Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No* 1273
ken om boschgronden te herscheppen in
tabaksvelden en zelfs om steenkolen te
delven, dan bahoeren wij niet te twijfelen
of minstens tweemaal meer liefhebbers
zullen daar te vinden zijn voorden arbeid
aan openbare werken op Java. Het gou
vernement zou dan echter ook met die
lieden moeten contracteeren, het transport
van hen en hun gezin naar de werkplaats
moeten bezorgen en, in het kort, tot hen
in een soortgelijke verhouding moeten
komen, als thans, wettelijk, tusschen de
particuliere werkgevers en hun
contractkoelies in de Buitenbezittingen bestaat.
Dergelijke contract-koelies, werkend onder
behoorlijk toezicht en deskundige leiding,
zouden na enkele maanden zoover zijn,
dat zij, naar de thans bij
waterstaatswerken geldende tarieven voor grondver
zet in taakwerk, een zestig cents per
werkdag zouden verdienen, terwijl het gou
vernement het groote voordeel zou hebben,
de aan te leggen werken in korter tijd
voltooid te zien dan thans met ongeoefende
werklieden mogelijk is. Men neme de
proef eens bij de binnen kort te hervatten
Solo vallei-werken! Naar de heer Gerst
in herinnering brengt, werden ook bij den
aanleg van die werken moeilijkheden on
dervonden door het gebrek aan geschikte
werkkrachten. Moeilijkheden van dien
aard zullen zich steeds en overal doen
gevoelen, waar geen behoorlijke organisatie
van den arbeid bestaat en als een maat
schappij geen voldoenden graad van ont
wikkeling heeft om uit zichzelve de best
passende organisatie te vinden, dan moet
de Staat wel de leiding nemen.
Op welke wijze de Staat in het hier
bedoelde geval zou kunnen optreden, heb
ik met enkele woorden trachten aan te
geven. Mijns inziens zou overal, waar de
bevolking werk zoekt en niet opziet tegen
verplaatsing, van bestuurswege moeten
worden gestreefd naar de vorming van
ploegen werkvolk, die, volgens bij contract
geregelde voorwaarden, ten arbeid kunnen
worden gesteld, bij voorkeur in de land
streek waar de contractanten wonen, maar
zoo noodig ook elders. Langs dien weg
zou men kunnen komen tot de vorming
van een stand van beroeps-grondwerkers,
die door het flinke dagloon, dat zij bij
vlijtigen arbeid zouden kunnen verdienen,
een lang niet te versmaden plaats in de
javaansche maatschappij zouden bekleeden
en die het, op den duur, onnoodig zouden
maken, dat, zooals thans het geval is,
Jan en Alleman moeten worden
opgecommandeerd om de ploeg tijdelijk met
de spade te verwisselen, een methode, die,
de ondervinding heeft het voldoende ge
leerd, tot vrij-schrale uitkomsten leidt.
Eerst indien aldus, langs den weg der vrije,
doch behoorlijk geregelde overeenkomst
derhalve, het beoogde doel niet volledig
te bereiken blijkt, mag sprake zijn van
een «onteigening van den arbeid'' tegen
volledige schadeloosstelling.
Dat echter, en vooral nu Gode zij
dank! de onbetaalde of
niet-voldoendebetaalde gedrongen arbeid aan openbare
werken in steeds wijder kring afkeuring
vindt, de »vrije arbeid" niet aan zijn lot
kan worden overgelaten, zal iederen lezer
van het geschrift van den heer Gerst
duidelijk zijn. Da bloemlezing door hem
gageven uit de Koloniale Verslagen sedert
1849, herinnert af en toe sterk aan het
meesterwerk van Molière, waarin Cocquelin
dezer dagen hier te lande de titelrol kwam
vervullen. Maar al moet deze ervaring
ons opwekken om voor de toekomst schijn
en wezen beter te onderscheiden, wij mogen
ons over al de Jiumbug, die in den Joop
der laatste halve eeuw aangaande den
vrijen arbeid in Indiëgedebiteerd is, toch
niet wreken op de vrijheid zelve. Geven
wij toe dat wetteloosheid in naam der
vrijheid voert tot willekeur en bedekten
dwang, maar houden wij ó >k in het oog,
dat de beschikking van staatswege over
de arbeidskracht der ingezetenen, zij het
tegen volledige schadeloosstelling, tot de
groote geneesmiddelen behoort, die alleen
bij het werkelijk bastaan van groote
kwalen mogen worden toegediend.
Den Haag, 22 Oct. 1901.
C. Tn. VAX DEVENTER.
Indrapoeri en Saulimeum, heeft me in
dat opzicht meer geleerd dan verslagen
en rapporten dat kunnen doen. Sporadisch
de zeer verarmde bevolking; sporadisch
de bebouwde rijstvelden, maar talrijk de
overblijfselen van vroegere welvaart, vooral
van vroeger thans al vele jaren niet meer
bebouwde sawahs en ladangs.
En strijden de Atjehers niet evengoed
als de Boeren voor vrijheid en vaderland?
Zeker de aanleiding tot den oorlog op
N. Sumatra was een andere dan die van
den Zuid-Afrikaanschen oorlog, maar in
het stadium, waarin ze beide nu verkeeren,
staan ze volkomen gelijk; bij beiden gaat
't om 't volksbestaan en als wij 't verzet
van de Boeren terecht zoo toejuichen,
mogen wij 't dan bij de Atjehers zoo
geheel anders beoordeelen ?
En dan de eigenschappen die men bij
de Boeren zoo eert, hun dapperheid, hun
vrijheidszin, hun volhardingsvermogen ;
zijn deze bij de Atjehers soms niet aan
wezig? Me dunkt we hebben tot onze
schade en schande 't tegendeel geleerd.
En dat er bij hen ook minder goede
eigenschappen tegenover staan, spreekt
toch wel van zelf. Welk volk heeft alleen
goede ?
Ojk in hunne gevoelens ten opzichte
van hunne tegenstanders geven de Atjehers
den Boeren niets toe. De Boeren kunnen
de Rooineks niet inniger haten dan de
Atjehers dat oas doen. Streken waar de
bevolking zich niet heeft verzet, worden
zoodra wij er ons nestelen, dikwijls geheel
of gedeeltelijk verlaten. Het eilandje
Poeloeweh is door ons in bezit genomen
zonder dat er een schot gevallen is, maar
de bevolking, die voor dien tijd ongeveer
3000 bedroeg, slonk na onze vestiging
aldaar tot 8 ;\ OJO.
En thans n<>g een enkel woord over de
wreedheden der Eogelschen, in vergelijking
met ons optreden op Atjeh. Ik zeide het
straks reeds: in dit opzicht hebben we ons
zeker lang zooveel niet te verwijten als
de Engelschen. Maar toch de consequenties
van een oorlog met een volk dat het
verzet tot het uiterste volhoudt, leiden tot
daden, die, we mogen ze dan «ongeoor
loofde wreedheden" noemen of van een
partijdig standpunt «noodzakelijke oorlogs
handelingen" toch in het wezen der zaak
dezelfde zijn. Er is tusschen deze beide
geen principieel, wel gradueel verschil en
daarom gaat 't niet aan in a adem de
eerste scherp te veroordeelen; de laatste
te vergoelijken. Dat is gebrek aan onpar
tijdigheid.
Maar wel gaat 't aan en wel noodzake
lijk is 't den oorlog in 't algemeen meer
te bestrijden niet de Engelsche wreed
heden alleen juist door goed te laten
uitkomen hoe geen oorlog kan gevoerd
worden zonder vreeselijke gevolgen voor
land en volk, zonder (laden, die, welken
naam ze ook mogen draden en door wie
ook bedreven, toch eigenlijk het daglicht
niet kunnen zien. En direct daarmee in
verband staat, voor zooverre 't ons lind
betreft, den strijd te voeren tegen onze
koloniale politiek, die, onder een anderen
naam, toch eigenlijk niets anders is dan
veroveringspolitiek met oorlog en oorlogs
toestanden in haar gevolg.
Utrecht, O Nov. 1901. C'. H. L. B.
De Boeren- en de Atjehoorlog.
Eerst in het dagblad Tiet Volk door den
heer Troelstra, daarna in het Koloniaal
WeelMcul door den gepensioneerden kolonel
van Zuylen, was er eene vergelijking ge
maakt tusschen den Boeren- en den
Atjehoorlo-; en niet minder dan vier »Van dag
tot Dag"-artikelen heeft het Alyemcen
Handelsblad noodig geoordeeld, om aan
te toonen hoe mank die vergelijking gaat;
hoe braaf de Hollanders en de Bieren
zijn, en hoe verdorven de Engelschen en
de Atjehers.
De lengte van het betoog van het laatst
genoemd orgaan zal waarschijnlijk goed
moeten maken wat aan de juistheid er
van ontbreekt, want waarlijk, wie onpartij
dig en onbevooroordeeld de gewraakte
vergelijking nagaat, zal moeten erkennen
dat. al heeft onze natie zich niet die
ernstige wreedheden te verwijten, waarmee
de Erigelsehen trachten de Boeren moreel
te dwingen tot het opgeven van den
strijd, er toch nog zooveel overeenkomst
overblijft, dat een vergelijking niet alleen
volkomen gerechtvaardigd is, maar zelfs
noodzakelijk om tegenover beids oorlogen
op een eenigszins zuiver standpunt te
staan.
Of hebben wij niet, even goed als de
Engelschen, door dezen noodlotügen
Atjehoorlog een mooi, rijk, goed bevolkt land
gemaakt tot een verwoeste, arme, bijna
ontvolkte streek? Esn vrij recent maan
denlang verblijf in een paar centra der
vroegere welvaart van Groot-Atjeh, n.l.
De Koloniale Reserve.
(Ingebonden),
De begrooting door den Minister van
i Koloniën aan de Kamers ingediend, sluit
j weer met een nadeelig saldo van ruim ;
zes millioen. Alle Ministeriën trachten j
zooveel mogelijk hun begrooting in te
] krimpen en tot een minimum te
reduceeren maar bij het Departement van Kolo- l
niën blijft voor bezuiniging het oor altijd \
gesloten, het schijnt dat dit Departement j
een Danaïdenval is, de afgevaardigde !
Van Kol verklaarde in zijn rede dat dit
het bloedgeld was van den Javaan.
Bdvoagde personen beweren dat de reor
ganisatie van de rechterlijke macht niet
alleen veel ingewikkelder is maar op den
duur ontzachelijk meer zal kosten. Ver
schillende couranten zooals De Telegraaf,
Het Vaderland, Da Tijd, enz. en het week
blad D R Amsterdammer (7 April 1901,
ATo. 1241) hebben reeds aangetoond dat
het Departement van Koloniën werkelijk
voor bezuiniging in aanmerking komt,
wegens de instelling der Kol. Reserve, die
niet alleen geen reden van bestaan heeft,
maar zeer zeker een ongemotiveerd dure
inrichting is in vergelijking met het
Kol. Werfdepot Ie Harderwijk, alwaar de
werkkring zooveel grooter is door het
groote contingent dat zich daar tot dienst
neming aanmeldt (niettegenstaande het
handgeld te Harderwijk ?100 minder be
draagt dan bij de Kol. Res.) Het zich
noemende valide gedeelte te Nijmegen kan
niet anders beschouwd worden dan als een
uitzet om aan officieren, die klaarblijkelijk
ongeschikt zijn om in de tropen te dienen,
het grootst mogelijke pensioen toe te ken
nen, zooals blijkt uit het volgende:
Behalve de officieren van het leger hier
te lande gedetacheerd bij de Kol. Res. te
Nijmegen, is zoowat niemand valide: de
luitenant-adjudant wegens ziekte uit Indi
naar Nederland gezonden, van de 3 kapi
teins 2 invalide, de eene acht men niet
geschikt meer voor de tropen, terwijl de
andere zeven jaren geleden wegens ziekte
met verlof' naar Nederland is vertrokken
en later bij het valide gedeelte der Kol.
Res. te Nijmegen geplaatst, waarbij hij
reeds ruim ;!: - jaar meêbuemelt Degenen
die er meer van schijnen weten beweren
dat laatstgenoemde kapitein de man is die
later commandant van het korps moet wor
den te Nijmegen en dat de plaatsing van den
majoor Drijber bij dat korps van
tijdelijken aard te beschouwen is. Deze kapi
tein, die natuurlijk in Indiëzijn pensioen
als kapitein nog niet bekomen had, wijl
hij nog geen 2 jaren dien rang had bekleed,
eigenlijk als Ie luitenant had moeten
gepensionneerd worden met /'1200, zal bij
de bevordering tot majoor, waarbij de
luit.kol.-rang niet ia uitgesloten, later den dienst
verlaten met een pensioen van /3500.
Zoo'n willekeur is alleen hij de Kol. Res.
mogelijk, als de Raadadviseur van Koloniën
jhr. SiX maar zorgt, dat de Minister niet
te ver achter de coulissen kijkt om te
zien hoe men bij dit Departement handelt
om de bezuiniging te betrachten.
Ean Ie luitenant mei verlof wegens
ziekte uit Indiëen wiens verlofpas met
zes maanden ij verlengd, werd direct bij
het valide gedeelte der Kol. Res. geplaatst,
en is voor het grootste gedeelte van den
tijd niet in staat zijn dienst bij den troep
te verrichten. Een andere Ie luitenant bij
het korps die, na zijn benoeming tot
2e luitenant bij het O.-I. Leger daarheen
vertrok, kwam wegens ziekte na zes maan
den naar Nederland terug en werd kort
daarna eveneens bij het valide gedeelte der
Kol. Res, geplaatst en is nog altijd onge
schikt voor den dienst in de tropen, ter
wijl nog een Ie luitenant met verlof wegens
ziekte kort geleden bij het valiole gedeelte
werd geplaatst; dit zijn zoo ongeveer de
Indische officieren gedetacheerd bij het
valide-gedeeite der Kol. Res.
O ja, er is nog een Indisch officier bij
het korps, ui. een officier van gezondheid
Ie klasse, ook wegens ziekte met verlof
naar Nederland en nog niet geschikt en
hoogstwaarschijnlijk nooit geschikt, met
een traktement van ?2400 plus ? 000 toe
lage (Harderwijk /'2200 traktement, toe
lage »Nihü"). Nu zal men wel zeggen:
»dat is iemand die dat traktement wel
verdient, en dat zou ook iedereen
gelooven, maar wat is het geval? Die officier
van gezondheid doet niets anders dan keu
ren, en van keuren bij de Kol. Res. weet
men alles af (zie weekblad De Amster
dammer 12 April No. 12-11). Maar, zal
men deuen: de zieken worden dan
toch door hem behandeld; doch dit is
niet het geval, want militairen van de
Kol. R^s. die zich ziek melden worden in
het hospitaal opgenomen en door de officie
ren van gezondheid van de landmacht
behandeld (van de verpleegden behoort
ruim '..-< tot de Kol. Res.). Het zou dua
rationeeler zijn, aan de officieren van ge
zondheid van de landmacht die toelage
toe te kennen voor de behandeling der
zieke militairen van de Kol. Res. Maar,
zoo vraagt men: wat doet die man dan
toch bij dat korps met een traktement
van /' 2100 plus ? 000 toelage? Het
eenige antwoord daarop is: »hij oefent zich
als dokter in de burger praktijk en die is
op het oogenblik zeer groot en van dien
aard dat, mocht hem aangezegd worden
zich aan eene keuring te onderwerpen om
naar Indiëterug te keeren, hij er best
knapjes voor kan bedanken om Nijmegen
niet meer te verlaten. En die officier van
gezondheid werd 2 jtren geleden nog
benoemd tot ridder van de Oranje
Nassauorde, zeker voor de bewezen gewichtige
diensten, terwijl bij het Koloniaal Werf
depot niemand anders dan de Comman
dant eene onderscheiding bezit men toch
gerust zeggen, dat wat den werkkring
aangaat kan het Kol. Werf<iep. meer
beteekent dan van de Kol. Res. Alleen
de Raadadviseur Jhr. Six zou hiervan
eene oplossing kunnen geven.
Nog vele feiten zou men hier kunnen
aanhalen, indien de discretie n:et belette nog
meer plaatsruimte in uw veelgelezen blad
te vergen.
Het publiek zegt zoo menigmaal: Och,
die kamerleden, wat hebben we er aan.
als ze maar voor hun vrindjes zorgen.
Maar nu we een heel nieuwe samenstelling
van volksvertegenwoordigers hebben, zal
het te hopen zijn dat deze bij de behan
deling van het budget van Koloniën hun
aandacht hierop zullen vestigen, en dat de
Minister van Koloniën, die een lange
politieke loopbaan achter zich heeft als
oud-gouverneur van Suriname, zal toonen
de Minister van Koloniën te zijn en niet
zooals algemeen wordt beweerd : »De Minis
ter in naam, maar de Raadadviseur Jhr.
Six in daad."
(De Koloniale Reserve, genaamd: het
troetelkind van. den Raadadviseur Jiir. Six,
Weekblad De Amsterdammer 7 April
No. 12,11).
VEKITAS.
Een verdediging.
De heer J. Boissevain wensc'it kortelijk zijne
meerjiog te zegden over het besproken punt.
Het komt hem vo;ir, dat degeuen, ciie bezwaar
maken tegen den bestaanden toestand, z:ch
houden aan de tpreuk der Ouden; xle vrouw
van Cesar mag zelfs niet in verdenking komen."
Dit is een mooie uitspraak voor Ctsar, maar
terecht is opgemerkt: //hoe dtnkt d<; vrouw van
Cesar daarover:1'' Zij werd dientengevolge op
gesloten in hare vertrekken, en verstoken van
allen rechtmatigen invloed in het rijt vau Cesar.
Eveiinoo zou liet gaan indien men aan leieu
vau Gedeputeerde Sïaten, aan wethouders van
groote geiueei.t .-n, enz., deelneming aai het.
werkzame leven verbood. Altoos heeft men
! hier te lande daarvoor personen gekozen, die
| door eigen arbeid vertrouwd waren niet liet
| leven en streven, met de hebneft.eu en wenschen
van (ie burgerij, die zij vertegenwoordigen.
Erkend wordt, dat er bezwaren ku'inen voorko
men wanneer men te a iviseeren heeft in ecu
/.aak, waarbij men zelf is betrokken, maar die
motielijkheid 1n-ft uitsluitend de persoon zelve,
tenzij blijkt, dat een publiek belang daardoor
benadeeld wordt. Zoolang dat niet geschiedt,
j komt het spreker voor, d?it liet bezwaarlijk een
j voorwerp van discusie kau uitmaken.
j ^Somtijds echter worden bezwaren gezocht
waar zij in werkelijkheid niet bestaan, en als
voorbeeld haait spreker aan het verwijt, dat in
het openbaar tot den heer Hartsen, en hem is
gericht, wegens hunne stem in November 1S97
u'tgebrac'it tegen een voorstel tot het uitstellen
van de beslissing over de voordracht wegens
htt lijatj? Kwadijk?E lam?Volendam, waarbij
de Holl, IJaereii Spoorweg Maatschappij, waar
van zij commissaris zijn, was betrokken. Spreker
herinnert aan de omstandigheden waaronder dat
uitstel werd gevraagd en betoogt, dat bij de
onverwijlde behandeling van die voordracht, de
belangen der Hollandsche IJscren Spoorweg
Mdatsc'iapptj in veel miniere mate waren ge
moeid dau die van de betrokken streek Hij
rment, dat als een spoorwegverbinding in het
algemeen belang gewensciit wordt, doch
fioancieel onuitvoerbaar is, de overeenkomst dien
aangaande tusschen de p-oviccie en de Maat
schappij, die liaar met subsidie of rentegarantie
uitvoert, eene samenwerking is voor een gemeen
schappelijk doel, maar geenszins een gunst of
"oordeel door de provincie aan die Maatschappij
toegekend."
Gedeputeerden en Staten van
NoordHoliand zouden als Calphurnia zijn, indien
zij niet door mannen als Roëll,
Westerwoudt, Boissevain, Hartsen .... ook aan
de Holl. Ijzeren Spoorweg-Mij ten nauwste
verbonden waren! Dat alzoo de vrouw
van Caesar niet te vergeef* heeft geleefd,
wordt ons nu weder te Haarlem bewezen !
Of was het des heeren Boissevain's be
doeling te zeggen, dat de H. IJ. S. M. als
deze Romeinsche zou zijn, «zonder invloed,"
»zonder deelneming aan het werkzame
leven," indien hij z If als commissaris en
de beide leden van den Raad van Beheer
het gewest niet hielpen regeeren?
't Een schijnt al even dwaas als't ander.
In elk geval is de heer Bjissevain zelf
Calphurnia niet nu hij zich verdedigt.
Hij komt er rond vooruit, dat hij best
de beide dames: de Provincie en zijn
Spoorwegmaatschappij, te gelijker tijd kan
beminnen. Van het scheeve zulk eener
positie bemerkt hij niets.
Dat zuiverheid van verhouding wel het
allereerste is, hetwelk men bij de vervul
ling van ambten en betrekkingen in dienst
van het algemeen belang: heeft.ie vorderen,
blijft hem verborgen. Toen de Staten in
1897 met »5 tegen itd stemmen het
voorstel-Heemskerk verwierpen, om een
tegenplan aftewachten in strijd met het
plan der H. IJ, S. M., stemden de vier
Hollandsche Llzeren Spoorwegheeren tegen.
De Holl. IJ. S. M. gaf dus, de meerder
heid verplaatsende, der Holl. IJ. S. M.,
anders gezegd: zichzelve, de voorkeur.
Men zou meenen, dat iemand als
Boissevain nu dan toch wel gevoelde hoe
zijn positie en zijn daad, gelijk die zijner
medegenooten, waaronder Roëll en
Westerwoudt, er wat bedenkelijk uitzagen ; dat
er ook zoo iets bastaat als bescheidenheid,
fijn gevoel en kieschheid, waarvan men,
hoog geplaatst als deze heeren zijn, naar
het «noblesse oblige'', een voorbeeld heeft
te geven.
Maar, och neen ; de heer Boissevain
zegt: ik heb mij aan dat alles niet te
storen ; zelf' vertegenwoordiger van de H.
IJ. S. M. ben ik volkomen gerechtigd en
bekwaam, uitsluitend lettend op 't provin
ciaal belang, een concurrente van me te
weren ; ik en mijne vrienden, wij zijn dat
zoo gewoon, en wij hebben het door opvoe
ding en oefening te ver gebracht in onpar
tijdigheid, dan dat het eenig sterveling ge
oorloofd zou zijn, ons van menschelijke
zwakheid te verdenken ... vóór het te laai is.
Jammer maar, dat het ons nog niet is
gelukt, zelfs na Mr. de Vries' fameuze
redevoering, n persoon te ontmoeten, die
hetgeen thans in de Staten van
NoordHolland beleefd wordt, onschadelijk acht
voor de moraliteit van ons openbaar leven ;
en evenmin iemand, die er zich niet over
verbaast, dat mannen van naam en positie,
als de heer Boissevain en de beide ge
deputeerden, durven volharden bij zulk
een dubbelzinnige houding.
van den toestand niet meer te twijfelen viel,
bestond er tusschen hen geenerlei verschil
meer. En. z\j vroegen allen dezelfde som.
Een ronde som. Voor ieder twintigduizend
dollars. Met hun vijven dus honderdduizend
dollars. Nu hun patiënt maar enkele dagen
in leven bleef, vinden sommige goede zielen
dit duur.
Klaarblijkelijk behandelt men niet eiken
dag een president van eene republiek. Maar
zou de dokter, die geschoren werd toen men
hem kwam roepen, en die zich voor een
president van eene republiek niet vlugger
dérangeerde dan voor een ander sterveling,
thans niet een weinig in stryd komen met zijne
beginselen, wanneer hij voor de behandeling van
dien president een speciaal honorarium vraagt ?
Een zeer speciaal honorarium, want het is
zeer onwaarachijnlük, dat hij gewoonlyk iemand
een halve ton laat betalen om hem niet te
genezen.
MlltllMIIIHMIIIIIIIIIIIHl
Sociale aanq
u
MiiiiiiiHininiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiutiiKiiiiiiiiiH
De
Toen men Cineinnatus ging halen om hem
tot consul te maken zoo schryft de
chroniqueur AndréBeaunier in het Journal des
I)ébats was deze brave man bezig, zyn akkers
te ploegen: hij ontving de lictoren vriendelijk,
wierp een weemoedig-spytigen blik op zijn ploeg
en ging zich met de publieke zaken bezig
houden. Toen men den geneesheer ging halen,
om aan president Mac Kinley hulp te
verleenen, was deze geleerde bij zijn barbier; hij
werd geschoren en ontving de lieden, die hem
kwamen roepen, als honden in een kegelspel,
constateerde, dat hij noch met een ingezeept,
noch met een half geschoren gelaat kon komen
en verzocht, dat men hem met rust zou laten
totdat zijn toilet was voltooid. Zoo gaf hy
blijken van een onverstoorbaren, wyzen en
zedigen geest, verwonderlijk ongevoelig voor
het lokaas der grootheid. Hij bevestigde op
schitterende wijze zijn geloof' aan de onder
linge gelijkheid van alle menschen. Hij ver
koos voor een van de grooten der aarde niet
meer haast te maken, dan hij voor een armen
drommel zou hebben gedaan. Voortreffelijke
democraat! Het beeft er zelfs iets van, als
of er bij deze uiting zijner meerlingen een
weinig onnoodige aanstellery was, want de
toestand van den president was hoogst be
denkelijk. En men vroeg zich af. of de medi
cus misschien door zijne langzaamheid eenitre
verstoordheid toonde over de noodzakelijkheid
om eene groote verantwoordelijkheid op zich
te nemen.
President Mac Kinley overleed. Vijf
geneesheeren badden hem behandeld. Toen hun
de taak, die zij op zich hadden genomun,
volkomen mislukt was, toonden zij eeae groote
fijngevoeligheid. Zij trokken zich zediglijk
terug en verdwenen; zij gingen weder dood
gewone menschen behandelen: zij waren zelfs
zoo bescheiden, niet onmiddellijk hunne reke
ning in te dienen.
Ds dagen gingen voorbij en de treurige
gebeurtenis geraakte op den achtergrond. De
geneeaheeren verbergden niet langer, dat zij
gaarne het hun verschuldigde honorarium
zouden ontvangen. En van dit honorarium
stelden zij zelven bet bedrag vast, op een
wijze waaruit duidelijk bleek, hoe hoog zij
eenerzijds de familie van hun patiënt, en
anderzijds het door hen uitgeoefende beroep
schatten. Zij zyn het daarenboven hierover
allen volkomen eens, en toen aan den ernst
Is liet wel ernst?
Het zou jammer zijn voor den enormen arbeid
die er aan besteed wordt, en jammer voor het
geld dat uit de schatkist er voor wordi uit
gegeven, indien wij niet in alle opzichten onze
volle aandacht scho, ken aan deii inhoud van
de Verslagen der Arbeids-inspectie. Hij die
meenen mocht dat uic deze rapporten toch
niets te leeren valt, zou zich hierin at zeer erg
vergissen; wa> t het tegendeel is waar. Inder
daad valt er veel interessants ui' te putUn
genoeg althans, om een ruimen blik ie krijgen
over de resultaten en den stand der eeiiige
sociale wetten, die gedurende rum 10 jaren
onzen geheelen lykdom aan arbeidswetgeving
hebben uitgemaakt. In een vorig nummer heb
ik, aan de hand der Verslagen, reeds aange
toond, hoe het er in ons laml bij siaa met. den
arbeidstyd der volwassen mannen die cate
gorie dus, die toi nu tos door geen enkelen
wcttelyken maatregel tegen overmatige exploi
tatie door de werkgevers wordt beochermd. i)at
beeld was zeer droef: het schreeuwde om
spoedige indiening eener wet, ia dien gee^t als
nu door de tegenwoordige regeering werd....
ingetrokken l
I)e vrouwenarbeid evenwel ligt buiten het
kader der Arbeidswet, en slechts de Vei
ligheidswet heeft, middellijk, iets met haar
uitstaande. Van evenvetl, zoo niet, voor het
oogenblik, van rcér belang is het, te weten,
hos het thans staat met de uitvoering, de
toepaising der sociale wetten, en welke houding
de rech'.erlijke macht tegenover de overtreders
dezer wetten aanneemt.
Want een sociale wet, d w. z. eene die
speciaal in 't leven geroepen is om de arbei
dersklasse of een deel van haar, te beschermen,
is- heel mooi; maar indien die wetten niet
worden uitgevoerd, indien zij voor een goed
deel slechts bestaan op papier, helpt het den
genen de geholpen moeten worden nog maar
bitter weinig !
En wie de Vers'agen opslaat, cm te zien
hoe het met die naleving staat, moet tot de
conclusie komen, dat het daarmee, thans na
12 j-iren van in-weriing-zyn, nog vry treurig
gesteld is. Ik stel voorop, dat het aurttal inspec
teurs, hoewel van 5 op 9 gebracht, plus de
adjunct-inspecteurs en -inspectrices, nog op
verre na niet voldoende is te achten om een
behoorlijk toezicht te kunnen oefenen. Van de
4677 onder de termen der Arbeidswet vallende
fabrieken en werkplaatsen in de 1ste inspectie
v/erden er in 1899 bezocht 2502, en in IbOO werd
er aan 1877 zulke inrichtingen een bezoek ge
bracht. In de 5de inspectie, Xoord-Holiand boven
het 11, werden van deSf.OO werkplaatsen en fabrie
ken die onder de termen vallen,! niet meer dan
4J2 bezocht. Waar men nu weet dat de werk
gevers er immer op uit zijn, de voor hen ietwat
lastige wetten te ontduiken, hoe kan het anders,
dan dat het aanta! over,redingen, bij gebrek
aan voldoende toezicht, nog immer zeer groot ia ?
Welnu, dat is ook werkelijk het geval. De
Verslagen wemelen van HiChcen, van de zijde
der inspecteurs zelve, over de talrijke over
tredingen die zij ontdekken ; ongeacht dus het
groote aantal, waarvan zy Liets te weten komen.
De cijfers, die daaromtrent in de Verslagen
voorkomen, geven dus nog vol-ttrekt geen juist
beeld van den toestand, maar zijn toch, des
niettegenstaande, al erg genoeg. De kern der
Arbeidswet zit in art. 5: Het is verboden,
den arbeid van personen beneden zestien jaren
of van eene vrouw in fabrieken en werkplaatsen
vroeger te doen aanvangen dan te 5 uren des
voorm'ddags, met dien verstande, dat het
aantal uren, gedurende welke die arbeid wordt
verricht, niet meer dan elf per etmaal be
drage.'' D;uirop komt dus alles aan: geen
nachtarbeid, en niet mér dan 11 uur. En wie
ter wereld zal niet toestem uien, dat 11 uur
fabrieksarbeid meer dan voldoende is ? Tóch
wordt juist dit artikel het ergst overtreden !
In XoorJbrabant werden in 1899 geconstateerd
85 overtredingen, en van deze waren er 3'J
wegens art. 5 ; in Limburg bedroeg dit van de
88 overtredingen 3lj; nog erger is het gesteld
in Zuid-Ilolland, Over de beide verslagjaren
1899 en IsOJ werden in deze provincie f/66'
overtredingen gecoistateerd waar.tp eei:e
vero.rJeelirig volgde, waarvan pr 3~>S betroffen
eene overtreding van artikel 5! O.er het
geheele rijk genomen, zijn de cijfers al even
sprekend ongtu.stig. Het aantal overtredingen
waarop een veroordeeling volgde, bedroeg over
het geheele rijk in It99 niet minder dan '2857,
waarvan 830 wegens overtreding van art. f>;
in 1900 bedroeg dit aanfal 225'J, waarvan 7o4
betrekking hadden op art. f>. Ken sterk staaltje
is ook wel, dat allén in Zuid-Hollaiid, buiten
Rotterdam, (JO.'S overtredingen plaats haddon !
liet is al voldoende ! men latte wei op:
ik spreek hier slechts van die overtredingen,
die geconstateerd werden, en waarop cene
veroordeeiing volgde Het werkelijk aan tal over
tredingen is natuurlijk nog oritüaggehjk veel
grooter.
Maar ook dit aantal is reed i meer dan
voldoende, om ons de vraag op de lippen ie
brengen: maar wat beteekent ten sloite een
sociale wetgeving, die zoo dag aan dag ontdoken
en overtreden wordt ? Ilce moet op deze \vijie
niet het vertrouwoa der arbeiders in deze
sociale wetgeving te loor gaan, en wat ba:i
van deze verregaande nonchalance of moedwil
der werkgevers tegenover deze wetten de
oorzaak zijn ?
De Verslagen zeil geven ons daarop een
antwoord.
Zeker moet dit voor een deel aan een te ge
ring toezicht worden toegeschreven. Maar toch
ook maar voor een gering deel. Want mon kan