De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 15 december pagina 3

15 december 1901 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1277 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. het laatste tafereel uit Calderon's drama, dat hij Don Diego Velazquez de Silva opdroeg, dit moment op het duek te brengen. Zoo ontstond Velazquez'wereldberoenade schilderij, te Madrid bewaard en door copieën en gravures alom bekend, »La Eeudición de Breda", naar de speren op den achtergrond ook »Las lanzas" ge noemd, het meesterstuk uit de kracht van zijn leven. Juist zoo als Calderon hen beschrijft, schilderde Velazquez de beide helden; Justinus van Nassau staat in edele, fiere houding, met spijt, maar geenszins met eenig gevoel van schaamte of vernedering op het gelaat; en in stand, houding en gelaatstrekken van Spicola,, Velazquez,' vriend en reisgenoot, zijn medegevoel, hoogachting en bewondering te lezen. ANNA C. CKOISET VAN UER KOP. lllltttlMIMIIIIIIIIIItlllllmÜllllllltllllMllllmmillllMIHIIIIIIIIIIIlmlMIU Socialo, iiiiln ..... iilliiiii Een lÉnwe toewendt (Het 0/iderwi/js- Congres). Het is een schoone gedachte, dat de arbei dersklasse zich directeljjk zal gaan bemoeien met de vraagstukken van bet volksonderwijs. Schoon en zeer belatigryk. Om twee voor name redenen. Eerstens op zichzelf. Wat zou er schooner kunnen zyi), dan onder de arbei dersklasse belangstelling op datgene wat voor haar verstardeijjk en zedelijk peil van zoo hoog en overwegend belang is: het onderwijs en de opvoeding. Want wie meer dan de arbeiders hebben zoo hoog belang hy het lager onderwys ! Wie anders dan z\j moeten zich zoozeer allén tevreden stellen met dat gene wat de lagere school hun geeft, en moeten met dat weinige den strijd om het bestaan voereii! Zij dus, de arbeideis, hebben by goed onderwvjs het hoogste en het meeste belang ! Maar en dat is de tweede reden vooral nu is die deelname van de arbeiders aan de vraag stukken van het lager onderwys van zoo hoog belang, omdat wy de tegenwoordige regeering hebbin, die toch op het stuk van lager- en her halingsonder w ys reden geeft tot genoeg onge rustheid, om toe te juichen, dat een actie ontstaat onder da arbeidertklasse zelf, om dat onderwijs zoo vruchtbaar mogelyk te doen zijn. Daarom ook is het een schoone gedachte, wjjl het doel er van is, het besef van goed onderwijs en goede opvoeding aan te kweeken. ddar, waar op dat punt juist zoo on1 zettend veel onverschilligheid en onkunde allerwege heerscht ! Het was in 1899, dat het eerste onderwijscongres in Amsterdam belegd werd. Da mannen die daartoe het initiatief namen, maakten ge bruik van de, door het leerplicht- on t werp tydelyk gewekte belangstelling in het Lager Onderwas. En niet zonder succes. Het eerste onderwas-congres was een belangryke gebeurtenis. Tal van vakbonden en andere aibeiders-vereenigingen, allen van vooruit strevende richting, waren daar vertegenwoor digd, en zeer belangrijke debatten werden gevoerd en conclusiën aangenomen, n omtrent het lager-, n omtrent het herhalings- a ook aangaande het vakonderwys. Het laatste werd op verdienstelijke wjjzen door een timmermassgezel de heer H. H. Wcllring ingeleid. Natunrljjk was de leerplichtwet een der punten van bespreking. Maar eenmaal byeen, kwamen ook de andere vraagstukken aan de orde, en werd algemeen de behoefte gevoeld, dat deze nieuwe beweging, nieuw omdat voor het eerst de arbeiders alzoo als klasse zich met de onderwijszaken bezig hielden, niet met dat &e congres geëindigd mocht zijn, maar dat aan een comitévolmacht moest worden gegeven, om verder te werken, enquêtes in te stellen, gegevens te verzamelen, en een tweede congres byeen te roepen. Zcó kreeg een 7-tal personen de leiding in handen, waarvan de heeren J. A. Bargmeijer en A. H. Gsrhard steeds de ziel zy a geweest, en de leiding hebben gehad. Dit tweede onderwy's- congres is dezer dagen in Amsterdam gehouden. Aan het congres werd voorgelegd een Ripport, inhoudende de resultaten eener erquète, door een ruim 80-lal arbaiders-vereenigingen uit alle oorden des lands ingesteld naar: a. Hat herhalings-onderwys; b Werking der leerplichtwet. Dit rapport is op zichzelf reeds belangrijk genoeg, er onze aandacht aan te schenken. Wat aangaat beide punten. Want het herhalings-onderwy» is voor de kinderen en jongelieden uit de arbeiders klasse van groote beteekenis. En de vraag is nog alty'd: wat moet dat onderwijs zijn: of voortgezet lager-, of vak-onderwijs? Of elk afzonderlijk, of beide tegeiyk ? Maar mér nog deze vraag : wat moet er gedaan worden met de rond 70,000 jonge arbeiders en even zoovele arbeidsters, van 13 tot 17 j «r, die thans nog aan geenerlei onderwijs deelnemei/? Op de laat»te vraag geeft het Ripport geen antwoord. H t had daarvoor ook geen vragen gesteld, en l ó j dat niet, omdat dat niet direct zijn taak was. OJitrent de eerste quaestie echter levert het rapport een stel antwoorden die verdienen, dat men er nader kennis mee moakt. Zy Icenen zich er echter slecht toe, zich in een kort bestek als dit te laten compileeren. Van de ruim 80 vereenigingen die rapporten inzonden, verklaarde zich de groote meerderheid er vóór, dat hij het herhalirgsonderwys de algemeene ontwikkeling d. i. het voortgezet lager ocderwys in de meest be kende vakken, liefst aangevuld met de eerste beginselen over gezondheidsleer, staatsinrich ting enz. op den voorgrond wordt gesteld, Vakkennis zonder algemeene ontwikkeling beteekent niets; en vak- onderwy's allén l &i zich niet genoegzaam aan het practische leven aan sluiten. Bovendien wordt eigenlyk ambachtsonderwys door den voortgang der techniek in het machine- wezen, ook minder en minder een eisch. Toch verklaarden zich ook een groot aantal vereenigingen er voor : dat beide : n algemeene ontwikkeling, a vakonderwijs, in 't oog moet worden gehouden. Maar uit het oordeel der meerderheid blijkt duideiijk hoe zeer door de arbeiders, en wel door da meest ontwikkelden onder ben, aan mér kennis, meer stelselmatig onderwijs, de sterke behoefte wordt gavoeld. Belangrijk is het rapport omtrent de werking der Lïtrplichtwet. Al dadelyk valt dit op, dat algemeen de klacht was, dat de Commissiën tot wering van schoolverzuim uiterst geheim zinnig waren, en halstarrig weigerden, eenige inlichtingen te geven. Men zou zeggen, dat die Commissiëa daarin ongelyk hebben. Want ook al zwygt de wet op dat punt over hare bevoegdheid, toch spreekt het vanzelf, dat vol ledige publiceering hun taak slechts ten goede kan komen. Of werken zy puur en allén voor de bureaukast? '?Dat de leerplichtwet van gunstigen invloed is geweest op de mate van het schoolbezoek, wordt door ongeveer alle vereenigingen grif erkend. Dat is trouwens, dunkt me, ook wel de meest elementaire eisch die men aan de uitwerking der wet mag stellen; en die goede zijde van den leerplicht mag zéier niet verzwegen worden. Hoewel toch ook door door 13 vereenigii gen werd betoogd, dat in tegendeel de wet het onderwy's eer achter- dan vooruit heeft geholpen. By' de toepassing der bepalingen is het vooral de verloftyd van G weken, waarvan een al te veelvuldig gebruik wordt gemaakt. Uit Sradskanaal wordt zelfs bericht, dat velen die vroeger vry trouw ter school kwamen, thans van den verloftyd van 6 weken veelvuldig gebruik maken. Maar ovendien is het de administratieve omhaal, die van veel verslapping en ontduiking de oorzaak is. Eerst zat de schrik er in by de ouders. Maar langzamerhand heeft men »in de gaten gekregen", dat het niet zoo erg daarmee loopt, en zoo wordt verhaald van ouders, die ge durende 7 maanden hun kinderent huis hielden, zonder dat hen daarvoor iets overkwam. Van de bevoegdheid die de wet hen toekent, om in 28 dagen 10 schooltijden vry te gever), wordt door vele schoolhoofden, vooral in het noorden des lands, een wel wat al te ruim gebruik Omtrent de beweging t3t het verstrekken van voedsel en kleeding aan schoolkinderen van gemeentewege wordt gerapporteerd, dat in Leeuwarden / 350, in Groningen / 600, en in Drachten / 150 daarvoor heeft uitgetrokken, terwyl ook te Hoorn, Vlissingen, Ammerstol, Zuidbroek en Almeloo door B. en W. voor stellen in deze richting aan de gemeenteraden zy'n gedaan. Interessant, ik zou haast zeggen schreeuwend is dat gedeelte van het rapport, wat handelt over den arbeid van kinderen vóór en na schooltyd. Vooral in Kampen schyot het een stevige gewoonte te zy'n, kinderen die den leeftyd van 12 jaren nog niet te boven zy'n, voor allerlei werkzaamheden te expioiteeren. Er wordt verhaald van een jongen, die 's ochtends te 4 uur moet gaan koeienmelken; van een ander, die vóór en na schooltijd bij een bak ker werkt, soms den geheelen nacht; van een groot aantal schoolkinderen, die in de sigarenindustrie worden geëxploiteerd, dikwyls tot 's avonds 11 uur. Gelyke berichten van zulke kinder exploitatie komen uit Tiel, waar zy in de tabaks-cultuur; uit Utrecht, waar zy voor het bezorgen van kranten, enz. worden ge bezigd; uit Middelburg, waar zy' na schooltijd erwten moeten uitzoeken, en uit Maastricht, waar zy in twee ploegen kannetjes jenever moeten dragen. Ean rapport uit Amsterdam, dat een aantal jongens vroeger de school ver laten in accoord met schoolhoofden, om aan het N, v. d. D. bladen in te steken, is door de directie van genoemd blad tegensproken. Uit deze rapporten blijkt hoe hoogst nuttig het dikwyls kan zy'n, ei quê:en in te stellen buiten de oirnieele lichamen om. Want uit het voorgaande bly'ken, by' de toepassing der leerplichtwet, reeds leemten, die zeker ver dienen, met grooten nadruk onder het oog des wetgevers te worden gebracht. Vooral tegen de exploitatie van kinderen buiten de school uren mogen wél, en hoog noodig, maatregelen worden beraamd. Het congres van dien Zondag was een bevesti ging van het doel: de arbeiders meer te betrek ken in de vragen van het onderwijl. Z«ker: osér dan tot nu toe is geschied, en mér dan op het congres bleek dat geschied was, hebben de arbeiders, de meest ontwikkelden onder hen, zich met de vraagstukken van het onderwijs bezig te houden. Daarin ligt een schoone taak. Op dien weg valt nog ontzettend veel kennis te verbreiden, vooroordeel op te ruimen. Ea al verwacht ik van de debatten op het congres zelve niet zooveel practische resul taten dat kan ook niet; men moet immers alles daar laten bij wenschelykheden toch is het te hoopen, dat de mannen en de vrouw die op zich hebben genomsn om dien arbeid en die actie te leiden en te verrichten, zullen volhouden, en de arbeidersbeweging die zoo groot belang heeft bij goed volks-onderwijs hen zal steunen. S. TOONLLLeTMVZlCK Bij Louis Bouwmeester's feest. Bouwmeester heeft het mij dikwijls moei lijk gemaakt om in de comedie rustig te blijven zitten ; zijn spel had op mij zulk eeue aangrijpende werking, dat ik soms vreesde mij niet goed te kunnen houden. Eens speelde hij den ouden Ln >cht in «Men sterft niet van blijdschap'' en hij deed dat voor mij zoo aanschouwelijk, dat ik opstond, omdat ik de komst van den zoon des huues niet durfde aanzien; maar toch behield de nieuwsgierigheid de overhand en ik bleef, doch toen het gordijn viel moest ik dadelijk naar de koffiekamer en een stevig glaasje rurngrog bracht mij weer in orde. Den Haag, Dec. 1001. 't Verheugt mij hier een woord van waardeering te kunnen schrijven over uitten Louis Bouwmeester,den besten tooneelspeler van Nederland. Hij heeft mijn volle sym pathie, omdat hij er altijd zoo innig naar tracht «werkelijkheid" te geven, voor zoover dat op de planken mogelijk is. Hij treft door soberheid en eenvoud ; zijn stem doet tranen wellen uit het hart naar 't oog, omdat hij er hart weet in te leggen. Als hij treurig is, treurt zijn publiek met hem ; is hij komisch, dan doet hij lachen, omdat hij vroolijk of grappig is, zonder tot grimassenmakerij of lafheid, door overdrijving, af te dalen. Ik breng gaarne mijn hulde aan Louis Bouwmeester op zijn feestdag ik wensch hem nog een reeks vau gelukkige jaren toe. En in 't volle bezit van zijn groot talent, een aaneenschakeling van verdiende triomfen. Met hartelijken groet, Zijn oudere kunstzuster, woord van Goethe : »In der Beschrankung »zeigt sich erst der Meister''. Den Haag, Dec. 1901. Gaarne brengt een oud collega hulde aan den tooneelspeler bij uitnemendheid, den genialen Louis BOUWMEESTER, op den dag van zijn JO-jarig jubileum. Moge hij tot in hoogen ouderdom, steeds het sieraad blijven van de Koninklijke Vereeniging: »Het Nederlandsen. Tooneel". LOUIS BOUWMEESTER. Een diamant. . .! maar, zegt men, »ongeslepen" ! »Ter schole ging hij niet bij »deze" of «die" «Cijns bracht hij vaak aan »luim" en »fantazie'' Toch heeft hij 't diepst gepeild, het hoi g s Ie vaak gegrepan, Gedragen op de vleuglen van 't Genie. Bussum, Dec. 1901. Louis Bouwmeester is een schitterend voorbeeld van wat een tooneelspeler be reiken kan, met van jongsaf uitsluitend de »planken'' als leerschool en trots ongun stige omstandigheden ; hij is tevens een gevaarlijk voorbeeld voor wie meenen mocht er op deze zelfde wijze te kunnen komen, zonder juist dat wat hèra den weg toonde : zijn genie .' %Hulde aan den waren, grooten tooneel speler Louis Bouwmeester. Dec. 1001. f Hilversum. F. VAX DER GOKS. Louis Bouwmeester behoort tot de gees telijke aristocratie, die door alle eeuwen en over alle landen verspreid is en wier onvergankelijke adelbrief het vermogen is, groote aandoeningen in beeld te brengen en wakker te roepen. C. F. VAX DEK HOIWT. * * * Louis Bouwmeester behoort tot de zeld zame toneelspelerf, die op het toneel zich zelf kunnen doen vergeten. Den Haag, Dec. IDul. Wanneer ik bij Bouwmeester in de meest hartstochtelijke tooneelen de soberheid bewonder, waarmede hij vaak het krach tigst op ons gemoed weet te werken, dan voel ik zoo volkomen de waarheid van het * * Toen ik nu bijna drie en-twintig jaar geleden, in De Amsterdammer van 2 Fe bruari 1879, voor het eerst schreef over i Louis Bouwmeester, nog directeur in de j Amslelstraat, optredende in »L:s filles de i marbre" (marmeren beelden, enz.) was hij bijna alleen bekend, ofschoon zijn veertigjarig jubileum reeds ten halve ge naderd, als een -geliefd volksacteur. Het was een van de eerste keeren dat zijn naam genoemd werd in dit weekblad, in een voor meer geletterde kringen bestemd orgaan. Bouwmeester heeft zijn herkomst nooit verloochend, noch doen vergeten. Er is een duidelijk verschil met het artistiek werk van een nu bijna heengegaan geslacht, mevrouw Kleine, Veltman, Morin, wier naam ook wel hoofdzakelijk berustte op den bijval van de groote menigte, doch die nog de traditiön voortzetten uit een tijd, toen de tooneelspelers tevens niet ongaarne genoegen deden aan een kleiner gehoor van kenners. o De lof van bij uitstek een volksacteur te zijn is voor dezen tijd niet ongedeeld, maar daarom geenszins onbeduidend. Te zorgen voor het pleizier van de massa heeft tegenwoordig zelfs iets van een hooge roeping. Haar te vervullen, eene door de omstandigheden hem opgelegde taak, heeft bij Bouwmeester dat grandiose temperament ontwikkeld, dat, hem in andere dan volksstukken zoo dikwijls de bewondering gaf, ook van anderen dan het groote publiek. Louis Bonnesten Jij... je hebt immers geen school! Jij. . . school ! Neen. School heb ik niet. . . wél gevoel en hart. Zeker, door school, traditie en routine wordt men acteur, tooneelspeler, maar. . . geest, ziel en hart verheffen hem tot tooneelkunstenaar, tot artiest. Geen school?!... In welke school heeft Napoleon geleerd veldslag op veld slag te winnen. ..?... Neen, school heb ik niet gehad. . ., maar ik heb iets beters. . . gevoel, verbeelding, heldenmoed!" Louis Bouwmeester heef; ten allen tijde deze woorden uit De tooneelspeler des Keizers gezegd met meer dan gewone kracht, met meer dan gewone beteekenis. Hij sprak die woorden steeds met innige overtuiging, want de woorden in de rol waren verbeeldingen van zijn eigen ik, van zijn eigen kunst. Louis Bouwmeester heeft geen school gehad. Louis Bouwmeester heeft wat hij is te danken alleen aan zich zelf, aan zijn vader en aan het gaan door het leven. Louis Bmwmeester's leven en zijn-aanhet tooneel vallen niet te scheiden. In zijn jeugd «sliep hij in een paleis en werd toegedekt met, een bosch". 1) Overdag repeteerde of luramelds hij aan net tooneel ; 's avonds speelde hij. Gelijk bij het ambu lante tooneelleven van vroeger ieder op zijn beurt alle verschillende rollen speelde, zoo deed ook hij. Nu eens koning, hoveling, veldheer, maarschalk, priester, dan ban diet, roover, schoenmaker, tuinman, jong en oud, al wat voorkwam. Dit telkens in een ander karakter zich te moeten verplaatsen, leerde hem personeeren of karakteriseeren. en dwong hem tot spelen. Bovendien had hij fantais-ie, eene kostelijke erfenis van zijn grootvader. Die fantaisie deed hem het leven aan het tooneel, de voorvallen in tooneelwerken meer als waarheid gelooven dan de werkelijkheid zelf. Ea nog leeft hij het gelukkigst en het meest reëel als hij leeft het leven der fantasie, als zijne lu'.men gaan boven het verstand. Wanneer Louis Bouwmeester voor 'teerst gespeeld heeft? Wie zal het zeggen? Hij weet het zelf niet. Het tooneel was het begin van zijn leven en zal het einde zijn. Alle zijne blijde en droeve herinneringen gaan niet buiten het tooneel. Zijne geheele vorming blijft bijkans binnen de grenzen van het tooneel. De grootheid van het oude Amsterdamsche tooneel heeft hij aan het tooneel geleerd. Zijn vader wist nog alles van den grooten tijd en sprak er vaak over. Hij had nog met Andiies Snoek gespeeld en vertelde gaarne, hoe deze kunstenaar, door keizer Napoleon I als de grootste ter wereld erkend, en door Talma boven zich zelven gesteld, eens in Leeuwarden het treurspel Sylla moetende spelen, zoo van streek raakte, bij het zien, dat de gouver neur der provincie Friesland in de' zaal was, dat hij de woorden uit zijn rol ver gat en aan Bouwmeester's vader moest vra gen : «Roos, wat moet ik zeggen?'' Maar, eenmaal aan den gang, neen .... toen speelde Snoek goddelijk, . . . »'t Was een glorie!" vertelt Louis Bouwmeester met breed gebaar en glins'.erend gezicht, alsof h 't hem zelf gold. Zijn grootvader was, hoewel geen groot acteur, bij het publiek zeer bemind. Ook stond hij hoog in aanzien bij den koning. Maar vader!.... zegt Louis Bouw meester ja, vader was goed! Als jon gens hebben Frits en ik zijn kunst ingedronken. Eenig was hij in de Oud-Hollandsche blijspelen. Ik herinner me nog, hoe we naast den orkestmeester stonden te kijken, als vader Sanche Panza speelde. Maar... laat ik eerlijk zijn daar kwam iel s bij. Als hij op den voorgrond het kippetje zat te eten, reikte hij ons, van het tooneel, af, een lekker boutje toe. En daar waren Frits en ik als de kippetjes bij. »Vader .... ja vader!.... Wat vader deed was groot. Aan hem hebben we veel te danken. Hij begreep, dat goed, breed, met kleur en beteekenis zeggen van verzen, er noodige maar weinige gebaren bij ma ken, standen aannemen, op het gezicht den indruk der woorden laten lezen, het ge heim van alle tooneelspe/ew was.... mits men hier iets onder zijn vestje heeft. Anders is het niets. Dood! Daarom liet vader ons als jongens bijna alle ochtenden de groote alleenspraak uit Sylla declameeren. En dan regende het aanmerkingen, en konden we maar steeds van vorenafaan beginnen. Vader had het Snoek nog hooren doen. Dat moet goddelijk zijn geweest. Die alleenspraak kennen wij allen ; ik, Frits en Door. En daar begon Bouwmeester onverwacht en ongevraagd : Gij, ridders! priesters! voik ! en leden van d. n rand! Ka gij, heldhaftige verweerders van den staal ! Hoort loc: 'k acht mij verpliu't u rekenschap te ge\en Van 't geen in 't hoog ^exay; doorSvlia wierd bedreven, En n, die zulks verbaast, (t: stellen voor 't ge/igt Ai 't uitgestrekte werk, a!leen door hem verricht. 'k Mogl Puntus, Ejjirus, d? Bosfurus betoomen; ]k deet den Kalaris in mve gren/eu stroomen Ik booj; voor uwe wet al 't maji'iig Griekenland Eu dreef de vorsten wei; van 't I,\ b'aanselje strand. Nadat karlhagoos val tot Homes onheil strekte, Herstelde ik al den ramp dien ons een hrld \er\\ekte; 'k Venvoii Jugiirtha; 'k heb vorst -Mil'iriJaal sncmd ' Mijn krijgsn'cluk deed mér dan mij scheen voorbc-teind. Dan, 't, was mij niet geuoej; den oorlogspalm te dnucn : j Kn meerder zcld/amc eer was ook miju welbehagen. Ons Rome, wreed ten pr. oje. aan elke staalsparlij. Door 't woeden vau zijn kroost een wis verderf nabij, Moest bijstand van mijn'geest als vau miju' arm bekomen ; Kn, daar ik rijksvoogd wicrd, redde ikhel zink ;ud Rome. Bouwmeester met een roode fez op het hoofd, waaruit even het Napoleonslokje kwam, zittend op zijn stoel, zeide deze : verzen koninklijk, vol schildering, zijn oogen spraken, zijn lichaam werd trotsch van houding, en het gelaat vertolkte iedere gedachte. Soms zette hij door een enkel gebaar kracht aan de woorden bij. Welk een ziel Bouwmeester in die stomme woorden lei, ^is niet te zeggen. Zittend | met zijn vrouw, klederen en mij in zijn huiskamer, om de theetafel, verplaatste hij ons geheel in den toestand, wij woonden den afstand van Sylla bij, den afstand van macht en heerschappij. Te beschrijven hoe hij den laatsten regel, en van dien regel de woorden: redde ik liet zinkend Rome, zei, is onmogelijk. l Eu zoo ging hij voort tot aan het einde van Sylla's groote alleenspraak, steeds j meer en meer verbazende door het edele j en groote, door de kracht en de overtuiging. j Maar, Louis! zei z'n vrouw, dat heb ik je nooit hooren doen. Wat is dat mooi! Och, dat doe-je ook zoo niet voor | je vrouw. Maar... als 't je nu zoo invalt, ! dan doe je 't van zelf. j Wat u ons liet hooren waagde j ik, vragend, op te merken is het geheim j uwer kunst. De studie van die verzen. i Juist, niet door het melodrama, door | het treurspel ben ik er gekomen. ! Het melodrama en het drama,... zeker... het beeft me geen kwaad gedaan... om den drommel niet.., je moet er bij uit je slof schieten Ik speelde het graag.... De stoot van Henri de Nevers!... een bagatel!... het is heel wat anders dan te vragen: Hoe maakt u het mevrouw?... Welgeslapen ? ... En de kindertjes ? . . . Een kopje thee?... Asjeblieft!... allons... dat is geen kunst Neen, het oude drama... dat speel je niet, of je moet je kunnen verplaatsen in andere toestanden en personen en je flink laten gaan. Maar het treurspel, zooals Snoek het deed, dat is het ware. Hoe zou ik Oed'nms gespeeld hebben, als ik niet bij mijn vader ochtend aan ochtend Sylta had moeten declameeren, en het telkens beter of minder slecht deed. Mijn vader prees zelden. Nooit heb ik, hoe lang ik ook bij hem aan 't gezelschap geweest ben, hem hooren zeggen, dat ik iets goed had gedaan. Wél maakte hij aanmerkingen. Toch heb ik eenmaal ge hoord, dat hij nog zoo slecht niet vond, wat ik deed. In een kleedkamer zaten acteurs mij af te takelen, tegen hun ge woonte, je weet, acteurs «roddelen"' nooit H?) Vader howt het, gaat er naar toe, r.eemt het hoog voor mij op en zegt heel veel goeds van me. Je kunt begrijpen wat 'n pleizier het mij deed. Om op het treurspel terug te komen. Ik weet nog hoe ik Schimmel heb gepakt bij het zeggen van een gedeelte uit Cmna, voorkomend in De tooneelspeler des Kei zers. Hij was verrast en opgetogen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl