Historisch Archief 1877-1940
5'. 1273
DE AMSTERDAMMER
A°. 19ÖL
WEEK
VOOE NEDERLAND
Bit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MATTRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad iYo. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar , n mail 10.
Afconderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0-121/»
Mt U*d u wkrygbaar Kio»k 10 Boulevard de» Cmpucines tegenover h«t Grand Café, te Parijs.
Zondag 17 November.
Advertentiën van l?5 regels /' 1.10, elke regel meer. .,...? 0.20
Reclames per regel 0.10
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
PREMIE
voor de abonnés op
De Amsterdammer
WEEKBLAD VOOE SE DEELAND
ONZE AFGEVAARDIGDEN.
fê'itrsltea en iAanteekuiingen.
Boverpfaande Premie is gereed pekomen en
verbond»-!} aan hen die daarvoor h «t bedrag,
~2-i Cents, in postwiseel zonden of ten onzen
kut'tore gestoit hebhen.
Voor hen die dit nog verzuimd hebben is
spoedige inzentling wenscbelyk.
De Uitgevers,
KAN HOLfcFJU & W\RENDORF.
AMSTERDAM, HEERENGRACHT 457.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiiMi
INHOUD:
VAN VEIÏKE EN VAN NABIJ: Nog eens de
rechtstoestand der ambtenaren, door Herman v.
Deventer. Zachte dwang" of iets anders?, door
C. Th. van Deventer. De Boeren en de
Atjehoorlog, door C. H. L. B. De Koloniale Reserve,
(Ing.), dooi Veritas. Een verdediging.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Is het wel
ernst?, door S. KUNST EN LETTEREN:
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Anisterdamsche dempingsplannen, door A. E.
Weissman. Harl Nibbrig by Buffa, door
J. W. N. Clara Viebig's eerste drama, door
\V. N. Coenen. Boekaankondiging. "FEUIL
LETON: Zes en Twintig en Een. Uit het Russisch,
mar Maxime Gorki. I. RECLAMES. VOOR.
D .VUES: Het huisgezin in Rusland, II, door
Vrouwke. Kate Greenaway f. AUerlei, door
Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OSCONOMISCHE KRONIEK,. door D. Stigter.
INGEZONDEN. - PEN EN
POTLOODKBAS8SN. ADVERTENTIËN.
IIIHtlllllflIlllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIMIIIHItHMHMHMMt
Nog eens de rechtstoestand
der ambtenaren.
Sedert ik mijn vorig artikel schreef over
den rechtstoestand der ambtenaren, is de
kwestie een stapje nader gekomen tot haar
doel. Of dat doel zoo spoedig bereikt zat
zijn, meen ik op goede gronden te mogen
betwijfelen. Wel hebben de heeren De Vries
en Grondhout hun eerste idee, het vragen
etellen aaii de Kamer candidaten opge
geven en een meer praktischen weg ge
volgd, door een bond te vormen, waarin
verschillende categorieën van ambtenaren
vertegenwoordigd zijn. Die bond is in de
laatste dagen van September gesticht,
Joen is ook een defiaitief bestuur gekozen.
Vermoedelijk zal men nu verder de zaak
gaan propageeren, wat werkelijk niet
onnoodig is.
In de vergadering, welke den 17en Mei
in het gebouw van den Werkenden Stand
te Amsterdam gehouden werd, traden op
als sprekers de heeren mr. Th. Heemskerk
en 3. A. Levy. De eerste inleider sprak
wel den wensch uit, dat die vergadering
zou leiden tot een beweging, waarvan het
einde zou zijn een wettelijke regeling van
den rechtstoestand der ambtenaren, maar
na-eende, dat de afdoening der kwestie
niet urgent was, aangezien men op enkele
uitzonderingen na, weinig hoort sprelzen
van misbruik van gezag.
Mr. Levy stelde voorop, dat het ambte
naars-contract is van publiek-rechtelijken
aard, en dat de staat, de provincie of de
gemeente, wien de ambtenaar dient, is een
rechtspersoon. Hieruit volgen:
lo. Levenslange aanstelling, dus geen
ontslag zonder wettelijke regeling.
2o. Bezoldiging is onderhoudsplicht, geen
tegemoetkoming.
3o. Het ambt is onschendbaar.
4o. Het tuchtrecht is onderhevig aan
beroep.
5o. Ongeschonden bezit van grondwette
lijke rechten.
Het zou mij te ver voeren de sprekers
in hun betoog te volgen, dat is dan ook
niet noodig. Alleen wil ik er op wijzen,
dat, waar de heer Heemskerk zich met
een Jantje van Leiden er afmaakt door
te verklaren, dat afdoening der kwestie
niet urgent is, omdat... hem geen klachten
ter oore kwamen, mr. Levy zijn door
wrochte rede eindigt, met het een biltere,
ironie en vlijmende bespotting te vinden,
dat voor den ambtenaar een toestand van
rechteloosheid bestaat, welker regeling een
dringende eisch des tijds is.
Grooter tegenspraak is zeker niet denk
baar. De verklaring dat hem geen klachten
ter oore gekomen zijn over misbruik van
gezag, kan den heer Heemskerk ? naar ik
meen wethouder der gemeente-bedrijven
van Amsterdam geen ernst zijn; of
heeft Z.Ed. nro't hooien k'agen door de
stedelijke telefonisten, was hier nimmer
sprake van onheusche behaEdeling door
de chefs. 1) Weet de heer Heemskerk
niet dat in de Z^ndagsdienst bij de stede
lijke telefoon te Amsterdam wordt voorzien
door die dames, die voor kleine vergrijpen
in den loop der week, strafdienst hebben
opgeloopen ? Heeft de heer Heemskerk
wel eens onderzocht of de chefs bij de
stedelijke telefoon voor hun taak, het om
gaan met een zeventigtal dames, wat niet
hetzelfde is, als het commandeeren van
een zelfde aantal brandweermannen, be
rekend zijn? Heeft de heer Heemskerk
al eens onderzocht of de werktijden ia
overeenstemming waren met de bezoldiging
en of het allemaal »timmerhout" was, wat
bij het personeel der telefonisten werd aan
gesteld? Als dit alles hei geval is, en Z.Ed.
durft dan nog zijn verklaring handhaven,
dan moet hij of stekeblind zijn of een poli
tiek goochelaar van beroep. Mr. Heems
kerk is anü-revolutionair Tweede Kamerlid,
een der adjudanten van dr. Kuvper, mis
schien heeft dat hem tot voorzichtigheid
genoopt. Hoezeer ook de openhartigheid
van mr. Levy is toe te juichen, een poli
ticus als mr. Heemskerk moet men het
niet euvel duiden, dat hij niet zoo hard
van stal loopt. In theorie kan men wel
veel beweren, maar als het op praktijk
l aankomt, spreekt het partijbelang ook
l een woordje mede. Waarschijnlijk wilde
| mr. Heemskerk ook een
candidaatj minister zich geen antecedenten
schepl pen, waaraan men hem of zijn
partijI genooten later zou herinneren. Volgens mijn
bescheiden meening zal van het
ministerieKuyper dan ook geen wetsontwerp, rege
lende den rechtstoestand der ambtenaren,
te wachten zijn ... of de heer Heemskerk
mocht zijn ooren wat meer openzetten,
zoodat hij eindelijk eens de klachten over
misbruik van macht, die nog legio bestaan,
opving, misschien, dat hij dan zijn
collega's achter de groene tafel daarop
opmerkzaam zou maken.
't Is dus de aangewezen taak der amb
tenaren ^van alle categorieën om hun
klachten niet langer voor zich te houden,
maar ze zoodanig te doen weerklinken,
dat de heeren Heemskerk c.e. zich niet
langer doof kunnen houden. Hoe gaarne
ik ook zou wenschen, dat alle Kamerleden
over deze zaak dachten als mr. Levy,
voorloopig zal dit wel tot de vrome
wenechen blijven behooren, en al voelen ver
scheidene heeren misschien veel voor Z.Ed's
betoog, theorie en praktijk gaan niet altijd
earnen.
Welk een schoon schilderij ontwierp
mr. Levy ons, maar als het doek de
stralen vand« parlementaire zon zou moeten
doorstaan, dan vrees ik dat de kleuren
nog wel iets zullen verbleeken. Levens
lange aanstelling en ongeschonden bezit
van grondwettelijke rechten, daartegen zal
vermoedelijk weinig oppositie worden ge
voerd, maar ... verbeeld u, de bezoldiging
van den ambtenaar is onderhoudsplicht,
dus het tractement moet maandelijks
vooruit betaald worden en de ambtenaar
geniet pensioen zonder een enkele korting;
dat is voor een eenigszins conservatief
man om kippevel te krijgen. En hoe
gaarne wij ook ontslagen zouden zijn van
die hatelijke te groote stortingen (dat de
storting te hoog is, wordt bewezen door
het groote overschot in het pensioenfonds)
welke in de eerste jaren gezamenlijk ongeveer
een vijf Ie van het traktement bedraagt, toch
geloof ik, dat we ons gelukkig zullen mogen
rekenen, als op onze vijfroudige rekening
de vierde post al vast werd afbetaald,
n.L «tuchtrecht moet onderhevig zijn
aan beroep."
Voor ons, post- en telegraaf-abmtenaren
en beamten, is dit mijns inziens het ge
wichtigste punt. De eisch door mr. Levy
gesteld is toch werkelijk niet onbillijk te
noemen. Zelfs den grootsten boef wordt
ambtshalve een rechtsgeleerde als ver
dediger toegevoegd, die de zaak van alle
mogelijke kanten bekijkt en tracht ver
zachtende omstandigheden op te zoeken.
Bij ons, postambtenaren, is het helaas niet
zoo, als wij ons verdedigen willen tegen
een opgelegd vonnis, gaan we, ik heb het
al reeds in mijn vorig artikel uiteengezet,
bij onze rechters ter biecht, en het geeft
ons absoluut niets of wij al klagen. 2)
1) Belangstellenden vfr^ijs ik naar 't vlug
schrift Dtsiderata" op telefoongebiei, dcor
Verita?, wat, sedert ik dit schreef, is verschenen.
2) Een sprekend voorbeeld hoe bij bestraffing
op verzachtende omstandigheden wordt gelet is
het volgende : Een paar jaar geleien moesten
de conducteurs der brievenmaleu die den eenen
deg van 's morgens WJA tot 's avonds 11 uur
op reis waren geweest, den volgenden morgen
met den eersten trein uit Amsterdam weer ver
trekken. Na een zware dagtaak kregen zij een
rust van hoogstens uur; was 't wonder dat
verslapen herhaaldelijk voorkwam. Natuurlijk
werd boete toegepast, maar wegens den zwaren
dienst slechts tot de helft... aan verbetering
van dien rusttijd werd door de autoriteiten
uiet gedt.cht.
In de Poslhoorn van 15 Juni j.1. kwam
een hooflariikel voor waarin rond weg
verklaard werd, dat de straffen en de
behandeling door superieuren willekeurig
en de voorschriften rekbaar zijn. Volgens
verklaring van den schrijver (G. C. D.)
heerscht op het postkantoor te Amsterdam,
juist door het gevoel van rechteloosheid
een hoogtt onaangename stemming. »Het
idee, och ik krijg toch geen gelijk is bij
elk zoo'n evangelie, dat men zich zelf zoo
goed mooglijk tracht te bevredigen en dan
heet ieder woord, nog zoo bescheiden en
waar, een brutaliteit, de superieuren zijn
van meening zelf alles te mogen zeggen
en wij niets ; de directeuren en chefs letten
bij bestraffingen slechts op het hoog-houden
van het gezag, en nemen tegenover den
mindere meestal een vijandige houding
aan, en dan gebeurt het maar hoogst
zelden men moet dan wel groot gelijk
hebben, als de inferieur eens gerehabi
liteerd wordt. Wij moeten er daarom steeds
voor ijveren, dat een college \n het leven
wordt geroepen, waaraan bestraffingen
worden opgedragen."
Verder vind ik daarin, dat de bestellers
in de over hen gestelde hooflbe (tellers en
adsistenten zeer gaarne een werkelijke
meerdere zouden zien, dan zou daardoor
vervallen de heerschende jaloesie en
hielen?likkerij met hun grooten nasleep
van ongerecht'gheden.
Zie hier een uiting van den geest, die
onder het bestellerscorps van het post
kantoor Amsterdam heerscht. Trouwens ter
terechtzitting van 29 Aug. is voor de
rechtbank aldaar duidelijk gebleken, dat
er »something rotten in the state" is. Deze
zaak is in de dagbladen voldoende be
sproken en ik behoef dua niet in bijzon
derheden te treden. Een uitlating van den
commies Wouters, waarbij hij den bestel
lers nonchalance, gebrek aan plichtbesef,
onaccuratesse verweet, het niet verdienen
van het geld dat zij opstrijken, heeft zeer
terecht de gemoederen in beweging ge
bracht. Hoewel genoemde heer naderhand
verklaarde deze beschuldiging in over
spannen toestand te'hebben gezegd, werd
hier voor het groote publiek de sluier van
het onbekende eens opgelicht: en het
werd tijd. Reeds een paar jaar lang is de
wenschlijkheid betoogd van vermeerdering
van het Amsterdamsche bestellerscorps
met, als ik mij niet bedrieg, pm. 40 man.
Natuurlijk kost een dergelijke vermeer
dering van personeel geld, en daar hebben
de heeren in den Haag een broertje aan
dood. Bezuinigen, bezuinigen is het wacht
woord, en nu zou een gewoon mensch
zeggen dan in de eerste plaats daar, waar
het 't best mooglijk is, zonder dat de
loopende dienst schade lijdt.
Is er geen geld voor vermeerdering van
het bestellerspersoneel te Amsterdam,
waarom worden dan wel de tractementen
verhoogd van de directeuren der spoorweg?
Waarom worden dan wel toelagen ver
strekt aan de commiezen, gedetacheerd
op de bureaux van hoofdbestuur en
Inspecties ? Deze ambtenaren hebben
geen geldelijke verantwoording, smaken
niet de genoegens van nachtdiensten en
meer dergelijke lieflijkheden, welke hun
collega's op de kantoren deelachtig worden,
en worden voor dat gemis schadeloos ge
steld door een toelage van ?150 a/'25U. 1)
Als er bezuinigd moet worden laten
dan de Inspecteurs het voorbeeld geven
en niet met een tweeden ambtenaar als
hulp op reis gaan om een postkantoortje
in den achterhoek van Overijssel te bezoe
ken. Eertijds kwam de Inspecteur alleen
het kantoor bezoeken, de tegenwoordige
titularis heeft steeds een hulp bij zich;
dat kost natuurlijk geld. Waar men op
den loopenden dienst op alle mooglijke
wijze tracht te beknibbelen zijn dergelijke
uitgaven allerminst gewettigd. Trouwens
in de laatste jaren wordt ons vak, hoe
langer hoe meer bureaucratisch ingericht.
Voor het bureau-achtige, om het zoo
eens te noemen, heeft men een open oog,
en van den loopenden dienst is men ge
woonlijk minder op de hoogte. Toen er
een paar jaar geleden op het bureau van
een Inspecteur een commies moest zijn,
haalde men dien van het spoorwegpostkan
toor daar ter plaatse, waar op dat moment
toch al een incompleet personeel was.
Toen de Directeur zich beklaagde over
gebrek aan personeel, werd hem te ken
nen gegeven, dat de toezicht voerende
ambtenaren dan ook maar dienst moesten
doen wat mooglijk zou zijn geweest, als
bij dat corps ook al geen incompleet be
stond.
Toen ik onlangs een buiten wandeling
maakte, viel mijn oog op een brievenbus,
waarop stond: Administratie der Poste
rijen. Dat opschrift wijst mijns inziens
duidelijk op de wondeplek. De Post wordt
1) Naar het heet is dit een vergoeding wegers
gemis van emolumenten der spaarbank-post
kantoren, welke volstrekt niet te laag werden
gevonden, deze wisselen af vin ? 10.?tot ? GO.
geadministreerd.'' En als een tak van
dienst minder geschikt is om ^geadmini
streerd" te worden, dan is het wel de
Post. Om de dingen goed te kunnen
beoordeelen en een Post- en Telegraaf- in
richting goed te kunnen besturen moet
men goed op de hoogte zijn door eigen
aanschouwen van alle onderdeelen. Was
men dat dan zouden vele dingen anders
zijn, van wantoestanden en wanverhouding
zoo schreeuwend als die nu bestaan, zou
dan geen sprake zijn. Een klassenstrijd
tu^schen do verschillende categorieën van
ambtenaren en beambten, zooals die nu
op sommige kantoren voorkomt, zou dan
onmogelijk zijn. En last not least zou
het dan ook wel in 't oog springen, dat de
verJeeling van lasten en lusten zeer veel
te wenschen overlaat. Dit met eenige
sprekende voorbeelden aan te toonen, stel
ik mij ten doel in een volgend opstel.
10 Oct. 1901. HEKMAN v. DEVENTER.
Zachte dwang" of iets anders?
Een Icicnal bij Je werken van openbaar nu.1
in LnJi'éen een eerlijk middel lot betering,
door E. GERST, ingenieur van den Water
staat m Njd. tadië. Amsterdam, J. H.
de Bussy, l'JÜl.
Trouwe lezers van de Iiidisehe Gids
hebben eenige maanden geleden kunnen
genieten van een smakelijke polemiek
tusschen twee ambtsbroeders: de ingenieurs
Gerst en Van Sandick. De eerste, nog
in indischen dienst en tijdelijk met verlof
in Nederland, had, in een vaktijdschrift,
verhaald van den heilzamen invloed door
een resident in Indiëaangewend op het
verkrijgen van werkvolk voor de voltooiing
van een groot irrigatiewerk de resident
gaf nl. den regent te verstaan dat deze
xijn invloed zou te baat nemen om veel
koelies tot «vrijen arbeid'' te bewegen!
en had den wensch uitgesproken, dat het
voorbeeld van dien resident algemeen
navolging mocht vinden. De heer Van
Sandick, al sedert meer dan tien jaren in
patria terug, kon zich met deze, volgens
zijn oordeel, noodzakelijk tot allerlei mis
bruiken leidende leer niet vereenigen en
teekende, na haar uitvoerig te hebben
uiteengezet, er krachtig protest tegen aan.
Dit protest gaf den heer Gerst weder
aanleiding tot een bestrijding van wat hij
's heeren Van Sandick's «ongemotiveerde
verontwaardiging' noemde en tot een
nieuwe verheerlijking van den »zachten
dwang bij vrijen arbeid aan openbare
werken", zonder hoedauigen dwang, vol
gens hem, menige voor de bevolking
nuttige arbeid onuitgevoerd zou moeten
blijven. Natuurlijk bleef de heer Van
Sandick het antwoord ook weer niet schul
dig en even natuurlijk, want dit schijnt
nu eenmaal onvermijdelijk, bleek hij door
zijn tegenstander in geen enkel opzicht
overtuigd.
Hiermede was de polemiek afgeloopen
en hadden de lezers van de Indische Gids
verder de keus tusschen pro en contra,
tusschen Gerst en Van Sandick. Heel
gemakkelijk echter was die keus niet, want
beide redenaars hadden met groote over
tuiging gesproken en ia beider argumenten
was veel dat klemde, maar toch ook een
en ander dat twijf J deed rijzen. Gelukkig
nu, dat de heer Gerst op de gedachte
kwam, de gerezen quaesties nog eens
ernstig in overweging te nemen en, uitvoe
riger dan in een tijdschrift mogelijk zou
zijn, de vruchten van zijn nader onderzoek
in geschrift te brengen.
Zóó is het ontstaan verklaard van het
boekje, welks titel hierboven vermeld
wordt en tevens in hoofdzaak aangegeven,
waarover het handelt. »In hoofdzaak" zeg
ik, want wie uit het bovenstaande mocht
opmaken, dat de door den heer Gerst in
zijn polemiek met den heer Van Sandick
in bescherming genomen zachte dwang nu
ook door hem wordt aanbevolen als het
middel tot genezing der kwaal van gebrek
aan werkkrachten, zou zich vergissen. Het
is in tegendeel een der verrassingen die
den lezers van dit geschrift wachten, dat
de schrijver, uitgegaan ter verdediging van
den zachten dwang, tegen het eind van
zijn tocht, dien dwang als stelsel verwerpt
en alleen toelaat als pis-aller, zoolang niet
het andere, het eerlijke middel te baat
kan worden genomen. En dit middel be
hoort, volgens den heer Gerst, hierin te
bestaan, dat de staat, naar bij de wet
vast te stellen regelen, beschikt over de
arbeidskracht der bevolking en dat de
bevolking voor den aldus verplichten
arbeid volledig wordt schadeloos gesteld.
Het denkbeeld, dat der overheid het
recht moet toekomen, de arbeidskracht
der bevolking ten algemeenen nutte en
tegen volledige schadeloosstelling te ont
eigenen, heeft de heer Gerst ontleend aan
een besluit der indische regeering van
1865, waarbij bepaald werd, dat
heerendienst, d. i. gedwongen arbeid, zou kunnen
worden gevorderd voor werken die naar
de aangenomen beginselen in vrijen arbeid
zouden moeten worden uitgevoerd, doch
waarvoor geen vrije arbeiders te bekomen
waren en dat, in afwachting van een
nadere regeling, deze diensten niet dan
na verkregen machting van den Gouver
neur Generaal zouden worden gevorderd,
tegen zoodanig loon als m elk geval zou
worden vastgesteld. Vreemd genoeg is
echter, bij een latere regeling der heeren
diensten, het in 18G5 uitgesproken beginsel
niet alleen niet nader uitgewerkt of toege
licht, maar geheel losgelaten. Bij de her
ziening der heerendiensten in 1875 heeft
men de aangehaalde bepaling uit het
besluit van 18G5 niet overgenomen en
daarmede verviel de mogelijkheid om,
buiten de gevallen waarin lieerendieusten
kunnen worden gevorderd, op wettige wijze
te beschikken over de arbeidskracht der
bevolking. Keert men terug tot het be
ginsel van 1865 en regelt men dan tevens
naar behooren het instituut van de «ont
eigening van den arbeid", dan zal men,
zoo betoogt de schrijver, van zelf zijn
toevlucht niet meer behoeven te nemen
tot den »zachteu dwang".
Mij dunkt, dat tegen de conclusie,
waartoe de heer Gerst derhalve gekomen
is, van de zijde van hen die Indiëkennen,
heel wat minder bezwaren zullen rijzen
dan tegen zijn aanvankelijke verheerlijking
van de »parenlah aloes". Welbeschouwd
toch is dit laatste een zeer gevaarlijk
redmiddel, dat ongetwijfeld zonder schade
en zelfs tot heil van de bevolking kan
worden toegepast, maar welks toepassing
ook aanleiding kan geven tot de
schromelijkste, van knevelarij nauwelijks te onder
scheiden willekeur. In een land als Indië,
waar de bestuursambtenaren, europeesche
en irilandsche, toch al extra-sterke beenen
moeten hebben om de gezagsweelde te
dragen, zou men allerminst menschkundig
handelen door de ambtenaren op zulk
een hellend vlak te plaatsen. Is het inder
daad waar. dat sommige voor de bevolking
van Java noodzakelijke openbare werken
niet tot stand kunnen komen dan met
behulp van arbeidt wang, ja, dan moet
zoodanige dwang wel te baat worden
genomen, evengoed als hier te lande
dwingende voorschriften bestaan voor de
bescherming van dijken tegen doorbraak.
Maar men legge dan ook, evenals bij ons,
den dwang alleen op bij strikte noodzake
lijkheid en (daarop komt het vooral aan)
tegen volledige vergoeding aan de betrok
ken personen van hun arbeidskracht, die
aldus ten openbare nutte wordt onteigend.
Worden deze beginselen streng toege
past en wordt, zooals het besluit van 1SU5
j het wilde, de onteigening van arbeidskracht
afhankelijk gesteld van een voor elk bij
zonder geval van regeeringswege te nemen
beslissing, zoo omtrent de noodzakelijkheid
als omtrent de toe te kennen vergoeding,
dan zal ongetwijfeld blijken, dat
het»3erlijke middel" heel wat moeilijker te grijpen
is, dan het bedenkelijke derparentah alor.s.
En om te voorkomen, dat, niettegenstaande
een volmaakt-rechtvaardige staatsblad
regeling, toch minder gewenschte praktijken
worden bestendigd, zal het zeker noodig
zijn, ook langs een anderen weg n aar ver
betering te streven: door organisatie be
doel ik der aanwezige werkkrachten.
Een groote leemte in de bestaande arbei
derstoestanden op Java is het ontbreken
van een stand van goed geoefende grond
werkers. Men neemt aan dat elke Javaan,
die den patjol weet te hanteeren (d. z.
minstens 9,10 der mannelijke bevolking),
ook geschikt is om kanalen te graven
en spoordijken aan te leggen. Het is
echter maar al te duidelijk, dat het om
werken van een akker, alvorens die met
rijst zal worden beplant, een geheel
anderen en vooral veel minder forschen
arbeid vereischt dan het maken van een
ettelijke meters diepe waterleiding of het
opvullen van een ravijn met van een
berghelling af te graven aarde. Velen
zijn te zwak voor een zoo geweldigen
arbeid; anderen hapert het weder aan de
daarvoor noodige energie; en hun, die over
voldoende kracht en goeden wil beschikken,
ontbreekt de vereischte oefening, welke
hen in staat zou stellen om, bij flinke
krachtsinspanning, nu ook een flink effect
te verkrijgen en dus een hoog loon te
verdienen.
Om in deze zeer begrijpelijke, maar aan
het tot stand komen van openbare werken
allerminst bevorderlijke toestanden veran
dering te brengen, zal men er naar moe
ten streven, grondwerkers te vormen, ploe
gen in het leven te roepen van stoere
gasten, die van het grondverzet hun
dagelijksch beroep maken en die, evenals de
polderjongens ten onzent, van het eene
werk naar het andere trekken, du ir gaande
waar wat, en naar alle waarschijnlijkheid,
goed wat, te verdienen valt. Wanneer wij
zien hoe uit de dichtbevolkte residenties
Bagelen en Kedoe jaarlijks duizenden
Inlanders naar de Buitenbezittingen
trek