Historisch Archief 1877-1940
No. 1277
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
het laatste tafereel uit Calderon's drama,
dat hij Don Diego Velazquez de Silva
opdroeg, dit moment op het duek te brengen.
Zoo ontstond Velazquez'wereldberoenade
schilderij, te Madrid bewaard en door
copieën en gravures alom bekend, »La
Eeudición de Breda", naar de speren
op den achtergrond ook »Las lanzas" ge
noemd, het meesterstuk uit de kracht
van zijn leven. Juist zoo als Calderon hen
beschrijft, schilderde Velazquez de beide
helden; Justinus van Nassau staat in edele,
fiere houding, met spijt, maar geenszins met
eenig gevoel van schaamte of vernedering
op het gelaat; en in stand, houding en
gelaatstrekken van Spicola,, Velazquez,'
vriend en reisgenoot, zijn medegevoel,
hoogachting en bewondering te lezen.
ANNA C. CKOISET VAN UER KOP.
lllltttlMIMIIIIIIIIIItlllllmÜllllllltllllMllllmmillllMIHIIIIIIIIIIIlmlMIU
Socialo,
iiiiln ..... iilliiiii
Een lÉnwe toewendt
(Het 0/iderwi/js- Congres).
Het is een schoone gedachte, dat de arbei
dersklasse zich directeljjk zal gaan bemoeien
met de vraagstukken van bet volksonderwijs.
Schoon en zeer belatigryk. Om twee voor
name redenen. Eerstens op zichzelf. Wat zou
er schooner kunnen zyi), dan onder de arbei
dersklasse belangstelling op datgene wat voor
haar verstardeijjk en zedelijk peil van zoo
hoog en overwegend belang is: het onderwijs
en de opvoeding. Want wie meer dan de
arbeiders hebben zoo hoog belang hy het
lager onderwys ! Wie anders dan z\j moeten
zich zoozeer allén tevreden stellen met dat
gene wat de lagere school hun geeft, en moeten
met dat weinige den strijd om het bestaan voereii!
Zij dus, de arbeideis, hebben by goed
onderwvjs het hoogste en het meeste belang ! Maar
en dat is de tweede reden vooral nu
is die deelname van de arbeiders aan de vraag
stukken van het lager onderwys van zoo hoog
belang, omdat wy de tegenwoordige regeering
hebbin, die toch op het stuk van lager- en her
halingsonder w ys reden geeft tot genoeg onge
rustheid, om toe te juichen, dat een actie
ontstaat onder da arbeidertklasse zelf, om dat
onderwijs zoo vruchtbaar mogelyk te doen zijn.
Daarom ook is het een schoone gedachte,
wjjl het doel er van is, het besef van goed
onderwijs en goede opvoeding aan te kweeken.
ddar, waar op dat punt juist zoo on1 zettend
veel onverschilligheid en onkunde allerwege
heerscht !
Het was in 1899, dat het eerste
onderwijscongres in Amsterdam belegd werd. Da mannen
die daartoe het initiatief namen, maakten ge
bruik van de, door het leerplicht- on t werp
tydelyk gewekte belangstelling in het Lager
Onderwas. En niet zonder succes.
Het eerste onderwas-congres was een
belangryke gebeurtenis. Tal van vakbonden en andere
aibeiders-vereenigingen, allen van vooruit
strevende richting, waren daar vertegenwoor
digd, en zeer belangrijke debatten werden
gevoerd en conclusiën aangenomen, n omtrent
het lager-, n omtrent het herhalings- a ook
aangaande het vakonderwys. Het laatste werd
op verdienstelijke wjjzen door een
timmermassgezel de heer H. H. Wcllring ingeleid.
Natunrljjk was de leerplichtwet een der
punten van bespreking. Maar eenmaal byeen,
kwamen ook de andere vraagstukken aan de
orde, en werd algemeen de behoefte gevoeld,
dat deze nieuwe beweging, nieuw omdat voor
het eerst de arbeiders alzoo als klasse zich
met de onderwijszaken bezig hielden, niet met
dat &e congres geëindigd mocht zijn, maar
dat aan een comitévolmacht moest worden
gegeven, om verder te werken, enquêtes in te
stellen, gegevens te verzamelen, en een tweede
congres byeen te roepen.
Zcó kreeg een 7-tal personen de leiding
in handen, waarvan de heeren J. A. Bargmeijer
en A. H. Gsrhard steeds de ziel zy a geweest,
en de leiding hebben gehad.
Dit tweede onderwy's- congres is dezer dagen
in Amsterdam gehouden. Aan het congres
werd voorgelegd een Ripport, inhoudende de
resultaten eener erquète, door een ruim 80-lal
arbaiders-vereenigingen uit alle oorden des
lands ingesteld naar: a. Hat
herhalings-onderwys; b Werking der leerplichtwet. Dit rapport
is op zichzelf reeds belangrijk genoeg, er onze
aandacht aan te schenken. Wat aangaat beide
punten. Want het herhalings-onderwy» is voor
de kinderen en jongelieden uit de arbeiders
klasse van groote beteekenis. En de vraag is
nog alty'd: wat moet dat onderwijs zijn: of
voortgezet lager-, of vak-onderwijs? Of elk
afzonderlijk, of beide tegeiyk ? Maar mér
nog deze vraag : wat moet er gedaan worden
met de rond 70,000 jonge arbeiders en even
zoovele arbeidsters, van 13 tot 17 j «r, die
thans nog aan geenerlei onderwijs deelnemei/?
Op de laat»te vraag geeft het Ripport geen
antwoord. H t had daarvoor ook geen vragen
gesteld, en l ó j dat niet, omdat dat niet direct
zijn taak was. OJitrent de eerste quaestie
echter levert het rapport een stel antwoorden
die verdienen, dat men er nader kennis mee
moakt. Zy Icenen zich er echter slecht toe,
zich in een kort bestek als dit te laten
compileeren. Van de ruim 80 vereenigingen die
rapporten inzonden, verklaarde zich de groote
meerderheid er vóór, dat hij het
herhalirgsonderwys de algemeene ontwikkeling d. i.
het voortgezet lager ocderwys in de meest be
kende vakken, liefst aangevuld met de eerste
beginselen over gezondheidsleer, staatsinrich
ting enz. op den voorgrond wordt gesteld,
Vakkennis zonder algemeene ontwikkeling
beteekent niets; en vak- onderwy's allén l &i zich
niet genoegzaam aan het practische leven aan
sluiten. Bovendien wordt eigenlyk
ambachtsonderwys door den voortgang der techniek in
het machine- wezen, ook minder en minder een
eisch. Toch verklaarden zich ook een groot
aantal vereenigingen er voor : dat beide : n
algemeene ontwikkeling, a vakonderwijs, in
't oog moet worden gehouden. Maar uit het
oordeel der meerderheid blijkt duideiijk hoe
zeer door de arbeiders, en wel door da meest
ontwikkelden onder ben, aan mér kennis, meer
stelselmatig onderwijs, de sterke behoefte wordt
gavoeld.
Belangrijk is het rapport omtrent de werking
der Lïtrplichtwet. Al dadelyk valt dit op,
dat algemeen de klacht was, dat de Commissiën
tot wering van schoolverzuim uiterst geheim
zinnig waren, en halstarrig weigerden, eenige
inlichtingen te geven. Men zou zeggen, dat
die Commissiëa daarin ongelyk hebben. Want
ook al zwygt de wet op dat punt over hare
bevoegdheid, toch spreekt het vanzelf, dat vol
ledige publiceering hun taak slechts ten goede
kan komen. Of werken zy puur en allén voor
de bureaukast? '?Dat de leerplichtwet van
gunstigen invloed is geweest op de mate van
het schoolbezoek, wordt door ongeveer alle
vereenigingen grif erkend. Dat is trouwens,
dunkt me, ook wel de meest elementaire eisch
die men aan de uitwerking der wet mag stellen;
en die goede zijde van den leerplicht mag zéier
niet verzwegen worden. Hoewel toch ook door
door 13 vereenigii gen werd betoogd, dat in
tegendeel de wet het onderwy's eer achter- dan
vooruit heeft geholpen. By' de toepassing der
bepalingen is het vooral de verloftyd van G
weken, waarvan een al te veelvuldig gebruik
wordt gemaakt. Uit Sradskanaal wordt zelfs
bericht, dat velen die vroeger vry trouw ter
school kwamen, thans van den verloftyd van
6 weken veelvuldig gebruik maken. Maar
ovendien is het de administratieve omhaal, die
van veel verslapping en ontduiking de oorzaak
is. Eerst zat de schrik er in by de ouders.
Maar langzamerhand heeft men »in de gaten
gekregen", dat het niet zoo erg daarmee loopt,
en zoo wordt verhaald van ouders, die ge
durende 7 maanden hun kinderent huis hielden,
zonder dat hen daarvoor iets overkwam. Van
de bevoegdheid die de wet hen toekent, om
in 28 dagen 10 schooltijden vry te gever), wordt
door vele schoolhoofden, vooral in het noorden
des lands, een wel wat al te ruim gebruik
Omtrent de beweging t3t het verstrekken van
voedsel en kleeding aan schoolkinderen van
gemeentewege wordt gerapporteerd, dat in
Leeuwarden / 350, in Groningen / 600, en in
Drachten / 150 daarvoor heeft uitgetrokken,
terwyl ook te Hoorn, Vlissingen, Ammerstol,
Zuidbroek en Almeloo door B. en W. voor
stellen in deze richting aan de gemeenteraden
zy'n gedaan.
Interessant, ik zou haast zeggen schreeuwend
is dat gedeelte van het rapport, wat handelt
over den arbeid van kinderen vóór en na
schooltyd. Vooral in Kampen schyot het een
stevige gewoonte te zy'n, kinderen die den
leeftyd van 12 jaren nog niet te boven zy'n,
voor allerlei werkzaamheden te expioiteeren.
Er wordt verhaald van een jongen, die 's ochtends
te 4 uur moet gaan koeienmelken; van een
ander, die vóór en na schooltijd bij een bak
ker werkt, soms den geheelen nacht; van een
groot aantal schoolkinderen, die in de
sigarenindustrie worden geëxploiteerd, dikwyls tot
's avonds 11 uur. Gelyke berichten van zulke
kinder exploitatie komen uit Tiel, waar zy in
de tabaks-cultuur; uit Utrecht, waar zy voor
het bezorgen van kranten, enz. worden ge
bezigd; uit Middelburg, waar zy' na schooltijd
erwten moeten uitzoeken, en uit Maastricht,
waar zy in twee ploegen kannetjes jenever
moeten dragen. Ean rapport uit Amsterdam,
dat een aantal jongens vroeger de school ver
laten in accoord met schoolhoofden, om aan
het N, v. d. D. bladen in te steken, is door
de directie van genoemd blad tegensproken.
Uit deze rapporten blijkt hoe hoogst nuttig
het dikwyls kan zy'n, ei quê:en in te stellen
buiten de oirnieele lichamen om. Want uit
het voorgaande bly'ken, by' de toepassing der
leerplichtwet, reeds leemten, die zeker ver
dienen, met grooten nadruk onder het oog des
wetgevers te worden gebracht. Vooral tegen
de exploitatie van kinderen buiten de school
uren mogen wél, en hoog noodig, maatregelen
worden beraamd.
Het congres van dien Zondag was een bevesti
ging van het doel: de arbeiders meer te betrek
ken in de vragen van het onderwijl. Z«ker: osér
dan tot nu toe is geschied, en mér dan op
het congres bleek dat geschied was, hebben de
arbeiders, de meest ontwikkelden onder hen,
zich met de vraagstukken van het onderwijs
bezig te houden. Daarin ligt een schoone
taak. Op dien weg valt nog ontzettend veel
kennis te verbreiden, vooroordeel op te ruimen.
Ea al verwacht ik van de debatten op het
congres zelve niet zooveel practische resul
taten dat kan ook niet; men moet immers
alles daar laten bij wenschelykheden toch
is het te hoopen, dat de mannen en de vrouw
die op zich hebben genomsn om dien arbeid
en die actie te leiden en te verrichten, zullen
volhouden, en de arbeidersbeweging die
zoo groot belang heeft bij goed volks-onderwijs
hen zal steunen.
S.
TOONLLLeTMVZlCK
Bij Louis Bouwmeester's feest.
Bouwmeester heeft het mij dikwijls moei
lijk gemaakt om in de comedie rustig te
blijven zitten ; zijn spel had op mij zulk
eeue aangrijpende werking, dat ik soms
vreesde mij niet goed te kunnen houden.
Eens speelde hij den ouden Ln >cht in «Men
sterft niet van blijdschap'' en hij deed dat
voor mij zoo aanschouwelijk, dat ik opstond,
omdat ik de komst van den zoon des
huues niet durfde aanzien; maar toch
behield de nieuwsgierigheid de overhand
en ik bleef, doch toen het gordijn viel
moest ik dadelijk naar de koffiekamer en
een stevig glaasje rurngrog bracht mij
weer in orde.
Den Haag, Dec. 1001.
't Verheugt mij hier een woord van
waardeering te kunnen schrijven over uitten
Louis Bouwmeester,den besten tooneelspeler
van Nederland. Hij heeft mijn volle sym
pathie, omdat hij er altijd zoo innig naar
tracht «werkelijkheid" te geven, voor zoover
dat op de planken mogelijk is. Hij treft
door soberheid en eenvoud ; zijn stem doet
tranen wellen uit het hart naar 't oog,
omdat hij er hart weet in te leggen. Als hij
treurig is, treurt zijn publiek met hem ; is
hij komisch, dan doet hij lachen, omdat hij
vroolijk of grappig is, zonder tot
grimassenmakerij of lafheid, door overdrijving, af
te dalen.
Ik breng gaarne mijn hulde aan Louis
Bouwmeester op zijn feestdag ik wensch
hem nog een reeks vau gelukkige jaren toe.
En in 't volle bezit van zijn groot talent, een
aaneenschakeling van verdiende triomfen.
Met hartelijken groet,
Zijn oudere kunstzuster,
woord van Goethe : »In der Beschrankung
»zeigt sich erst der Meister''.
Den Haag, Dec. 1901.
Gaarne brengt een oud collega hulde
aan den tooneelspeler bij uitnemendheid,
den genialen Louis BOUWMEESTER, op den
dag van zijn JO-jarig jubileum.
Moge hij tot in hoogen ouderdom, steeds
het sieraad blijven van de Koninklijke
Vereeniging: »Het Nederlandsen. Tooneel".
LOUIS BOUWMEESTER.
Een diamant. . .! maar, zegt men, »ongeslepen" !
»Ter schole ging hij niet bij »deze" of «die"
«Cijns bracht hij vaak aan »luim" en »fantazie''
Toch heeft hij 't diepst gepeild, het hoi g s Ie vaak gegrepan,
Gedragen op de vleuglen van 't Genie.
Bussum, Dec. 1901.
Louis Bouwmeester is een schitterend
voorbeeld van wat een tooneelspeler be
reiken kan, met van jongsaf uitsluitend
de »planken'' als leerschool en trots ongun
stige omstandigheden ; hij is tevens een
gevaarlijk voorbeeld voor wie meenen
mocht er op deze zelfde wijze te kunnen
komen, zonder juist dat wat hèra den
weg toonde : zijn genie .'
%Hulde aan den waren, grooten tooneel
speler Louis Bouwmeester.
Dec. 1001.
f
Hilversum.
F. VAX DER GOKS.
Louis Bouwmeester behoort tot de gees
telijke aristocratie, die door alle eeuwen
en over alle landen verspreid is en wier
onvergankelijke adelbrief het vermogen is,
groote aandoeningen in beeld te brengen
en wakker te roepen.
C. F. VAX DEK HOIWT.
*
* *
Louis Bouwmeester behoort tot de zeld
zame toneelspelerf, die op het toneel zich
zelf kunnen doen vergeten.
Den Haag, Dec. IDul.
Wanneer ik bij Bouwmeester in de meest
hartstochtelijke tooneelen de soberheid
bewonder, waarmede hij vaak het krach
tigst op ons gemoed weet te werken, dan
voel ik zoo volkomen de waarheid van het
* *
Toen ik nu bijna drie en-twintig jaar
geleden, in De Amsterdammer van 2 Fe
bruari 1879, voor het eerst schreef over i
Louis Bouwmeester, nog directeur in de j
Amslelstraat, optredende in »L:s filles de i
marbre" (marmeren beelden, enz.) was
hij bijna alleen bekend, ofschoon zijn
veertigjarig jubileum reeds ten halve ge
naderd, als een -geliefd volksacteur. Het
was een van de eerste keeren dat zijn naam
genoemd werd in dit weekblad, in een voor
meer geletterde kringen bestemd orgaan.
Bouwmeester heeft zijn herkomst nooit
verloochend, noch doen vergeten. Er is
een duidelijk verschil met het artistiek
werk van een nu bijna heengegaan
geslacht, mevrouw Kleine, Veltman, Morin,
wier naam ook wel hoofdzakelijk berustte
op den bijval van de groote menigte, doch
die nog de traditiön voortzetten uit een
tijd, toen de tooneelspelers tevens niet
ongaarne genoegen deden aan een kleiner
gehoor van kenners.
o
De lof van bij uitstek een volksacteur
te zijn is voor dezen tijd niet ongedeeld,
maar daarom geenszins onbeduidend. Te
zorgen voor het pleizier van de massa
heeft tegenwoordig zelfs iets van een
hooge roeping. Haar te vervullen, eene
door de omstandigheden hem opgelegde
taak, heeft bij Bouwmeester dat grandiose
temperament ontwikkeld, dat, hem in
andere dan volksstukken zoo dikwijls de
bewondering gaf, ook van anderen dan het
groote publiek.
Louis Bonnesten
Jij... je hebt immers geen school!
Jij. . . school !
Neen. School heb ik niet. . . wél
gevoel en hart.
Zeker, door school, traditie en routine
wordt men acteur, tooneelspeler, maar. . .
geest, ziel en hart verheffen hem tot
tooneelkunstenaar, tot artiest.
Geen school?!... In welke school
heeft Napoleon geleerd veldslag op veld
slag te winnen. ..?... Neen, school heb
ik niet gehad. . ., maar ik heb iets beters. . .
gevoel, verbeelding, heldenmoed!"
Louis Bouwmeester heef; ten allen tijde
deze woorden uit De tooneelspeler des
Keizers gezegd met meer dan gewone
kracht, met meer dan gewone beteekenis.
Hij sprak die woorden steeds met innige
overtuiging, want de woorden in de rol
waren verbeeldingen van zijn eigen ik,
van zijn eigen kunst.
Louis Bouwmeester heeft geen school
gehad. Louis Bouwmeester heeft wat hij
is te danken alleen aan zich zelf, aan
zijn vader en aan het gaan door het leven.
Louis Bmwmeester's leven en
zijn-aanhet tooneel vallen niet te scheiden. In
zijn jeugd «sliep hij in een paleis en werd
toegedekt met, een bosch". 1) Overdag
repeteerde of luramelds hij aan net tooneel ;
's avonds speelde hij. Gelijk bij het ambu
lante tooneelleven van vroeger ieder op
zijn beurt alle verschillende rollen speelde,
zoo deed ook hij. Nu eens koning, hoveling,
veldheer, maarschalk, priester, dan ban
diet, roover, schoenmaker, tuinman, jong en
oud, al wat voorkwam. Dit telkens
in een ander karakter zich te moeten
verplaatsen, leerde hem personeeren of
karakteriseeren. en dwong hem tot spelen.
Bovendien had hij fantais-ie, eene kostelijke
erfenis van zijn grootvader. Die fantaisie
deed hem het leven aan het tooneel, de
voorvallen in tooneelwerken meer als
waarheid gelooven dan de werkelijkheid
zelf. Ea nog leeft hij het gelukkigst en
het meest reëel als hij leeft het leven der
fantasie, als zijne lu'.men gaan boven het
verstand.
Wanneer Louis Bouwmeester voor 'teerst
gespeeld heeft? Wie zal het zeggen? Hij
weet het zelf niet. Het tooneel was het
begin van zijn leven en zal het einde zijn.
Alle zijne blijde en droeve herinneringen
gaan niet buiten het tooneel. Zijne
geheele vorming blijft bijkans binnen de
grenzen van het tooneel.
De grootheid van het oude
Amsterdamsche tooneel heeft hij aan het tooneel
geleerd. Zijn vader wist nog alles van den
grooten tijd en sprak er vaak over. Hij
had nog met Andiies Snoek gespeeld en
vertelde gaarne, hoe deze kunstenaar, door
keizer Napoleon I als de grootste ter
wereld erkend, en door Talma boven zich
zelven gesteld, eens in Leeuwarden het
treurspel Sylla moetende spelen, zoo van
streek raakte, bij het zien, dat de gouver
neur der provincie Friesland in de' zaal
was, dat hij de woorden uit zijn rol ver
gat en aan Bouwmeester's vader moest vra
gen : «Roos, wat moet ik zeggen?'' Maar,
eenmaal aan den gang, neen .... toen
speelde Snoek goddelijk, . . . »'t Was een
glorie!" vertelt Louis Bouwmeester met
breed gebaar en glins'.erend gezicht, alsof
h 't hem zelf gold.
Zijn grootvader was, hoewel geen groot
acteur, bij het publiek zeer bemind. Ook
stond hij hoog in aanzien bij den koning.
Maar vader!.... zegt Louis Bouw
meester ja, vader was goed! Als jon
gens hebben Frits en ik zijn kunst
ingedronken. Eenig was hij in de
Oud-Hollandsche blijspelen. Ik herinner me nog,
hoe we naast den orkestmeester stonden
te kijken, als vader Sanche Panza speelde.
Maar... laat ik eerlijk zijn daar kwam
iel s bij. Als hij op den voorgrond het
kippetje zat te eten, reikte hij ons, van
het tooneel, af, een lekker boutje toe. En
daar waren Frits en ik als de kippetjes bij.
»Vader .... ja vader!.... Wat vader
deed was groot. Aan hem hebben we veel
te danken. Hij begreep, dat goed, breed,
met kleur en beteekenis zeggen van verzen,
er noodige maar weinige gebaren bij ma
ken, standen aannemen, op het gezicht den
indruk der woorden laten lezen, het ge
heim van alle tooneelspe/ew was.... mits
men hier iets onder zijn vestje heeft.
Anders is het niets. Dood!
Daarom liet vader ons als jongens bijna
alle ochtenden de groote alleenspraak uit
Sylla declameeren. En dan regende het
aanmerkingen, en konden we maar steeds
van vorenafaan beginnen. Vader had
het Snoek nog hooren doen. Dat moet
goddelijk zijn geweest. Die alleenspraak
kennen wij allen ; ik, Frits en Door.
En daar begon Bouwmeester onverwacht
en ongevraagd :
Gij, ridders! priesters! voik ! en leden van d. n rand!
Ka gij, heldhaftige verweerders van den staal !
Hoort loc: 'k acht mij verpliu't u rekenschap te ge\en
Van 't geen in 't hoog ^exay; doorSvlia wierd bedreven,
En n, die zulks verbaast, (t: stellen voor 't ge/igt
Ai 't uitgestrekte werk, a!leen door hem verricht.
'k Mogl Puntus, Ejjirus, d? Bosfurus betoomen;
]k deet den Kalaris in mve gren/eu stroomen
Ik booj; voor uwe wet al 't maji'iig Griekenland
Eu dreef de vorsten wei; van 't I,\ b'aanselje strand.
Nadat karlhagoos val tot Homes onheil strekte,
Herstelde ik al den ramp dien ons een hrld \er\\ekte;
'k Venvoii Jugiirtha; 'k heb vorst -Mil'iriJaal sncmd '
Mijn krijgsn'cluk deed mér dan mij scheen voorbc-teind.
Dan, 't, was mij niet geuoej; den oorlogspalm te dnucn :
j Kn meerder zcld/amc eer was ook miju welbehagen.
Ons Rome, wreed ten pr. oje. aan elke staalsparlij.
Door 't woeden vau zijn kroost een wis verderf nabij,
Moest bijstand van mijn'geest als vau miju' arm bekomen ;
Kn, daar ik rijksvoogd wicrd, redde ikhel zink ;ud Rome.
Bouwmeester met een roode fez op het
hoofd, waaruit even het Napoleonslokje
kwam, zittend op zijn stoel, zeide deze
: verzen koninklijk, vol schildering, zijn
oogen spraken, zijn lichaam werd trotsch
van houding, en het gelaat vertolkte iedere
gedachte. Soms zette hij door een enkel
gebaar kracht aan de woorden bij.
Welk een ziel Bouwmeester in die stomme
woorden lei, ^is niet te zeggen. Zittend
| met zijn vrouw, klederen en mij in zijn
huiskamer, om de theetafel, verplaatste
hij ons geheel in den toestand, wij woonden
den afstand van Sylla bij, den afstand
van macht en heerschappij. Te beschrijven
hoe hij den laatsten regel, en van dien
regel de woorden: redde ik liet zinkend
Rome, zei, is onmogelijk.
l Eu zoo ging hij voort tot aan het einde
van Sylla's groote alleenspraak, steeds
j meer en meer verbazende door het edele
j en groote, door de kracht en de overtuiging.
j Maar, Louis! zei z'n vrouw, dat heb
ik je nooit hooren doen. Wat is dat mooi!
Och, dat doe-je ook zoo niet voor
| je vrouw. Maar... als 't je nu zoo invalt,
! dan doe je 't van zelf.
j Wat u ons liet hooren waagde
j ik, vragend, op te merken is het geheim
j uwer kunst. De studie van die verzen.
i Juist, niet door het melodrama, door
| het treurspel ben ik er gekomen.
! Het melodrama en het drama,... zeker...
het beeft me geen kwaad gedaan... om
den drommel niet.., je moet er bij uit je
slof schieten Ik speelde het graag....
De stoot van Henri de Nevers!... een
bagatel!... het is heel wat anders dan te
vragen: Hoe maakt u het mevrouw?...
Welgeslapen ? ... En de kindertjes ? . . .
Een kopje thee?... Asjeblieft!... allons...
dat is geen kunst Neen, het oude
drama... dat speel je niet, of je moet
je kunnen verplaatsen in andere toestanden
en personen en je flink laten gaan.
Maar het treurspel, zooals Snoek het
deed, dat is het ware. Hoe zou ik Oed'nms
gespeeld hebben, als ik niet bij mijn vader
ochtend aan ochtend Sylta had moeten
declameeren, en het telkens beter of minder
slecht deed.
Mijn vader prees zelden. Nooit heb ik,
hoe lang ik ook bij hem aan 't gezelschap
geweest ben, hem hooren zeggen, dat ik
iets goed had gedaan. Wél maakte hij
aanmerkingen. Toch heb ik eenmaal ge
hoord, dat hij nog zoo slecht niet vond,
wat ik deed. In een kleedkamer zaten
acteurs mij af te takelen, tegen hun ge
woonte, je weet, acteurs «roddelen"' nooit H?)
Vader howt het, gaat er naar toe, r.eemt
het hoog voor mij op en zegt heel veel
goeds van me. Je kunt begrijpen wat 'n
pleizier het mij deed.
Om op het treurspel terug te komen.
Ik weet nog hoe ik Schimmel heb gepakt
bij het zeggen van een gedeelte uit Cmna,
voorkomend in De tooneelspeler des Kei
zers. Hij was verrast en opgetogen.