij
dan geheel alleen, alleen met zijn boeken,
veelal met Hollberg's blijspelen. Immer grieide
het hem dat hem niet vergund geweest was
te studeeren, zooals het geval had kunnen zyn
als niet zy'n ouders door een ongeluk alles
hadden verloren, wat zij bezaten. In plaats
van student had hij schoenmakersleerling
moeten worden.
Op zekeren dag ontmoette hy in 't bosch,
Fruens Böge" genaamd, een jong dienstmeisje,
dat er lief en vriendelyk uitzag. Hy' begon
een praatje met haar, vertelde haar van zijn
jeugd, zooals zy' op hare beurt van hare
kinderjaren vertelde, 't Verhaal hoe hare
arme ouders haar in den hoogsten nood
eens hadden uitgezonden om te bedelen, maar
zij daartoe den moed gemist had en in haar
kinderly'ke wanhoop den geheelen dag onder
de brug over 't riviertje had zitten schreien,
won haar geheel en al voor hem en op een
mooien Zondag, nadat hij voor 't meisje eenige
zijner mooiste liedjes had gezongen, sloot hy
haar in zyne armen en drukte haar een harte
lijke kus op den mond. Van toen af waren zy'
een paar en niet lang daarna werd de bruiloft
gehouden. Hans Andersen had het vroeger
vermelde huisje in Munkemöllestraede gehuurd,
een kamer met een keuken en de eerste zoo
goed mogelijk voor werk- en slaapplaats beide,
ingericht. Aan den wand had hij prenten op
gehangen, op de latafel prijkten beeldjes,
kopjes en glazen en boven de werkplaats had
hy zijn dierbaarst bezit, een plank met boeken,
een plaatsje gegeven.
Toen baas Andersen zijn jonge vrouw in
hun huisje binnenleidde, waren ze zoo gelukkig
als twee menachen slechts kunnen wezen. Ver
genoegd zagen ze in hun kamertje rond en
op de vraag van baas Andersen, met een
vrooiyken glimlach tot zyn vrouwtje gericht of
zij niet dacht, dat ze het met hun beiden in
het huisje kostelyk zouden kunnen vinden,
antwoordde ze: Dat denk ik zeker; als nu
onze Lieveneer ons maar Zy'n zegen geeft!"
Ongeveer een jaar later, op den 2 April
1805 lag een kleine jongen naast zijn moeder
in 't bed en schreeuwde uit volle borst.
Toen kort daarna op zekeren dag Hans
Andersen zyn vrouw uit Hollberg's blijspelen
zat voor te lezen en hun knaapje weer luidkeels
zich hooren deed, wendde zijn vader zich tot
hem met de woorden: Zeg eens jongen, wat
wil je nu, luisteren of slapen l'1 eene aardig
heid, die beide ouders hartelijk lachen deed.
Ook bij de doopplechtigheid kon hij den
mond niet houden, een feit waarover de dominee
zich in hooge mate ergerde en hem tusschen
de tanden brommen deed: die jongen schreeuwt
als een mager varken." Andersen's moeder
heeft den predikant dat woord nimmer kunnen
vergeven. Om haar te troosten had n dor
getuigen haar toegevoegd : Erger u niet; hoe
harder 't kind schreeuwt, hoe mooier het
eenmaal zingen leert.'1 Hoe weinig dacht ze
dat eens haar jongen om zijn mooie zangstem
de aandacht tot zich trekken zou!
Hans Christian werd het kind gedoopt en
bij zijn liefderijke ouders in 't wel armoedige,
maar toch zoo nette huisje had hij 't zoo goed.
Nooit viel er een kwaad woord tusschen zijn
vader en moeder en een hard woord hebben
deze twee hem nimmer toegevoegd. Zijn vader
was zijn trouwe speelkameraad, maar een erg
plezierige speelkameraad was 't niet. Overtuigd
dat hij tot iets hoogers was bestemd geweest
dan tot het schoenmakersbedrijf, waartoe de
omstandigheden hem hadden verwezen; altijd
in zich omdragende een gevoel van teleurstel
ling dat aanleg en vermogens niet bij hem tot
ontwikkeling hadden mogen komen, zooals /e,
(naar hij geen oogenblik twijfelde) hadden
kunnen doen en hem dan 't geluk van den
roem hadden kunnen brengen, waar heel zijn
ziel naar dorstte, was bij altijd stil, altijd
in zich zelf gekeerd, lachte hy zoo zelden.
Maar van zyn jongen hield bij innig veel.
