De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1901 29 december pagina 5

29 december 1901 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1279 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. den naar den kant van Amerika op grond van de diepste der zee? Verder komt de heer Niermeijer tot de be slissing, dat Nieuw-Guinea tot Australiëdient gerekend te worden, op grond dat het er slechts door een ondiepe zee van gescheiden ie, en het das met dat werelddeel een «natuurlijk landindividu" vormt. Wat hij hier zegt, zal ieder volkomen beamen, werd ook door mij niet tegen gesproken of anders beweerd. Maar hiermede heeft hij nog niet de grens van, Aziëen. Australi aangewezen; nog niet aangeduid, welke eilanden ten westen van Nieuw-Guinea eveneens op dat onderzeesche plateau liggen. De onderzoekingen der zeeën in het oosten van Neder!. Indiëgeven telkens nog nieuwe resultaten en wijzigen de dieptekaarten herhaaldelijk, zooals de Sibogasxpsditie bewees. Daardoor zal zelfs op dien grondslag een juiste grens nog moeielijk te trekken vallen. Doch in elk geval zal de grens op dien grondslag Australiëuitbreiden tot eilanden ten westen van Nieuw-Guinea. Maar hoe ver ? Waar houdt het natuurlijk landindividu Australiëop ? Zslfs al nemen wij dus het beginsel door den heer Niermeijer genoemd aan, een beginsel dat tegenwoordig door onderscheidene geographen wordt aangenomen, dan blijven er nog veel onzekerheden in de grens tusschen Asiëen Australiëbestaan. Doch, en dit is een niet te ontkennen feit, ook de wetenschappelijke geo graphen zijn geenszins altijd uitgegaan van het beginsel, om alleen in de onrJi pte der zee den grondslag van de prens tusscnen twee werelddeelen te zoeken. Het begrip werelddeel heeft zich gewijzigd, heeft zich ontwikkeld en een ander karakter verkregen, naarmate de geographie meer wetenschappelijk beoefend werd. Daardoor is een werelddeel, volgens de tegenwoordige op vatting van. een wetenschappelijk geograaf, niet hetzelfde, wat een werelddeel was volgens de algemeen heer&chende voorstelling vóór 50 jaar en vroeger. En wanneer er sprake is van de grenzen van A?:ëin het Regeeringsreglement, vastgesteld in Sept. 1854, mag men order dat llllllliniMIIIIIIIIHIIIIimilllMMIIMIIlMII imiiiiimiiiiiiiii DAMEjSf. Insijectrices ?an den arbeid, Toen, op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, eene lijst was gep'aatst met bovenstaand opschrift, waarin de openingen, voor portretten bestemd, alle ledig waren, wer J daar. mede gewezen op eene leemte, hier ia Lande, die nog niet is aangevuld. Anders is h't gesteld in Amerika, Frankrijk en Engeland en in het groote Duitsche rijk dat grenst aan het onze; dit geeft mij aanleiding een paar woorden te zeggen over het ambt en over haar, die het daar ginds bekleeden. Volgens Schopenhauer, is het een bewijs van de inferioriteit der vrouw, dat zij in den man gaarne haar meester vindt, en in de betrekkingen tusschen werkgever en arbeidsters, kan deze vrouwelijke eigenaardigheid ongetwijfeld uit stekende diensten bewijzen. Maar er zij a teere verhoudingen, -kiesche gevajlen, nooden vau allerlei aard, waarin de vrouw de vrouw het naast staat, al was het alleen maar door de. gelijkheid harer lichamelijke organisatie, een factor waaraan vetl te weinig gewicat wordt gehecht en die toch de sleutel ;s van veel wat den man. onbegrijpelijk schijnt. Daar kan de warme aanraking tusschen mensch en mensch zijn als de electrische vonk, die zelfs aan ijzer en staal licht en gloed ontlokt. Echter, hoeveel klippen zijn er te ontzeilen, vóór dit doel is bereikt: het tuchteloos onafhankelijkheidsgevoel dsr jongeren, die den breidel van het leven nog niet hebben leeren kennen, het wantrouwen der ouderen, door teleurstelling verbitterd. Over hoeveel gaven moet de vrouw beschikken, aan wier rij Ie gemoed de stroom van zegenrijken invloed zal ontwellen, die het moeielijk lot van haar armer zusteren verlichten tn verhelderen kan. Daar is vooreerst kennis: dat onontbeerlijk kompas op de fel bewogen vaai wateren der hedeudaagsche maatschappij. Maar niet minder moet zij doordrongen zijn van hetgeen Potgieter schreef in een zijner on langs verschenen //Brieven aanHuet": Onder zoek, twijfel, breek af, maar zie toe dat gij niet wegwerpt wat moed en lust eeeft om voort te gaan, dat gij de stéjn van uw gemoed smoort door bloot den geest bot te vieren." Eene groote liefde dus, die begrijpt en vergeeft, takt om het rechte woord te spreken op den rechten tijd. Als een tooverbron kan, voor vele eenzamen zijn de arbeid, die zoo wordt opgevat, de liefde voor haar werk en de menschen, waarmee het haar in aanraking brengt. Maar niet altijd is die bron gemakkelijk te ontdekken. Zij wil gezocht zijn. Sjms moeten de zoekenden trekken door een woest land en langs ongebaande wegen. Maar hebben zij haar gevonden, mogen zij telkens zich laven aan haar klare wateren, dan wordt veel wat klein en onedel en onrein i?, meegevoerd door den snel vlietenden stroom hunner dagelijksche bezigheden, dan ontluikt in en om ben, fnsch, jeugdig leven. Een der v. egen die tot de tooverbron voeren is: de inspectie van vrouwenarbeid door vrouwen. Ten onzent is die voorloop!» nog ongebaand. Wij willen zien hoe, in Duitschland, andere vrouwen hem betreden, opdat wij gereed mogen zijn tegen den tijd dat de Regeering hem ook voor ons openstelt. Gemakkelijk moet men zich die taak echter niet voorstellen. Onbekend maakt onbemind. Wij zijn wel allen rGswohnheitstbiere," maar vooral de onontwikkelde klemt, met dubbele kracht, zich vast aan het oude. Hij vreest het nieuwe, omdat hij het niet begrijpt. Ds elastiticiteit van zijn denkvermogen is niet groot genoeg om zien in te leven in nieuwe gezichts punten. En de vrouwen, levend in enger kring, zij a nog conservatiever dat de mannen. Dat toonen zij door de weinig vertrouwelijke houding, die zij aannemen tegenover dat meest recente pro duct der vrouwenbeweging: de inspectrice van den fabrieksarbeid. In Duitschland heeft men sedert jaren, zich ijverig bezig gehouden met het toezxht op den fabrieksarbeid van vrouwen. Bij het enorm aan tal vrouwen en vooral kinderen, die in fabrieken werkzaam zijn, lag het voor de hand zich te verzekeren van de medewerking der vrouw om voor de wetten ter bescherming der arbeidsters te waken en die in practijk te brengen. Hoewel deze overtuiging steeds veld won, duurde het toch vrij lang, eer men besloot tot het aanstellen van inspectrices van den fabrieks arbeid. Eerst nadat Amerika, Engeland en Frank rijk waren voorgegaan met proefnemingen, die goed gelukten, waagde in 't jaar 1807 ook Saksen-Weimar eene poging. Daarna volgden Beieren, Wurtemberg, Baden, Hessen en Saksen. .f ruisen, dat het langst wachtte met toe te treden, heeft nu ook sedert l April 1900 twee vrouwe lijke ambtenaren aangesteld, in Berlijn en in München-Gladbacb. De onlangs verschenen verslagen van het toezicht op den fabrieksarbeid geven ons het eerste aanschouwelijk beeld van de werkzaam heid der inspectrices en spreken ook het oordtel van eiken staat uit over hun arbeid. Over 't algemeen is dit gunstig. Bijzonder moeilijk schijnt de werkkring der twee Beiersche assistenten te zijn, die het vorige jaar 1340 inspecties hielden en daarvoor 143 reisdagen gebruikten. Zij vonden een zoo groot aantal misbruiken, dat zij gedwongen waren 809 bekeuringen te doen. Meestal hadden deze betrekking pp de lokalen, die niet voldeden aan de voorschriften der wet. Uiterst schadelijk voor de gezondheid der vrouwen bleek ook, dat zij in Beieren meer en meer deelnamen aan het metselaarsvak, waar zij hoofdzakelijk gebruikt worden als kalkdraagsters. Door het struikelen en vallen op de smalle, steile ladd;rs is het aantal ziektegevallen onder de arbeidsters aanmerkelijk hooger dan onder de mannen. Het onderscheid bedraagt 81.7 put. tegenover 50.9 pCt. Van bijzonder groot belang is het verslag der Wurtembergsche assistente, mevrouw (irüader, die 513 fabrieken inspecteerde en 80 bezoeken aflegde bij de directies. Zij roemt de welwillend heid der werkgevers, maar vindt dat de arbeid sters zelven nog zeer weinig begrip hebben van haar ambt en al wat er aan verbonden is. Ook zij heeft eene menigte verkeerde inrichtingen ontdekt, vooral betrekking hebbende op de hygiënische toestanden in de fabriekep en gezorgd dat deze afgeschaft werden, heeft ook zelve vele uitmuntende instellingen gemaakt. 7j3o vooral de «?'mistioudscholen" voor de jeugdige arbeid sters, Helaas wordt hiervan echter weinig gebruik gemaakt daar het onderwijs er niet verplicht is en niet gedurende den arbeidstijd gegeven wordt. In baden is mejuffrouw dr. vnn R:chtliofen de eerste pas aangestelde vrouwelijke ambtenaar. Zij bekleedt de positie van eeae //?wetenschap pelijk gevormde" assistente, daar zij de eenige onder de tot nu toe in functie getreden fabrieksinspectnces is, die zich door academische studiën tot haar beroep heeft voorbereid. Juist daarom had zij echter m 't begin zeker wantrouwen te overwinnen bij de arbeidsters. Maar dit gelukte haar spoedig want, reeds bij hare eerste iuspsclie, bleken duidelijk nare groote practische garen en haar inzicht in de omstaadiguedeu der arbeid sters, terwijl zij de chefs imponeerde door bare kalme en bezadigde wijze van optreden en door hare zaakkennis. Zij ontdekte aan ook menige overtreding der wet, waarover ae schuldigen zich handen te rechtvaardigen. in Saksen, dat onmetelijk industrie-centrum zijn voorloopig slechts vijf vrouwelijke bemid deling s-persouen aangesteld; zij moeten de wenscuen en bezwaren, die de arbeidsters niet gaarne direct tot de inspecteurs willen richten, aauhooren en overbrengen aan de plaatselijke directie. Tot nu toe is er van hare bemiddeling nog weinig gebruik gemaakt, wat niet te ver wonderen is, daar zij, wegeas de enge grenzen, binnen welke hare werkzaamüeid beperkt is, nog geen gelegenheid hebben gehad zich het vertrou wen der arbeidsters te verwerver, De vrouwelijke assistente bij het toezicht op dien arbeid m Berlijn, mejuffrouw Ileicliert, heeft hare aandacht vooral gericht op die bedrij ven, waarin voornamelijk arbeidsters gebezigd worden, dus op confectie-atcliers, wasctnnricatiugen enz. Voor de assistente in München-Glaibach, mejuffrouw Soulosser, heeft de inspecteur spreek uren voor de arbeidsters verordend, opzettelijk in haar eigen woning. Maar hoewel de tijd uiterst gunstig gekozen was Zaterdags van 5 '/a?7 uur en op den eersten en derden Zondag van etke maand werd er toch slechts in G gevallen gebruik van gemaakt. Het schijnt dus dat voorloopig ook hier nog zeer weinig inzicht is in de betrekking van inspectrice. Er zou zich dus voor vrouwen uit den beschaafden stand een rijk veld van werkzaam heid openen, onder voorwaarde dat zij zich voorbereiding, voor dit geeuszins gemakkelijke beroep, weten te verschaffen. Er bestaat u.l. nog geene bepaald omschreven opleiding voor inspectrice der fabrieken, omdat er geen txamen voor wordt afgenomen en de aanstelling niet overal afhankelijk wordt gemaakt van het ge bleken bezit van gelijke kundigheden. Terwijl, ? bij wijze van voorbeeld, Baden eene academisch ' gevormde dame heeft aangesteld, ziju de beide Pruisische assistenten vroeger als directrices in eene werkplaats werkzaam geweest en in Wur temberg is de keuze op de weduwe van een fabrikant gevallen, ja, m Hessen heeft men zelfs de proef genomen met eene doctores. Vereischt wordt voor de uitoefening van het berotp in alle geval de kennis der fabriekshygieue, der wetten op den fabrieksarbeid, van het Staats- en llegeeriugsrecht. Deze kundig heden kan men of door eene rechtstreeksche studie der staathuishoudkunde aan de Universiteil, of door privaatondemcht verkrijgen. Wij moeten hier echter nog bijvoegen, dat men liet beroep van inspectrice van den arbeid alleen dan kiezen moet, als men beschikken kan over eene gezondheid, die niet slechts be stand is tegen buitengewone inspanningen, maar ook de voortdurende afwisseling van hitte en koude in de fabrieken verdragen kan. M. K. Kifltlerlectnnr. Aan de Redactie. In uw blad van 8 Dec. j.1. vond ik een stukje van mevr. O. de Vries te Bussum, die het opneemt voor de onderwijzeressen tegen de caricatuurteekeningen in een kinderboek, ?Schoolidyllen" door Top Naeff, en vooral pro testeert tegen de woorden, waarmede mejuffrouw F. J. van Uildriks de diepe minachting dezer schrijfster voor onderwijzeressen nog wat aan dikte. In hetzelfde blad volgt een antwoord van mej. U., waarin deze hare lofrede op Top Naeff's tweede kinderboek nog nader motiveert, de bezwaren van movr. de V. weerleggende. Veroorloof ook mij, die in de hier behandelde zaak belangstel er een woord in mede te spreken. Het komt mij voor dat de verdediging van mej. U. zeer zwak is. Op de beschouwing van mevr. de V. over Schoolidyllen antwoordt zij o. a. wel ironisch, maar niet zeer logisch *dat zij met groote vreeze vreest, dat deze de Tweelingen niet gelezen heeft". Trouwens als zij zelve dit wel gedaan heeft, kan zij toch, dunkt m\j, niet meenen, dat mevr. de V's hoofdbezwaar door de lezing van dit tweede boek zal opgeheven worden, want de »Dirik" is hier zoo mogelijk nog armzaliger figuur dan in Schoolidyllen, een persoon zonder eenige liefde of kennis van het kinderhart, gluiperig en wraakzuchtig van aard. Dan doet mej. U. de «geruststellende mededeeling, dat zij zelve vyftien jaar onderwijzeres is geweest." Maar is dit feit op zich zelf nu wel zulk een vol komen geruststelling voor mevr. de V. en is hiermede bewezen, dat zij zooveel beter dan deze, die moeder is, kan weten, *wat de jonge meisjes met haar in die dingen zoo fijne voelhorentjes speuren ?" Ook volgt er nog het zelf verwijt, dat hare eerste bespreking niet genoeg licht liet vallen op den ernst in dit boek, den geest van royaliteit en rondheid bij het eerligk schuldbekennen enz., maar enkel op de grapjes" ; dit doet niettemin bij mij het vermoeden rijzen, dat zij door deze grapjes het eerst en het meest is getroffan en bekoord, en zij daardoor de schaduwzijde van het boek wel wat heeft voorbijgezien. Ten slotte voorspelt zij op stel ligen toon, dat mevr. de V. na ^aandachtige lezing van de Tweelingen" geen gevaar meer in die soort lectuur zal zien. Daar het nu voor oningewyden den schijn zou kunnen hebben, alsof mevr. de V. met haar protest wat voorbarig ware geweest, en even in den hoek gezet door iemand, beter tot oordeelen bevoegd, en vooral ook omdat mej. U. meent het oordeel van »BE'" onderwijzeressen uit te spreken, acht ik het zeer gewenscht, dat eene onderwijzeres met een >nog geruststellender aantal dienstjaren", in casu ondergeteekende, die beide boeken aandachtig gelezen heeft, komt verklaren, dat ziij zich in hoofdzaak geheel schaart aan de zyde van mevr. de V. die als ernstige opvoedster., twijfelt aan de zedelijke strekking dezer .kinderlectuur. Ook ik betreur het, dat eene zoo begaafde schrij'fster als Top Naeff, zoo geestig en fijn allerlei aardige tooneelijes teekenend, zoo diep roerend bij droevige omstandigheden, tegelijkertijd niet wat meer opvoedster is, waar zij voor kinderen schrijft. Want de minachting voor onder wijzeressen is m. i. niet het eenige noch het voornaamste bezwaar. Ik deel niet de vrees van mevr. de V. dat dezen er de dupe van zullen worden. De ervaring heeft my geleerd, dat diegenen mijner vakgenooten, die door het goed begrijpen harer taak de liefde en achting harer leerlingen gewonnen hebben, te vast staan om door invloeden van buiten ge schaad te kunnen worden. De enkele beklagenswaardigen, die, ongeschikt voor haar beroep, daardoor toch alreeds veelal het mikpunt zijn vau plagerijen, zullen door de lezeressen van Top Naeff wellicht op wat geestiger grappen onthaald worden. Maar wel vrees ik, dat vele onzer jonge meisjes bij de keuze van een beroep zich afgeschrikt zullen voelen van het onderwijs, als zij zien dat zulk eene talentvolle schrijfster en hare aantrekkelijke figuren voor dit vak en degenen die het beoefenen niets dan minach ting of medelijden over hebben. Er is echter meer. Niet alleen den onderwijzeressen, bij'na allen opvoeders in deze boeken zijn leelijke rollen toebedeeld. In «Schoolidyllen" zijn het een hartelooze oom en tante, in »de Tweelingen" eeae zure tante en een goedige maar zwakke en zeer toegevende grootvader. De sympathie is daarom voortdurend aan de zijde der aardige pupillen, als zij deze min waardige menschen er in laten loopen, hun verbod ontduiken, openlijk in opstand komen. Vindt mej. U. in dit alles nu niets, dat eenige verwarring in jonge breinen zou kunnen stichten aangaande de begrippen omtrent goed en kwaad ? Vindt z\j ook b.v. de heimelijke minnarytjes »voor verzet" van zekere Kitty en het zich leenen van Non als bemiddelaarster bij de geheime correspondentie, wat alles goed terecht komt, zoo geheel onschuldige »sna/cerijen" t Ook het roemen van »de rondheid en royahteit bij htt schuldbekennen" kan ik tot mijn spijt niet beamen. Tegenover de onderwijzeressen wordt nooit schuld bekend dan door drang van buiten (Non b.v. op aansporing van haar grootvader) of om erger te voorkomen, o. a. als Non, die een opstel uit een boek heeft overgeschreven en hemelhoog wordt geprezen om haar talent als romancière, wel begrijpt, dat dit bedrog door haar latere werk toen aan den dag zal komen. Tegenover anderen wordt wel eens uit eigen beweging schuld bekend, maar slechts om daarop dadelijk weer te beginnen. Of ik nu uit een pedagogisch oogpunt niets goeds vind in deze boeken ? Toch wel, ik erken het gaarne, maar vind alleen noodig aan te toonen, dat het kwade er zoozeer de over hand heeft, Goed is b.v. dat de hoofdfiguren alle een edelen aanleg hebben, ze maken den indruk dat ze b\j verstandiger opvoeding zich zouden ontwikkelen tot beminlijke en achtenswaardige menschen. Goed is ook, dat ze bij de streken, die zij uithalen, dikwyls zeer in het nauw komen, wat op zichzelf telkens een les bevat. Ook schroom ik niet, vooral om de litteraire schoonheden, deze boeken sommige jonge meisjes in handen te geven, maaralleen uan, wanneer ik in de gelegenheid ben, om, zooals mevr. de Vries dit uitdrukt, door «eigen invloed de min gewenschte uitwerking te neutraliseeren". Is opvoedende kracht onvereenigbaar met aantrekkelijkheid van vorm in een kinderboek? Moet om deze kracht te laten spreken juist vervelende braafheid aan het woord zijn? Neen, het tegendeel is door vele schrijvers en schrijfsters reeds bewezen. Eere o. a. aan de nagedachtenis van Tine van Berken, die wellicht niet met zoo groot talent, maar ook in zeer vroolijken en aantrekkelijken vorm en schijnbaar geheel onopzettelijk onze meisjes het rechte apoor door het leven wist te wijzen. A rast., Pu. J. ROODHUYZEN, 15 Dec. 1901. Hoofd eener meisjesschool. Een beroep op alle vrouwen, in 't bijzonder op de huismoeders. Meer en meer wordt er gedacht en gesproken over het onderwerp: Vervroegde Winkelsluiting. Men begint de noodzakelijkheid te gevoelen om iets te doen in het belang der talrijke winkelbedienden (waaronder meer dan 16,000 vrouwen) die door het laat openblijven van winkels en magazijnen en de r.a sluiting dikwy'ls nog volgende werkzaamheden, een veel te langen arbeidstijd en te weinig gelegenheid voor ontspanning en nachtrust nebben. Dat verbetering in dezen gewenscht is, ieder die iets voor zijn medemenschen gevoelt, stemt het toe. In het buitenland heeft men de zaak reeds zoo dringend geacht, dat in de meeste landen wettelijke bepalingen in het leven geroepen zijn, die een winkelsluiting te 8, te 9, soms zelfs te 7 uur voorachryven. Ook in ons land is een beweging in dien geest ontstaan; de winkelbedienden zelf, in vereenigirg met aanverwante vakken, hebben een comitévoor vervroegde winkelsluiting op gericht. Maar hun kunnen is uiteraard beperkt. Wel gaven in onze stad 1) de patroons het bewijs van hun goede gezindheid door ook van hun kant een Vereeniging ter verkrijging van vervroegde winkelsluiting op te ricttten, maar ook zij hebben in dezen weer rekening te houden met een derde factor, iiec koopende publiek. Want, bet is het publiek, d. i. w\j allen, voor wie de winkels des avonds laat open blij ven, voor wie het dure gaslicht tot in den nacht brandt, voor wie de vermoeide winkel bedienden op hun post moeten volharden. En, hoe stellen wij zelf niet de ontspannende en gezellige avondrust op prijs. Zouden wij die niet gaarne allen gunnen ? En onder het publiek zyn het wederom de vrouwen, die in dezen de grootste verant woording hebben. Tot haar richten wij deze ernstige opwekking: steunt deze beweging, deze vreedzame hervorming. Wij helpen immers allen gaarne, wij ver langen geen van allen, dat voor ons persoonlijk deze verkeerde gewoonte in stand zal worden gehouden. Laat ons dan ook bijdragen tot het welslagen van dit sympathieke streven. Ten eerste door, zooveel in onze macht ligt, niet meer 's avonds laat inkoopen te doen of te laten doen en door, elk in eigen kring, sympathie te wekken voor het denkbeeld en voor die winkels, waar het zal worden uitgevoerd. Daartoe wekken wij de vrouwen van harte op, krachtens de ons gestelde taak, om voor de belangen der arbeidende vrouwen op te komen, maar niet minder uit een beginsel van humaniteit. Namens het Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid, De Directrice, MAHIH JÜNQIUS. 's-Gravenhage, Nov. 11)01. 1) In verscheiden magazynen liggen adressen van adhaesie, waarop het publiek flink teekent. De directrice van Tulitha Kumi bericht met dankzegging, de ontvangst van een doos met wol, zijde, gaas enz. door de dames S. C. M. en O., voor haar pleegkinderen gezonden. IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItltlll Hoenderteelt. Oeorge, vrijheer von Otnpteda. Gisela Kun. Vrouwe lijke studenten. Dr. Cécile Wendt. Mevrouw Stellingwerf-Jentink te Leeuwarden zal te Suameer (Fr.) een cursus openen over hoenderteelt. Mevr. S. bezocht op kosten der Friesche Maatschappij van Landbouw NoordBrabant, Belgiëenz. om de hoenderteelt aldaar na te gaan. Deze cursus zal de eerste van dien aard in P'riesland zijn. (N. B. Ct.) * » Von Ompteda werd in 1863 te Hannover geboren en door koning Gaorge V ten doop gehouden. In Weenen en Dresden bracht hy zijn kinder- en jonkmansjaren door. Tijdens zijn. militaire loopbaan, was hij meestal in Berlijn. Hij is gehuwd met een fransche dame uit Touraine en vader van twee jongens. Zomers bewoont hij een landhuis in de Tiroolsche bergen, 1'250 meter boven de naburige Adriatische zee, tegenover de fantastische glooiingen en berggevaarten der Dolomieten, door van Nievelt in zijn reisscheteen geteekend Daar als buitenman legt hij de pen neer, grijpt den stang van een rywiel, of slaat de bandelier van een buks om de schouders en gaat hinde of gems verontrusten. Artisten met hun fijn besnaard en ontwik keld gevoelsleven moesten het wreede jachtvermaak aan minderwaardigen overlaten. Von Ompteda wan 31/2 jaar toen het konink rijk Hannover onderging. In Dresden bezocht hij het gymnasium en ging later over naar het Dresdener kadettenkorps. Over die kadettenschooljaren zegt hij: »Ik moet bekennen, dat ik mij in mijn schooljaren niet gelukkig heb gevoeld. Ik was een on attent scholier en een deel van mijn leeraars heeft mij daarnaar behandeld. E?n ander deel zag. schoon onverdiend, veel door de vingers. Zoo ook deed de voortreffelijke compagniechef. Die heeren maakten dat ik niet geheel verongelukte, en wanneer het toeval wilde, dat een van hen deze regelen ter hand kwam, dan mogen zij hem mijne dankbaar heid uitdrukken." Tydens zijn krijgsmansloopbaan heeft hij Max van Egidy leeren kennen, over hem schrijft hy: »Noeh zijn godsdienstige, noch zijne maatschappelijke beginselen heb ik ge deeld, maar, ik beschouw hem als den edelsten mensch dien ik ooit ontmoette'1. De volbloed Germaan is waarschijnlijk door zgn huwelijk met een vrouw uit Touraine (Ie jardin de la France) tevens het gebied waar bet Fransen het zuiverst gesproken wordt, doorgedrongen tot de teerste en fijnste scha keeringen der Fransche taal. Waar een echtverbintenis al niet goed voor is l Zooveel is zeker dat bij de fijne, taalgevoelige vertolker werd van Gay de Maupassant'a novellen. Een val van zijn paard, die een gohrek in 't gehoor veroorzaakte deed hem in 1892 den dienst verlaten. Ds auteur san Dcutucher Adel in 1900 en Monte- Carlo is van Frieschen oorsprong. »Mijn naam) is van Frieschen oorsprong en heeft zooals de namen op a eindigend, den klemtoon op de eerste syllabe. Evenmin als men zegt Hobbéma, Tadéma, maar Hóbbema, T;ilema, zoo wordt mijn naam Ompteda uit gesproken". Van zijn roman Monte-Carlo verscheen een vlotte vertaling in de N. ttotterd. C. » ? * De eerste vrouw, als apothekeres in Oostenrijkschen Staatsdienst aangesteld is Gisela Kun, dochter van een predikant. Mej. Kun begon haar studies in Weenen, zette ze onverpoosd voort in Zwitserland, Frankrijk, Engeland en Ierland. Schiller's voorschrift: »Der Mann muss hinaus ins feindliche Leben" is TJÜwel wat verouderd. Begaafde en ener gieke jonge meisjes blijven niet langer van geboorte- tot trouwdag bij moeders pappot. Alles liever dan het uitwerken van zoo'n taai en monotoon programma. * * * Aan de Universiteit te Berlijn werden voor het winter-semester niet minder dan 490 dames ingeschreven, waaronder de dochters van twee ministers, namelijk gravin Elisabeth Posadowsky die in de philosophie gaat studeeren en mej. Irmgard Muller, die kerkgeschiedenis heeft gekozen. * * * Mej. Dr. Cécile Wendt, die aan het gym nasium voor meisjes te Weenen, een jaar lang proet-onderwijs heeft gegeven, is nu aan deze inrichting voor hooger onderwijs definitief aan gesteld als professor in de mathesis. CAPRICE. * * * Alcoholgebruik. Als merkwaardigheid kan worden medegedeeld, dat op een particulier fabrieksspoorlijnlje in Pruisen, alcohol wordt gebruikt om de locomotief te stoken. Zooals van zelf spreekt is dit feit te zien in een fabriek van spiritualiën, waar men, in het veen verkeerende, op een turfje niet ziet. Middel tegen brandwonden. Zoo spoedig mogelijk begiet men de geheele gebrande oppervlakte met olijfolie. Dan strooit men er meel overheen zoolang tot het meel niet meer van olie doortrokken wordt, en bindt er een zachte doek om heen. De pijn houdt dadelijk op en er blijven ook geen litteekens van over. Vetteerbaarheid vaneenige levensmiddelen. Volgens de proefnemingen van dr. Schilling wordt warm vleesch beter verteerd dan koud; hetzelfde geldt in het bijzonder van visch; brood laat zeer voel residu na, daarentegen rijst en beschuit niet, slechts zelden wordt het zetmeel geheel verteerd. Sterke lijm voor glas. Neem glas, maak het zorgvuldig schoon en stoot het tot fijn poeder, dat ten overvloede nog door een fijne z\jden zeef wordt gezeefd. Meng vervolgens dit poeder met het wit van een ei, tot dat het lijm consistentie heeft. Deze lijm is van buitengewone kracht. Het glas kan op een andere plaats gebroken worden, maar de gelijmde plaats houdt zich goed. (Maandblad, gewijd aan Hygiëne en Industrie van dr. Van Hamel Roos en Harmens).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl