De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 27 oktober pagina 7

27 oktober 1901 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1270 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. omtekrnncts. in flacons van af uimiiMMMiim DAMEjS. Het Pestalozzi-Frölielliafls in Berlijn, Bewerkt naar een artikel uit Dagny. Menig vreemdeling zal op z\jn -wandeling door Berlijn een buis, statig als een paleis, opgemerkt hebben, waarboven het inschrift staat : ?Henriettenheim-Erziehungsanstalt, gegr ndet durch Henriette Schrader, geboren Breymann 1873." En zyn oog zal getroffen geweest zijn door den lichten, sierly'ken bouw van het huis, door den beerlijken tuin met lichtstammige berken en groene grasvelden. Het geruisch van de wereldstad klinkt hier slechts als een dof, zwak gemurmel. Maar eerst, wanneer men Henriette Schrader kent, de vrouw die zoo schoon Fröbels groote ge dachte heeft verwezenlijkt, zal men den mach tigen invloed kunnen begrijpen, die uitgegaan is van deze inrichting, dan eerst zal men de breede golf van ontwikkelde moederlijkheid kunnen volgen, die van dit huis uitstroomde over talrijke Duitsche families. Henriette Schrader is misschien n van de eminentste vrouwen van onzen tijd. Zij is in de beste beteekenis van het woord een moderne vrouw, die met geestdrift en kracht naar de middelen grypt om naar verbetering en veredeling te streven. Zij heeft een her vorming in de verpleging en opvoeding van het jonge kind gebracht, die een belangrijke wijziging in het familieleven en in het onderwijs veroorzaakte, en eveneens een volkomen ver andering in het gedachtenleven der vrouw teweegbracht, doordat de vroeger algemeen verspreide meening, dat de verpleging en de zorg voor het jonge kind geen passend werk was voor de beschaafde vrouw, daardoor geheel te niet werd gedaan. Henriette Schrader's vader was predikant in Mahlum in het hertogdom Brunswijk. Het familieleven in de eenvoudige pastorie was zeer gelukkig, Henriette was de oudste van negen zusters en broers, die allen even begaafd en mooi waren. Zij was zeer levendig en legde reeds vroeg een innig verlangen aan den dag naar een uitgebreiden werkkring, een arbeid, die al haar krachten in beslag kon nemen. Weinig vermoedde ze dat haar een taak wachtte, die haar tot leidster van millioenen vrouwen zou maken. Henriette was een achternicht van den grooten kindervriend en pedagoog Friedrich Fröbel. Deze, die er naar streefde de gedachten van zy'n leermeester en vriend Pestalozzi te ontwikkelen, had juist zy'n eerste onvolkomen «Kindergarten" gesticht. Henriette's ouders besloten hun dochtertje Clarie daarheen te zenden, Henriette zou haar zusje vergezellen. Deze reis werd van groote beteekenis voor haar verder leven. De ideeën van Fröbel, die het grootste gewicht leggen op de opvoeding van het kind beneden de zes jaar, maakten een diepen indruk op haar. De grondgedachte van Fröbel's systeem was, de vrouwen haar groote roeping als opvoedsters te doen begrijpen. Met hart en ziel wijdde Henriette zich aan de studie, en reeds spoedig was zy' tot grooten steun voor haar leermeester. Zoo volgde zy' hem ook naar Dresden, waar hy zy'n werk zaamheid als opvoeder der jeugd en der vrouwen voortzette. Door haar werd Fröbels methode verbeterd en ontwikkeld, vooral toen zy zelfstandig begon te werken. Voortdurend ontwikkelen was de leus van haar leven, en alles wat bij Fröbel aarzelend eu vaag was, kreeg door haar vaster vormen. Henriette Schrader zag in de volkomen ont wikkeling van de aangeboren eigenschappen der vrouw de beste bevryding voor haar ge slacht; zy' trachtte dus door de opleiding der vrouwen tot moeders, in de beste en diepste beteekenis van het woord, de oplossing van het vrouwenvraagstuk te vinden. Haar eerste poging om Fröbels ideeën te verwezenlijken, deed zij in haar ouderlijk huis in Watzum, waar haar vader beroepen was. Daar richtte zy' een opvoedingsgesticht op voor jonge meisjes, Natuurlijk had zy ook een kindergarten, want meer dan met iets anders geldt hier de regel, dat alle theorie zonder praktijk waardeloos is. Henriette had voor haar plan de volle sym pathie van haar huisgenooten, zoodat dit op voedingsgesticht in Watzum ala n groote familiekring was, waar de leerlingen zich als familieleden gevoelden. Ben paar jaar later kocht Henriette een klein landgoed in Wolfenbuttel waarheen ze met heel haar groote familie verhuisde. Toen Henriette in 1871 met den heer Schrader trouwde, nam haar zuster de leiding van het gesticht van haar over. Voor Henriette opende zich nu een grooter arbeidsveld, want haar man was volstrekt niet uitsluitend een man van zaken. De heer Schra der was een edel mensen, die in de opvoeding der jeugd de toekomst van het vaderland zag. Samen stichtten de beide echtgenooten de nu zoo groote en levenskrachtige »Verein für Volkserziehung". In den aanvang was het slechts een kleine groep gely'kdenkenden, die zich verzamelden om Karl en Henriette Schra der, maar jaar op jaar werd deze kring van menschen grooter, »die haar lievelingsidee overnamen: dat voor harmonische levensver houdingen harmonisch gevormde menschen noodig zy'n, want om een waar, edel leven te leiden is meer noodig dan natuurlijk instinkt, eerst door samenwerking van natuur;en opvoe ding wordt de levenskunstenaar gevormd. Het leven is niet alleen een Godsgave maar ook een plicht om tot nut en zegen voor anderen te gebruiken en daardoor eigen geluk te be vorderen. «Laten wy voor onze kinderen leven", roept zy met Fröbel haar landgenooten toe, »want elk mensch wordt dat, waartoe men hem in zy'n jeugd gemaakt heeft, elke bete brood in liefde aan een kind gegeven, wekt liefde". Grooter en grooter werd het aantal moeders, die naar haar stem luisterden en haar idee vond weerklank in het paleis »Unter den Linden" zoowel als in de kleine huisjes in de voorsteden. Met haar oneindige liefde voor al wat schoon en rein is, met haar natuurlijken aanleg ont wikkeld door onvermoeide studiën, streefde Henriette Schrader naar de uitbreiding van haar gedachten. Ka den dood van haar man vond zij een trouwen steun in haar vriendin Annette Schepel, die al haar werk met haar deelde en in den kroonprins Friedrich en zy'n gemalin. De latere keizerin Victoria koesterde een warme bewondering voor Fröbels methode Haar dochtertje Victoria was de eerste leerling in het nieuwe Pestalozzi- Fröbelhuis. Mevrouw Schrader kon alty'd op steun rekenen bij het vorstenpaar, dat vaak op Kerstavond de school bezocht. Onder de bescherming van keizerin Victoria breidde de inrichting zich spoedig uit. Behalve uit een crèche voor zuigelingen, kindergarten en overgangs en elementairklasse bestaat het Festalozzi-Fröbelhaus uit een seminarium, waar onderwijzeressen en ook jonge moeders hun opleiding ontvangen. Aan dit seminarium is tevens een huishoudschool verbonden en een Victoriapensionaat waar 40 jonge meisjes uit alle standen huisvesting kunnen vinden. De lokalen waar de inrichting gevestigd was, werden al spoedig te klein, en toen zag het er donker uit voor mevrouw Schraders school. Maar de moeilijkheid werd opgelost toen mevrouw Wintzel-Neckmann haar vorstely'k vermogen voor de goede zaak beschikbaar stelde. Deze dame besloot namelijk een gebouw te laten oprichten, dat ook uiterlijk te kennen zou geven welken geest daarbinnen heerschte n.l. de liefde tot het reine en het schoone. Zoo kwam het tegenwoordige PestalozziFröbelhuis tot stand. Het bestaat uit twee deelen. In het eerste huis werd mevrouw Schrader's idee tot werkelijkheid, de school is een thuis geworden, waar jonge meisjes tot flinke, warm-voelende vrouwen opgeleid worden. Ia het tweede huis is de huishoudschool van mevrouw Hedvig Hegl. De huizen maken te zamen een bewonderens waardig geheel uit en vormen een volkomen opleidingsgesticht voor kinderverpleging en huishoudelijke bezigheden. Van deze school zy'n niet alleen bekwame Kindergiirtnerinnen en huismoeders uitgegaan, maar ook vele in de maatschappij werkende vrouwen. Zelfs kwamen vele vreemdelingen van verre landen om te genieten van het onderwijs van Henriette Schrader. Zy' zelve bleef steeds de bescheiden vrouw, die nooit trachtte haar persoon op den voor grond te stellen, hoe dapper ze ook voor haar idee streed. Allen die geestdrift voor een goede zaak gevoelden, konden zeker zijn by' haar steeds steun en sympathie te vinden. Tot haar dood toe was ze vervuld met plannen voor de ont wikkeling van haar inrichting, want niets vreesde ze zoozeer als stilstand. Het was hard voor haar, die steeds alle anderen vóór was gegaan in den arbeid, hetzij theoretisch of praktisch onderwijs, haar laatste twee levensjaren tot betrekkelijke werkloosheid gedwongen te zy'n door ziekte. Hoe diep ze doordrongen was van haar werk, bewijzen haar twee uitstekende boekjes over den Yolkskindergarten en Hausliche Beschaftigungen und Gartenarbeid als Erziehungsmittel im PestFröb. Haus. Vooral in het laatste heeft ze haar levenservaring gelegd en getoond, hoe ze in praktyk de gedachten vereenigd heeft der beide groote mannen, wier namen boven het trotsche gebouw stralen. Dit boek moest tot handleiding dienen aan elke vrouw die jonge kinderen verzorgt. Mevrouw Schrader stierf in den herfst van het vorige jaar. Haar beste erfenis, haar ideeën, heeft ze nagelaten aan een talrijke schaar van hoogst beschaafde, en denkende vrouwen, die haar arbeid voortzetten en in haar geest werken tot haar eigen geluk en dat van haar volk. Henriette Schrader is de wegwy'ster geweest voor vele vrouwen, die zochten naar een dieper ontwikkeling en naar een echt vrouwely'ken werkkring. B. K. H. C. Aiiteen's jengfl, Door een Odenseaner. Bij ieder, die bewondering koastert voorden arbeid van den grooten Deenschen dichter, mag zeker belangstelling worden verwacht ook voor hetgeen hij was, vóór hij zich dien dichternaam had verworven en zal dan de kennisname van de volgende bijzonderheden uit des gemalen schrijvers jeugd die belangstelling eenigermate kunnen bevredigen, terwijl ze tevens een eigen. aardig licht kunnen doen opgaan over den inhoud van meer dan n zijner sprookjes en vertellingen, 't Zal dan blijken dat het den eenigen Andersen ging zooals zoo vele schrijvers van naam : het eigen leven, de zelf genoten vreugde, de zelf geleden smart, de zelf gestre den strijd keeren in het leven hunner geestes kinderen weer. Wie het zoo geheel eigenaardige Odense, de geboorteplaats van Andersen, kent, mist zeker niet het huisje te gaan zien, waarin de groote man geboren werd. Het is eene dier zeer lage woningen, zoo talrijk in deze overoude stad en gelegen in een onaanzienlijk straatje, Munke möllestraede, (Monnikenmolenstraatje) geheeten. De schoenmakerij van Andersen's vader is ver vangen door een kleinen meubelwinkel. Kent men 't huisje, waar hij onder de vrij armoedige omstandigheden zijner ouders ter wereld kwam, men kent dan wel eveneens het eenvoudig, maar Andersen zoo volkomen waardig stand beeld, dat in Kongenshave (den Koningstuin) voor hem is opgericht. Daar in dien eeuwenouden, voormalig vorstelijken slotstuin met zijn prachtige reuzenolmen, zy'n statige iepen en majestueuse kastanjeboomen, daar op een stil open plekje, voor een grooten vijver, waarin rustig de zwanen zich over het watervlak bewegen en een fontein zacht klaterend zy'n stralen rijzen doet en vallen, daar waar alles stemt tot kalmte en tot stil genieten, daar, waar eiken dag kinderen komen spelen, kinderen, die zy'n sprookjes kennen en liefhebben, daar op dat plekje vol poëzie, het gelaat gericht naar 't aloude slot der koningen, verheft zich 't rijzig beeld des dichters op een voetstuk van graniet, waarop slechts deze woorden zya gebeiteld-. HANS CHBISTIAN ANDERSEN, geboren 2 April 1805. Andersen's vader, schoenmaker te Odense, was een eigenaardig man, die zich weinig onder de menschen bewoog, stil en in zichzelf gekeerd. Eeeds als jongmensch, als anderen van zy'n leeftyd des Zondags naar de herberg of naar de kegelbanen gingen, wandelde hij geheel alleen naar 't bosch om bloemen te plakken of zette hy er zich op een stil plekje op 't gras om er de liedjes te zingen, waarvan hy er zoovele kende, 's Winters placht hy thuis te zitten lezen uit de boeken met verzen, sprookjes en tooneelstukjes, die hij kocht voor het weinigje geld, dat hy kon uitsparen. Dat was zy'n grootst genot. De buren meenden soms dat hij bezoek had, als z\j hem luid hoorden laclien en praten, en toch was hij dan geheel alleen, alleen met zijn boeken, veelal met Hollberg's blijspelen. Immer grieide het hem dat hem niet vergund geweest was te studeeren, zooals het geval had kunnen zyn als niet zy'n ouders door een ongeluk alles hadden verloren, wat zij bezaten. In plaats van student had hij schoenmakersleerling moeten worden. Op zekeren dag ontmoette hy in 't bosch, Fruens Böge" genaamd, een jong dienstmeisje, dat er lief en vriendelyk uitzag. Hy' begon een praatje met haar, vertelde haar van zijn jeugd, zooals zy' op hare beurt van hare kinderjaren vertelde, 't Verhaal hoe hare arme ouders haar in den hoogsten nood eens hadden uitgezonden om te bedelen, maar zij daartoe den moed gemist had en in haar kinderly'ke wanhoop den geheelen dag onder de brug over 't riviertje had zitten schreien, won haar geheel en al voor hem en op een mooien Zondag, nadat hij voor 't meisje eenige zijner mooiste liedjes had gezongen, sloot hy haar in zyne armen en drukte haar een harte lijke kus op den mond. Van toen af waren zy' een paar en niet lang daarna werd de bruiloft gehouden. Hans Andersen had het vroeger vermelde huisje in Munkemöllestraede gehuurd, een kamer met een keuken en de eerste zoo goed mogelijk voor werk- en slaapplaats beide, ingericht. Aan den wand had hij prenten op gehangen, op de latafel prijkten beeldjes, kopjes en glazen en boven de werkplaats had hy zijn dierbaarst bezit, een plank met boeken, een plaatsje gegeven. Toen baas Andersen zijn jonge vrouw in hun huisje binnenleidde, waren ze zoo gelukkig als twee menachen slechts kunnen wezen. Ver genoegd zagen ze in hun kamertje rond en op de vraag van baas Andersen, met een vrooiyken glimlach tot zyn vrouwtje gericht of zij niet dacht, dat ze het met hun beiden in het huisje kostelyk zouden kunnen vinden, antwoordde ze: Dat denk ik zeker; als nu onze Lieveneer ons maar Zy'n zegen geeft!" Ongeveer een jaar later, op den 2 April 1805 lag een kleine jongen naast zijn moeder in 't bed en schreeuwde uit volle borst. Toen kort daarna op zekeren dag Hans Andersen zyn vrouw uit Hollberg's blijspelen zat voor te lezen en hun knaapje weer luidkeels zich hooren deed, wendde zijn vader zich tot hem met de woorden: Zeg eens jongen, wat wil je nu, luisteren of slapen l'1 eene aardig heid, die beide ouders hartelijk lachen deed. Ook bij de doopplechtigheid kon hij den mond niet houden, een feit waarover de dominee zich in hooge mate ergerde en hem tusschen de tanden brommen deed: die jongen schreeuwt als een mager varken." Andersen's moeder heeft den predikant dat woord nimmer kunnen vergeven. Om haar te troosten had n dor getuigen haar toegevoegd : Erger u niet; hoe harder 't kind schreeuwt, hoe mooier het eenmaal zingen leert.'1 Hoe weinig dacht ze dat eens haar jongen om zijn mooie zangstem de aandacht tot zich trekken zou! Hans Christian werd het kind gedoopt en bij zijn liefderijke ouders in 't wel armoedige, maar toch zoo nette huisje had hij 't zoo goed. Nooit viel er een kwaad woord tusschen zijn vader en moeder en een hard woord hebben deze twee hem nimmer toegevoegd. Zijn vader was zijn trouwe speelkameraad, maar een erg plezierige speelkameraad was 't niet. Overtuigd dat hij tot iets hoogers was bestemd geweest dan tot het schoenmakersbedrijf, waartoe de omstandigheden hem hadden verwezen; altijd in zich omdragende een gevoel van teleurstel ling dat aanleg en vermogens niet bij hem tot ontwikkeling hadden mogen komen, zooals /e, (naar hij geen oogenblik twijfelde) hadden kunnen doen en hem dan 't geluk van den roem hadden kunnen brengen, waar heel zijn ziel naar dorstte, was bij altijd stil, altijd in zich zelf gekeerd, lachte hy zoo zelden. Maar van zyn jongen hield bij innig veel. Al zijn vrijen tijd gebruikte hij om speelgoed voor den knaap te maken, 's Winters las hy' hem voor uit zijn werken van Holberg en uit Duizend en n nacht", 's Zomers nam hij hem mee naar 'c bosch; maar daar was de vader altijd stil, in gedachten verzonken en liet hij 't knaapje bessen plukken ot kransen binden, zonder dat er een woord tusschen hen werd gewisseld. Zijn vrouw ging slechts zelden mee, omdat zij er den tyd niet toe had, maar als zij 't deed, droeg zy' de bruinkatoenen japon, die alleen voor de wandelingen naar 't bosch en voor 't deelnemen aan 't Heilig Avondmaal werd bewaard. Uit het bosch nam zij steeds eenige berkentakken mee, die achter de blankgeschuurde kachel werden geplant en Sint Hanskruiden, die zy tusschen de naden van de balken stak. Aan deze kon zij zien of ze lang zou leven. Ongetwijfeld is 't aan haar dat de groote Andersen het eenvoudig kinderlijk geloof in zy'n God heeft te danken, dat hem immer is by'gebleven en hem in de moeiely'ke dagen, die hem wachtten, kracht en moed heeft gegeven. Overigens was hij in geaardheid het evenbeeld zy'ns vaders. Ook hy hield zich bij voorkeur bezig met zichzelf en vermeed hy zooveel mogelijk de aanraking met andere knapen. Ook bij hem was die lust tot stil droomen, tot peinzen, tot het leven in de wereld zyner fantasiën. Ook by hem evenals by' zijn vader die drang om iets te worden, om groot te worden; pok bij hem die zucht naar roem, die hem moeite en lijden heeft doen trotseeren en die hem heel zy'n volgend leven by' gebleven is. Een eigenaardig vermaak van den knaap was poppenkleeren te naaien voor de beweegbare poppen, die zy'n vader voor hem had gemaakt. Deze en meer ander speelgoed van zy'n vader, beweegbare prenten en een molen, waarvan de molenaar danste, als de wieken draaiden waren al zy'n lust. Een ander genot voor hem was het, op de binnenplaats by' de bessenstruiken te zitten met zy'n moeders voorschoot over een bezemstok boven 't hoofd gespannen. Dat was zyn tent zoowel bij zonneschijn als bij regen. En daar kon hij zóó stil zitten turen op de bladeren van de struiken van den tijd af dat het groene knopjes waren, totdat zij geel waren geworden en hy ze stil zag afvallen op den grond. Daar kon hy zitten droomen, hy, 't wonderlyke knaapje en hy zag er zooveel mooie beelden. Soms, als hij liep, kon hij voor geruimen tijd met halfgesloten oogen voortgaan en dacht men dat hij slecht van gezicht begon te worden. Maar daarom was 't niet dat hy de oogen voor de hem omringende dingen sloot, maar omdat hij dan zyn eigen beelden zag en deze hem zoo blijde stemden en zyn jonge ziel zoo verrukt deden zijn. Reeds vroeg verloor hij zy'n vader, zijn besten speelkameraad en deze viel als offer van zijn zucht naar roem. Duitschland was in oorlog en algemeen dacht men dat Denemarken in den stry'd betrokken zou worden. Het droombeeld om op eenige wy'ze, welke dan ook, groot en beroemd te worden liet den man geen rust en eindelijk besloot hy vrouw en kind vaarwel te zeggen en dienst te nemen als soldaat. De wereld wilde hij in, op avontu ren wilde hy uit, een grooten naam wilde hy' zich verwerven. Maar hij oogstte geen roem hoegenaamd. In den krijg kwam hy' in 't geheel niet, maar had daarentegen 't slapen onder den blooten hemel zoo ook 't marcheeren uren lang met zwaren ransel en geweer zijn ge zondheid geknakt. Afgemat en moedeloos kwam hij thuis en kort na zy'n terugkeer kreeg hy een harde koorts en stierf. Van dien tyd af was de jonge Hans Christian nog meer alleen dan ooit te voren. Zijn moe der trachtte als waschvrouw bij andere familiën den kost te winnen en zoo zat hij, inmiddels geworden tot een lang opgeschoten knaap met geel, lang haar, vele dagen geheel alleen thuis. Maar nooit verveelde hy' zich, dank zij 't speelgoed, dat zyn vader voor hem had gemaakt. Evenals deze immer eene neiging gevoelende voor het tooneel, vond hij een groot genot in 't spelen met zijn tooneeltje, 't laatste geschenk van zijn overleden vader. Daar liet hij zijn beweegbare poppen komediespelen naar de tooneelstukken, die hij gele zen bad. Dan weer zette hij zich op de binnenplaats bij de bessenstruiken en zag hij lang en zwijgend op naar de witte wolken, zooals ze langzaam langs den blauwen hemel gleden. Wat al ge dachten rezen er in die stille uren bij hem op; wat al aandoeningen trilden er in dat zacht gemoed; wat al beelden en voorstellingen schoon onvolkomen nog vormden zich in zijn jonge dichterziel! Later weer ging hij zijn kamertje binnen, zette hij zich in een donker hoekje neer en zag hij van daaruit het vertrekje in 't rond. Alles wat hem omringde, kreeg dan leven voor hem; de prenten aan den wand vertelden hem geschiedenissen; de beelden op zijn moeders latafel schenen zich te bewegen, ja zelfs de naald en de els in het gereedschap kistje van zijn vader begonnen te verhalen van den tijd toen zijn vader nog leefde. Wie zal zeggen hoevele van de geschiedenissen, die hij later als volwassen man ons vertelde, door hem waren afgeluisterd van de stilte, die hem op de binnenplaats en in het nederig, klein ver trekje uur aan uur in zijn eenzaamheid om ringde V De andere knapen te Odense mochten Hans Christian niet lijden. Zij plaagden hem en namen een loopje met hem ; hij was zoo geheel anders dan anderen. En bij, bij kon zich tegen hen niet verdedigen; hij was bang voor hen en placht hen met schuwe, vreesachtige blikken aan te zien. Zijn onderwijzer echter was zeer goed voor hem. Deze kon hem zoo vriendelijk op de wang tikken ; zelfs gai hij den knaap meermalen gebakjes of bloemen, als hij ge luisterd had naar de aardige geschiedenissen, die het wonderlijke kind hem zoo levendig kon vertellen. Maar toch nergens was 't heerlijker dan thuis, 't zij hij er alleen was en alleen speelde, 't zij als zijn moeder van baar werk bij hem thuis gekomen was. Zijn moeder was heel goed voor hem; maar," placht zij te zeggen, beter nog dan ik is onze Lieveheer voor je, en deze zal zeker altijd voor je zorgen en over je waken, als je maar een bra?e jongen blijft." Aan haar en met heel zijn ziel aan zijn hemelschen Vader beloofde hy dan dat hij een goed mensch zou worden en die belofte heeft hij gehouden. Toen hij veertien jaar oud was, speelde hij nog altijd met zijn poppen. Hij schreef nu zelf tooneelstukken om ze door zijn poppen te laten opvoeren. Costumes voor zijn acteurs en actrices naaide hij zelf van allerlei bonte lappen. Meest hield hij van treurige stukken, maar zelf was hij zoo blij met zijn tooneelwerken, dat hij niet nalaten kon er van te vertellen. Ge dreven door zijn begeeren naar roem, liep hij van den een naar den ander en las hij zijn werken voor, gesticuleerde en zong er de liedjes by', die hy er in gebracht had. Reeds nu echter zou hy ondervinden dat de menschen wereld minder vriendelijk voor hem was dan zy'n oude vriendin de eenzaamheid. De menschen lachten hem uit en hielden hem voor den gek en dat deed hem zoo zeer. Wat konden menschen toch slecht zyn; maar dat waren ze zekerlijk alleen maar te Odense. Kon hy er maar van daan komen naar 't groote Kopenhagen; daar zou iedereen wel van hem houden! Omdat hy zoo mooi kleeren voor zyn poppen kon naaien, hield zijn moeder zich overtuigd dat hy voor 't kleermakers vak geboren was en wilde zy hem by een zekeren Stegmann, een kleermaker, in de leer doen. Hiertegen verzette hij zich echter met alle kracht. By' het tooneel wilde hy en zou hij, wat zy'n moeder er ook tegen praatte. Op veertienjarigen leeftijd werd hij, zooals in Denemarken gebruikelijk is, als lid der kerk aangenomen. Voor die plechtige gelegenheid werd de statierok van zy'n vader voor hem te pas gemaakt en kreeg hy voor de eerste maal in zijn leven laarzen aan, die hij met de schaften boven de broek aantrok om te laten zien dat het werkely'k laarzen en nog wel nieuwe laarzen waren. Daar deze geweldig kraakten, toen hy' door dékerk liep, was hij er nog trotscher op; maar nu scheen 't hem dat hy te veel om de laarzen en te weinig om de plechtigheid dacht en in stilte bad hij om vergiffenis voor dit vergrijp en de laarzen vergat hij geheel. (Slot volgt). Een zwem- en badinrichting. Aan Burgemeester en Wethouders van Rotterdam is het onderstaand adres verzonden: WelEdeïAc/itbare Heeren! De Vereeniging ter behartiging van de be langen der vrouw, goedgekeurd by kon. besl. van S Febr. 1896, gezien hebbende, dat door uw college op de begrooting van 1902 is uit getrokken eene som van f 35000 voor eene dryvende zwem- en badinrichting aan den linker Maasoever, . verzoekt u dringend bij het bouwen daarvan rekening te willen houden met de belangen der vrouwen en meisjes en dus voor haar een gedeelte der inrichting te willen afzonderen en gedurende den geheelen zwemtyd voor haar beschikbaar te stellen. Het is toch dezen en den vorigen zomer voldoende gebleken, dat de vrouwen en meisjes even gaarne een verfrisschend bad nemen als de mannen en jongens en dat daartoe de aangeboden gelegenheid aan de Baan geheel en al onvoldoende is. 't Welk doende, enz. Namens de Vereen, ter behartiging van de belangen der vrouwen, A. DOBBE, Pres. M. RUEB, Secr. Inderdaad, zonderling genoeg, dat het nog noodig schijnt, een dergelijk verzoek tot een gemeenteraad te richten. Juweelendragende mannen. Het geval van den markies van Anglesey, die een menigte juweelen ter waarde van ongeveer 400.000 gulden met zich meedroeg, welke hem op een goeden dag door zijn Franachen bediende werden ontstolen, heeft de aandacht gevestigd op de vraag, in welke mate door mannen juweelen worden gedragen. Bij het beantwoorden van die vraag komt men tot verrassende ontdekkingen. Iedereen weet reeds sedert geruimen tijd, dat koning Edward nu en dan een armband draagt, en ook de overleden hertog van Saksen-Coburg-Gotha droeg jaren lang een zwaren gouden schakel armband. Er zyn nog vele andere bekende personen, die zulke sieraden dragen, maar toch is het misschien nog verrassend, te hooren, dat deze gewoonte onder de Engelsche mannen in den laatsten tijd zeer toeneemt, en, reeds allerlei zonderlinge vormen beeft aangenomen. Deze modegril beperkt zich niet tot een bepaalden kring, maar heeft voorloopig de middelklasse toch nog niet zoo sterk aange tast als de »upper ten thouaand". Een onder zoek ingesteld bij de eerste juweliers van het Westend bevestigde dit feit. Een man van fortuin stelt zich tegenwoordig niet meer ermee tevreden, dasspelden, overhemdsknoop jes, solitaires en vooral ringen te dragen, maar heeft dikwy'l ook de gewoonte, vreemde en kostbare sieraden, zooals gouden slangen en dergelyke, om de armen, het middel, den hals en de beenen te dragen onder zijn ge wone kleeren. De oorsprong van die krank zinnigheid want anders kan men het bezwaarlijk noemen schuilt in het duister. De eigenaar van de grootste en meest bekende juwelierszaak te Londen duidde de dragers van dergelijke sieraden aan als «exo tische mannen". In zijn zaak waren dergelyke voorwerpen nooit vervaardigd geworden, maar hij kende ze, daar ze hem dikwijls te koop werden aangeboden. Deze «exotische mannen" zijn voorloopig nog niet zeer talryk, en heb ben, voor zoover hem bekend was, nog niet den »moed" gehad, deze soort sieraden in de Engelsche zaken te «eisenen", doch in Pary's, Weenen, Petersburg, en Moskou zijn ze overal te koop. De Russische sieraden moeten bijzon der mooi zy'n en voortreffeijk bewerkt. De juweliers zyn natuurlijk zeer voldaan over het toenemend gebruik van sieraden voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl