De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 5 januari pagina 4

5 januari 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM MEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1280 r k met bier en daar een krabj", dat zich daaraan vastgeknepen had. Diepte brengt hij in zijn Echilderii, de luchten duwt hij naar achteren, drijft zévoort in de richting, die zijn gevoel Toor evenwicht bevredigt; de golven laat hij over elkaar heen vallen recht op hem aan, en wanneer zijne verbeelding hem p rten speel*-, moet de lust hem bijvijlen bekruipen, om op een warmen zomerschen dag een bad ts gaan nemen in de zee, die bij zelf schildert. Realiteit geeft Mesdag, eene realiteit die zich som» wel eens niet heeft weten los te maken van de verf. L. LACOMBLÉ. In Snasso". De schilders van thans zijn de schilders van Troeger niet mser. Verdwenen of teruggebracht tot. enkelingen of aankomende snaken zijn de bohéniens met hun drukke manieren, braedgerande fltmbards, golvende lokken en fluweelen wam buizen of .n idderende almaviva'p. Allengskens is bij hen de zucht verdwenen om door uiterlijk vertoon zich het merkbaar teeken te geven van niet te behooreu tot de geordende maatschappij en leven zij het rustige leven hunner medeburgers kalmpjes mee. Toch ontgaat het dier medeburgerij niet, dat zij in enkele opzichten van haar blijven ver schillen en zij met hun haren hun streken niet verloren, ook niet hun go'd», zoodat het hart, hetwelk nu onder een behoorlijke demie of winterjas klopt, soms toch nog eiger schappen vertoont, die de hare niet zijn. Praktisch als die burgerij is, laat zij niet na, zich die eigen schappen ten nutte te maken en waar nooden te lenigen zijn of hulp te verleeneu is, weet zij, dat het ontvankelijk medegevoel en de gulle goedgeefschheid der schilders zelden te vergeefs worden aangesproken, ook al m iel en menschen of zaken geholpen wjrden, die niet hun kunst broeders zijn of hun kuastbelangen raken en dus geen b zoniere aanleiding gaven, dat juist zij de reddende hand zouden u.ts'eken. Deze of dergelijke gedachten bevingen ois, toen we die ruime zaal in Suasso gevuld zagen mst bijdragen der schilders ten bate van het Nosokooaos-fonds (;aier in het vorige nummer van dit blad omschreven) dat met kunst geen zier heeft uit te s'aan, al was S'. LUC as dan ook een esculaap, zooals prof. Stokvis in zijn openingsrede zeor ad rem opmerkte, misschien wel, omdat ook hij het hiaat voelde en door die verre verwan'sc'iap no* eeniga verbaid te breagen zocht tusschen geneesen schilderkunst. We vragen oas af, of het recht om den goe den, aloudeu ro 'p van gulheid te behouden ook hier niet wat evenredig zwaar belast i', want het wjrdt wel eens vergeten, dat het goud den schilder vooral den jongeren, nht vanzelf in de beurs en om zijn stukkeu groeit en is het in dezen niet langiamerhand een gewoonte gewor den te sptculeeren op het onaangename om een dienst te weigeren, bovenal voor her, die leven door en voor hun gevoel en tot zoo'n weige ring daarom 13 moeielijker overgaan. Men nnge een gegeten paard al niet in den bek zien, het teekent toch, dat de groote, oudere meesters maar voor hun doen onbeduidende stukjes afstonden in vergelijking nut de giften der jingeren ea daardoor het vermoeden doen rij zer, dat zij ten langen laatste nog maar matig vereerd blijken d>or de f allooze gevallen, waarin gedurende hun kunstenaai sloop 'laan gerekend werd, op hunne gulhartigheid en daarom nu nog maar schoorvoetend meedoen om niet achter te blijven. ? Hipen we intusschen, dat dit ons huismoe der lij k bedil de meieburgers, wier draagkracht, die der gulle sc'nlders verre te boren gaat, moge bewegen om door een druk bezoek en het be steden van flinke prijzen bij den verkoip der ? verzameling te toonen, dat zij althans de hier gebodan off-rvaardigheid naar behooren, weten te apprecieeren, want waarlijk het zijn over 't algemeen geen sfljggeitjes uit hun artistieke garderobe, die de schilders hier afstaan, zelfs zag ik van enkelen beter werk dan men vaak van hen op periodieke tentoonstellingen te zien krijgt. Ojk leide men uit het bovenstaande niet af, dat mij het doel der vereeniging niet ter harte gaat en ik het streven niet toejuich, om haar te steunen; alleen had ik liever gezien, dat nu eens de kloppers aan de deuren van andere woningen in beweging waren gebracht, waar wat nadere verwanten der vereeiiging wonen. In het lekkere zonnetje, dat aldoor de vesti bule verheldert, de trappen afgaand, schoot mij iets te binnen omtrent een naaktstudie van Breitner, die, hoewel niet in de gewone ver zameling rpjenomen, toch voor belangstellenden te zien zou zijn en op mijn vraag daarnaar, Wees de portier naar een verscholen kabinetje, dat door zijn stiekum plaatsje, me even deuken deed aan het cabinet particulier van sommige wassenbeeldenverzamelirgen, waar mtn, vol doende aan den eisch van volwassen-zijn, voor een extra dubbeltje zijne kennis, door de be schouwing van somnrge obscene "zaken, kan vermeerderen. Helaas, wat ik te zien kreeg, sloot op merkwaardige wijze aan bij die opwel lende gedachte. Verontrust u niet, ik zal geen blaam gaan werpen op den man, die thans zijn glorie in Aïti viert. Integendeel, zijn studie mist ten eenenmale het plat-banale van b.v. de meeste .naaktschilderijen van den Parijschen Salon, waar 'de demi-mondaines hun entree maken met den naam eener godin of nobele deugd als eenige bsdekking. Het is hier de eerbaarheid van den kunstsmaak van dezen tijd, die in de toekomst wordt aangerand door de beide schilderijen, die Breitner gezelschap houden. Ook hier is goedgeefschheid oer schilders in het spel geweest, maar ia heel wat bedenkelijker richting, dan die, van de kunstbroeders boven. De beide heeren, die deze kunstwerken wrochten, vermeenden, dat het nageslacht het genot daarvan niet dei ven mocht en| maakten ze in hun weiwillenden eenvoud het museum ten geschenke. Mijn hemel, begrijpt men dan niet, wat het zeggen wil een werk, bij wijze van spreken, ten eeuwigen dage op eene openbare plaats ter be zichtiging te stellen. Wat een pedanterie en eigenwaan behooren ertoe, zulk eigen werk, onder het talloos vele, wat is en worden zal, uitverkoren te vinden, om daar een blijvende plaats in te nemen en is het dan niet aan hen, die over aanneming te beslissen hebben, om met gestrengheid ervoor te waken, dat, door deze ijdele zelfverheerlijking aan te moedigen, het museum, dat slechts mon sters van het beste van den tijd behoort te be vatten, een monsterlijke verzameling wordt. Het zon zoo jammer zijn, als dit jonge museum, waar in zoo'n korten tijd zulke heerlijke stalen van Hollands che kunst vergaard zijn, die met zooveel tact en zorgvolle liefde zijn geordend, door het aannemen van dergelijke schenkingen den weg opgirg van zijn iets ouderen, maar veel grooteren buurman, die nu al plaats te korl komt, om al den rommel, dien men wist binnen te smokkelen, behoorlijk te kunnen plaatsen. 't Is toch ook niet aan te nemen, dat de toe latingscommissie niet zou gezien hebben, dat die zoenpartij in de wolken op een parfumeriedoos ;huis behoort en evenmin iets met kunst heeft u'.t te staan, als die andere groote, gore lap; vermoedelijk zijn zij daar o n ook hier in dit tabinetje weggemoffeld, maar .... Breitner dan P Toch niet om de voorstelling van hst stuk d eelt hij hun lot, hoop ik. Haverman's »Vluchii" (ook een voorbarige schenking van den :c'ulder, zijn later werk getuigt het) bewijst, dat het naakt, ter wille van de decentie niet wordt geweerd. Een geldend motief zou ik daarin vinden, dat het een studie is en daarom, afgezien van ver dienste, van de schilderijen dient te worden afgezonderd, d»ar is iets voor te zeggen. Maar dan het minne gezelschap van wat toch schilderijen heeten te zijn P We zien het, maar doorgronden het niet. Wat er dan ook van zij, we kunnen het nu genieten, dat heerlijk brok schilderwerk, mee leven het genot, waarmee de schilder met volle kwast uitzette de vaste, blonde kleuren van dat blanke lichaam, waarin bet goudgele kleed, het diepe purper der fond en het mat-koele groen der blaren in hooger accoord opstemmen in fijne woeling van nuances. Ja, ja, js .... ik weet het wel, ze zijn mi-teekend die armen, die beenen, heel het lichaam, maar Breitner maakte die studie voor zichzelf, omdat bij die kleurenweelde zoo heerlijk mooi bijeen zag en voor de vervoering, waarmede hij die bedwel mend rijke pracht zoo statig breed op het doek uitstreek, maar daarbij tegea den vorn| zondigde, geef ik gaarne, alle fout- en futlooze prijsteekeningen, die met het raaakt" worden behaald. Waarom ontbreekt deze schaktl eigenlijk aan de eereketen, die in Arti wordt ontspannen? Maar achteraf ij het toch qoj zoo kwaad niet, dat men er hier ojafgeleid zijne aandacht aan kan wijden. Meug schilder en ook zij, die oog hebben voorden rijkdom van deze kleurenbocquet kunnen er nu ongestoord op hun een'j5 van gaan smullen. J. W. N. IIIIIIMIIMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIMIIIIIMIIIU1 Uit bet Dagboek yan Van HardeBbroel Gedenkschriften van Gyisbert Jan van H'trdenbroek (1747?1787), uitgegeven en toegelicht door dr. F. J. L. KEÜMER Deel 1,1747?1780. Amsterdam, Johannes Mü'ler 1901. (Werken, uitgegeven door het Historisch Ganootschap, Derde Sirie, no 14). I. Dank zij de voortvarendheid van de Gidsredactie, die de lezers va i haar maand chrift geen dag te lang laat wachten op de aankon diging eener door prof. K^a-ner uitgegeven publicatie van hst Historisch Gsnootschap, kent men sinds October den titel, d.en ik hierboven liet afdrukken. De Gedenkschriften van Van Hardenbroek" meesmuilt de be schaafde" Nsderlaider jiwel, daar hebben wij al meer van gehoord. Met het wynkoopersbadrog van dit etiket kunt gij ons niet meer verschalken. G 'denkschriften het mocht wat! een ordinair dagboek ia het maar. E a dan nog wat voor een dagboek! Een prul. Heeft dr. H. T. Cjlenbrander, die in den patriottentjjd thuis is als een advocaat in het wetboek, ons niet verzekerd dat hy de voor stelling, die h|j voor eenige jaren vai het tyd vak gaf, na nauwkeurige lezing van het dag boek op geen enkel punt van aanbelang zou weten te herzien? Ei zyn oordeel: een dag boek vaa 540 bladzijden druk», dat onze kennis, ik zeg niet van bizonderheden, maar van den algemeenen kop der dingen, zoo weinig verrykt ala dit, is geen bron van den eersten rang dat oordeel is natuurlijk veel te zacht. Dat zegt hij maar uit overdreven bescheidenheid, uit goedigheid, uit deferentie tegenover een ouder vakgenoot, uit respect voor het bestuur van het Historisch Genoot schap, kortom, men weet dosr welke over wegingen een jong geleerde er toe komt, niet ronduit zyne meening te zeggen, wanneer b\j het werk van een hooggeleerde moet aan kondigen. Maar hy bedoelt natuurlijk dat het dagboek heelemaal geen bron is tenz\j van allerlei onaangenaams voor Prof. Ivaner en het Historisch Genootschap. Immers, als de heer Colenbrander vraagt of hy zy'ne meening mag zeggen aan die vraag merk ie meteen, dat het een bescheiden jonge man is, iemand, die niet met opzet hatelijke kritieken zal schryven vernemen wy, dat het dagboek niets geeft voor de buitenlandene staatkunde, al zeer weinig voor de bincenlandscbe, niet veel voor de zedengeschiedenis; alleen over bizondere U:rechtsche zaken schy'nt er wat in te staan van die peuterachtige dingen natuurlijk, waar liefhebbers van plaatselijke historie in grasduinen ? en eindelyk vry wat voor de prosopographie: een woord, waarmede zeker iets heel geleerds bedoeld wordt, maar veel belangrijks kan het niet zy'n, want ik, beschaafd Nederlander, heb er nooit van ge hoord." De landgenoot, dien ik deze lange ontboeze ming liet houden, bestaat niet alleen in myne verbeelding. Herhaaldelyk is het my in den laatsten ty'd gebeurd dat iemand, onder den verschen indruk van de lectuur van dr. Go'er.brander's geruchtmakend Gidaartikel, tot my begon te spreken over het dagboek van Van Har denbroek als over een uitgave, die de kosten van het papier en van het drukken niet waard was. Meer dan eens heb ik, ook door personen, van wie men zou verwachten dat hun oordeel over een boek niet alleen gevormd werd door het lezen van een recensie, het Historisch Ge nootschap hooren beschuldigen, dat het onver antwoordelijk heeft gehandeld door het in de wereld zenden van deze uitgave. Er bestaat voor my een bepaalde reden, waarom ik my verplicht gevosl in het publiek een woordja mee te gaan spreken over dit onderwerp. Toen ik, kort geleden, in den Haag was, wist een vriend my' te zeggen dat men daar niet bepaald tot myn lof my aan. wees als den man, die tot de uitgave van het dagboek had geadviseerd. Wat men toch in de residentie niet weet l Zelfs het geheim van de bestuursvergaderingen vai het Historisch Genootschap! Te vergeefs tob ik my' af met allerlei gissingen, wie my mag hebben verra den. Want de achterbaksche residentie praatjes hebben het by het rechte eind. Ont kennen kan mij niet langer baten. Ik val dus door de mand. Het is de zuivere waarheid: toen prof Kramer aan het bestuur van het Historisch Genootschap mededeelde dat de heer d'Aumale baron van Hardenbroek, de tegenwoordige eigenaar der Hardenbroekpapieren, bereid was deze door hem in de werken van het Historisch Genootschap te laten uitgeven, heeft het bestuur m\j om advies ver zocht over de vraag, of die geschriften ver dienden te worden gepubliceerd. Na my op de hoogte te hebben getteld van den inhoud van het manuscript, heb ik geen oogenblik geaar zeld die vraag toestemmend te beantwoorden. Voor hst feit der uitgave ben ik mede-verantwoordelyk: voor niets mejr, voor niets minder. Ik wilde wel, dat geen verantwoordelijkheid my ooit zwaarder gedrukt had. Zoo alle pu blicaties van het Historisch Genootschap het zelfde belang hadden als die der Harden broek papieren, zou het bestuur reden hebbeu zich te verheugen. Zegt dit wel veel? vraagt een slimmerd. Goed, dan zal ik duidely'ker spreken. Men kent de, insgelyks door het. Histcrisch Genootschap uitgegeven, Journalen van Constanty'n Huygens Jr.; zy hebben zich mogen ver heugen in da belangstelling ook van dat publiek, dat van de meeste uitgaven van het Genoot schap geen notitie neemt. Weinig ik acht htt Dagboek van Van Hardenbroek veel belangrijker dan de aanteekeningfn van den secretaris van Willem III. Dit gelieve de lezer voorloopig alleen op my'ne verzekering aan te nemen. Myn vriend Cjlenbrander, die dit leest, heeft my uit beleefdheid tot dusverre laten door praten. Maar hy denkt al laag by zichzelven: Waarde heer, waarom maak je je zoo druk? Heb ik ergens gezegd, dat de Har denbroekpapieren niet verdienden uitgegeven te worden 9 Myn kritiek gold tiet het feit der uitga.ve, maar de wijze, waarop die g.schied is; vanden inhoud van het Dagboek heb ik alleen maar beweerd dat die my tegenviel na den ophef der inleiding, die sprak van een bron van den eersten rang." H«t is wooid voor woord waar; maar door den yver van dr. Colenbrander om dit laa'ste te bewyzen, heeft het Dagboek zoo menige veer moeten laten, dat er maar een kaal beestje van overblyft. Zelfs de ongelukkige Baron van Hardenbroek den achttiei.de-eenwsche bedoel ik moet het ontgelden: eigen meening geeft hy hoogst zelden, hy is daar blykbaar arm aan geweest. Die zelf wat te zeggen heeft, ambieert niet in die mate hst fonograaf-jchap". Ook dat hij ongetrouwd is gebleven, schynt dr. Colenbrander maar half goed te vin.ten: dat hy zoo aan zyn dagboekminie toe heeft kunnen geyen, komt wel mee doordat hij vrygezel is gebleven en van huitelijke beslomme ringen bevrijd". Schijnt, zeg ik, want het is my niet duidelyk hoe ik deze woorden moet opvatten, zóó: als de man maar getrouwd was, zou hij geen ty'd gehad hebben voor het opteekenen van die pruMaria," of zö: als je maar geen huiselijke beslommeringen hebt, dan hou je n^g eens ty'd over." Maar van hoeveel balang dit moge zyn voor de kennis van dr. Colen branders meening over de voor- en naieelen van het huwelijk, voor de waarde van Van Hardenbroek's Dagboek lykt het mij absoluut onverschillig, of de man een zware huishouding had, dan wel celibatair i i gebleven. Dat hy geen groote figuur was, geef ik onmiddellijk toe; maar dit zou er alleen op aankomen, als hy gedenkschriften" had nagelaten, eigen meenin gen had willen geven. Nu hy maar een Dagboek heeft bygehouien, waaraan verreweg het grootste gedeelte bestaat uit de opteekeniüg van wat hem door anderen verteld wordt, hebben wy hierop den nadruk te leggen, dat hy, zooals de heer Colenbrander zelf echry'ft: zyn zegslui overal noemt, ei slecht en recht vertelt, wat hy gehoord he^ft, zonder opsiersels van zyn smaak". Kunnen wy meer verlangen? Wy hebben nu immers telkens maar ta vragen, of zyn zegsman het weten kon en geen reden had de zaak scheef voor te stellen, en of het mede gedeelde voor ons van belang is". Dat laatste nu is dr. Cjlenbrander aard tegengevallen, na den ophef der inleiding, waarin de uitgever van een bron van den eersten rang spreekt". Ik zou willen vragen of men het digboek alleen moet beoordeelen naar wat de inleider er van zegt, maar, dit daargelaten: wat ij een bron van den eersten rang? De. Colenbrander schy'nt die vraag zoo te beantwoorden (p. 143 van zyn Gids-artikel): een bron van den eersten rang moet onze kennis, niet van bizonderheden, maar van den algemeanen loop der dingen verryken. Best. Volgens die definitie is het Dagboek geen bron van den eersten rang; dat ontleent zyne waarde juist aan den rijkdom van bizonderheden. Maar volgens die bepaling is dan bv. ook de onuit gegeven correspondentie van De Wilt geen bron van den eersten rang meer; zou de heer Colenbrander meenen, dat de uitgave daarvan ons veel nieuws zal leeren over' den alge meenen loop der dingen?" Ik beïwy'fel het. Zoo hy veel aan zyne definitie hecht, zal hy hoofdzakelrjk voor onze middeleeuwsche geschiedeais nog bronnen van den eersten rang kunnen aanwijzen. O/er de invoering van het rangstelsel bij historiebronnen zal ik met mijn vriend Colen brander misschien nog wel eens vangedachten kunnen wisselen. Hier ga ik er niet verder op in. Bron van den eersten rang zou ik het Dagboek ook niet genoemd hebben, als ik het had uitgegeven; maar dat het een overvloed van kleine trekjes bevat voor de karakterisee ring van personen en toestanden in de 2 Ie helft der 18s eeuw, zal ook dr. Colenbrander niet ontkennen. En het verwondert mij juist bij hem geen grooter waardeering daarvan te vinden, omdat men détails te meer op prijs pleegt te stellen, naarmate men zelf met den algemee nen loop der dingen" beter vertrouwd is. De heer Colenbrander heeft ons medegedeeld, dat zyn zak met opmerkingen nog lang niet leeg geschud was: _ik wil het gelooven, al houd ik hem voor een te verstandig man om by een kritiek, in dien toon geschreven, da treffendste opmerkingen achterwege te laten. Maar zoo hij bij zyne distellezing iets ongeplukt liet, ook de bloemlezing van opmerkelijke bizonder heden" uit het Dagboek had een ry'ker bouipet kunnen samenbrengen. Over die distellezing," Colenbrander's kritiek op prof. K iitner's wyze van uitgeven, zou ik geheel kunnen zwijgen; mij raakt zij niet, tenzy als gewezen lid van het bestuur van het Historisch Genootschap dat, volgens dr. Colenbrander, hier schuld heeft. Het bemoeit zich met punt en dubbele punt, met ij of y, en laat voor de rest violen zorgen." Het zou my niet verwonderen als het bestuur, in zijn Jaarverslag, op deze woorden van ant woord zal dienen; in elk geval rust op dit oogenblik niet op my de taak, dezen aanval te pareeren. Maar over de kritiek van dr. Colenbrander moet my' iets van het hart. Dat zyne opmerkingen zooals prof. Kt a ener in De Nederl. Spectator van 2G October 1.1. schreef ? op twee na van geen belang en meeren deels onju'st zijn", zou ik betwisten. Het be lang ervan is niet altijd even groot, maar de juistheid laat weinig te wenschen over. Niet onjuist, maar onbillyk vind ik de kri tiek; dat zy op tekortkomingen wy'st, is haar recht, zooals het tevens haar plicht was geweest wat meer waardeering te toonen voor de vele moeite, die prof. Kraner aan deze uitgave heeft besteed. De heer Colenbrander h :eft alle reden om zijn goed gesternte te pry'zen dat hem, in hetzelfde stuk, waarin hij een paar flaters van den heer Kuiser zoo onbarmhartig ten toon stelde, zelf een geduchten tiiter liet begaan, toen hy Constaatyn Huygens Jr. een vrijgezel noemde. Ik weet niet oi hy aan de Voorbeschik king gelooft maar heeft dit samen treffen in elk geval niet veel van een vingerwijzing, dat niemfnd onzer onfeilbaar is, en dat wij daarom goed doen ik aeg niet over de fouten vaa anderen te zwijgen, maar er wat genadige* over te oord«elen ? Aan d«n anderen kant geeft verbittering over den to&üeener aanmerking geen recht die aan merking, zoo zy gegrond is, waanwijs te noe men. Zonder in verdere détails te treden steli ik er prys op, te verklaren, dat ik de noot aan het slot van dr. Colenbrander's artikel. met volkomen instemming heb gelezen. Het spijt my dat ia een uitgave van het Historisch, Genootschap, een passage voorkomt als. die, welke prof. Küuer goedgevonden heeft eg. p. XXXI zy'ner inleiding te schryven. Had ik haar gelezen vóór zy was afgedrukt, ik zou stellig in overweging hebben gegeven, «r een streep door te halen. Thans kan ik gelukkig! overgaan tot het aangenamer deel van de taak, die ik mij heb gesteld: aan de lezers van dit weekblad een en ander te vertellen uit den inhoud van het dagboek van Van Hardenbroek. G. W. KERNRAMP. 1901 - 1902. Een Nieuwjaars Fantasie bij Quo VADIS. De roman van S!enkiewiec lag doorlezen voor me. Nog zag ik Vinicius en Lygia, de hoofdper; onen, op een marmeren bank minnekozen onder rouwgroen opdreigende typressen en hun samtnzijii gestoord door het opronkend gehuil van wilde dieren in de gewelven onder de arena ; nog zag ik den klassieken tempel van Jupiter Cipitolii.us omaarreld en de treden bereien van fLjuu-tjes in pep u m en toga, violet en geel en blauw ea wit; rug zag ik de certte christenen bijeen huiverend, geknield in den circus en boorde ik hun ,Christus regnat," dat als een triomf-Ly mne uitsteeg hoog boven de wolken van wierook, welke rondom de rangen vol toe schouwers uit schalen ten hemel klom; nog klonk in mij de koorzang na, die verkonlde den val van het Esrste, de opkomst van bet Tweede Rome. Ojk toen een strijd der slaven tegen de bezit tende klassen, ook toeu concurrentie tusschen de groot- en kleia-grondbeziltars, ook toen expansie-politiek en volis-verhuizing, ear'gratie, ook toen een steeds toenemend cosmopolitisme door de ontwikkeling van den handt l en streven naa- eenheid rondom de Middellandsche Zee als nu rondom de Oc?anen. Alleen verschilt dat tijdvak van het oaze in zoover, dat nu de klassenkamp nog nitt het karakter heeft aangenomen van den strijd eener pm-rationale godsdienst metde in ternationalen:Cnristefldom, Boeddhisme, Islam en Smtuïsme 1) ah toen de inter nationale Katholieke me1; de nationalen van Hdilae, E;2yp'e, German.ë. De reeds lang ge droomde CuLte de la Raison moet nog komen. Bovendien wijken de Eeuw van Nsro van de Twintigste eeuer volgende Aera daarin van elkaar af, dat men destijds wanhoopte aan de macht der wetenschap om in de soc ale uooden te voorzien. Tlians daarentegen heeft de Menschheid in deze een absoluut vertrouwen, vroeger alleen ia de tusschtukomst van een bovennatuurlijken God. * Qao Vadis? (Waar gwt gij heen?) Terwijl de Aarde nog in het eerste Jaat van de XX<3 Eeuw de laatste daglengten van haïr ba%n doorkentelt, rijst bij velen die vraag weer,op, en thans gericht tot de Menschheid. En niet mser als vóór de groadvesting van het Caristendom verwacht zij de verlossing uit haar ellende het meest van een goedertieren, hemelschen Vader, noch vaa een Profeet, maar vóór alhs rekent zij nu op zicbzeive, op de macht van millioenen kleinen, op de Internationale. Ea peinzend over de doorvlogen twaalf maan den droomde ik mij verplaatst uit het brand punt der toenmalige proletarische beweging, uit R>rne, naar het centrum der hedendaagsche, naar Parijs. Weer als aan de zonnige kusten rondom de M.ddellandsche Zee. in het Imperium Romanum, to3n de klasse der slaven in verzet tegen de heidensche priesters, patriciërs en plebejers ten teeken van herkenning voarde de Ichthus, 2) de Visch, Weer als een aankondiging, dat op den spi raal, dien de Aard-Bol doorrolf, de Geschiedenis zich weldra herhalen zal, verscheen maar nu in de Globe omglaazende Luc'it-Zee boven de Liclit-Stad zulk een symbool van bevrijding. In de kleur der troepen, die uitrukten ter Expiusie naar de verste landen, gelijk eens de romeinsche legioenen tot kolonisatie van de toen bekende aardscliijf, in khaki geel gleed als een stoomboot ter verovering van de atmosfeer het luchtschip eindelijk bestuurbaar, ouder de witte wolken, die neerstaarden met lichtende koppen, naar de star-bruin opwijkende E ifsl, die uitschouwde met ijzeren ruiten, over het krijtb'anke, zon blonde Parijs, dat opoogde uit duizende vensters. Aan spitste de Ballon in den vorm van een V^ch over de HoofcUtad der Wereld. De stengen, strak spannend van het taf naar de kiel als een trapezoïie, omkruisten, omzwenkten elkander; de nntor snorde als die van een auto; de roerschijf houdend de lucht naar den kant van 't metalen gevaarte, zwaaide langzaam boven de wentelende schroef bladen den steven na, die koen den windbtroom doorstuivend den trotschen kolossus omiiècf. Een vrouw zwaaide met een marine-pet tusschen 'c want en hitf die fier in de zenith omghnzende lucht-zee. Op haar gelaat, ovaal als dat eener amerikaansche, omwapperd door losse, zwarte haren en in de donkerblauwe oogen stond de serene rust eener bronzen godin van victorie, die vcor haar kar van een romein sche trinmf boog vier rossen ten hemel doet steigeren. Schel blankte haar matrozen-blouse, bestrekt door een gouden adelaar in de zon; donker blauwde haar kleed. Zij was de Luchtvaart. Plots hing in de ruimte haar boot stil. »Quo vadis?'' riep ik haar toe over een balu strade van den Toren, tusschen een menigte toeschouwers uit alle werelds'reken. En wijzend omhoog met haar pet- zond ze als autwoard door den hal van azuur het devies, dat prijkte op een der eerste ballons, die in d ? XVÜIe Eeuw, boven Parijs den hemel bezwol: #Sic itur ad astraj"" (Zoo gaat men naar de iterren !) ,Machtige geest van den Tijd: voer onsr dan spoedig naar een wereld, waar de mensch niet alleen heerschen zal over den loop van de win den, maar ook OV.CE de stroomen van waren eenmaal met uwe vloten vervoerd; naar een wereld, waar het lueht-zog, hun kielen ontvlegend, de zwarte wolken tp'.ijt, die bargen over de fabrieksstreken als de sombere aargen en vreezen der loonslaven; naar een wereld, die rondom het dek van uw schepen niet langer haar steien ppiorent, haar bloembedden breedr, h ar wateren stuwt, haar bergkamaen aanvlot voor de rijken alleen, de optimatea van deze samenleving Maar verhef de gansahe Mensch» beid in de sfeer, die gij haar thans epen', opdat ze uit lucht en nevel, uit de «oos-ideale ijl heid, waarin ze als een arm dichter gedurende de Middea-Eeuwen zweefde, thaas -eindelijk den bjdem herwint, haar zoolang teeds onts'olen dcor priesters, ridders en kooplui. Verheven gebiedster des hemels, geef ons de aarde weder t Ean gcoote droom werd dit jaar door u werkehjkheid^ Miar nu in de toekomst: Quo, vadis f» Ik ga kla»rde haar stem naar het Rijk, waar de luchtvaart de volken verbindt, naai het Rijk, waar de Vereenig'de Staten der Aarde zich groepeeren om een Latijnsche Uüie als centrum, naar het Rijk, waar Parijs als hoofdstad eener Federatie van het SamitoLatij isc'ie Ris, dat zich vormen gaat rondom de Middellandsche Zee, het brandpunt wordt van geheel de planeet; ik ga naar het Derde Rome. Ea dit werktuig zal niet langer slechts a klatse dienen in het kleine Europa, maar de democratie van de gansche aard-ster." »Lrat dan, vi aar het verschijnt aan den hemel, Ojk d.t vcertuig, dat boort door gebergten van nevel en duister naar 't licht, als de locomotief en de stoom-peis, als de telegraaf en de tele foon, spoedig worden tot een Teeken, waarin door een rijper maar ojk radicaler Socialisme dan het bestaande het loon-slavendoai zal zege vieren." Zij wuifde vaarwel naar de menig'e op het platform, die haar toejuichte ii vele talen. Ea zij herhaalde: //Sic itur ad astra! Excelsior!" Weer snorde de motor en zwaaide de schroef. De ballon ijlde voorwaarts van hst Ojsten naar Jut Westen, onder de neerstarende wolken, van den urUchouwenden E.ff-l, over het opoogend Parijs, voorwaarts in de kimbocg omglanzen Ie lucht-zee. De fransche Driekleur boven het roer wapperde af in de richting van den Toren, voortgesleept onder de windvlagen. Nog hief zij den marine-rpat uit het schip, dat snel verblauwde, reeds <er en klein in de matelooze ruimte en in gedachten riep ik haar na: «/Gegroet, fiere Geest van deXXeE-uw! Wij huldigen Co'umbus, Vasco de Gama, Magelhaens de stoutmoedige avonturiers, dn alom de golven te buiden dwongen voor het blazoen, dat breedde op de voorplecht van hun galjoenen en karveelen, als de meesters van den Oceaan, kweek gij thans een ges'asht van helden als de Montgolfiïrp, G ffard, Nadar, Smtos-Dumont, dat eenmaal gtëerd zal worden als de conquistadors (yejoveiam) van het AdelaarsRijk, van het Eldorado, waar het stofgoud der Wetenschap voor het grijpen li^t laigs de wegen. Wees met uw Schip van Glorie ons een blijde bode van naderend geluk, van levens vreugd voor allen, van voorspoed en \aavredp. Het goede, dit jaar reeds door U geschon' u en nog in de toekV>mst duizendvoudig beloofil, weegt op tegen de gruwelen in Afrika, die de de wereld deden trillen van machtelooze woede tegen Engelands plutocratle. Want al dat leed is na een mentch mleeftijd toch weer vergeten, maar Uw gaven kunnen niet vergaan. Breng in de naderende maanden aan de Boeren de mare der vrijheid en aan alle volken bij elke nieuwe keer van de Aards om de Zon, bij elke nieuwe stormtocht van het Luchtschip rondom de gansche Globs: Veel heil en zegen!" J. K. R.ENSBURG. miiimiiimmmmm minimum iiimmmiimmmi 40 cents per regel. 1)'Voorvaderen-vereering der Caineezen en Japanners. 2,1 De vijf letters I-ch-th-u s, van het Grieksche woord: Visch, vormen in die taal de vijf voor letters van de vijf woorden: Jezus Christus, Gods Zoon, Verlosser. Het teekenen van een vi?ch diende aldus tot symbool en herkennings middel van de eerste christenen onderling. Q6.3O en hooger 14 Meter I Franco en vrij van invoerrechten toegezonden ! Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-ZU«le" van 45 et. tot fl 11. tO per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. K A MS TS A's Matrassen-, Bedden- ei Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek. BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan tie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati». Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H.RAHR, teütrech Opgericht 1835. Telephoon No. Amerikaanscha, Duitsche en Pransche PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: H U II fl F ? 'A W O ' S. Oude instrumenten worden ingeruild. Repftratiën worden in da Fabriek ten spoedigst* uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in e» buiten abonnement. Piano-, Orpl- en KÉttaiU M K Y KOOS & KAL.SHOVE2«( Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl