Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1277
Ook koning Willem III heeft goed in
gezien, dat in treurspel en drama mijn
groote kracht lag. Op audiëntie, nadat
Z. M. mij de groote gouden medaille van
verdienste had vereerd, zei de Koning
tegen me: «Bouwmeester, zeg aan de heeren,
dat ik je int treurspel en drama wil zien I"
Het is bekend, dat wijlen koning Willem
III veel kennis en begrip van tooneelspelen
had, en er zeer verstandig en scherp over
kon oordeelen. Aan de Kon. Ver. Het
Nederlandsen Tooneel deed Z. M. kritiek
toekomen, waarvoor men den hoed kon
afnemen. Zelfs wees Z. M. tooneelisten
aan, die Hij liever niet zag spelen.
Met Louis Bouwmeester had Zijte
Majesteit veel op.
* *
*
Tooneelspelen behoort bij een kunstenaar
tot de vrije kunsten; niet bij een gewoon
acteur. Als vrije kunst heeft Louis
Bouwmeester het dan ook steeds opgevat.
ledere school liep hij voorbij. Als hij niet
speelde, leidde hij een openluehtsleven, en,
schik in 't leven hebbende, nam hij met
welgevallen het typige en karakteristieke
overal en in een ieder waar, en deed er
bij het typeeren en spelen zijn voordeel
mee. Met De wereld, waarin^ men zich
verveelt, heeft hij nooit opgehad. Het
liefst ging hij om met de spraakmakende
gemeent', en lieden die iets eigens hebben,
in 't bizonder met de interessante Ooster
lingen, waarvan Amsterdam de eer heeft
velen zijne burgers te mogen noemen.
Onder hen voelde hij zich thu:s, omdat
hij, naar den geest, was als zij: geen zoon
der lauwe Westerstranden. Hij leefde met
hen, in gedachte, in het vaderland, waar
de zon ontwaakt.
«Ziel en geest," zin voor kleur, vond
Bouwmeester bij hen, en »ziel en geest"
lei hij in zijn werk. Bouwmeester kan
door zijn ziel vol spel doen schreien en
door zijn komische kracht doen huilen van
't lachen. Bouwmeester's kunst gaat over
't voetlicht, hij beeldhouwt en blaast zijnen
beelden leven in. Die kunst is niet te
leeren, de natuur is haar moeder. Zoo
dikwijls Bouwmeester haar tot leidsvrouw
heeft, en de bokkesprongen van het melo
drama versmaadt, is hij waarlijk groot.
Dan kan hij spelen wat hij wil; Oedipus,
Jasper, de fijngevoelige Jasper, de oude
huisknecht in Niemand sterft van blijd
schap, de baron in Onze goede builenlui,
Sacche Panze in Don Quichot, LodewijkXI,
Monljoie in Zelfzucht, Sbylock in De koop
man van Venetië, de bode in Gysbreght
van Aemstel, de hoofdrol in HJA
WMeravondsprookje, enz. enz.
»Da natuur, het leven! volg dat altijd l"
zegt Bouwmeester. »Wees in je rol en sta
er buiten. Zie en hoor hoe ea wat je zelf
doet, en wees steeds meester van je zelf.
Ik bedoel: er moet tusschen den acteur
en het beeld dat hij uitbeeldt, als het ware
een onzichtbare spiegel zijn, zoodat de
speler zelf kan waarnemen wat hij doet.
Den eenen avond zal het bster zijn dan
den andere, want je hebt niet altijd de
roeping. Maar... iets moet er bijkomen,
en dat is... ZIEL.
Heeft Bjuwmeester een rol ter vertol
king van een stuk, dat noch ziel noch
geest heeft een zoogenaam i:
»lampenkleedje"2) dan wordt hij narrig, en is
het spelen hem een last. Onmiddellijk bij
het lezen weet hij wat het stuk is en of
er eer aan te behalen valt. Ojk weet hij
onmiddellijk hoe hij spslen moet, en die
snelle, onmiddellijke opvatting blijft de baste.
Mat reieneeren en uitpluizen most man
bij Bouwmeester niet aankomsn; hij ver
werkt in zijn ziel, in zijn geest, en dan
gaat het bij hem in het spel als de dichter
der gebeeldhouwde sonnetten.
Van regisseurs en letterkundigen, die
hangen aan een woord, heeft Bouwmeester
niets geleerd. Alles heeft hij zich zelf en
zijn vader te danken. Hoewel een zich
zelf gevormd hebbend kunstenaar, heeft
zijn vader toch een onzichtbare band
gelegd, die zijne kunst verbindt aan de groote
oude, echt Hollandsche Kunst, de kunst
van Snoek, de kunst van Adam Karelsz.
van Germez, den tooneelspsler chirurgijn
der 17de eeuw, den leermeester in de wel
sprekendheid van Prof. Francius.
Zoo bindt Bouwmeester's kunst het heden
aan het verleden.
Louis Bouwmeester mag bij de herden
king van zijn 40 jarige tooneelloopbaan
roemen in eigen kracht, en zich verheffan:
te zijn: de bouwmeester van het paleis
zijner eigene glorie.
J. H. R.
1) Slapen in een p:ileis en toegedekt worden
met een bosch" is een oude tooneeluilurukking,
sta'nmend uit den tijd van het ambulante tooneelleven.
In dien tijd sliepen mindere tooneelisten wel eens
acuter de schermen en dekten zich er m?t een
scherm toe.
2) Het is een lampenkleclje" zegden de artisten
Tan een stuk, dat niets is, en dat vallen zal. De
uitdrukking stamt uit den tijd, dat Joarfix gespeeld
werd en dat schrikkelijk viel". Daarin wordt telkens
en telkens over lampenkleeJjes gesproken, wat een
«mooi lampenkleedje!" beteekeut: o, wat ecu lor van
een stuk!
Sietfried" in fle faper-Tereenipg.
: (Slot).
Den WelEd. Heer Ant. A'terkamp.
In mijn. vorig schrijven trachtte ik te be
wijzen dat bet huidige costuum- stelsel verkeerd
is en niet volgens des meesters voorschriften
kon zijn: thans zal ik duidelijk trachten te
omschreven op welke wy'ze m. i. allén een
goede oplossing bereikt kan worden.
Het costuum (op het tooneel) is niet alleen
een mantel-zus en een rok-zdó,... neen het
costuum, de wijze van dragen, de costuums
te samen, tegenover elkaar bepalen het uiterlijk
der figuren, veel meer nog dan de »grime"
(ofschoon ik dit onder 't costuum reken) Hat
costunm dat door kleur en snit een decoratief
onderdeel vormt op het tooneel, dat een kleur
en vorm-figuur maakt tegen den achtergrond:
dat in groepen, deze mooi of leelijk doet zijn,
dat (vooral door kleur) een stemming oproept,
kortom: geeft de muziek het innerlijk der
figuren (voor het oor) het costuum geeft het
uiterlijk voor het oog, twee factoren die
allernauwst aan elkaar verbonden moeten zy'n. En
wanneer iemand mij nu zegt dat een groot
acteur zelfs sublieme uitbeeldingen geeft met
een gewone lap (R>oyaards in zynBrutus-rpl)
dan speelt hy juist in mya kaart: want onder
costuum versta ik niet alleen een prachtig
gewaad doch alle middelen die ik aanwend
om soms met de eenvoudigste dingen de meest
monume tale ideëele resultaten te verkrijgen
(plooien, opschorten, omalaan enz )
Hetgeen het oor (de geest door het oor)
waarneemt a<m innerlijke virhoudingen, aan
dramatische toestanden, niet alleen der
JSin.e'fiyuren doch der gansche gro-pen tegenover
elkaar, moet door klmr en vorm (?costuum)
door het oog tot het bewu^tz^n komen: trachten
dus naar hetzelfde doel langs twee verschillende
wegen
Ik hoor daar al twintig stemmen roepen:
»dat wisten we allang l doch bij Wagner-werken
(ik bepaal mij tot deze) werd deze gulden
stelling voor het «ensemble" nog nooit in
practy'k gebracht: al wist soms een echt
kunstenaar een mooie uitbeelding van d' een
of andere rol te geven het gehiel, de harmo ?
niscke eenheid van het giiwhe, werk (zy' het
Lohengrin, Tristan of Ring) werd nog nooit
vruchtbaar betracht.
QJI dit principiëale streven vooral duidelijk
te doen zy'n, zal ik even op de
Lohengrinuitvoaring terugkomen, om hieraan te
demonstreeren hos ik deze steiling in practy'k heb
gebracht: zy, die deza uitvoering by'woonden
zullen my' stellig dan beter begty'pen.
Ik stond er dus voor een L
ihengnn-costuumontwerp te maken: zy die nu meenen dat een
goede oplomng verkregen wordt door veel
costuumboekj.n door te snuffelen en dan van
dit, dan van dat ieti ooer te nemin in mmeums
te copieeren enz, hebben het totaal mis: op
deze wyze zet men een archeologische tentoon
stelling in elkaar, doch de costuum-taak is:
het door kleur en vorm ondersteunen der
princ piêeh factoren van heiwerk voor welk project
dus in de eerste plaats noodt.; is een analyse
van het kunstwerk.
Er zy'n in Lihengrin «wallend" verschillende
krachten, die ik eerst juist heb te onder
scheiden, om ze later juist tegenover elkaar
uit te beelden: L ihengrin, de G)dsgezant
moet voor alles lichtend uitkomen tegenover
de geheele omgaving: geheel in het wit, met
schitterend lichtende wapenen staat hy geheel
apart: om nu daze figuur goed begrepen te
doen uitkomen, gebruik ik by alle andere
figuren minder en gevoileerder wit terwyl
ook niemand even blinkend metaal draagt:
hy staat rechtstreeks tegenover Talramund,
den verderver: deza twee moeten een tastbaar
contrast vormen; tegenover Lihengrin's blank
en zilver staat Friedrich's zwart en fel
roodbeslan^de wapenrok met vlammend goud. Wat
s'y'l betreft noem ik L geheel christelijk,
T. den heiden, o?ergangspe-iode
(GarmianschFrankisch). O ai Telramund's donkere fi;uur
nu nog te ondersteunen omgeef ik hem met
zy'ne vasallen, allen in rood-zivart,
zwartrood- of zwart-zwart-Ortrud, zwart-geel
(niemand op de geheele bühne draagt haar
felle wraak-geel) sty'l: Haidensch-Friesch
(Ridbout's dochter), omgeven door hare
vrouwen, allen in dezelfde Friesche dracht
(Friesche kap) rast zwart tot hoof J-kleur;
dus vormt deze Telramund-Ortrud-groep n
ensemble van rood-zwart-geal, een infer
nale combinatie, die rechtstreeks staat tegen
over de blanke Lihengrin (an blanke Elsa).
Aan den anderen kant staan koning Hainrich
en zyn gevolg: zy vormen een samenhangend
beeld van den machtigen (rijken) koning door
zyne verschillende dienaars (valdheeren, hove
lingen, knechten) omgeven. DJ koning (<tyl
de waardige Duitsche koningsdracht) kleuren
het Duitsche blauw-goud-grijs; het hof om
hem vormt een boate gro?p (sty'l de verschil
lende Duitsche waardigheids-gewaden) ver
schillende kleuren, waarin echter het
koningsblauw en gry's domineert. Tusschen de kleu
rige Konings- en Telramund-groepen koml
dan later Elsa met hare vrouwen ; de traditie
nu maakt al deze vrouwen wit, men gelooft
zelfs dat dit Wagner's voorschrift is: de be
doeling toch van deze vrouwenstoet is een
reinheids-indruk te geven : door allen wit te
maken verliest Elaa zich in dan stoet: ook
is dan, wanneer Lohengrin komt, hij niet de
eenige witte figuur: daarom moet Elsa van
dezen vrouwenstoet allén in 't wit zijn, de
volgelingen in teere, zachte, zich haast by' 't
wit aansluitende kleuren-gewaden zy'n: deze
geheele groep roept dan bij Eisa's verschy'nen
dadelyk de teere vrouwelijke stemming op, te
midden van de helle kleuren der Kinings- en
Talramund-mannen nog duidelijker da bedoe
ling onderstreepend. Man bereikt dan ook
dat in het geheele drama Lihengrin en Elsa
allén ia 't wit zy'n, hetgeen hen n blank
paar doet zy'n te midden der drukka omge
ving. Ia de 2 3 acte bij Eisa's B.-autzug om
voor te stellen, »lie Frauwen in
praihtiganGawaidern" komt het middeneeuwsche
slespgewaad in pracht en rijkdom tot zijn recht
praalvertoon is hier eisch van den meester
daarom werk ik hier verschillende drachten
(der omliggende volken) door elkaar in vele
kleuren. Bj de »Verwandlung" in de 3a acte
(optrekken van den Brabantschen krijgsban
vraagt Wagner ean kry'gshaftig beeld: en wij
voeren op geschabrakte paarden met vele krij
gers en ontplooien trotsche krygsbanieren.
K noemde dit a'les zoo uitvoerig om eens
goed duidelijk te doen zien, d'.it vóïr alles het
beredeneerd plan, het begrijpen wat men nwt
costuum al bereiken kan, wat Wdgner er van
verwacht moet hebben, noodig is, dat wij daar
dus in de allereerste plaats naar streven: deze
compositie, hit project dus is het moeilijkste;
om dit dan in details uit te voeren is
natuurlijk archeologische en historische ken
nis noodig; zooals men ziet komt echter deze
/
'\
rcheologie pas op de tweede plaats; er staat
echter tegenover, dat men het projact niet uit
jan voeren zonder die kennis; dus zy'n twee
noodzakelijke dingen noodig om het
costuumplan goed op te kunnen lossen, la. het
egrijpen van het werk, het project, d. w. z. de
rroepen in elkaar zetting maken. '2 i. de
listorische kennis, dit projact te kunnen uit
voeren.
Dat deze beide factoren tot nog toe
Wagneraankleeders misten, is vervat in myc stelling
vorig schrijven): Wagner-werk wordt thans
overal mytisch wetenschappelijk en esthetisch
verkeerd gecostuineerd.
Tot slot nog enkele details de »Siegfried"
Detreff ind.
Ie. Da hoed van Wanderer. Wagner geeft
aan: »sinen grossen Hut mit breiter runder
Krempe, der oer das fehlende eine Auge tief
herabhaigt". Hiernaast
A de schematische
teeke/??-y ning A is het steeds
/ \ gebruikt model. B zooals
wy het hadden. A heeft
,, een ietwat bree iere rand,
daarom ly'kt de onze B
wat smal (toch is deze
12 c.M) Ik beweer
«grossen Hut mit breiter
herabhii igende Krempe"
is myn model meer dan
model A (dus heelemaal
niet tegen het voorschrift,
ofschoon, n n men zulk een ontzettend breede
rand gewend is, onze rand smal ly'kt). Dan
myn oordeel la als schilder over model A:
de vorm is zér leely'k, een echte
mooiemanne-tooneel-hoed, absoluut niet de
kopbedekking van een monumentaal
diep-wy'sgeerige kop die Wotan moet hebben. 2> als
archeoloog moet ik beweren, dat de vorm
heelemaal mi* is, 't is een soort Transvaalhoed.
D in myn model B : als schilder meen ik met
dezen hoed een mooien, ernstigen, waardigen
wotan-kop te hebben gageven?als archeoloog
durf ik tegen ieler volhouden, dat dit de
echte, juiste vorm is (G^rmaansche
landoianhoed) ('olgens opgravingen te Upsala,
Taorsbjarg, Vamdrup).
Dus het moet nu in 't varvolg maar eens
ieder duidelyk zyn, dat Int zoo zy'n moet als
wy hier oproerden, dat het anders leely'k en
verkeerd is
23. Hit Walsungen-blauw. Ik beweer, zooals
Lihengrin's kleur wit moet zyn, zoo is Siegfried
blauw. Ook Siegmund in myn costuum-plan
is in blauw overklewd. H >e Kont hy daaraan
in tiefer Wald ? O a dezs vraag moet ik
glimlachen. Hoe komt hy aan een aambeeld,
aan haoiers, bliasbalg enz ... wal die heeft
de slimme Mime gemaakt... welnu dan heeft
Mime hem ooi dat blauwe jak gemaakt, of
weet men niet, dat het van hennep-vezels
gevlochten hemd met een soort
koornbloeoienextract te verven, lang, lang vóór het smeden
bekend was by de Gsrmanen? en zou Mime
dat niet gekend hebben ? Misschien heeft
Siegfried anders dit blauwe j «k ook van Mime
gekregen als afkomstig van Siegmund. O/er
de juistheid der wilder Waldkluidung verwijs
ik naar myn artikel van 13 Nor. in de N.
Botterdammer, zoomede over de andere punten
waarin wy nog verschillen. O /er Siegfried'd
kuitenbanden nog even: Girmanen omwik
kelden de boenen met breede peezen (nl.den
eersten ty'1) dit diende niet om de schoenen
vast te houdan, doch als natuurlijk primitief
beeaharnas, zoiwel tegen snijdende slagen als
tegen hoog opgegroeid stekelig gebladert;
daarna omwikkelden zij die pezen met hetzelfde
vlechtwerk, waarvan bet hemd gemaakt was
(hier dus blauw) dit was ei versieringazucht
waarschynly'k u meteen werden de banden
daar vaster en breeder door met riemen
leer omwikkelde beenen komen pas later voor ?
vandaar zyn blauwe beenbanden, zooals wy
het hadden ; zag het er alles te nieuw uit, te
mooi, wilde men meer realisme ? Ik betoogde
reeds in de N. B C. dat onze
Siegfriedopvatting ideaal is en niet tastbaar realisme
als het echte betracht: behalve nog dat (ik heb
hier net een foto voor my' liggen van een
kaffar-hoofdman) primitieve toestanden in
kleeding gesoigneerdheid niet uitsluiten.
Thans heb ik mya hart geheel uitgestort
en dank u hierby, dat uwe heusche kritiek
my' de gelegenheid heeft geschonken, deze
zaken in ruimer kring uit te leggen.
Hoogachtend,
Uw dn.
25 Nov. 1901. ANTOON MOLKBNBOER.
Hat zal menigen bezoeker der laatste
Siegfriedopfoering geïnteresseerd hebben de uiteen
zettingen van dei heer M>lkenboer te hebben
kunnen lezen. Hat dost mij dan ook genoegen,
dat hij aan mij a uitnoodiging, om er het een
en ander over mede te dealen, heeft gevolg
gegeven. Of allen nu bekeerd zy'n geworden?
Mat uitdrukkingen als deze: »Dus het moet
nu in 't vervolg maar eens ieder duidely'k zy'n
dat het zoo zy'n moet als wij hier opvoerden,
dat het anders leely'k en verkeerd is" daar
mede zal, vrees ik, de heer Molkenboer wel
geen proselieten maken voor zyn leer. Overi
gens zijn my'ne bedenkingen tegen het pantser
van Brünnhilde niet weerlegd. Met de as.
opvoering van »Gö'terdi'mmerung" zal het
chapitre wel wederom op het tapy't komen.
ANT. A.
mMimliiiiiiliiimiiiiiiliiiiiiiiiiiiiMimiiiiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimitH
Ds teuzstGutflonstelliiiE van etsen yan
Merlanilsclie meesters.
Ooer Bauer en Zdiken en nog wat.
II. (Slot).
Wanneer ik mij niet vergis, was het Zilcken,
die Bauer het eerst inwijdde ia de geheimen
der etskunst. Z loken, een ander fi^uar. Zücken,
de man, die overal tegelijk is, die het geheim
schijnt, ontdekt te hebben om zich te kunnen
vermenigvuldigen, J zooveel malen, als hij dii
wenscht. Zdcken, de man, die overal tijd voor
vindt en toch. nooit .tijd heeft, die steeds uren
vooruit leeft, en die, terwijl gij met hem spreekt
eigenlijk reeds daar is, waar gij hem eenige
uren later zoudt raeeneu te kunnen vinden. En
bet wonderlijke is», dat, ofschoon, hij allerle
metamorfosen ondergaat, die elkaar fabelachtig
vlug opvolgen, hij in den grond dezelfde blijft
misschien juist daarom. Hij is bewegelijk, en
eelijk een waterjuff^r, d>, met trillende vleugels
baven het water dansend, telkens ha ir beeld
daarin ziet spiegeler, zoo moe'. Zilcken zichzelf
zien rtfl cteeren in net leven. Maar hij beeft
wat Gustave Droz noemt »sa petite raisoo a
part, doat il entend user a sa guise". Zilcken
heeft ten achterkamertje waarin hij zich op ge
geven oogenblikken uit het leven terugtrekt,
dat leven bewegelijk als kwiktilver, maar welks
contact hij noodig fc'iijat te hebben, Bi daar
buiten het leven, bu'tsn het gedoe van de wereld,
daar ia h':j zichzelf, omringd van allerlei herin
neringen die hem lisf zijn geworden. Hij is een
tcbte liefhebber van het ,/^ibelot", hij houdt
van mooie dingen, die hij verzamelt, waarvoir
hij eene bepaalde vereering gevoelt. En boven
dien heeft Z'.lcken den tijd gevonden om te
schilderen en om hoaderden plat:n in het kopsr
te etsen, want bij alle veranderingen, die hij
ondtrgaat, blijft hij etssr. Voo-al ah
reprodue'ietser is zijn naam bekend geworden, vooral ook
doot bet etsen naar werken van miierne
meesters, ofschoon de oaden hem ook niet vreemd
zijn gebleven, getuige bijv. op de
tentoonsteling zijne Huisjes van Vernner.. Ddt Zilcken
soais zeer gelukkig i» geweett in da vertolking
van het werk Tai andere meesters, bewijst zijn
»de brug" van J. Maris, die uitstekend de
deur en het licht van dan grooten Meester
weerg-eft, beter dan de b;ste fotogrbfis dit
doen kan.
iu knap etser kan, wanneer hij ten minste
oog voor kleur en toonverboudiug heeft, veel
beter het werk van ejn schilder vertalken, dan
ut zielhme fo'.'igrafi;toestel. Giarn^ geif ik
,oe, dat de fotogravure in dszen tij l wonderen
vcrrisbt, ma».r het b'ajft doode reproductie. Zw
ang eea kunstwerk liet, proluct is van gefoel
n verworven wetenschap, zoolang dus kuast
subjectief en objectief ie, zoolang heb ik geen
vrede met de nuchtere oSject.vi'eit van het
'otograh' toestel en zie ik gaa-ne hoe de eene
cunstenaar het. werk van den anderen vertolkt,
mits nituurlijk deze even diep voslt en even
;root txp'ets evermogen heefr. als de kuistenaar
wiens werk hij r. produceert. Ik geef toe, dat
dit, laitste niet zoo Inel dicwijls voorkomt, en
de ia .eriijke wairde der n-prj;)acties dus meestal
beneden liet oorspronkelijke werk blijft.
A.lle schilderij-;!! zijn niet even geschikt om
door m.dd;l van het etsen gereproduceerd te
worden. D i oude meesters zijn voor
etsreproductie beter geschikt dan de moderne (behalve
natuurlijk di; ouder hen, die m :t. de oudin
verwan'sjhap vertonnen znoals Jacob Maris bij?.;
sommige schilderijen van den Meester zijn als
iet ware et>ea in olieverf, rasn denke aan zijne
smaraglgroene landschappen bij Loosduinen)
[k verklaar dit daardoor omdit de werkea der
oude meesters juist die diep'e en warmte van
toon hebber, die de aantrekkelijkheid uitmaken
van eene goede ets, hetzij die in toon licit of
donker is, en omdat bij hen oik elke perjs;els1r'ek
verantwoord is. Het is een feit, dat tegelijk met
onze 17« eeuwsche schilderschool een niet nr'udsr
belangrijke gravesr- en etssehoal daarmede ge
lijken tred van ontwikkeling houdt en uitmunt
door frischheid van expressie, door kleur en
door relief. De zedelijke vastheid, de beslistheid,
de eenheid van onze l/J eeuwsche schilders
heeft zich ook me legedeeld aan de graveurs en
etsers. In onzen modernen tijd is het juist die
onvastheid, die onzekerheid, die artistieke on
volmaaktheid die toch zulke mooie kunst voort
bracht die tot nog toe belet heeft, dat de
meer besliste gravterkunst in ruimer kring en
met succes beoefend werd.
Verg:hjk eens de »David eu Sau\" van
R;mbrandt, met die van Israëls. Bij den eerste staat
gij voir msnschen van vletsch en bloed, bij den
laatste zijn het droombeelden. lt'inbrandt geeft
steun, in vergelijking met hem is Isracls als
eene schaduw, die gij niet pakken kunt. Maak
van den eerste eene gravure, en gij voelt be
hoefte om het koper te groeven met vaste lijnen,
alles is bij hem verantwoord, vorm, kl'ur en
toon, gij wiet waar gij u aan te houden hebt,
en gij krijgt de gravure mooi van kleur, machtig
van uitdrukking. Maak een ets naar Israë.'s
«David en Saul" en gij verliest u in de vaag
heid, in den droom van het schilderij zelf, het
resultaat zal zwak zijn tegenover Rimbrandt's
werk, week, onbestemd, vaag. li^mbrandt over
weldigt door zijn kracht, zijn expressie-vermogen,
Israëls trekt, aan door zijn subtiliteit en stuit
daardoor ook af omdat eene zekere omgeving
daarin het middel heeft gevonden om zijne zwakte
te verbergen, en daarvan partij heeft getrokken,
om het gevoel van den kunstenaar ais een han
delsartikel te gebruiken, waarmede gespeculeerd
kan worden op de overgevoeligheid van onzen
tijd en de goedgevulde beurzen.
OM terug te komen op Z loken, zoo verwon
dert het mij, dat hij niet meer de oude meesters
reproduceert. Er zijn. in het Miuritshuis zoo
vele schilderijen, die op reproductie wachten;
zoo die boerenbuitenpartij van Jau Steen, zulk
een dankbaar onderwerp voor reproduct.e.
/.leken, de verzamelaar van documenten, van
notities een eigenschap die hij misschien wel
ontleende aan E Imond ds G mcourt, dien hij van
zeer nabij gekend heeft, noteert ook zijn eigen
»faits et gestes", die hij meent wereldkundig te
kunnen masen zoowel met de pen als met de
etsnaald. De laatste krast aardige gevallen in het
koper van gez:ene dingen in Italië, Belgiëen
Frankrijk, drogenail i-etsen wier bekoring mij
niet ontgaan is. Het is luc'itig subtiel werk,
waarin hij juist zoo?eel geeft als hij meent
noodig te oordeelen voor de uitdrukking van zijn
niet bepaald zwaartillende
levensbeschouwingZilcken is een figuur in de Hiagsche
schilderswereld, een »homme dn monde", die met
talent etst, die schildert en schrijft, een sensi
tieve natuur, die zich gehard, getraind heeft in
het leven en zich dair tegenover weet staande
te houden en den strijd nimmer zal opgeven.
Dat is ook iets.
L. LACOMISLÏ.
BreitneHeatoönstelling.
Le style et Ie sentiment dans Ia couleur
viennent du choix, et Ie choix vient
du temperament.
BAUDELAIEE.
Zooals ik reeds zei, Breitner viert met deze
tentoonstelling volop zy'n glorie. Ojk met de
vestiging zy'ner reputatie, is hy' er nu. Zelfs
zy, die nog als nakomelingen kunnen gelden
van de fractie, die vroeger het wee over
Breitners kunst uitriep, voegen nu hun stem, al is
het ook met eenige tegenstribbeling, aan den
algemeenen roep van bewondering, die daar
van opgaat.
Breitner heeft dit met anderen die groot en
zelfstandig zy'n, gemeen, dat zijn kunst in
afgezonderde verschijning den aanschouwer in
volkomen overmeestering neemt. Zooals maar
n ding gelykely'k volop kan genoten worden,
onder voorwaarde echter dat alle
eigendommaly'ke elenenten daarin volledig tegenwoor
dig zy'a, zoo kunnen we op een tentoonstelling
als deze, maar aan n kunstenaar galooven:
nu in Arti aan Breitner.
Miar toch, nu de momenten van indruk
ruimte gaan geven aan de overweging, geloof
ik ook, dat Breitner als schilder de onge
venaarde is in het moderne Holland.
Dat hy grooter of zelfs een zoo groot kun
stenaar is als Israëls of Maris, moge daaruit
niet worden afgeleid; zoo kunnen we ook
voor Hals schuttersstukken in Haarlem, de
bewondering zoo hevig in ons gehamerd voelen,
dat we moeien uitroepen : geen der tydgenooten
kan toch schilderen als deze.
Gsly'k by' Frans Ilils, zoo raakt men ook by
Breitner, uit kracht van deze tentoonstelling,
tot de meenirg, dat hy' meer dan eenig ander
da ras-schilder is te noemen. Hy is als
't ware bedeeld met een schilders-instinct,
gelijk een zanger met een zeldzaam voordeelig
aapgelegde s'em. Als kunstenaar laat Breitner
zich niet anders denken dan als schilder.
Schilderen is zijn aandrift; een opgezet palet,
sterke borstels en een leeg doek doen zijn lust
ontbranden, altijd weer. En by de hanteering
gaat de dooie stof leven; een toovenaar met
het penseel dus; want waarachtig, zoo een
moet toch ook wel met den traditionneelen
helm geboren zy'n, die geen verfkwast op bet
doek kan uitwryven, of er ontstaat wat mooi's.
't Kan niat anders dan dat een schilder, wien
zulke banyibare eigenschappen aangeboren zyn,
buite igewoon productief is.
Wat aanstonds valt op te merken by' het
doorwandelen van deze volle zalen, is, dat van
die groote hoeveelheid schilderijen' zoo ver
scheiden in onderwerp bovandien, de
totaalaanblik rustig en sa m en hangend blijft.
We zien daar over zooveel weiken ver
deeld i drift van uitiug, maar onder rijke
verwisseling van accent.
Wat ondanks hare uitgebreidheid, de tentoon
stelling minder te zien geeft, is de gradueele
ontwikkeling van den meester. Maar Breitner's
talent is er op aangelegd om van meet af aan,
naar een hoogte, direkt uit te groeien. Ik geloof
niet, dat er by hem van zoeken kan gesproken
worden, tenzy in den zin, om de technische
middelen tot nog buigzamer werktuigen van
z\jri willen te maken. Breitner's streven is niet
andars dan de uitviering van een onverzadely'ke
passie, de onstuimige drang tot uitbeelding van
wat hy op iader uur van den dag, in alle tastbare
dingen uit zyn omgeving zoo schoon in
afschynsel van kleur en vorm ziet. Ea de gedaanten
in de voortdurende verwisseling van hun
kleurleven, doen immerdoor nieuwe kanten van hun
schilderachtig aspect in zyn oogan springen,
zoodat by' dezen koortsigen ziener boven
alles, oogenblikkelyke indruk de daad bezielt.
T ich is hy ook een stage werker, die de vol
harding kant. Verschillende weiken op deze
tentoonstelling zyn herhal .ngen ; maar herha
lingen in schijn, niet in wezen. In de herhaling,
of liever in de hernieuwde verwerking van een
suj^t, laat de kracht van een kunstenaar zich
wel meten.
Al valt er nu by den groei van deze
persoonly'ke kunst ook weinig te bemerken van
ontwikkelingsphasen, die wijzen naar neigingen
als uitkomst van reflexie, gelijk alle anderen,
is ook Breitner wel beïnvloed geworden. Uit
zy'n werk is te voelen ingenomenheid met de
latere Franschen, en de vormen van zy'n figuren
en dieren, doen dikwy'ls heel sterk aan Steinlen
denken. Dazen vooral ia hy, geloof ik, veel
verplicht. Breitner's beteekenis wordt in hoofd
zaak, soms wql uitsluitend, gezien ia zyi
hoedanigheid van kleurman, als colotist.
T lekenen kan hy' niet, heette het zoo menig
maal. By' eenig nadenken toch ongerymd , want
hoe kan in een schilderij zoo sterk trtffjn de
schy'n van realiteit, hoe kan de kleur aanne
men die tastbaarheid van leven, als ze niet
logisch geschraagd wordt door den vorm ?
Breitner ziet het leven even hevig in den vorm
als in de kleur ; maar by' zy'n eigenaardigheid
van een plotseling opbruisende bewogenheid
vast te leggen in onmiddellijke daad, ziet hy
bovenal den vorm in de beweging.
Als zy'n juiste waarneming en g;herpe for
muleering der vormen van menschen en dieren
in actie, van ratelende rytuigen en ijlende
fi itsen, nog niet vermogen te overtuigen hen,
dia het teekenvermogen in Breitner ontkennen,
er is hier voorraad van andere stukken waarin
de vormen, bij langwy'liger aandacht op het
detail, in uiterlijke preciesheid zich volgen
laten. Maar merken we dan ook verder op hoe,
vergeleken by' hen, die als toonbeelden gelden
voor de verzorging van het détail, Meissonnier
bijv., het karakter hier veel meer tot uit
drukking komt.
Breitner teekent met de kleur en het
hoofdprocédéby zy'n arbeid is het contrast. In het
schilderen is de wet der tegenstelling van het
allerhoogste belang; aan den beoefenaar ligt het
welke waarde daaraan ontleend wordt. Want
een kleur op zich zelf is niets, zoomin als een
waterdroppel uit een golf, of een veertje uit
een pluim. Zij neemt eerst haar zelfstandigheid
aan in de verhouding. Uit den algemeenen
samenhang klinkt de melodie der kleur op.
Op dat beginsel vooral bouwden de
impressionnisten, en Breitners werk zal wel een der
waardigste gedenktaekenen bly'ven van de
beteekenis dier richting.
Daze kunstenaar met het palet, raakt daar
om zoo zelden van den weg by de uitvoering,
wy'l hem in hoogste mate begrip en gevoel
voor tegenstelling is ingeschapen. Waar
men soms, zijn arbeid van dichterbij be
schouwend, een al te schelle kleurnoot, ont
snapt aan het penseel van dezen
gepassionneerden schilder, storend meent aan de
algemeene werking, blijft ze, op eenigen afstand
gezien, een rustige voege in het geheel, ont
bonden in de omgevende tinten. Toch is hij
een stage werker, die de volharding kent.
Dat japansche meipja in het rood, liggend op
een sofa in de omgeving van perzische tapy'ten,
met ontelbare kleurfaceij as, tegen een japaasch
scherm als achtergrond, is wel het meest
glorieus getuiganis daarvan. Zuiverder en
volkomener is er sinds de Delftsche Vermeer
niet geschilderd, denkt men hiervoor. En
bovendien de teekening van dat geestige kopje !
En de omtrekken der vogeltjes en bloemen op
het scherm, zoo scherp en rap aangeduid, dat ook
daarin de kunst van de Japanners vertolkt
wordt. Wat echter, buiten het juist in
avenwicht gestelde gamma, h«t karakter der kleur
als uitdrukking van het meer of minder
substantieele, bezielen kan, is de wyze, waarop
ze wordt gezet; 't komt aan op den drukvan
het penseel, den toets. Zie by'v. in het stuk
waar publiek zich verdringt om een tram, het
verschil in behandeling tot uitdrukking van
de gedofte kleur op het plaveisel, en de tegen
het avondlicht scherp zich kantende, gedegener
kleuren van figuren en voorwerpen. Vergelijk
ook zy'n »Avond in 't Dok," een effjn beeld
van schaduw, met het zy'n kleur uitbran
dende »Straat in aanbouw".