Historisch Archief 1877-1940
p H
n
'VNo 1280
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
5
Een nieuw Zuider-Station te Amsterdam.
(JVTet eene Kaart).
Hoewel ik niet geloof veel bestrijders
te zullen hebben, wanneer ik beweer, dat
Amsterdam op den duur niet voldoende
bediend zal kunnen worden door n
hoofdstation, het tegenwoordige
Centraalstation, wil ik de hoofdmotieven daarvoor
toch nog even in herinnering brengen.
In de eerste plaats heeft de praktijk
in alle groote steden getoond, dat n
station overal onvoldoende is, maar in ons
land hebben zelfs minder groote steden,
zooals Rotterdam, den Haag en Utrecht,
alle twee stations en zijn de voordeelen
daarvan voor het verkeer zeer vele en
zeer groote, gelijk ik in mijne studie over
het: spoorwegverkeer Amsterdam?Rotter
dam, enz. uitvoerig heb aangetoond.
Amsterdam heeft dan ook thans reeds
twee groote stations, waarvan het
Weesperpoort-station het tweede is.
Dit station ? kan daar echter, in. zijn
tegenwoordigen vorm, op den duur on
mogelijk gehandhaafd worden, het is daar
ter plaatse, in zijn bestaanden toestand,
een onoverkomelijke hinderpaal voor ieder
rationeel plan, dat in dit stadsgedeelte
gezonde wonings- en verkeerstoestanden
wil scheppen. Daarover meen ik, dat allen,
die op de hoogte van het vraagstuk zijn,
eenstemmig denken.
Waar de dringende noodzakelijkheid
der verandering dus vaststaat, eene nood
zakelijkheid, waaraan niet te ontkomen is,
is de vraag alleen hoe die zal moeten
geschieden ?
Reeds in October 1890 heeft de heer
mr. D. Josephus Jitta eene rationeele
oplossing aan de hand gedaan.
Hij stelde voor het bestaande station
Weesperpoort op te hefien en te verplaatsen
naar den Centuurspoorweg, tusschen
Linnaeusstraat en Weesperzijde.
De S. 8.. had daar toen dit bezwaar
tegen, dat het nieuwe station te ver buiten
de stad zou zijn gelegen, waardoor zij
vermindering van vervoer en finantieel
verlies vreesde 1).
Dit bezwaar bestaat thans reeds daar
door niet meer in gelijke mate, omdat waar
tot invoering der electrische tractie op
onze stedelijke trams reeds is besloten,
de afstand van het nieuwe station van de
bewonings-centra hierdoor praktisch veel
kleiner wordt, de ligging wordt zelfs guns
tiger, wanneer de Ceintuur-tram, wat dan
noodzakelijk zou worden, langs het nieuwe
station wordt geprojecteerd, waardoor de
buitenwijken goede verbindingen met dit
station zouden verkrijgen. Mocht dit be
zwaar der S. S. door zoodanige regeling
echter nog niet geheel zijn weggenomen,
waar deze maatschappij met de U. E. 8. M.
reeds in Juli van dit jaar tot algeheele
overeenstemming was gekomen, over het
gemeenschappelijk gebruik van een tijdelijk
Zuider-station aan de v. Baerlestraat bij
het Concertgebouw, had zij daarmede in
beginsel reeds het Weesper-station ver
oordeeld, terwijl zij daarvoor tegelijkertijd
een beter gelegen eindpunt zich verzekerde.
Want waar Duivendrecht bij deze regeling
een overstap- of splitsing-station zou wor
den, 'zou het behoud van het
Weesperstation, als kopstation, tot een te groot
oponthoud aanleiding geven en was het
daarom noodzakelijk dit te vervangen door
een' eiland-station, aan de Ceintuur, vol
gens het plan Jitta, in den geest van
het station Muiderpoort der H. IJ. S. M.,
met ietwat breedere opvatting. Maar bij
deze principieele beslissing der 8. 8. is
niet alleen het Weesperspoor-station in
zijn tegenwoordigen toestand door de 8. 8.
afgekeurd, maar ook iedere verbouwing
tot een hoog station, want ook dit is uit
een oogpunt van rationeele spoorweg
exploitatie even onvereeuigbaar met een
Zuider-station bij het Concertgebouw, als
het tegenwoordige, »a-niveau" gelegen, want
verschil tusschen een hoog en laag station
bestaat voor de exploiteerende spoorweg
directie eigenlijk niet, een laag is zelfs
gemakkelijker.
Een hoog station heeft alleen reden van
bestaan, waar, zooals hier, andere
verkeersbelangen mveaw-kru'singen uitsluiten.
Eigenlijk is hiermede een verbouwing
van het Weesperpoort-station tot een hoog
station reeds "veroordeeld, ik wil er echter
nog bijvoegen, dat de ligging in het oosten
der stad niet zoo gunstig is om daarvoor
millioenen uit te geven, dat dit stadsdeel
op goedkoope wijze kan worden schadeloos
gesteld door den bouw van een
eilandstation aan den Ceintuurspoorweg, tusschen
Linnaeusstraat en Weesperzijde, volgens
het plan Jitta, dat Zuid-Amsterdam veel
meer behoefte heeft aan een goed sta
tion en dat het dus veel rationeeler is
hiervoor de millioenen te besteden.
Waar verder een derde spoorweg tus
schen Amsterdam en Rotterdam moet
gebouwd worden en hetzij men daarvoor
een westelijke of een centrale richting
kiest, het Weesperpoort-station hiervoor
veel minder gunstig gelegen is, dan een
Zuider-station, pleiten dus ook de spoor
weg-belangen, naast de meer eigenlijke
plaatselijke, voor een Zuider-station. (Zie
tekst en kaart bij de studie; Het spoorweg
verkeer Amsterdam?Rotterdam enz.)
Ook voor het verkeer Amsterdam
Haarlem is een Zuider-station onontbeerlijk.
Waar we tot hiertoe alleen op de
be]) De Maatschappij lot Exploitatie van Staats
spoorwegen zal bier verder worden aangeduid
met de letters 8. S., de Hollandsche IJzereu
Spoorweg.Ma»tschappij met H. IJ. S. M. en
de ' Hollandsche Electrische Spoorweg-Maat
schappij met H. E. S. M.
langen van het personenverkeer hebben
gelet, moeten we die van het goederen
vervoer niet vergeten.
Terwijl het passagiers- en bestelgoed even
gemakkelijk kan worden bediend bij een
verhoogd station, is dit niet het geval voor
het groot goederenvervoer, tenzij men ver
hoogde emplacementen en lange hellingen
met opritten ging maken, die hier veel te
duur zouden zijn en waardoor men het
zoo gewenschte verband met het verkeer
te water ook zou verliezen of zeer zou
bemoeielijken.
Het groot goederenvervoer, zooals het
tegenwoordig bij en op het station
Weesperpoort bestaat, is daarom in ieder geval
veroordeeld, andere gelegenheden moeten
dus worden gezocht om aan deze
verkeersbehoefte te voldoen, die geheel onafhanke
lijk is van de plaats, die men voor het
nieuwe verhoogde personen-station zal uit
kiezen.
Drie plaatsen zijn aangewezen om hier
voor los- en laadruimte inrichtingen te
verschaffen en wel: lo. de in aanbouw
zijnde emplacementen ter plaatse van het
oude Entrepót-dok; 2o. een deel van den
westelijken oever der Korstverloren vaart
of een daar te graven haven en 3o. de
oevers van het te graven Amstel-
SchinkelKan aal.
Waar het eerstgenoemde emplacement
waarschijnlijk voorloopig in de behoefte
zal kunnen voorzien, zal het wenschelijk
zijn tijdig te letten op' de mogelijkheid,
dat ook aan de beide anderen, binnen niet
.te lang tijdsverloop, behoefte kan worden
gevoeld.
Uit een en ander volgt dus, dat de meer
specifieke stadsbelang en, bij het dringende
vraagstuk van de verplaatsing van het
station Weesperpoort, geheel coördineeren
met die der exploiteerende maatschappij.
Wat meer is, deze maatschappij, de S. 8.,
nam reeds noodige voorbereidende beslui
ten, waarvan de verplaatsing van het
station Weesperpoort het gevolg moet zijn.
Deze besluiten zijn:
lo. Op eene te Utrecht gehouden con
ferentie dato 10 April 1891, waar de S. S.
vertegenwoordigd was door den
directeurgeneraal den heer mr. J. P. Sprenger
van Eijk en den heer E. J. B. H. M.
Engeringh, chef van den dienst der Ex
ploitatie en de H. E. S. M. door de heeren
W. Verweij en T. Sanders, leden van den
Raad van Beheer, werden de hoofdbegin
selen vastgesteld waarop de S. S. gebruik
zou maken van den locaal-spoor weg tot
Haarlem voor het goederenvervoer en voor
het gebruik van het Zuider-station en
toegangssporen door de personentreinen der
S. S. Aan deze vaststelling ontbrak de
bepaling der door S. S. jaarlijks te betalen
vaste retributie, om eene definitieve te
zijn. Een bedrag van ?20,000 werd hier
voor door het bestuur der H. E. S. M,
als billijk erkend.
Een der eerste dagen van Augustus
vereenigde S. S. zich officieel met dit be
drag. Alleen wegens den eigendomsover
gang, die intusschen had plaats gevonden,
had toen de mededeeling daarvan aan
het Bestuur der H. E. S. M. nog niet
plaats.
2o. Daar voor de uitvoering van boven
staande besluiten de aanleg noodig was
eener verbindingsbaan Schinkel?Duiven
drecht, besloot S. S. ook tot dezen aanleg,
volgens art. 20 der overeenkomsten van
1890, behoudens bekomen vergunning der
Regeering en werd deze vergunning bij
schrijven van 9 Augustus j.l. ook aan
gevraagd.
Daar, zooals ik in mijne studie over:
Het spoorwegverkeer Amsterdam?Rotter
dam, enz., aantoonde de toevoeging dezer
verbindingslijn aan de plannen der H. E.
S. M. door de Regeering was goedgekeurd
en daar de gemeente Amsterdam eveneens
hare goedkeuring aan dit plan had ge
hecht, onder het eenige voorbehoud, dat
daarbij rekening zou worden gehouden
met de noodzakelijke verbeteringen van
den spoorweg-aanleg bij het station Wees
perpoort en daar hieraan door deze plan
nen juist zal worden voldaan, volgt hier
uit, dat de conjunctuur nooit zoo gunstig
is geweest als thans om den ondragelijker!
toestand, bij het Weesperpoort-station, door
een zeer goeden te vervangen. Het komt
nu op krachtig doortasten aan van de
zijde der Regeering, maar niet minder
van de zijde van Amsterdam.
* *
*
Wanneer een verhoogd Zuider-station
door Amsterdam's belang gevorderd wordt,
is de tweede vraag, die beantwoord moet
worden: waar moet dit station gelegen
zijn en aan welke eischen moet het voldoen ?
Wij zullen ons nu allereerst met deze
beantwoording bezig houden.
De plaats van het station zal bepaald
worden zoowel door de richtingen van den
spoorweg-aanleg als door de plaatselijke
gesteldheid en behoeften.
De richting van den zuidelijken spoorweg
Amsterdam -Haarlem, wordt in de nabij
heid van Amsterdam geheel beheerscht
door het punt van overbrugging van den
Schinkel.
De vaststelling van dit punt is eerst
geschied na langdurige voorafgaande studie,
op eene conferentie ten Raadhuize d.d. 30
Nov. 1898.
De conferentie werd bijgewoond door
een der leden van den Raad van Toezicht
op de spoorwegdiensten, door den directeur
voor de Publieke Werken en den schrijver.
Uitgaande van de wenschelijkheid, zoo
niet de noodzakelijkheid, om
spoorwegemplayementen in het zuiden en westen
van Amsterdam te maken en daartoe de
thans reeds bestaande sporen en emplace
menten, rondom Amsterdam, tot eene
volledige ceintuurbaan uit te breiden, kwam
men tot de overtuiging, dat de overbrugging
van den Schinkel zoodanig zou moeten
geschieden, dat zij, evenals de
locaalspoorweg, in de nabijheid van Amsterdam,
tevens voor zulk eene ceintuurbaan dienst
zullen kunnen doen.'
Daar deze ceintuurb urn zal behooren
te liggen ten zuiden van het
AmstelSchinkel-kanaal, komt men er toe de
overbrugging van den Schinkel niet ten
noorden van de ontworpen schutsluis in
den Schinkel te doen plaats hebben, maar
wel ten zuiden daarvan. (Zie kaart.)
Op grond dezer overwegingen werd als
punt der overbrugging vastgesteld de
plaats, waar de Schinkel zich verbreedt
tot het Nieuwe Meer, overeenkomende
met eene kruising van den Amstelveenschen
Weg, tusschen de hofsteden Amstelland
en Huis te Velde.
In verband hiermede werd later de
verbinding Schinkel-D ui vendrecht vastge
steld, zooals op de kaart is aangegeven,
den Amstel met eene hooge brug kruisende,
ongeveer ter plaatse van de hofstede den
Tuinbouw.
Was aldus de zuidelijke richting der
toekomstige Ceintuurbaan vastgelegd, met
de westelijke was dit niet geheel het geval,
wel werd de richting Sloten tot aan het
Bleekerspad of Verlengde Raadhuisstraat,
als trambaan, goedgekeurd, maar Amster
dam was van meening, dat deze richting
te dicht bij de stad ontworpen was, om
later, in verbinding met den spoorweg
naar de Belten, een onderdeel der spoor
wegceintuur te kunnen vormen.
Ik ben van dezelfde meening, wanneer
deze spoorbaan laag blijft, maar neemt
men aan, dat ze later verhoogd zal moeten
worden, zoodat het gewone verkeer er
onder door gaat, dan geloof ik, dat ook
deze richting, om velerlei redenen, die het
niet noodig is hier verder uiteen te zetten,
de gunstigste is.
Hoe dit echter ook zij, voor ons doel
behoeven wij ons hiermede niet verder in
te laten, daar uit het geschrevene reeds
meer dan voldoende blijkt, dat wil men
te Amsterdam een Zuider-station bouwen,
dit niet anders dan een kop-station, dat
wil zeggen een station, waar de treinen
doodloopen, kan zijn, want een doorgaand
station zou aan den Oeintuurspoorweg
moeten liggen en daarmede zou men
pi. m. 3.5 kilometer va». Let Leidscheplein
afkomen, wat een te groote afstand is.
(Zie kaart.)
Waar dus voor het te bouwen station
een afbuiging naar binnen moet worden
gemaakt, is het de vraag waar die moet
komen ?
Wil men geen dure onteigeningen maken
om door de Pijp (Buurt YY) door te
breken, tot bereiking van eenig centraal
punt, dan is het stadsdeel gelegen tusschen
den Amstel en de Boerenwetering voor zulk
een aanleg ongeschikt, want buiten de
stedelijke Ceintuurtrambaan zou een station
aldaar te geïsoleerd liggen.
Daar verder een spoor weg-aanleg door
de Vondel- en Willemsparken natuurlijk
is buiten gesloten, blijft geen andere weg
open dan eene, die ergens achter de
museumterreinen uitkomt, dus ten zuiden
der parken, met eene richting als op de
kaart is aangegeven of eene ten noorden
der parken, waarvoor, wil men niet te
ver noordelijk komen, de te dempen
Overtoom de eenige mogelijke weg is.
Wij zullen nu zien welke van beide
richtingen en emplacementen de voorkeur
verdienen.
* *
. *
Met eene richting, langs den gedempten
Overtoom binnenkomend, kan daarover de
spoorweg niet anders gevoerd worden dan
met een viaduct, rustende op steenen of
ijzeren bogen.
De Overtoom, die aan de westzijde niet
breeder is dan pl.m. 25 meter en aan de
oostzijde, bij het Leidsche Bosch, niet meer
dan pl.m. 40 meter, is nauwelijks breed
genoeg om daarover een viaduct, voor
dubbel spoor, ter breedte van pl.m. 10 meter
te leggen, zonder aan de westzijde aan de
belendende huizen het licht te benemen,
want de viaduct verkrijgt met de hekken
eene hoogte van minstens 7 a 11A nieter.
Een andere nog moeielijker kwestie is,
hoe het station te bouwen.
De Overtoom zelf ter breedte van 40 m.
biedt nauwelijks ruimte voor de eenvou
digste tramhalte boven in de lucht, zonder
het licht aan de huizen te ontnemen.
Verlengt men de baan tot over de
Singelgracht, dan wordt de zaak er niet
veel beter op, want dan wordt de lengte,
waarover meerdere breedte beschikbaar is
niet grooter dan pl.m. 80 meter.
Ook wanneer men de verlenging zoo
danig maakt, dat zij zuid-oostelijk ombuigt
door het Leidsche Bosch, dan kan men
evenmin een behoorlijk station verkrijgen,
wel kan de lengte pl.m. 150 meter worden,
maar het station komt dan geheel in eene
bocht te liggen en is in zijn breedte geheel
beperkt, een grootere breedte dan 25 S,
30 meter is niet te bereiken.
Een station daar te plaatse is dus niet
anders denkbaar dan hinderlijk voor den
welstand en uitsluitend geschikt voor
tramverkeer met buurttreinen naar Haarlem.
De H. IJ. S. M. heeft, naar men beweert
het plan, voor zulk een verkeer, over den
gedempten Overtoom een spoorwegviaduct
aan te leggen, in verbinding met haar
bestaanden spoorweg, even ten westen van
Sloterdijk, zooals op de kaart is aangegeven.
Dit komt mij onbegrijpelijk voor, want
alleen de viaduct over den Overtoom met
eindstation zullen ongeveer 1/4 millioen
gulden moeten kosten en daarvoor ver
krijgt men dan niets anders, dan een
eindpunt, dat alleen geschikt is voor
tramtreinen naar Haarlem.
Voor het groot spoorwegverkeer is dit
station volkomen onbruikbaar, het is dus
geen Zuider-station in de meer uitgebreide
' beteekenis van het woord, het is kostbaar
en houdt geen verband met de
Amsterdamsche spoorwegbehoeften.
Ik meen, dat we voor het oogenblik dit
plan kunnen laten voor hetgeen het is,
later zal van zelf blijken hoe het niet
alleen strijdt met de redelijke eischen van
het spoorwegverkeer, maar ook met die
van het Amsterdamsche stadsverkeer.
We zijn nu genaderd tot een Zuider
station ten zuiden der parken en van de
museumterreinen.
* *
*
Daar een locaalspoorweg van Amsterdam
naar Haarlem niet de kosten kan dragen
van een groot verhoogd personenstation
met aansluitende banen, waarvoor de
kosten door mij zijn geraamd op ?4,000,000,
waar het geheele kapitaal voor aanleg
en uitrusting van den spoorweg slechts
?3,000,000 a ? 3,500,000 bedraagt, was
deze moeielijkheid ontgaan door den spoor
weg in Amsterdam in eene trambaan t
doen overgaan, met eindpunt op de Stad
houderskade bij het Leidscheplein, gelijk
op de kaart is aangegeven.
De onderhandelingen, die met de ge
meente Amsterdam gevoerd werden om
over' deze richting tot overeenstemming te
komen, hebben geduurd van af 27 Mei 1898
tot 23 October 1900, toen over richting
en voorwaarden eindelijk tusschen B. en W.
en de H. E. S. M. overeenstemming was
verkregen, waarna B. en \\. eene voor
dracht aan de Raad opmaakten om de
maatschappij de noodige vergunning te
geven.
De lange duur der onderhandelingen
over de richting en over de voorwaarden,
was niet te wijten aan de maatschappij,
maar hieraan, dat de uitbreidingsplannen
der gemeente en de inzichten van het
gemeentebestuur, omtrent de te stellen
voorwaarden onophoudelijk veranderden.
Het uitbreidingsplan alleen werd drie of
viermaal gewijzigd.
Tegenover deze houding van het ge
meentebestuur heeft de regeering steeds
ons voorgehouden, dat wij ons hier door
niet moesten laten ontmoedigen, maar er
naar moesten streven op eigen baan een
geschikt eindpunt in Amsterdam, te be
reiken, zoodat geen vergunning der ge
meente noodig was.
Wij hebben daarop steeds geantwoord,
dat dit mogelijk was, wanneer wij het
eindpunt aan de Van Baerlestraat bij het
Concertgebouw n amen, en dat wij meenden
hiermede te kunnen volstaan, wanneer
met de gemeente Amsterdam, geen overeen
stemming op billijke voorwaarden te ver
krijgen zou zijn.
Zoowel de vroegere minister, de heer
Lely, als de tegenwoordige, de heer mr.
J. C. de Mares Oyens, destijds hoofd der
afdeeling spoorwegen, waren hierin een
stemmig.
Bij de eerste ter visie ligging der plannen,
ten, behoeve der onteigeningswet waren
de plannen gevoegd, behoorende bij de
richting die als tramweg in de gemeente
Amsterdam op de kaart is aangegeven,
overeenstemmende met de reeds vermelde
voordracht van B. en W. do. 23 October
1890, maar nadat de onteigeningswet in
December en Januari, successievelijk door
de beide Kamers der S. G. was aange
nomen, ontving het bestuur der maat
schappij nog in dezelfde maand Januari
een schrijven van de Regeering, voorschrij
vende, dat van af de grens der gemeente
bij den Schinkel tot aan het Concertgebouw
eene andere richting moest worden gekozen,
zoodanig dat de spoorweg op eene (eigen)
baan in de nabijheid van het Concertgebouw
zou kunnen komen 1).
Daar het destijds reeds bekend was, dat
B. en W. weder andere uitbreidingsplannen
op het oog hadden, werd door ons afschrift
van het ministrieel schrijven aan B. en W.
gegeven, neet verzoek de gewijzigde plannen
te mogen kennen, ten einde de nieuwe
richting, die door den minister was voor
geschreven, hiermede in overeenstemming
te kunnen brengen.
Dit verzoek werd door den wethouder
Van Leeuwen geweigerd, op grond dat de
plannen geheim waren.
De H. E. S. M. heeft toen onafhankelijk
van de plannen der gemeente eene richting
ontworpen, zooals op de kaart is aan
gegeven.
Deze richting werd door de Regeering
goedgekeurd, mits niet in strijd zijnde met
de verkeersbelangen der gemeente Amsterdam.
Met deze nieuwe richting werden de
plannen nu, volgens de onteigeningswet, in
Mei en Juni van dit jaar voor de tweede
maal ter visie gelegd, waarbij de gemeente
Amsterdam een bezwaarschrift indiende,
1) IQ den officieelcn tekst staat alleen baan.
Zoowel uit de voorgaande geschiedenis, als uit
hetgeen volgt, zal men echter zien dat de Re
geering hier heeft bedoeld eigen baan.
bij de commissie uit Gedep. Staten, volgens
Art. 10 der Onteigeningswet.
Dit bezwaarschrift gold hoofdzakelijk,
dat de ni euwe richting van den spoorweg
niet past in het nieuw opgemaakte ont
eigeningsplan, waar de oude trouwens ook
niet meer mede strookte.
Daar het nieuwe uitbreidingsplan nog
feheim is, kon ik het op de hier bijgevoegde
aart niet aanbrengen, om aan te toonen, dat
dit plan en de spoorweg zonder veel moeite
met elkander in overeenstemming zijn te
brengen. Ik deed echter aan de Raads
leden de teekeningen toekomen waaruit
dit blijkt. Het behoeft anders geen nader
betoog, dat waar de nieuwe plannen eene
ruimte van ruim 200 hectaren omvatten en
waar de bouwondernemingen Willemspark
en Weltevreden in 20 jaar nauwelijks 20
hectaren in bebouwing konden brengen,
het nu opgemaakte plan niet in een af
zienbaar tijdvak kan worden afgewerkt,
dat verder in den loop der tijden nog
menige wijziging daarin zal noodig blijken
en dat op een terrein van ruim 200 hectaren
oppervlakte, dat thans nog geheel weiland
is, een spoorweg aan de bebouwing niet
zal kunnen schaden, wanneer op de ver
keersbelangen behoorlijk gelet wordt.
Deze verkeersbelangen zijn tweeërlei.
lo. Die te water, wat betreft de kruising
van het te graven Amstel-Schinkel-kanaal.
Over de wijze van overbrugging zal geen
verschil van meening kunnen bestaan,
daar de voorwaarden hiervoor reeds werden
vastgesteld in de reeds genoemde confe
rentie van 30 November 1898.
2"o. Die te land. Deze gelden uitsluitend
de toekomst, want de plannen in de richting
zijn alleen veranderd, op dat deel der
baan, dat over de tegenwoordige weilanden
ontworpen is.
Tweeërlei voorziening is hier noodig en
wel in de eerste plaats eene waarbij ge
let wordt op de verkeersbelangen, wanneer
het verkeer hier, meer een tram weg verkeer
wordt en in de tweede plaats, wanneer het
groot spoorwegverkeer over deze lijn zal
worden gevoerd, in welk geval ze natuur
lijk hoog moet worden.
Het zal voor ieder duidelijk zijn, dat
deze oplossing niet moeielijk kan zijn,
wanneer zoowel de regeering als het stads
bestuur willen samenwerken. Dat Amster
dam een bezwaarschrift heeft ingediend
is dus natuurlijk, het mocht niet anders
handelen, maar hieruit volgt tevens dat
waar het nieuwe bestuur der H. E. S. M.
soms minder actief mocht zijn, in de voor
bereiding van dit deel der plannen, de regee
ring en de gemeente toch, desnoods buiten
medewerking der|naatschappij, gemakkelijk
tot overeenstemming zullen kunnen komen,
zoodat hierin geen belemmering behoeft
te bestaan om de aanhangige onteigenings
wet, door tijdige aanwijzing der te ont
eigenen perceelen in de Staatscourant,
definitief te maken. Na deze uiteenzetting
van den actueelen stand der onteigening
en wat daarmede samenhangt, kunnen wij
overgaan tot eene beschouwing van het
stationsontwerp ten zuiden der Museum
terreinen.
De kaart toont aan, dat wanneer het
nieuwe station gebouwd wordt op de ter
reinen der waskaarsenfabriek, waarbij een
smalle strook der museumterreinen kan
gevoegd worden ten noorden en waarvan
ten zuiden een dito strook kan vrijblijven,
het station eene breedte kan verkrijgen
van pl.m. 100 meter, op de kruising der
Van Baerlestraat, wegens de reeds bestaande
bebouwing, plaatselijk versmald tot 65 meter,
om later weder in grootere breedte over
te gaan. De lengte kan minstens 500 meter
genomen worden, later tot 1000 meter uit
te breiden.
Men kan op deze wijze een verhoogd
emplacement verkrijgen van gelijke grootte
als dat van het tegenwoordige
Centraalstation, dus zeker groot genoeg voor de
behoeften, daar het Centraal-station steeds
het hoofdstation zal moeten blijven.
Zooals straks zal worden uiteengezet,
zijn de tegenwoordige behoeften nog niet
zoo groot en zal het zaak zijn, aan het
station eerst bescheidener afmetingen te
geven, daarbij lettend op de mogelijkheid
van latere uitbreiding.
Het aantal aankomende en vertrekkende
reizigers van het Centraal-station bedraagt
thans pl.m. 4,500,000 per jaar.
Het nieuwe Zuiderstation zal de
reizifers van de zuiderlijn Amsterdam-Haarlem
rijgen, benevens die van het tegenwoordige
Weesperpoort-station, vermeerderd met de
onderstelde toename van het verkeer
Amsterdam?Rotterdam (zie de studie hier
over). Het aantal reizigers Amsterdam
Haarlem is begroot op 2,000,000.
Het Weesperpoort-station heeft thans
1,000,000, vermeerderd met voor de ver
meerdering van de verkeeren Amsterdars
Rotterdam, enz., maakt dit 1,500,000
reizigers.
Dus totaal 3,500,000 voor het Zuider
station, waarbij echter op te merken is,
dat de 2,000,000 reizigers in buurtverkeer
naar Haarlem, ten gevolge van een anders
geregelden treindienst, bij lange na niet
zooveel ruimte behoeven als een gelijk
aantal reizigers van het groot spoorwegver
keer. (Zie artt. Buurtverkeer N.
Rotterdamsche Courant 19 en 21 November 1895
en Hervorming der personentarieven op de
spoorwegen N. Rotterdamsche Courant 20,
21 en 22 Jan. 1897.)
De heer Simons heeft in zijn artikel