Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1271
koopsteden, met buitensluiting van Haarlem van bet
sneltrein-verkeer.
Als rechtstreeks nadeel voor Haarlem komt hier
nog bij het vervallen der concurrentie in de Meer:
de H'ill. Uz. Sp. zal, als eenige aandeeihoudster in
de Holl. Electrische geen pogingen doen, haar eigen
exploitatie in den grond te werken! Haarlem's ver
keer met de Haarlemmermeer, toch al zeer ten acbter
gesteld duor het vervullen der verbinding Hoofddorp
Vijfhuiz.'n, zul er de gevolgen van ondervinden.
En wat de tarieven n wat de dienst betreft, betaalt
het publiek het gelag.
Ten slotte de stationsbouw. Wat mag ile welwil
lende houding der H. S. M. tegenover de ministerieele
plannen voor dezen bouw hebben bepaald, juist nu
zij o;) liet punt staat, dom' een snijlijn dien bouw
ten deele overbodig te maken? Is het der maatschappij
waarlijk ernst met d:e plannen?
Wij weten het niet. De wegen der H. S. M. zijn
onnaspeurbaar. Uit hare instemming had meu destijds
kunnen opmaken, dat de H. S. M. het denkbeeld van
de snijlijn had .aten varen en dus zeker niet het oog
had geslagen op de Electrische Spoor. Nu deze op
vatting do ir de uitkomst wordt gelogenstraft is er
alle kans dat men zich evenzoo vergissen znu wanneer
meu uit het indienen der »tati->ns|dannen tot de
waarschijnlijkheid van uitvoering zou besluiten.
Wachten wij dus af met eene belangstelling des
te levendiger, omdat groote Haarlemsche belangen
met de zaak gemoeid zijn.
Slechts twee opmerkingen willen wij bij
dezen brief aan de Op. H. Ct. maken.
1. dat de H. IJ. S. M?ofschoon zij
met het oog op het dreigen van de con
currentie di r H. Elect. S. M. buitengewoon
beleidvol heeft gehandeld, toch voor het
groote voordeel het grootste heeft voorbij
gezien. Dat grootst? is de bestendiging van
haar eigen bestaan.
Zeker had er in dezen tijd, nu, gelijk
wij zelven, ook vele anderen, voorstanders
zijn van spoorweg-aanleg en exploitatie
door den Staat, geen daad door haar kunnen
worden verricht, meer geschikt om het
uitgangspunt te worden eener beweging
tot het verkrijgen van een hervorming van
'B Rij k s spoorweg politiek.
2. De Heeren Gedeputeerden, die, als
zoodanig, voorstanders behooren te zijn van
's Rij k s spoorweg politiek, gebonden door
de Spoorwegovereenkomsten van 1900. die
zij hebben na te leven, zoo lang deze niet
teruggenomen zijn, kunnen, indien zij Gede
puteerden, willen blijven, on mogelijk tevens
leden van den Raad van Beheer der Holl.
Uz. Sp. M. zijn, welke, regelrecht in strijd
niet het, beginsel dier
spoorwegovereenkomsten: de getonde concurrentie, zich
van een haar met concurrentie dreigende
maatschappij heeft meester gemaakt.
Onze onware
Oorlogs
begroetingen.
Op de ingediende oorloejsbegrooting is
een som van 40800 gulden als ^toelagen
bij oefeningen," terecht van het artikel
«oefeningen" naar art. 14 overgebracht, bij
welk artikel desoldyen,em,. worden genoemd.
Wil men een overzicht krijgen, waar bij
ons het geld blijft, m. a. w. hoeveel van de
toegestate gelden in de zakken terecht
komt van het personeel, dan moet alles wat
de officieren, onder welken vorm en bena
ming ook, genieten, op de trademerds arti
kelen (hoofdzakelijk art. 13), en alles wat
de militairen beneden dien rang ontvangen,
op art. 14, soldijen, enz. worden verant
woord.
De bovengenoemde 40.800 waren een
eerste stap in deze goede richting.
Waarom nu echter op de artikelen 13
en 14 ook niet gebracht dat deel der gelden,
dat van de artikelen 34, 35, 30, 37, 38, 39.
40 en 41 eveneens bestemd wordt om niet
aan artillerie-materiaal te worden besteed,
maar als toelagen, bijslag, werkloonen,
premiën, tegemoetkomingen, en kosten val
lende op keuring en herkeuring en op aan
schaffing van geschut, enz. in de zakken
van 't personeel terecht te komen?
Waarom niet hetzelfde met art. 42,
"practische oefeningen der artillerie'' gedaan?
Als ergens een kazerne of ander militair
gebouw geverfd wordt, krijgt de geniesoldaat
of korporaal die er zijn toezicht bij houdt,
boven zijn soldij weer een f xtra-toelage.
Waarom die verantwoord hij »verven", en
niet bij art. 14 waar het bij behoort?
Zoo zouden we meer kunnen aanwijzen,
het vorenstaande moge echter _ volstaan om
het opschrift boven dit entn filet te recht
vaardigen, en de noodzakelijkheid eener
erquêe-commissie waar al zoo herhaalde
lijk op is aangedrongen, nog eens aan te
toonen.
Voorts verdient ook dit jaar de aandacht
het steeds opdrijven van kleinere punten,
zoo nu weer 2 adjudanten-onderofficiers
meer, dat, geheel onnoodig alleen aan soldij
weder 1218 gulden meer zal kosten ;
ongerekeivl de kleedingtoelage, enz. het honger
bezoldigen van kat onniers, zgn. geschikt
voor s-tukFcommandanten, dat 21GO gulden
meer eischt; het geheel ongemotiveerde op
drijven der werfkosten met 30523 gulden
niettegenstaande afdoende gebleken is, dat
haast niemand in het lokken van vrij
willigers meer heil ziet.
Is er dan bij de behandeling der
oorlogsbegrootingen nooit eei.s iemand die de
opgewektheid bezit, om klaarheid in de
comptabiliteit en zuinigheid in 't beheer
te eischen ?
Yoerting en kleeding voor liet arme
schoolkind in den
Amsterdamsclien gemeenteraad.
De voorstanders van kindervoeding op
de scholen, welke door kinderen worden
bezocht, die daaraan behoefte hebben,
zullen zich herinneren, dat er vaak in
de-ii Amsterdamschen gemeenteraad pogin
gen zijn aangewend, om, wa:tr de
vereenigit g «Kindervoeding" uit gtbrek aan mid
del, n in haar taak te kort schoot, haar van
gemeentewege door een subsidie te helpen.
D.C p gingen mochten echter niet baten,
ook al omdat het bestuur der
vereenigirij; 'wtigerde een aanvraag om subsidie
tot den gemeenteraad te richten en do
ledeu het niet eens waren, of gemeente
besturen onder de vigeereude wet wel de
bevoegdheid hadden tot bevordering van
trouw schoolbezoek aan behoeftige kinde
ren, langs welken weg ook, voedsel te
verschaffen. Van kleeding was nog geen
sprake.
Bij de beraadslaging over de Leerplicht
wet in de Tweede Kamer werd door eenige
leden voorgesteld daaraan een nieuw arti
kel toe te voegen, luidende:
Ia. die gevallen waarin gebrek aan voeding
of kleeding oorzaak is van ongeregtld
fchoolbezoek of het kind verhindert in voldoende mate
het onderwijs te volgen, wordt bierin door het
gemeentebestuur voorzien volgas de regelen
vast te stellen bij algemeereu maatregel van
bestuur. e kosten daarvan worden den
genacenlebesturen voor de helft door het Rijk vergoed."
Dit voorstel werd echter verworpen,
maar daarentegen werd een door andere
leden voorgesteld nieuw artikel aangeno
men, dat luidt als volgt:
//Art. 35. Ter bevordering van het. school
bezoek is de gemeei tera&d bevoegd voeding en
kleeding te verstrekken aan schoolgaande kin
derea voor wie daaraan behoefte bestaat, of
met dat doel subsidie te verlee.nea, een en ander
vo'gens regelen bij algemteLen maatregel van
bestuur te stellen.
» Kinderen die openbare schel n, en kinderen
die bijzondere scholen als bedoeld in Artkel 2,
eerste lid 1) van deze wet,, bezoeken, worden
daarbij op gelijken voet behandeld/'
Toen bij de behandeling der Leerplicht
wet in de Eerste Kamer van dit artikel
«treurige gevolgen" werden verwacht, wees
de minister Borgesius er op, dat geen enkel
gemeentebestuur, zooals bij het eerste voor
stel het geval was, vvrpliclit kon worden
om van de gegeven bevoegdheid gebruik
te maken; terwijl ook het bezwaar kwam
te vervallen dat van gemeentewege geen
voedsel en kleeding mocht verstrekt wor
den aan kinderen van bijzondere scholen.
Dus niet eenige verplichting schreef het
artikel voor; kindervoeding of -kleeding,
of beide, werd overgelaten aan den goeden
wil der gemeentebesturen maar was
die wil goed, ging men er toe over om
van de bevoegdheid gebruik te maken,
dan moest men volgen de regelen bij
algemeenen maatregel van bestuur vast te
stellen.
Den lün November 1900 verscheen er
een Koninklijk Besluit waarin die regelen
werden vastgesteld ; het eerste daarin opge
nomen voorschrift luidde, dat, indien het
gemeentebestuur van de haar bij art. 35
der wet verleende bevoegdheid wilde ge
bruik maken, op de goedgekeurde
gemeentebegrooting een post voor dat doel moest
zijn uitgetrokken. Wilde het gemeente
bestuur dit niet, of verkeerde het in
twijfel, dan was dit natuurlijk nog niet
noodig.
»Die post." lezen wij, »moet zóó zijn
omschreven, dat daaruit duidelijk blijkt,
of het bedrag bestemd is, om rechtstreeks
van gemeentewege aan schoolgaande kinde
ren voedsel en kleeding te verstrekken,
dan wel of dat bedrag bestemd is om
subsidie te verleenen. Indien door den ge
meenteraad zoowel rechtstreeksche ver
strekking als subsidieering wordt bedoeld,
dan zijn twee afzonderlijke posten
in de begrooting uit te trekken."
Op de begrooting voor 1902 der ge
meente Amsterdam komt onder hoofd
stuk VI, kosten voor het onderwijs, een
nieuwe post voor, 207a, luidende:
//Kosten voor voeding en kleeding aan school
gaande kinderen, ingevolge Art. ?5, eerste lid
der leerplichtwet:
1. R' chtstreeks van gemeentewege te
verstrekken ? \.
2. Subsidie aan de vereenigingen
voor het doel in voorn. Art. .35
omschreven //].
Nu kwam het ons, toen wij voor het
eerst inzage van de begrooting namen,
voor, dat B. en W., waar vermoedelijk
nog niet was afgeloopen het onderzoek in
art. 3, tweede lid, van bovengenoemd K. B.
voorgeschreven het hooren van de hoofden
van scholen en van besturen van scholen
reeds bij voorbaat door den Raad wilden
eloen uitmaken, dat zoowel tot recht
streeksche verstrekking van, als subsidiee
ring wegens voeding en kleeding zou wor
den besloten.
Anders hadden zij immers niet zoo geheel
en al volgens het bepaalde in het K. B.
gehandeld, dat toch alleen geldt, wanneer
een gemeenteraad gebruik maakt van de
bevoegdheid toegekend bij art. 35 der leer
plichtwet (art. l van het K. B.)
In het Algemeen Verslag der afdeelingen
werd dan ook de veronderstelling geop
perd, dat B. en W. binnenkort defini
tieve voorstellen zoowel in zake voeding en
kleeding aan schoolgaande kinderen als
in zake het verleenen van subsidie aan
vereenigingen zouden eloen. Het raadslid,
dat deze opmerking maakte, was dus kenne
lijk met ons van rueening, dat het goed
keuren van deze post van de begrooting
met zich voerde het zich in beginsel ver
klaren vóór kindervoeding en kleeding.
De financieele regeling zou dan later nog
behandeld moeten worden.
In de Memorie van Beantwoording lazen
wij toen het volgende:
//Zeker zal de Raad binnenkort door B. en \V.
in de gelegenheid moeten wordiu gesteld om
de vra".g te br antwoordt n, of er voor deze
Gi mee,.te aanleiding bestaat, gehruik te maken
vau de bevoegdheid, in Art. 35 der
Lierplic'itwit vt'tiieid ten aanzien van het verstrekken
vau voeding en kleeding f ai schoolgaande
kinden n.
Aan de hoofden en bestuurders van scholen
zijn, met het. OOL; hierop, ver: chillende vragen
gesteld, welke ook door h t-n zijn beantwoord.
Het bk'ik ic'iter bij het nagaan der ingekomen
antw: ordeu, dat i i- t, allen de strekking vau de
vraag o;> gelijke wijze hadden opgevat, zoodat
de verk-egen opgaven aan de Raadscommissie
voorkwamen niet alle zóó duidelijk te zijn, dat
daaruit, eui'1 b> paalde conclusie kon wjrden
get'okkei'. Er zijl nu aan de schoolhoofden
opnieuw iniichtirgen gevraagd.
P>. en W. zullen dus eerst later omtrent deze i
1) Scholen waar onderwijs wordt gegeven
vermeld onder a tot h in Art. i der wet tut
regelir g 'van het L. O. |
aangelegenheid den Raad de noodige
mededeelinpren kunnen doen."
Hoe hebben we het nu, dachten we;
B. en W. brengen een nieuwe post op de
begrooting, volgens het voorschrift en het
model door het K. B. aangegeven, in deze
daael ligt reeds van hun zijde een ver
klaring, dat er voor deze gemeente aan
leiding bestaat gebruik te maken van de
door art. 25 der leerplichtwet geschonken
bevoegdheid en nu blijkt het, dat zij die
verklaring van ele zijde van den Raad
niet willen uitlokken doch tot later uit
stellen maar waartoe dient dan, wijl
er alleen verplichting bestond hem er op
te brengen, ingeval de Raad reeds be
sloten had, art. 25 der Leerplichtwet toe
te passen, de post op de begrooting?
Toen r,u in den middag van Zaterdag,
26 October jl., vrij laat de post ter sprake
kwam, verklaarde de wethouder voor het
onderwijs, de heer Van Hall, dat met
het brengen van dien post op de begroo
ting niet bedoeld was om in principe te
beslissen, of men van de bevoegdheid,
verleend in art. 35, zou gebruik maken
al of niet; »dat is een zaak van latere
zorg1'. De voorstellen daartoe zouden
afhangen van het onderzoek dat aan
hangig was.
De begrootingspost was alleen om te
voldoen aan de leerplichtwet.
Wellicht bedoelde de wethouder de
gemeentewet, waar art. 205 x toch zegt, dat
alle uitgaven door bijzondere wetten aan
de gemeente opgelegd, op de begrooting
moeten gebracht worden; maar daar de
leerplichtwet het facultatief laat of het
hongerende schoolkind gevoed en het in
lompen gehulde gekleed zal worden, was
het, waar men geen beginsel wilde uitspre
ken, volkomen overbodig de post op de
begrooting te brengen, daar niet n voor
schrift B. en W. daartoe verplichtte.
Er waren leden van den raad, die dit
voelden. De heer Van den Bergh merkte
terecht op, dat, wanneer men in acht nam
wat door den minister gezegd was en wat
het K. Besluit wilde, het brengen van de
post op de begrooting en het daarvoor
stemmen het beginsel besliste, dat de
gemeenteraad voortaan gehouden was om
voeding en kleeding te verstrekken aan
schoolgaande kinderen, voor wie daaraan
behoefte bestaat. Zoo ook meende de
heer Wormser, dat wanneer men vóór een
post op de begrooting stemde, die daarop
vrijwillig werd gebracht, men zich tevens
over het principe had uitgesproken, dat
daaraan ten grondslag lag. Hij stelde
ten minste voor om »de gulden" naar
«onvoorziene uitgaven'1 te doen verhuizen ;
maar daarop maakte de voorzitter de
opmerking, dat het dan maar beter was
om de geheele poet te eloen vervallen en
toen de wethouder Heemskerk de opmer
king waagde, dat de heer Van den Bergh,
die op een principieele beslissing aandrong,
niets anders deed dan »den raad ophouden"
en de wethouder Gerritsen meende dat dit
raadslid bezig was de zaak te bederven,
zweeg de heer Van den Bergh verder,
bleef de post op de begrooting en werd
zij dus met algemeene stemmen goedge
keurd.
En waar nu de gemeenteraad van
Amsterdam volgens artikel 2 van het
K. Besluit, op de goedgekeurde begrooting
een post heeft uitgetrokken voor het doel,
omschreven in artikel 35 der Leerplicht
wet, heeft hij tevens verklaard van de
bevoegdheid, hem daarin verleend, gebruik
te zullen maken.
Met algemeene stemmen heeft die Raad
dus het beginsel van voeding en kleeding
voor liet arme schoolkind erkend. Wan
neer men nauwkeurig let op het tweede
lid van art. 2 van het K. Besluit, dan
heeft hij, door het uittrekken van twee
afzonderlijke posten reeds nu te kennen
gegeven, dat hij zoowel rechtstreekache
verstrekking als subsidieering op het oog
heeft. Alleen zal men later eens praten
over de financieele regeling.
En dat nog wel, waar mr. De Vries
verklaarde, dat wanneer men deze post
op de bpgrooting bracht, men weder »een
stap op het socialistisch pad" zette!
Volgens de »Memoiie van Beantwoor
ding" krijgen we »binnenkort" een voor
dracht. De geschiedenis van Zaterdag
middag zal het debat veel bekorten;
waar uitgemaakt is, dat men het hongerige
kind voeden en het naakte zal kleeden,
behoeft men zich maar alleen te verstaan
over de som, welke men daarvoor zelf
wil uitgeven en de subsidie, die men aan
anderen wil verleenen.
Wij zijn dus bij vroeger vergeleken, een
heele stap verder.
SECAXS.
Thorbecke's school.
V. (Slot)
Behoort de liberale partij haren grondslag
te wijzigen? De heer van der Vlugt is van
die meening. In een opstel, dat ik overigens
buiten beschouwing laat, komt de Leidsche
hoogieeraar tot de volgende slotsom: Het
dilemma v a.i tothinr: of menschelijke wijsheid
opp»rst richtsnoer. 6f wel do geopenbaarde"
wil van God, l letk ons ten eerste onoprecht,
en daarenboven in het geheel niet jassend als
cono'u-ir", bij het anti-revo!utiorair"
requisitoV tegen den geest der omwenteling'',
dat voo.' pra misse dienst deed. Het moet
datrom worden prijsgegeven, vervangen door
<lit aniere: Waarvoor eikent ge het recht,
het (!ool\vit vin d., s Staats soornaamste £org?
Voor eon '-mperaticf"' een regel, die zkh.
oplegt ain o;,s welbehagen? Iets, dat wij
nederig hebben uit te vorschen, en. gevonden,
(e gehoorzamen? Of wel vror een bevel, dat
wij r.aar welbehagen ona opleggen? Iets, dat
wij m-iken, schoppen? Kortom: is het recht
meester o/er 's mensc'nen wil ? Of's menechen
wil meester over het recht? Wie het laatste
volhoudt schaar zich links. Wie het eerste,
aan de overzij." (Onzs Eeuw. Sept. lï)01,
blz. 733).
Naar de ganghare terminologie de plaats
aanwijzing is niet duidelijk zou alzoo da
liberale party haren gemeenschsppely'ken bodem
vinden in de leuze: 's menschen wil meester
over het Recht, terwy'l hare tegenstanders
zich vereenigen ouder de zinspreuk: het Recht
meester over 's menschen wil. Met die
groepeering is het den schrij/er blijkbaar hooge
ernst. Hij zelf immers gewaagt van een diep,
jaren reeds gekoesterd besef, dat zulk een
woord toch eens moest zyn gezegd."
(t. a. p. blz. 735).
Mag ik eerlijk erkennen, dat de groepeering
my ten hoogste moet ik zeggen: heeft ver
rast, of verbaasd?
Niet slechts is, hetgeen de schrijver den
liberalen als nieuw aanbeveelt, (het Recht
meester over 's menschen wi') der liberalen
vaste traditie, maar omgekeerd, is den
kerkelyken niets meer eigen, dan hetgeen de schrijver
ten zeerste afkeurt, ('s menschen wil meester
os'er het Rscht). M. a. w. de plaa'sverwisseling
zou ten gevolge hebber, dat het liberalisme
de leer, die de schrijver aanprijst, en die het
bezit, in den steek liet, om haar in te ruilen
tegen een grondbeginsel, dat de schryvpr laakt,
welk grondbeginsel, dat der kerkeli/jken is.
Is er h'er aanleiding tot verwondering a',
dan niet?
Ik zeide: liberale traditie is: het Recht
meester over 's menschen wil. Z'ebier, in de
eigen woorden van Thorbecke, toch
vermoedehjk wel bevoegd om als liberaal woord
voerder op te treden zijne rechtsbeschouwing:
Dat recht, geschied verklaring, het schoone
en de wetenschap niet stryden mogen met
de godsdienstige waarheid, is my'< e innige
overtuiging. Ik mem ook niet, dat God
zich allén in de Openbaring heeft geopenbaard.
Het komt my voor, dat de onderscheidene
kringen van menschelijke kennis en bedryf
allen door de ne goddelijke waarheid worden
ingesloten. Doch reder van die kringen heeft
zyne bijzondere wetten, die ooze
werkzaamheden binnen denzelven regelen, en die niet
dan do' r eene lange opklimming van tus
chenleden, samenhangen met den hoogsten wil." 1)
Aldus, s hreef Thorbecke aan Groen, in den
aanvang zijner staatkurd'ge loopbaan. Er, aan
het einde daarvan, was onver^wakt gebleven,
zijne overtuiging, dat niet de mensch het Rechf,
maar het Recht o s beheerscht, eene over
tuiging, die Thorbecke, in de Narede, neer
schreef: Is het alleen de vraag, wat het volk
of de meerderheid wil, dan vervalt de vraag
naar hetgeen, waar, goei en uitvoerbaar is"
(blz. XV).
Mag, met dat voorbeeld voor oogen, h-t
liberalisme de, als nieuw aangeprezen, leuze
beschouwen, als zijn sedert lang in eigendom
bezeten domein, al dan niet ?
Omgekeerd, is den kerkelijken partyen niets
meer aangelegen dan de grondstelling: 's men
schen wil meester over het Recht. Voor S!ahl
is alle Recht: s'eüig Recht. Het natuurrecht
is slechts de maatstaf, waarnaar Recht gemeten
wordt, zelf Recht is het riet. De laatste erotid
van de verbindbaarheid des Rechts is Godes
wereldorde, maar de menschelijk vastgestelde
rechts'irdening is desniettemin de zetel dier
verbindbaarheid. Mitsdien is ieder Recht, ook
het slechtste, b.v. dat der slavernij of der pijn
bank, f ene afspiegeling van odes wereldorde '2).
De grondstelling, dat, binnen de rechtssfeer,
's menschen wil gebieder is, kan kwalijk dui
delijker worden verdedigd.
En die grondstelling wordt, van roomsche
zijde, met bei ie handen aangegrepen. H«t geval
wil, dat de tegenwoordige minister van Justitie,
als belijder dier leer, is opgetreden, en nog
toevalliger wil het geval, dat hare gevaarlijkheid
hem is aangetoond door mij.
Ziehier de zaak.
Mr. J. A. Loeff promoveerde in Leiden, 1687,
op een proefschrift: Publiekrecht tegenover
Privaatrecht, dat ik heb aangekondigd en be
sproken in het Weekblad van het Recht, no.
56:",4, gedagteekend 16 Januari 1889.
Des schrijvers stelsel kent, men uit mijne
tegenwerpingen: Dsn schry'ver is de Staat,
heerscher, souverein, schepper van alle recht,
uitdeeler van alle bedelen aan zijn«
onderdan en, de ondergeschikten. Die bevoegdheid
van den Staat oin zijn recht te grondvesten,
reikt zoover ah zyne macht, is dus (naar
binnen) aisoluut onbegrensd, Alle recht,
privaatrecht zoo goed als publiekrecht, leeft
bij de gratie van den Staat" (^9). Gevoelt
gij soms eene aanvechting; tot beklag;, dank
den hemel, dat het zus en niet zóó is uitge
vallen. B-.denk, dat het zooveel erger kon,
of tracht den S'aat te vermurwen tot betere
plichtsbetrachting. Mag dan de Staat onrecht
doen of willen? In geenen deele, voorzoover
het van de welmeenende waarschuwirg des
schrijvers afhangt (6, 152). Maar met iets
anders dan het in stellige, vaste rechtsregelen
be'Schaamde recht van den Staat, heeft de
jurist niet te maken. De jurist niet, en de
administratieve rechtspraak ook niet. De eerste
kan op zoodanig recht over den Staat eene
methode niet toepassea (G). De laatste kan
,,»esn ander object hebben, dan beweerde
schennis van een, door denzelfden Staat
verordenden rechtsregel" (l.r:4). De schrijver
cursiveert, maar ook zonder dit hulpmiddel is
zijn standpunt in het oogvillend genoeg".
En dat standpunt, welk is het ? Wie zijn
des schrijvers medesta ders in
rechtsbeschouwing ? Ik heb het niet verzwegen : Beginselen
als die des schrijver.-', hoe welmeenend zijne
raadgevingen en bedoelingen zijn mogen, laten
niet met zich spotten. Uw recht reikt zoo
ver als uwe macht": de formidabele uit
spraak, waartoe Spinoza komen moest, krach
tens zijn: natura naturans, natura naturata, i
wies zelfs hem boven het hoofd. Ia zijn Trac- \
tatus tJieoloijico-politictis volbracht hij de
zwenking, die zijn leer van die van Hobbes
onderscheidt. Geen ander recht dan stellig j
recht": Stahl grjep deze uitkomst aan,
ten einde met behulp van het leerstuk der
,,erfzonde, ds immers verduisterde Rede tot
siippedraagster der kerkelijke opperheerschappij
te maken. Wat is er aanlokkelijks in een
,,dez.r s'otsommen ?"
Tege:oy<r do.ce, heb ik de mijr.e gesteld, of '
liever herhaald, want gesteld waren zij in j
18740): 1)3 volstrekte gelijkheid van den '
grondslag voir Staat en Rechr, bepaalt hunne
weerzijdschs verhoiuHng. Staat is geen
rechtsbegrip. Piccjt is geen Staats-product. j
(?J-eenerlei Staat is aar. eenig recht het a^r zijn ]
verschuld gd. Recht ei; cht dwang. Iedere j
sanctie van icde.ro rechtfuiting is poenaal. :
Hiiten den Staat is Rocht niet bestaanbaar, j
omdat b'.iitcn den S'aat tot rechtmatigen !
dwang do kracht ontbreekt. Eerst in den j
Staat is Hecht mogelijk, omdat rechtmatig i
gezag alleen daar zija zetel heeft.
Aan de andere zijde, kan geenerlei
rechtsbegrip, door eenigen Staat, geschapen worden.
Recht is de realiteit van het nationaal
rechtsgevoel. Staat is ,de realiteit van het natienale
machtsbegrip. Recht is een wapen tegen
onrecht, Staat een hefboom tot
krachtsontwikkeling. Het wezen van Recht is stry'd. Het
wezen van St&at is macht. Recht en Staat
vertegenwoordigen twee denkbeelden van
ongelyksoortige natuur. Zij loopen evenwydig,
kunnen elkander dus noch ontmoeten, noch
aanvullen".
Is het thans duidelijk, dat de kerkelijke
rechtsbeschouwing tegengesteld is aan de leer:
Recht meester o /er 's menschen wil, welke leer
de heer van der Vlugt met haar vereenzelvigt ?
En duidelijk tevens, dat de liberale
rechtsbeschouwing de antagoniste is der leer: 's
menEchen wil meester over het rech', welke leer
de schrijver, als verwerpelyV, haar toekent ?
Hoe spraakverwarring ontstaan kan! Nauw
had de hoogieeraar zijn betoog doen
verschy'r.eu of men kon in de Nederlander" lezen:
De schry'ver meent, dat wat R. K, en antirev.
verbindt, alleen 'is de eenstemmige partykeus
voor het eerste [te weten : Recht meester over
's menschen wii]. En hy doet uitkomen, dat
by zulk een dilemma ook hijzelf z ch rechts
zou scharen.
Ons dur.kt, dit moest de geleerde schry'ver
dan ook maar vast doen."
Mij dunkt, de geleerde fchryver dezer
uitnoodiging had eerst behoo.en te ver,fieerei),o£
de eenstemmige partykeus" is fabel of
werkelykheid, alvorens hy den hoogieeraar lokken
wilde tot desertie van de liberale vaan.
Hoe spraakverwarring ontëtaan kan l
In eene retrospectieve aanklacht tegen het
liberalisme schrijft jhr. mr. D. J. de Geer
(Onze Eeuw, Oct. 19ül): twyfel werd
geopperd aan het bestaan van een objectief recht"
(blz. 871), en doet hy het voorkomen als zou,
van clerica!e zy'de, die twy'fel opgeheven worden.
Is hier valsche voorstelling, ignorantie of
moedwillige verdachtmaking in het spel ?
Het bestaan \an een objectief recht, natuur
recht geheeten, werd volgehe.uden niet door
christelijke (al of niet nationale) woordvot rders.
Het werd volgehouden, door hen, die van Hugo
de Groot af, tot Kant toe, buiten alle Open
baring om, enkel en alleen op rationalistische]*
grondslag, de rechtsorde gevestigd willen zien.
Ook de schry'ver dezer regelen hee.t zich
bevlyrigd den ontwikkelingsgang der
rechtsobjictivited, historisch rp den veet te volgfn en
voor oogen te stellen 4). Omgekeerd, is i.iets en
r ie man d zoo afkeerig van een objectief recht"
dan de chriatelyke kerkleer en hare belijders.
Zou men onder een christelijk nationaal
ministerie" niet alvast kunnen beginnen met
zich te oefenen in de humanitaire deugd der
eerlijkheid ?
Trouwens, het verraadt zonderlinge onbe
kendheid met de bronnen der christelyke dog
matiek, wanneer men aan het Recht eene plaats
aanwijst onder de religieuse drijfkrachten der
menschheid. Op dit punt, snijdt de ve. maning
der Bergrede allen twijfel af:
Gij hebt gehoord dat gezegd is : Oog om
oog en tand om tand.
Maar ik zegge u, dat gij den booze niet
wederstaat; maar zoo wie u op de rechter
wang slait, keer hem ook de andera toe ;
en zoo iemand met u rech'en wil, en uwen
rok nemen, laat hem dan ook den mantel;
,en zoo wie u zal dwingen ne mijl te gaan,
ga met hem twee mijlen." (Matth. Vt: 38 vlg ).
De^e sublieme ethiek, volkomen naar hoogere
sferen gekeerd, wil van het aardsche Recht,
het ijdele menschenmaakael, niets weten. En
het is geheel in ectit protestantscaen geest,
wanneer de Hannove-'sche superintendent C. A.
Thilo een nooddruftig aansluitingspunt voor het
recht zoekt en vindt in l Oor. XIV : 14. 3:5;
Want God is geen God van verwarring
maar van vrede, geiy'k in alle de gemeenten
der heiligen."
Thilo argumen'eert: Daar zal onder u niet
strijd zy'n. Alzoo eerbied eischt iedere regel,
omtrent de vaststelling waarvan gij
o^ereengekomen zijt; niet alleen die regels, wier
oogmerk uitdrukkelyk is, den strijd te
vermijden (den dreigenden te voorkomen, of den
uitgebrokenen te beslechter) maar ook iedere
andere regel, indien gij hem
gemeenschappelyk hebt vastgesteld. Immers de overtreder
daarvan zou strijd aan vanger, naardien hij niet
hield, ditgene waarop hij de anderen
toegestaan had te rekenen" 5).
Alzoo, Recht in zedelyke waarde zoo wat
gelijk aan de regelen voor een gezelschapsspel.
Men ziet, hoever wij zijn van Recht, meester
over 's mensehen wil, of Recht, als objectief
dwingende rracht.
Later (12 Oct. jl), lezen wij in de Nederlan
der : In onze Grondwet is vastgelegd het
prUestantsch staatsrecht d. i. het btaatsrecht,
dat zich na de reformatie onder den invloed
der protestantsche begin?elen ontwikkeld heef r.
Een staatsrecht, dat niet de scheiding van
kerk en staat heeft ainvaard of het rrcht
losmaakt van zijn chrittely'kea grondslag."
Eene dubbele, fundamenteele dwaling.
Nopens de verhouding van Kerk en Staat
verwijs ik naar Thorbecke's woo-den (boven, III)
Voor de qualificatie, slechts dit: Protesfantsch
is or.s staatsrecht, omdat het (door den invloed
der tegen Rome gekeerde Reformatie) is los
gemaakt van zijn leerstellingen (dit is of was:
specifiek room*ch,en) grondslag. Of behaagt het
de Nederlander de staatsrechtsleer van onzen
Grotiu«, den schrijver van de veritate religionia
chrittianae tot Kant, den commentator van du
Bergrede, onchristelijk te noemen ?
Onchristelijk zou het blad dan tevens moeten
heeten de indrukwekkende feestelijke herden
king, bij monde van den Amerikaanschen
gezant te Rerly'n, White, lid der vrede;confe
rentie, den 4 Juli 1699, op den jaardag der
Onafhankelijkheidsverklaring, aan het graf vau
onzen Grot.us, wiens nagedachtenis ter eere,
Amerika, zijue intrede in de
volkerengemeenschap symboliseerend, den Vader van het
Volkenrecht" een zilveren lauwerkrans wijduc.
Inderdaad is hier een uitweg niet, en schijnt
mij een dilemma onontwy'kbaar.
In lijnrechte en bewuste tegenstelling met
de roomsche beschouwing, die in 's Pauten borst
traditie en levensregel gevestigd acht, kende
onze Grotius aan alle Recht, dus ook aan natuur
en volkenrecht-, zelfstandig en, van 's menschen
ininenginp, onafhankelijk bestaan toe. Zijne
onsterfelijke uitspraak lu'dt: Hetgeen wij
betoogd hebben, zou s'a^d houden, ook al moesten
wij aai nemen, hetgeen zonder heiligschennis
nitt aangenomen worden kan, dat God niet
bestaat, of Hij met menschelijke zaken z'cli
niet in'aat." (Oe Jure Belli ac Pacia, Prolego
mena \I).
Is deze opvatting onchris'elijk, omdat zij n'<?t
leerstellig is, dan ontwricht en ontwijdt meu
gansch de beschavingsgeschiedenis, vereenzel.
vigt rechtsontwikkeling met belijdenis, stelt het
rechtswezen, naar grondslag en aard onder
kerkelijke hoede, en plaatst in bsg'nsel voor
het minst buiten de rechtssfeer, zoodanig deel
des volks, als, nopens de onzienlyke dingen,
afwijkende meeningen zjjn toegedaan.