Historisch Archief 1877-1940
No 1279
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
den naar den kant van Amerika op grond van
de diepste der zee?
Verder komt de heer Niermeijer tot de be
slissing, dat Nieuw-Guinea tot Australiëdient
gerekend te worden, op grond dat het er slechts
door een ondiepe zee van gescheiden ie, en het
das met dat werelddeel een «natuurlijk
landindividu" vormt. Wat hij hier zegt, zal ieder
volkomen beamen, werd ook door mij niet tegen
gesproken of anders beweerd. Maar hiermede
heeft hij nog niet de grens van, Aziëen. Australi
aangewezen; nog niet aangeduid, welke eilanden
ten westen van Nieuw-Guinea eveneens op dat
onderzeesche plateau liggen. De onderzoekingen
der zeeën in het oosten van Neder!. Indiëgeven
telkens nog nieuwe resultaten en wijzigen de
dieptekaarten herhaaldelijk, zooals de
Sibogasxpsditie bewees. Daardoor zal zelfs op dien
grondslag een juiste grens nog moeielijk te
trekken vallen. Doch in elk geval zal de grens
op dien grondslag Australiëuitbreiden tot
eilanden ten westen van Nieuw-Guinea. Maar
hoe ver ? Waar houdt het natuurlijk landindividu
Australiëop ?
Zslfs al nemen wij dus het beginsel door den
heer Niermeijer genoemd aan, een beginsel dat
tegenwoordig door onderscheidene geographen
wordt aangenomen, dan blijven er nog veel
onzekerheden in de grens tusschen Asiëen
Australiëbestaan. Doch, en dit is een niet te
ontkennen feit, ook de wetenschappelijke geo
graphen zijn geenszins altijd uitgegaan van het
beginsel, om alleen in de onrJi pte der zee den
grondslag van de prens tusscnen twee
werelddeelen te zoeken. Het begrip werelddeel heeft
zich gewijzigd, heeft zich ontwikkeld en een
ander karakter verkregen, naarmate de geographie
meer wetenschappelijk beoefend werd. Daardoor
is een werelddeel, volgens de tegenwoordige op
vatting van. een wetenschappelijk geograaf, niet
hetzelfde, wat een werelddeel was volgens de
algemeen heer&chende voorstelling vóór 50 jaar
en vroeger. En wanneer er sprake is van de
grenzen van A?:ëin het Regeeringsreglement,
vastgesteld in Sept. 1854, mag men order dat
llllllliniMIIIIIIIIHIIIIimilllMMIIMIIlMII
imiiiiimiiiiiiiii
DAMEjSf.
Insijectrices ?an den arbeid,
Toen, op de Nationale Tentoonstelling van
Vrouwenarbeid, eene lijst was gep'aatst met
bovenstaand opschrift, waarin de openingen, voor
portretten bestemd, alle ledig waren, wer J daar.
mede gewezen op eene leemte, hier ia Lande,
die nog niet is aangevuld. Anders is h't gesteld
in Amerika, Frankrijk en Engeland en in het
groote Duitsche rijk dat grenst aan het onze;
dit geeft mij aanleiding een paar woorden te
zeggen over het ambt en over haar, die het
daar ginds bekleeden.
Volgens Schopenhauer, is het een bewijs van
de inferioriteit der vrouw, dat zij in den man
gaarne haar meester vindt, en in de betrekkingen
tusschen werkgever en arbeidsters, kan deze
vrouwelijke eigenaardigheid ongetwijfeld uit
stekende diensten bewijzen. Maar er zij a teere
verhoudingen, -kiesche gevajlen, nooden vau
allerlei aard, waarin de vrouw de vrouw het
naast staat, al was het alleen maar door de.
gelijkheid harer lichamelijke organisatie, een
factor waaraan vetl te weinig gewicat wordt
gehecht en die toch de sleutel ;s van veel wat
den man. onbegrijpelijk schijnt. Daar kan de
warme aanraking tusschen mensch en mensch
zijn als de electrische vonk, die zelfs aan ijzer
en staal licht en gloed ontlokt.
Echter, hoeveel klippen zijn er te ontzeilen,
vóór dit doel is bereikt: het tuchteloos
onafhankelijkheidsgevoel dsr jongeren, die den breidel
van het leven nog niet hebben leeren kennen,
het wantrouwen der ouderen, door teleurstelling
verbitterd. Over hoeveel gaven moet de vrouw
beschikken, aan wier rij Ie gemoed de stroom
van zegenrijken invloed zal ontwellen, die het
moeielijk lot van haar armer zusteren verlichten
tn verhelderen kan. Daar is vooreerst kennis:
dat onontbeerlijk kompas op de fel bewogen
vaai wateren der hedeudaagsche maatschappij.
Maar niet minder moet zij doordrongen zijn
van hetgeen Potgieter schreef in een zijner on
langs verschenen //Brieven aanHuet": Onder
zoek, twijfel, breek af, maar zie toe dat gij niet
wegwerpt wat moed en lust eeeft om voort te
gaan, dat gij de stéjn van uw gemoed smoort
door bloot den geest bot te vieren." Eene groote
liefde dus, die begrijpt en vergeeft, takt om
het rechte woord te spreken op den rechten tijd.
Als een tooverbron kan, voor vele eenzamen
zijn de arbeid, die zoo wordt opgevat, de liefde
voor haar werk en de menschen, waarmee het
haar in aanraking brengt. Maar niet altijd is die
bron gemakkelijk te ontdekken. Zij wil gezocht
zijn. Sjms moeten de zoekenden trekken door
een woest land en langs ongebaande wegen. Maar
hebben zij haar gevonden, mogen zij telkens zich
laven aan haar klare wateren, dan wordt veel
wat klein en onedel en onrein i?, meegevoerd
door den snel vlietenden stroom hunner
dagelijksche bezigheden, dan ontluikt in en om ben,
fnsch, jeugdig leven.
Een der v. egen die tot de tooverbron voeren
is: de inspectie van vrouwenarbeid door vrouwen.
Ten onzent is die voorloop!» nog ongebaand.
Wij willen zien hoe, in Duitschland, andere
vrouwen hem betreden, opdat wij gereed mogen
zijn tegen den tijd dat de Regeering hem ook
voor ons openstelt.
Gemakkelijk moet men zich die taak echter
niet voorstellen. Onbekend maakt onbemind.
Wij zijn wel allen rGswohnheitstbiere," maar
vooral de onontwikkelde klemt, met dubbele
kracht, zich vast aan het oude. Hij vreest het
nieuwe, omdat hij het niet begrijpt. Ds
elastiticiteit van zijn denkvermogen is niet groot
genoeg om zien in te leven in nieuwe gezichts
punten.
En de vrouwen, levend in enger kring, zij a
nog conservatiever dat de mannen. Dat toonen
zij door de weinig vertrouwelijke houding, die
zij aannemen tegenover dat meest recente pro
duct der vrouwenbeweging: de inspectrice van
den fabrieksarbeid.
In Duitschland heeft men sedert jaren, zich
ijverig bezig gehouden met het toezxht op den
fabrieksarbeid van vrouwen. Bij het enorm aan
tal vrouwen en vooral kinderen, die in fabrieken
werkzaam zijn, lag het voor de hand zich te
verzekeren van de medewerking der vrouw om
voor de wetten ter bescherming der arbeidsters
te waken en die in practijk te brengen.
Hoewel deze overtuiging steeds veld won,
duurde het toch vrij lang, eer men besloot tot
het aanstellen van inspectrices van den fabrieks
arbeid. Eerst nadat Amerika, Engeland en Frank
rijk waren voorgegaan met proefnemingen, die
goed gelukten, waagde in 't jaar 1807 ook
Saksen-Weimar eene poging. Daarna volgden
Beieren, Wurtemberg, Baden, Hessen en Saksen.
.f ruisen, dat het langst wachtte met toe te treden,
heeft nu ook sedert l April 1900 twee vrouwe
lijke ambtenaren aangesteld, in Berlijn en in
München-Gladbacb.
De onlangs verschenen verslagen van het
toezicht op den fabrieksarbeid geven ons het
eerste aanschouwelijk beeld van de werkzaam
heid der inspectrices en spreken ook het oordtel
van eiken staat uit over hun arbeid. Over 't
algemeen is dit gunstig.
Bijzonder moeilijk schijnt de werkkring der
twee Beiersche assistenten te zijn, die het vorige
jaar 1340 inspecties hielden en daarvoor 143
reisdagen gebruikten. Zij vonden een zoo groot
aantal misbruiken, dat zij gedwongen waren
809 bekeuringen te doen. Meestal hadden deze
betrekking pp de lokalen, die niet voldeden aan
de voorschriften der wet.
Uiterst schadelijk voor de gezondheid der
vrouwen bleek ook, dat zij in Beieren meer en
meer deelnamen aan het metselaarsvak, waar
zij hoofdzakelijk gebruikt worden als
kalkdraagsters. Door het struikelen en vallen op de
smalle, steile ladd;rs is het aantal ziektegevallen
onder de arbeidsters aanmerkelijk hooger dan
onder de mannen. Het onderscheid bedraagt
81.7 put. tegenover 50.9 pCt.
Van bijzonder groot belang is het verslag der
Wurtembergsche assistente, mevrouw (irüader,
die 513 fabrieken inspecteerde en 80 bezoeken
aflegde bij de directies. Zij roemt de welwillend
heid der werkgevers, maar vindt dat de arbeid
sters zelven nog zeer weinig begrip hebben van
haar ambt en al wat er aan verbonden is. Ook
zij heeft eene menigte verkeerde inrichtingen
ontdekt, vooral betrekking hebbende op de
hygiënische toestanden in de fabriekep en gezorgd
dat deze afgeschaft werden, heeft ook zelve vele
uitmuntende instellingen gemaakt. 7j3o vooral
de «?'mistioudscholen" voor de jeugdige arbeid
sters, Helaas wordt hiervan echter weinig
gebruik gemaakt daar het onderwijs er niet
verplicht is en niet gedurende den arbeidstijd
gegeven wordt.
In baden is mejuffrouw dr. vnn R:chtliofen
de eerste pas aangestelde vrouwelijke ambtenaar.
Zij bekleedt de positie van eeae //?wetenschap
pelijk gevormde" assistente, daar zij de eenige
onder de tot nu toe in functie getreden
fabrieksinspectnces is, die zich door academische studiën
tot haar beroep heeft voorbereid. Juist daarom
had zij echter m 't begin zeker wantrouwen te
overwinnen bij de arbeidsters. Maar dit gelukte
haar spoedig want, reeds bij hare eerste iuspsclie,
bleken duidelijk nare groote practische garen
en haar inzicht in de omstaadiguedeu der arbeid
sters, terwijl zij de chefs imponeerde door bare
kalme en bezadigde wijze van optreden en door
hare zaakkennis. Zij ontdekte aan ook menige
overtreding der wet, waarover ae schuldigen
zich handen te rechtvaardigen.
in Saksen, dat onmetelijk industrie-centrum
zijn voorloopig slechts vijf vrouwelijke bemid
deling s-persouen aangesteld; zij moeten de
wenscuen en bezwaren, die de arbeidsters niet
gaarne direct tot de inspecteurs willen richten,
aauhooren en overbrengen aan de plaatselijke
directie. Tot nu toe is er van hare bemiddeling
nog weinig gebruik gemaakt, wat niet te ver
wonderen is, daar zij, wegeas de enge grenzen,
binnen welke hare werkzaamüeid beperkt is, nog
geen gelegenheid hebben gehad zich het vertrou
wen der arbeidsters te verwerver,
De vrouwelijke assistente bij het toezicht
op dien arbeid m Berlijn, mejuffrouw Ileicliert,
heeft hare aandacht vooral gericht op die bedrij
ven, waarin voornamelijk arbeidsters gebezigd
worden, dus op confectie-atcliers,
wasctnnricatiugen enz.
Voor de assistente in München-Glaibach,
mejuffrouw Soulosser, heeft de inspecteur spreek
uren voor de arbeidsters verordend, opzettelijk
in haar eigen woning. Maar hoewel de tijd
uiterst gunstig gekozen was Zaterdags van
5 '/a?7 uur en op den eersten en derden Zondag
van etke maand werd er toch slechts in G
gevallen gebruik van gemaakt. Het schijnt dus
dat voorloopig ook hier nog zeer weinig inzicht
is in de betrekking van inspectrice.
Er zou zich dus voor vrouwen uit den
beschaafden stand een rijk veld van werkzaam
heid openen, onder voorwaarde dat zij zich
voorbereiding, voor dit geeuszins gemakkelijke
beroep, weten te verschaffen. Er bestaat u.l.
nog geene bepaald omschreven opleiding voor
inspectrice der fabrieken, omdat er geen txamen
voor wordt afgenomen en de aanstelling niet
overal afhankelijk wordt gemaakt van het ge
bleken bezit van gelijke kundigheden. Terwijl,
? bij wijze van voorbeeld, Baden eene academisch
' gevormde dame heeft aangesteld, ziju de beide
Pruisische assistenten vroeger als directrices in
eene werkplaats werkzaam geweest en in Wur
temberg is de keuze op de weduwe van een
fabrikant gevallen, ja, m Hessen heeft men
zelfs de proef genomen met eene doctores.
Vereischt wordt voor de uitoefening van het
berotp in alle geval de kennis der
fabriekshygieue, der wetten op den fabrieksarbeid, van
het Staats- en llegeeriugsrecht. Deze kundig
heden kan men of door eene rechtstreeksche
studie der staathuishoudkunde aan de
Universiteil, of door privaatondemcht verkrijgen.
Wij moeten hier echter nog bijvoegen, dat
men liet beroep van inspectrice van den arbeid
alleen dan kiezen moet, als men beschikken
kan over eene gezondheid, die niet slechts be
stand is tegen buitengewone inspanningen, maar
ook de voortdurende afwisseling van hitte en
koude in de fabrieken verdragen kan.
M. K.
Kifltlerlectnnr.
Aan de Redactie.
In uw blad van 8 Dec. j.1. vond ik een stukje
van mevr. O. de Vries te Bussum, die het
opneemt voor de onderwijzeressen tegen de
caricatuurteekeningen in een kinderboek,
?Schoolidyllen" door Top Naeff, en vooral pro
testeert tegen de woorden, waarmede mejuffrouw
F. J. van Uildriks de diepe minachting dezer
schrijfster voor onderwijzeressen nog wat aan
dikte. In hetzelfde blad volgt een antwoord
van mej. U., waarin deze hare lofrede op Top
Naeff's tweede kinderboek nog nader motiveert,
de bezwaren van movr. de V. weerleggende.
Veroorloof ook mij, die in de hier behandelde
zaak belangstel er een woord in mede te spreken.
Het komt mij voor dat de verdediging van
mej. U. zeer zwak is. Op de beschouwing
van mevr. de V. over Schoolidyllen antwoordt
zij o. a. wel ironisch, maar niet zeer logisch
*dat zij met groote vreeze vreest, dat deze de
Tweelingen niet gelezen heeft". Trouwens als
zij zelve dit wel gedaan heeft, kan zij toch,
dunkt m\j, niet meenen, dat mevr. de V's
hoofdbezwaar door de lezing van dit tweede
boek zal opgeheven worden, want de »Dirik"
is hier zoo mogelijk nog armzaliger figuur dan
in Schoolidyllen, een persoon zonder eenige
liefde of kennis van het kinderhart, gluiperig
en wraakzuchtig van aard. Dan doet mej. U.
de «geruststellende mededeeling, dat zij zelve
vyftien jaar onderwijzeres is geweest." Maar
is dit feit op zich zelf nu wel zulk een vol
komen geruststelling voor mevr. de V. en is
hiermede bewezen, dat zij zooveel beter dan
deze, die moeder is, kan weten, *wat de jonge
meisjes met haar in die dingen zoo fijne
voelhorentjes speuren ?" Ook volgt er nog het zelf
verwijt, dat hare eerste bespreking niet genoeg
licht liet vallen op den ernst in dit boek, den
geest van royaliteit en rondheid bij het eerligk
schuldbekennen enz., maar enkel op de grapjes" ;
dit doet niettemin bij mij het vermoeden rijzen,
dat zij door deze grapjes het eerst en het
meest is getroffan en bekoord, en zij daardoor
de schaduwzijde van het boek wel wat heeft
voorbijgezien. Ten slotte voorspelt zij op stel
ligen toon, dat mevr. de V. na ^aandachtige
lezing van de Tweelingen" geen gevaar meer
in die soort lectuur zal zien. Daar het nu
voor oningewyden den schijn zou kunnen
hebben, alsof mevr. de V. met haar protest
wat voorbarig ware geweest, en even in den
hoek gezet door iemand, beter tot oordeelen
bevoegd, en vooral ook omdat mej. U. meent
het oordeel van »BE'" onderwijzeressen uit te
spreken, acht ik het zeer gewenscht, dat eene
onderwijzeres met een >nog geruststellender
aantal dienstjaren", in casu ondergeteekende,
die beide boeken aandachtig gelezen heeft,
komt verklaren, dat ziij zich in hoofdzaak
geheel schaart aan de zyde van mevr. de V.
die als ernstige opvoedster., twijfelt aan de
zedelijke strekking dezer .kinderlectuur. Ook
ik betreur het, dat eene zoo begaafde schrij'fster
als Top Naeff, zoo geestig en fijn allerlei
aardige tooneelijes teekenend, zoo diep roerend
bij droevige omstandigheden, tegelijkertijd niet
wat meer opvoedster is, waar zij voor kinderen
schrijft. Want de minachting voor onder
wijzeressen is m. i. niet het eenige noch het
voornaamste bezwaar. Ik deel niet de vrees
van mevr. de V. dat dezen er de dupe van
zullen worden. De ervaring heeft my geleerd,
dat diegenen mijner vakgenooten, die door
het goed begrijpen harer taak de liefde en
achting harer leerlingen gewonnen hebben, te
vast staan om door invloeden van buiten ge
schaad te kunnen worden. De enkele
beklagenswaardigen, die, ongeschikt voor haar beroep,
daardoor toch alreeds veelal het mikpunt zijn
vau plagerijen, zullen door de lezeressen van
Top Naeff wellicht op wat geestiger grappen
onthaald worden. Maar wel vrees ik, dat vele
onzer jonge meisjes bij de keuze van een beroep
zich afgeschrikt zullen voelen van het onderwijs,
als zij zien dat zulk eene talentvolle schrijfster
en hare aantrekkelijke figuren voor dit vak en
degenen die het beoefenen niets dan minach
ting of medelijden over hebben. Er is echter
meer. Niet alleen den onderwijzeressen, bij'na
allen opvoeders in deze boeken zijn leelijke
rollen toebedeeld. In «Schoolidyllen" zijn het
een hartelooze oom en tante, in »de Tweelingen"
eeae zure tante en een goedige maar zwakke
en zeer toegevende grootvader. De sympathie
is daarom voortdurend aan de zijde der aardige
pupillen, als zij deze min waardige menschen
er in laten loopen, hun verbod ontduiken,
openlijk in opstand komen. Vindt mej. U. in
dit alles nu niets, dat eenige verwarring in
jonge breinen zou kunnen stichten aangaande
de begrippen omtrent goed en kwaad ? Vindt
z\j ook b.v. de heimelijke minnarytjes »voor
verzet" van zekere Kitty en het zich leenen
van Non als bemiddelaarster bij de geheime
correspondentie, wat alles goed terecht komt,
zoo geheel onschuldige »sna/cerijen" t Ook
het roemen van »de rondheid en royahteit bij
htt schuldbekennen" kan ik tot mijn spijt niet
beamen. Tegenover de onderwijzeressen wordt
nooit schuld bekend dan door drang van buiten
(Non b.v. op aansporing van haar grootvader)
of om erger te voorkomen, o. a. als Non, die
een opstel uit een boek heeft overgeschreven
en hemelhoog wordt geprezen om haar talent
als romancière, wel begrijpt, dat dit bedrog
door haar latere werk toen aan den dag zal
komen. Tegenover anderen wordt wel eens
uit eigen beweging schuld bekend, maar slechts
om daarop dadelijk weer te beginnen.
Of ik nu uit een pedagogisch oogpunt niets
goeds vind in deze boeken ? Toch wel, ik
erken het gaarne, maar vind alleen noodig aan
te toonen, dat het kwade er zoozeer de over
hand heeft, Goed is b.v. dat de hoofdfiguren
alle een edelen aanleg hebben, ze maken den
indruk dat ze b\j verstandiger opvoeding zich
zouden ontwikkelen tot beminlijke en
achtenswaardige menschen. Goed is ook, dat ze bij
de streken, die zij uithalen, dikwyls zeer in
het nauw komen, wat op zichzelf telkens een
les bevat. Ook schroom ik niet, vooral om
de litteraire schoonheden, deze boeken sommige
jonge meisjes in handen te geven, maaralleen
uan, wanneer ik in de gelegenheid ben, om,
zooals mevr. de Vries dit uitdrukt, door «eigen
invloed de min gewenschte uitwerking te
neutraliseeren". Is opvoedende kracht
onvereenigbaar met aantrekkelijkheid van vorm in
een kinderboek? Moet om deze kracht te laten
spreken juist vervelende braafheid aan het
woord zijn? Neen, het tegendeel is door vele
schrijvers en schrijfsters reeds bewezen. Eere
o. a. aan de nagedachtenis van Tine van
Berken, die wellicht niet met zoo groot talent,
maar ook in zeer vroolijken en
aantrekkelijken vorm en schijnbaar geheel onopzettelijk
onze meisjes het rechte apoor door het leven
wist te wijzen.
A rast., Pu. J. ROODHUYZEN,
15 Dec. 1901. Hoofd eener meisjesschool.
Een beroep op alle vrouwen, in 't
bijzonder op de huismoeders.
Meer en meer wordt er gedacht en gesproken
over het onderwerp: Vervroegde Winkelsluiting.
Men begint de noodzakelijkheid te gevoelen
om iets te doen in het belang der talrijke
winkelbedienden (waaronder meer dan 16,000
vrouwen) die door het laat openblijven van
winkels en magazijnen en de r.a sluiting
dikwy'ls nog volgende werkzaamheden, een veel
te langen arbeidstijd en te weinig gelegenheid
voor ontspanning en nachtrust nebben. Dat
verbetering in dezen gewenscht is, ieder die
iets voor zijn medemenschen gevoelt, stemt
het toe.
In het buitenland heeft men de zaak reeds
zoo dringend geacht, dat in de meeste landen
wettelijke bepalingen in het leven geroepen
zijn, die een winkelsluiting te 8, te 9, soms
zelfs te 7 uur voorachryven.
Ook in ons land is een beweging in dien
geest ontstaan; de winkelbedienden zelf, in
vereenigirg met aanverwante vakken, hebben
een comitévoor vervroegde winkelsluiting op
gericht. Maar hun kunnen is uiteraard beperkt.
Wel gaven in onze stad 1) de patroons het
bewijs van hun goede gezindheid door ook
van hun kant een Vereeniging ter verkrijging
van vervroegde winkelsluiting op te ricttten,
maar ook zij hebben in dezen weer rekening
te houden met een derde factor, iiec
koopende publiek.
Want, bet is het publiek, d. i. w\j allen,
voor wie de winkels des avonds laat open blij
ven, voor wie het dure gaslicht tot in den
nacht brandt, voor wie de vermoeide winkel
bedienden op hun post moeten volharden. En,
hoe stellen wij zelf niet de ontspannende en
gezellige avondrust op prijs. Zouden wij die
niet gaarne allen gunnen ?
En onder het publiek zyn het wederom de
vrouwen, die in dezen de grootste verant
woording hebben. Tot haar richten wij deze
ernstige opwekking: steunt deze beweging,
deze vreedzame hervorming.
Wij helpen immers allen gaarne, wij ver
langen geen van allen, dat voor ons persoonlijk
deze verkeerde gewoonte in stand zal worden
gehouden. Laat ons dan ook bijdragen tot het
welslagen van dit sympathieke streven. Ten
eerste door, zooveel in onze macht ligt, niet
meer 's avonds laat inkoopen te doen of te laten
doen en door, elk in eigen kring, sympathie
te wekken voor het denkbeeld en voor die
winkels, waar het zal worden uitgevoerd.
Daartoe wekken wij de vrouwen van harte
op, krachtens de ons gestelde taak, om voor
de belangen der arbeidende vrouwen op te
komen, maar niet minder uit een beginsel van
humaniteit.
Namens het Nationaal Bureau van
Vrouwenarbeid,
De Directrice,
MAHIH JÜNQIUS.
's-Gravenhage, Nov. 11)01.
1) In verscheiden magazynen liggen adressen
van adhaesie, waarop het publiek flink teekent.
De directrice van Tulitha Kumi bericht met
dankzegging, de ontvangst van een doos met
wol, zijde, gaas enz. door de dames S. C. M.
en O., voor haar pleegkinderen gezonden.
IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItltlll
Hoenderteelt. Oeorge, vrijheer von
Otnpteda. Gisela Kun. Vrouwe
lijke studenten. Dr. Cécile Wendt.
Mevrouw Stellingwerf-Jentink te Leeuwarden
zal te Suameer (Fr.) een cursus openen over
hoenderteelt. Mevr. S. bezocht op kosten der
Friesche Maatschappij van Landbouw
NoordBrabant, Belgiëenz. om de hoenderteelt aldaar
na te gaan. Deze cursus zal de eerste van
dien aard in P'riesland zijn.
(N. B. Ct.)
* »
Von Ompteda werd in 1863 te Hannover
geboren en door koning Gaorge V ten doop
gehouden. In Weenen en Dresden bracht hy
zijn kinder- en jonkmansjaren door. Tijdens
zijn. militaire loopbaan, was hij meestal in
Berlijn. Hij is gehuwd met een fransche dame
uit Touraine en vader van twee jongens.
Zomers bewoont hij een landhuis in de
Tiroolsche bergen, 1'250 meter boven de naburige
Adriatische zee, tegenover de fantastische
glooiingen en berggevaarten der Dolomieten,
door van Nievelt in zijn reisscheteen geteekend
Daar als buitenman legt hij de pen neer,
grijpt den stang van een rywiel, of slaat de
bandelier van een buks om de schouders en
gaat hinde of gems verontrusten.
Artisten met hun fijn besnaard en ontwik
keld gevoelsleven moesten het wreede
jachtvermaak aan minderwaardigen overlaten.
Von Ompteda wan 31/2 jaar toen het konink
rijk Hannover onderging. In Dresden bezocht
hij het gymnasium en ging later over naar
het Dresdener kadettenkorps.
Over die kadettenschooljaren zegt hij: »Ik
moet bekennen, dat ik mij in mijn schooljaren
niet gelukkig heb gevoeld. Ik was een on
attent scholier en een deel van mijn leeraars
heeft mij daarnaar behandeld. E?n ander
deel zag. schoon onverdiend, veel door de
vingers. Zoo ook deed de voortreffelijke
compagniechef. Die heeren maakten dat ik niet
geheel verongelukte, en wanneer het toeval
wilde, dat een van hen deze regelen ter hand
kwam, dan mogen zij hem mijne dankbaar
heid uitdrukken."
Tydens zijn krijgsmansloopbaan heeft hij
Max van Egidy leeren kennen, over hem
schrijft hy: »Noeh zijn godsdienstige, noch
zijne maatschappelijke beginselen heb ik ge
deeld, maar, ik beschouw hem als den edelsten
mensch dien ik ooit ontmoette'1.
De volbloed Germaan is waarschijnlijk door
zgn huwelijk met een vrouw uit Touraine (Ie
jardin de la France) tevens het gebied waar
bet Fransen het zuiverst gesproken wordt,
doorgedrongen tot de teerste en fijnste scha
keeringen der Fransche taal. Waar een
echtverbintenis al niet goed voor is l
Zooveel is zeker dat bij de fijne,
taalgevoelige vertolker werd van Gay de Maupassant'a
novellen.
Een val van zijn paard, die een gohrek in
't gehoor veroorzaakte deed hem in 1892 den
dienst verlaten. Ds auteur san Dcutucher
Adel in 1900 en Monte- Carlo is van Frieschen
oorsprong.
»Mijn naam) is van Frieschen oorsprong en
heeft zooals de namen op a eindigend, den
klemtoon op de eerste syllabe. Evenmin als
men zegt Hobbéma, Tadéma, maar Hóbbema,
T;ilema, zoo wordt mijn naam Ompteda uit
gesproken".
Van zijn roman Monte-Carlo verscheen een
vlotte vertaling in de N. ttotterd. C.
» ?
*
De eerste vrouw, als apothekeres in
Oostenrijkschen Staatsdienst aangesteld is Gisela Kun,
dochter van een predikant. Mej. Kun begon
haar studies in Weenen, zette ze onverpoosd
voort in Zwitserland, Frankrijk, Engeland en
Ierland.
Schiller's voorschrift:
»Der Mann muss hinaus ins feindliche Leben"
is TJÜwel wat verouderd. Begaafde en ener
gieke jonge meisjes blijven niet langer van
geboorte- tot trouwdag bij moeders pappot.
Alles liever dan het uitwerken van zoo'n taai
en monotoon programma.
* *
*
Aan de Universiteit te Berlijn werden voor
het winter-semester niet minder dan 490 dames
ingeschreven, waaronder de dochters van twee
ministers, namelijk gravin Elisabeth Posadowsky
die in de philosophie gaat studeeren en mej.
Irmgard Muller, die kerkgeschiedenis heeft
gekozen.
* *
*
Mej. Dr. Cécile Wendt, die aan het gym
nasium voor meisjes te Weenen, een jaar lang
proet-onderwijs heeft gegeven, is nu aan deze
inrichting voor hooger onderwijs definitief aan
gesteld als professor in de mathesis.
CAPRICE.
* *
*
Alcoholgebruik. Als merkwaardigheid kan
worden medegedeeld, dat op een particulier
fabrieksspoorlijnlje in Pruisen, alcohol wordt
gebruikt om de locomotief te stoken. Zooals
van zelf spreekt is dit feit te zien in een
fabriek van spiritualiën, waar men, in het
veen verkeerende, op een turfje niet ziet.
Middel tegen brandwonden. Zoo spoedig
mogelijk begiet men de geheele gebrande
oppervlakte met olijfolie. Dan strooit men er
meel overheen zoolang tot het meel niet meer
van olie doortrokken wordt, en bindt er een
zachte doek om heen. De pijn houdt dadelijk
op en er blijven ook geen litteekens van over.
Vetteerbaarheid vaneenige levensmiddelen.
Volgens de proefnemingen van dr. Schilling
wordt warm vleesch beter verteerd dan koud;
hetzelfde geldt in het bijzonder van visch;
brood laat zeer voel residu na, daarentegen
rijst en beschuit niet, slechts zelden wordt
het zetmeel geheel verteerd.
Sterke lijm voor glas. Neem glas, maak
het zorgvuldig schoon en stoot het tot fijn
poeder, dat ten overvloede nog door een fijne
z\jden zeef wordt gezeefd. Meng vervolgens
dit poeder met het wit van een ei, tot dat
het lijm consistentie heeft.
Deze lijm is van buitengewone kracht. Het
glas kan op een andere plaats gebroken worden,
maar de gelijmde plaats houdt zich goed.
(Maandblad, gewijd aan Hygiëne en
Industrie van dr. Van Hamel Roos
en Harmens).