Al zijn vrijen tijd gebruikte hij om speelgoed
voor den knaap te maken, 's Winters las hy'
hem voor uit zijn werken van Holberg en uit
Duizend en n nacht", 's Zomers nam hij
hem mee naar 'c bosch; maar daar was de
vader altijd stil, in gedachten verzonken en
liet hij 't knaapje bessen plukken ot kransen
binden, zonder dat er een woord tusschen hen
werd gewisseld.
Zijn vrouw ging slechts zelden mee, omdat
zij er den tyd niet toe had, maar als zij 't
deed, droeg zy' de bruinkatoenen japon, die
alleen voor de wandelingen naar 't bosch en
voor 't deelnemen aan 't Heilig Avondmaal
werd bewaard. Uit het bosch nam zij steeds
eenige berkentakken mee, die achter de
blankgeschuurde kachel werden geplant en Sint
Hanskruiden, die zy tusschen de naden van
de balken stak. Aan deze kon zij zien of ze
lang zou leven.
Ongetwijfeld is 't aan haar dat de groote
Andersen het eenvoudig kinderlijk geloof in
zy'n God heeft te danken, dat hem immer is
by'gebleven en hem in de moeiely'ke dagen, die
hem wachtten, kracht en moed heeft gegeven.
Overigens was hij in geaardheid het evenbeeld
zy'ns vaders. Ook hy hield zich bij voorkeur
bezig met zichzelf en vermeed hy zooveel
mogelijk de aanraking met andere knapen. Ook
bij hem was die lust tot stil droomen, tot
peinzen, tot het leven in de wereld zyner
fantasiën. Ook by hem evenals by' zijn vader
die drang om iets te worden, om groot te
worden; pok bij hem die zucht naar roem, die
hem moeite en lijden heeft doen trotseeren en
die hem heel zy'n volgend leven by' gebleven is.
Een eigenaardig vermaak van den knaap was
poppenkleeren te naaien voor de beweegbare
poppen, die zy'n vader voor hem had gemaakt.
Deze en meer ander speelgoed van zy'n vader,
beweegbare prenten en een molen, waarvan
de molenaar danste, als de wieken draaiden
waren al zy'n lust. Een ander genot voor hem
was het, op de binnenplaats by' de
bessenstruiken te zitten met zy'n moeders voorschoot
over een bezemstok boven 't hoofd gespannen.
Dat was zyn tent zoowel bij zonneschijn als
bij regen. En daar kon hij zóó stil zitten turen
op de bladeren van de struiken van den tijd af
dat het groene knopjes waren, totdat zij geel
waren geworden en hy ze stil zag afvallen op
den grond. Daar kon hy zitten droomen, hy,
't wonderlyke knaapje en hy zag er zooveel
mooie beelden. Soms, als hij liep, kon hij voor
geruimen tijd met halfgesloten oogen voortgaan
en dacht men dat hij slecht van gezicht begon
te worden. Maar daarom was 't niet dat hy
de oogen voor de hem omringende dingen
sloot, maar omdat hij dan zyn eigen beelden
zag en deze hem zoo blijde stemden en zyn
jonge ziel zoo verrukt deden zijn.
Reeds vroeg verloor hij zy'n vader, zijn besten
speelkameraad en deze viel als offer van zijn
zucht naar roem. Duitschland was in oorlog en
algemeen dacht men dat Denemarken in den
stry'd betrokken zou worden.
Het droombeeld om op eenige wy'ze, welke
dan ook, groot en beroemd te worden liet den
man geen rust en eindelijk besloot hy vrouw
en kind vaarwel te zeggen en dienst te nemen
als soldaat. De wereld wilde hij in, op avontu
ren wilde hy uit, een grooten naam wilde hy'
zich verwerven. Maar hij oogstte geen roem
hoegenaamd. In den krijg kwam hy' in 't geheel
niet, maar had daarentegen 't slapen onder
den blooten hemel zoo ook 't marcheeren uren
lang met zwaren ransel en geweer zijn ge
zondheid geknakt. Afgemat en moedeloos kwam
hij thuis en kort na zy'n terugkeer kreeg hy
een harde koorts en stierf.
Van dien tyd af was de jonge Hans Christian
nog meer alleen dan ooit te voren. Zijn moe
der trachtte als waschvrouw bij andere
familiën den kost te winnen en zoo zat hij,
inmiddels geworden tot een lang opgeschoten
knaap met geel, lang haar, vele dagen
geheel alleen thuis. Maar nooit verveelde hy'
zich, dank zij 't speelgoed, dat zyn vader voor
hem had gemaakt. Evenals deze immer eene
neiging gevoelende voor het tooneel, vond hij
een groot genot in 't spelen met zijn tooneeltje,
't laatste geschenk van zijn overleden vader.
Daar liet hij zijn beweegbare poppen
komediespelen naar de tooneelstukken, die hij gele
zen bad.
Dan weer zette hij zich op de binnenplaats
bij de bessenstruiken en zag hij lang en zwijgend
op naar de witte wolken, zooals ze langzaam
langs den blauwen hemel gleden. Wat al ge
dachten rezen er in die stille uren bij hem op;
wat al aandoeningen trilden er in dat zacht
gemoed; wat al beelden en voorstellingen
schoon onvolkomen nog vormden zich in zijn
jonge dichterziel! Later weer ging hij zijn
kamertje binnen, zette hij zich in een donker
hoekje neer en zag hij van daaruit het vertrekje
in 't rond. Alles wat hem omringde, kreeg dan
leven voor hem; de prenten aan den wand
vertelden hem geschiedenissen; de beelden op
zijn moeders latafel schenen zich te bewegen,
ja zelfs de naald en de els in het gereedschap
kistje van zijn vader begonnen te verhalen van
den tijd toen zijn vader nog leefde. Wie zal
zeggen hoevele van de geschiedenissen, die hij
later als volwassen man ons vertelde, door hem
waren afgeluisterd van de stilte, die hem op
de binnenplaats en in het nederig, klein ver
trekje uur aan uur in zijn eenzaamheid om
ringde V
De andere knapen te Odense mochten Hans
Christian niet lijden. Zij plaagden hem en
namen een loopje met hem ; hij was zoo geheel
anders dan anderen. En bij, bij kon zich tegen
hen niet verdedigen; hij was bang voor hen
en placht hen met schuwe, vreesachtige blikken
aan te zien. Zijn onderwijzer echter was zeer
goed voor hem. Deze kon hem zoo vriendelijk
op de wang tikken ; zelfs gai hij den knaap
meermalen gebakjes of bloemen, als hij ge
luisterd had naar de aardige geschiedenissen,
die het wonderlijke kind hem zoo levendig kon
vertellen. Maar toch nergens was 't heerlijker
dan thuis, 't zij hij er alleen was en alleen
speelde, 't zij als zijn moeder van baar werk
bij hem thuis gekomen was. Zijn moeder was
heel goed voor hem; maar," placht zij te
zeggen, beter nog dan ik is onze Lieveheer
voor je, en deze zal zeker altijd voor je zorgen
en over je waken, als je maar een bra?e jongen
blijft." Aan haar en met heel zijn ziel aan zijn
hemelschen Vader beloofde hy dan dat hij een
goed mensch zou worden en die belofte heeft
hij gehouden.
Toen hij veertien jaar oud was, speelde hij
nog altijd met zijn poppen. Hij schreef nu zelf
tooneelstukken om ze door zijn poppen te laten
opvoeren. Costumes voor zijn acteurs en actrices
naaide hij zelf van allerlei bonte lappen.
Meest hield hij van treurige stukken, maar zelf
was hij zoo blij met zijn tooneelwerken, dat
hij niet nalaten kon er van te vertellen. Ge
dreven door zijn begeeren naar roem, liep hij
van den een naar den ander en las hij zijn
werken voor, gesticuleerde en zong er de liedjes
by', die hy er in gebracht had. Reeds nu echter
zou hy ondervinden dat de menschen wereld
minder vriendelijk voor hem was dan zy'n
oude vriendin de eenzaamheid. De menschen
lachten hem uit en hielden hem voor den gek
en dat deed hem zoo zeer. Wat konden menschen
toch slecht zyn; maar dat waren ze zekerlijk
alleen maar te Odense. Kon hy er maar van
daan komen naar 't groote Kopenhagen; daar
zou iedereen wel van hem houden!
Omdat hy zoo mooi kleeren voor zyn poppen
kon naaien, hield zijn moeder zich overtuigd
dat hy voor 't kleermakers vak geboren was
en wilde zy hem by een zekeren Stegmann, een
kleermaker, in de leer doen. Hiertegen verzette
hij zich echter met alle kracht. By' het tooneel
wilde hy en zou hij, wat zy'n moeder er ook
tegen praatte.
Op veertienjarigen leeftijd werd hij, zooals
in Denemarken gebruikelijk is, als lid der kerk
aangenomen. Voor die plechtige gelegenheid
werd de statierok van zy'n vader voor hem te
pas gemaakt en kreeg hy voor de eerste maal
in zijn leven laarzen aan, die hij met de
schaften boven de broek aantrok om te laten
zien dat het werkely'k laarzen en nog wel
nieuwe laarzen waren. Daar deze geweldig
kraakten, toen hy' door dékerk liep, was hij
er nog trotscher op; maar nu scheen 't hem
dat hy te veel om de laarzen en te weinig
om de plechtigheid dacht en in stilte bad hij
om vergiffenis voor dit vergrijp en de laarzen
vergat hij geheel.
(Slot volgt).
Een zwem- en badinrichting.
Aan Burgemeester en Wethouders van
Rotterdam is het onderstaand adres verzonden:
WelEdeïAc/itbare Heeren!
De Vereeniging ter behartiging van de be
langen der vrouw, goedgekeurd by kon. besl.
van S Febr. 1896, gezien hebbende, dat door
uw college op de begrooting van 1902 is uit
getrokken eene som van f 35000 voor eene
dryvende zwem- en badinrichting aan den
linker Maasoever, .
verzoekt u dringend bij het bouwen daarvan
rekening te willen houden met de belangen
der vrouwen en meisjes en dus voor haar een
gedeelte der inrichting te willen afzonderen en
gedurende den geheelen zwemtyd voor haar
beschikbaar te stellen. Het is toch dezen en
den vorigen zomer voldoende gebleken, dat
de vrouwen en meisjes even gaarne een
verfrisschend bad nemen als de mannen en jongens
en dat daartoe de aangeboden gelegenheid aan
de Baan geheel en al onvoldoende is.
't Welk doende, enz.
Namens de Vereen, ter behartiging
van de belangen der vrouwen,
A. DOBBE, Pres.
M. RUEB, Secr.
Inderdaad, zonderling genoeg, dat het nog
noodig schijnt, een dergelijk verzoek tot een
gemeenteraad te richten.
Juweelendragende mannen.
Het geval van den markies van Anglesey,
die een menigte juweelen ter waarde van
ongeveer 400.000 gulden met zich meedroeg,
welke hem op een goeden dag door zijn
Franachen bediende werden ontstolen, heeft
de aandacht gevestigd op de vraag, in welke
mate door mannen juweelen worden gedragen.
Bij het beantwoorden van die vraag komt men
tot verrassende ontdekkingen. Iedereen weet
reeds sedert geruimen tijd, dat koning Edward
nu en dan een armband draagt, en ook de
overleden hertog van Saksen-Coburg-Gotha
droeg jaren lang een zwaren gouden schakel
armband. Er zyn nog vele andere bekende
personen, die zulke sieraden dragen, maar
toch is het misschien nog verrassend, te hooren,
dat deze gewoonte onder de Engelsche mannen
in den laatsten tijd zeer toeneemt, en, reeds
allerlei zonderlinge vormen beeft aangenomen.
Deze modegril beperkt zich niet tot een
bepaalden kring, maar heeft voorloopig de
middelklasse toch nog niet zoo sterk aange
tast als de »upper ten thouaand". Een onder
zoek ingesteld bij de eerste juweliers van
het Westend bevestigde dit feit. Een man
van fortuin stelt zich tegenwoordig niet meer
ermee tevreden, dasspelden, overhemdsknoop
jes, solitaires en vooral ringen te dragen,
maar heeft dikwy'l ook de gewoonte, vreemde
en kostbare sieraden, zooals gouden slangen
en dergelyke, om de armen, het middel, den
hals en de beenen te dragen onder zijn ge
wone kleeren. De oorsprong van die krank
zinnigheid want anders kan men het
bezwaarlijk noemen schuilt in het duister.
De eigenaar van de grootste en meest
bekende juwelierszaak te Londen duidde de
dragers van dergelijke sieraden aan als «exo
tische mannen". In zijn zaak waren dergelyke
voorwerpen nooit vervaardigd geworden, maar
hij kende ze, daar ze hem dikwijls te koop
werden aangeboden. Deze «exotische mannen"
zijn voorloopig nog niet zeer talryk, en heb
ben, voor zoover hem bekend was, nog niet
den »moed" gehad, deze soort sieraden in de
Engelsche zaken te «eisenen", doch in Pary's,
Weenen, Petersburg, en Moskou zijn ze overal
te koop. De Russische sieraden moeten bijzon
der mooi zy'n en voortreffeijk bewerkt.
De juweliers zyn natuurlijk zeer voldaan
over het toenemend gebruik van sieraden voor