De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 5 januari pagina 7

5 januari 1902 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

SI/T-K- v .' ? ** *?» j* ' - ' -r gr*-Na 1280 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. tv * \ t i?Daar een gezelschapsjoffer te Oostwyk tot dusver iets geheel onbekends was, verdiepte men zich in ernstige bespiegelingen over de voor- en nadeelen van zulk een hnismenbel «n de dienstboden, die daar het een en ander van opvingen, bespraken in de keuken de kwestie niet minder uitvoerig dan haar meesteressen in den salon." De meid op het buiten naast.Rozenhof zei door het hek tot het jongste dienstmeisje van mevrouw Hoogenbnrgh, dat er een «juffrouw van gezelligheid" zou komen, en Sientje: »Wat is dat voor een juffrouw?" Een dergelijke naïveteit schijnt algemeen bij het bediendenpersoneel, want de tuinman «n de koetsier hebben het er druk over samen, als de juffrouw zal worden afgehaald, en niet zonder snaakschheid hooren we den koetsier tot z\jn ondervrager opmerken: >Nou, wees maar niet jaloersch. Zpodra jij juffrquw van gezelschap wordt, word je ook met het rijtuig afgehaald". Daarna komen de menschen die binnenshuis zqn aan de venters, toen de wielen over den weg ratelden, huisknechten moeten er het hunne van hebben en vragen: «Volk van 't spoor halen, Kobus ?" de notarisvrouw is »in het oog loopend toevallig" juist aan het station en tot aan Rozenhof stond op den terugrit «bijna aan elk buiten iemand aan het hek geposteerd, dames en heeren, die al wandelend en keuvelend als onwillekeurig het hoofd naat het rijtuig ophieven of knechts en meiden, die de hark of den gieter een oogenblik lieten rusten, om al hun aandacht te wijden aan de jonge dame in het rijtuig". Op die wijze wordt onze belangstelling voor de hoofdpersoon gewekt, voor juffrouw Ida, die een lief en degelijk meisje blijkt te z\jn, handig met de naald, vlug en smaakvol bij , 't ontwerpen van patronen, gedienstig, vriende lijk, vaardig in 't arrangeeren eener nieuwe woning, een juweeltje in n woord, aan't slot der novelle in de armen gevoerd van mevrouw Hoogenburgh'g broer, die, uit lodiëgekomen, als begeerlijke prooi een oogenblik gezweefd had voor de oogen van alle Oostwyksche jongere en oudere dames. Vóór het zoover is, heeft eerst de laster juffrouw Ida allerlei verkeerds aangewreven, oneerlijkheid, omdat zij eefl kostbaren ring b\j den goudsmid van het dorp won verkoopen; nog erger dingen, omdat zij brieven kreeg met een mannen-, zelfs met .een militairenhand, geschreven en omdat züeenige malen aangeteekende brieven verzond. Mevrouw blijft haar juffrouw van gezelschap vertrouwen ondanks de hardnekkigheid, waarmee het meisje haar geheimen weet te bewaren by alle mogelijke toenadering en inschikkelijkheid van den kant der meesteres, tot het eindelijk uitkomt, dat een slechte broer, met schande uit Atjeh weg gezonden, en die ook zijn ouders al leed en oneer had aangedaan, de schuld van alles is; hem hielp het meisje met geld ; om i.yn bestaan te verbergen, had z\j geheimen voor wie 't goed met haar meenden, en zyn dood een paar bladzijden vóór 't eind van het boek leidt tot de bovengenoemde gelukkige ontknooping. Dat er voor sommige kringen dergelijke boeken moeten worien geschreven, als men nieuwe lectuur wil, die in een gezin door jong en oud kan worden gelezen, is stellig waar; de nieuwe bellettrie is zoo volstrekt onbruik baar in dat opzicht, dat ze ter voorlezing aan de huiselijke theetafel absoluut ongeschikt is, en deze soort van eenvoudige reine verhalen vinden gelukkig nog lezers, niet verfijnd ge noeg, om alleen in slecht gepaarde menschen waardige helden en heldinnen te zien. De kritiek valt echter veelal die lectuur hard, en daar zij onder den invloed staat van den heerschenden smaak, kan zy' niet anders. De schrijver van bovengenoemd boek heeft echter uit het oog verloren, dat de eenvoudigen van hart, voor wie hq schrijft, toch ook hun rechten hebben en dat het niet aangaat hun voor te zetten, wat hij bij nader bedenken zelf foutief en smakeloos zal moeten noemen. Er zijn uitdrukkingen gebruikt, die bepaald verklaring behoeven, bijvoorbeeld als na een scherp woordje gezegd wordt: >De zachte ge moedelijke toon ontnam er de scherpte van een verwet aan, maar mevrouw Bank'trok de opmerking toch op fatsoen". Wordt er bedoeld, dat zy zich de opmerking aantrok ? Maar hoe vreemd is dan de woordenkens! Ook is duister de uitdrukking: «Ze zal er toch geen kwaly'kvaart van krijgen", naar aanleiding van een aan Ida te stellen vraag. Mevrouw Hoogenbnrgh meent, als zij over de juffrouw spreekt, die haar zal voorlezen of met een handwerkje gezelschap zal houden, »dat dit heel verzeHely'k voor my zou zijn". Van Kaatje, die zich wantrouwig toont, wordt gezegd, dat zij «zonder nu juist een kind der duisternis te zijn, toch voorzichtiger was in haar geslacht". Een dame verheugt zich over 't geluk eener andere, die ver van huis getrouwd is, en zegt: »Er was anders veel in te voorzien, zoo ver van huis te gaan". Een andere wil graag een teer punt ter sprake brengen, >en den heelen dag loerde de goede dame op de gelegenheid daartoe". Zulk loeren is niet ongewoon; ook later nog eens ?loerde" mevrouw nu zij met Ida weer onder vier oogen was, op zulk een kans. Vaak ligt de schrijver overhoop met het voornaamwoord ; met het je en het u scharrelt hij onbeholpen rond en daardoor krijgt zijn taal iets houterig»: >Ik zal u je kamer wijzen"; ?Marie kon niet liefdevoller voor haar moeder zijn, dan u je tegenover my toont"; «ik stel het meest onbeperkt vertrouwen in je karakter en wenschte alleen, dat u daartegenover wat meer vertrouwen in my' kon stellen"; »wat u daar maakt, is bepaald kunstwerk in zyn soort"; «hij moet er net zoo een meebrengen voor u Wat zeg jij daarvan ?" «daar kan u je geen denkbeeld van vormen"; »dat is dieptreurig, lieve kind, vooral op uw leefty'd, nu de steun van een broer je zoo goed te pas zou komen". Dit zy'n alle voorbeelden, gekozen uit gesprekken tuaschen dezelfde twee personen. De "houterigheid, die in de taal hier treft, komt echter.niet uitsluitend op rekening van die pronomina. De menschen praten ook onnatuurlijk sty'f. >Zet u zoolang aan den haard; 't ia koud buiten", zegt Ida tot een bezoeker. «.Maar het komt er dunkt my, meer op aan, dat ik door toewyding en hulpvaardigheid u wezenlijk tot een dochter ben, dan dat ik uiterlijk op haar haar gelyk", klinkt het tegen mevrouw. Sty'f is ook soms de woordenkeus van den schrijver zelven. Ida wordt uit gepeins opge schrikt, doordat »een traan, die in het wee moedig oog opwelde, haar op de gevouwen handen drupte", zy ziet een adres, dat »de bange vermoedens, welke haar zichtbaar overmanden, kennelijk slechts bevestigde"; toen de op merkzaamheid der oude dame het meisje scheen te hinderen, «geliet mevrouw zich, alsot zy niets vreemds aan haar bespeurde"; en met deze deftigheid contrasteeren dan het eenige malen voorkomende «morgen over acht daag" en het telkens gebruikte >dame". Het eerste woord, dat de indische broer van mevrouw tot Ida richt, zonder haar nog te kennen, luidt: »Neem me niet kwalyk, dame, dat ik u een oogenblik lastig val", en een poosje later: »Dat juist niet, dame, ik ben hier vroeger meermalen geweest." Beeldrijk is de taal van dezen auteur niet, en waagt hy' zich aan een dergelijk bloempje, dan [komt er iets als bij voorbeeld een verge lijking van de groepjes vee in de weide, »zoo helder wit en zwart en zoo glanzend van vacht, als waren het katjes van porcelein", of als de grap, dat toen een dame zich snel bewoog, al haar gitten rinkelden; toen «wemelde het kunstmatig koraalgewas op haar hoed, alsof het bewoond was", 't Zou interessant zijn te weten, hoe de schrijver zich dat wemelen van een bewoond koraalgewas voorstelt. Fouten, als 'den loef afsteken; zich van de dommen honden; hetgeen zy hem te maken bracht, en dergelijke, geven bly'k van haastig werk en maken, dat men den schrijven voor dit zyn werk niet datgene kan vereeren, wat hy zelf op blz. 149 >loftnigingen" noemt. Lochem. F. J. VAN UlLDBIKS. Vereeniging tot verspreiding van bloemen, vruchten en lectuur in de Ziekenhuizen te Amsterdam. Afdeeling: Ooglydersgesticht, Spinozastraat. M <.nschenvrienden! Als 't oog is zwak en teer, 't zijn diensten niet kan geven, Dan zoekt 't meelijdend hart tot beuring van het leven En leniging van smart een liefelyken toon... Muziek en zang, wat is uw invloed schoon! Als nu een rijke Heer of Vrouwe met een harte Ons maar eens helpen kon, wat heelden zy veel smart e l Och geef een instrument; is 't ook geen nieuw klavier. 't Geeft moed en kracht en licht in 't somber leven hier. Werkende leden van bovengenoemde Vereeniging: Mej. E. OLIE, 81 Linraeusstraat. Mevr. C C. v HEUKELOM-! EEREBOOMVOLLER, Amstel-Hotel. Mej. A. TEVES, 687 Prinsengracht. IIIIIIIIMMIIIIMMIIHIIII111III IIIHIIIHIIIIIIIIIUIMIIIUIIIIIIIIIlm lllllllllllllllllllllltHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Dora Sright. Ida Price. Boven onze kracht." Verzamelde werken van Marie van Ebner-Eschenbach. Vragen door Theodor Fontane beantwoord. Een van Dicken's bekende Kerstvertellingen, «Scrooge" is voor het tooneel bewerkt en met uitnemend gevolg opgevoerd te Londen, in het Vaudeville-Theater. Tot het slagen der voorstelling droeg niet weinig by de zacht ruischende, stemmingsvolle muziek door de geniale pianiste Dora Bright voor dit werk gecomponeerd. Dora Bright is de eerste vrouw, aan wie van wege de koninklyke muziek-skademie te Londen, waar zy haar muziekale opleiding genoot de eerste pryi voor compositie werd toegekend, Tekstbegelei ding en intermezzi by' »Scrooge" werden uit bundig toegejuicht. Onwillekeurig doet Dora Bright's succèa denken aan het relief dat Alphonse Daudet's tooneelwerk »l'Arlésienne" verkrygt, door de ilimiiiMiniiiiiMtiiitiiniliiilliniiliMiniiiiiiiiiiilllHiiiiiiiMiiimiiiiMimiiMimiiiMiimiiniin Machteloozen. Machteloozen, door G. VAN HULZEN. Uit gegeven te Amersfoort bij Valkhoff & Co. Toen ik eenige bladzijden uit dit boek had gelezen, werd ik kregelig. Groote goden, hoe verminkt van Hulzen by wijlen de taal! En wat is h^ gewild oorspronkelijk l En hoe inkonsekwent is hy' in zyne nieuwigheid! Waartoe smeedt hy toch nieuwe woorden, die in de eerste plaats niets meer uitdrukken dan de gewone, voor de hand liggende, en in de tweede plaats duchtig strjjden met ons taaleigen, dat toch werkelijk niet arm is aan woorden en, gedurende eeuwen door voorgeslachten opgebouwd, ook voor de fijnste begripsonderscheidiDgen zy'ne equivalenten in spraakklanken heeft? Heel enkele vondsten, ja, heel enkele van geniale schrijvers en zulke schrijvers zyn immers zelfs over eeuwen dun gezaaid verrijken de taal en worden langzamerhand gemeengoed. Maar de op-ende-op dilettantische, gedeeltely'k stelselmatige woordenfabricatie, welker zwakke voortbrengselen tegenwoordig het gari-che ge bied der letteren van ons land dreigen te overstroomen, levert al bitter weinig aanwinsten voor onze taal op. Waar bovendien zoowat elke .moderne" schrijver er ene eigen fabriek op nahoudt, welker werk wyze verschilt van die van alle andere fabrieken, zal stellig reeds het eerste nageslacht, dat buiten dien drang van nieuwigheidszucht staat, weigeren de geschenkjes uit dien warwinkel van goedgeefsche lief hebbertjes in taalgeknutsel te aanvaarden. Och, zelfs de meeste tydgenooten passen er voor. En nu staat het misschien wel heel kranig te dien opzichte a la Stendhal te zeggen, dat men omstreeks 1960 begrepen en gewaardeerd zal worden, maar er is heusch geen kans op, die bewering waar te maken. Welke fijne onderscheiding steekt in het geile licht 1 Is dat meer of minder dan schel of hel licht ? Wat beteekent zeveren ? Hoe doen oogen, die van genot snuisteren ? Ik ken het werkwoord snuisteren in de beteekenis van stelen in het klein, maar hoe is die beteekenis samen te brengen bij oogen en genot ? Welk nut heeft het, werkwoorden naar willekeur uit bijvoegelijke en zelfstandige naamwoorden te vormen en huizen te doen eenzamen, geluiden te doen schorren, oogen te doen gtftigen, poorten te Aoenpkkken? Waartoe dient het, menschen zulke vreemde dingen te laten doen als goedigen, heftige*, nydigen, rumoeren, waar bedoeld wordt, dat ze goedig, heftig, nijdig en rumoerig spraken of antwoordden of vroegen ? Welke is de geheime werking van het koppelteeken in voor-af? Waarom dan tegenaan zonder koppelteeken geschreven? Is sloeg pretklappend m naar handen" teekenachtiger dan klapte van pret in haar handen" ? Is de teekening in een' zin als Suf-zwaar stond hy' te lodderkijken met vreemdige oogen" niet overladen en smakeloos? Zy'n omstaanders andere men schen dan omstanders ? Welke overweging leidt tot het gebruik van het voorvoegsel be" in wit-gekalkte, van onder zwart-beteerde gan gen ' ? Waartoe zoo talrijke woordgeslachten in volslagen -stelselloosheid gewijzigd en, ooi maar wat te noemen, zoo geheel zonder taaigehoor neergeschreven: met zoeten stem", in den anderen hand" ? Die voorbeelden zyn heel enkele uit schrik barend vele. Die aanstellerige maniertjes, waar achter buitendien onkunde en onmacht zich trachten schuil te houden, zyn ergerlijk en hinderlijk. Ze Deinen van den lezer te veel aandacht voor zich weg. Want nogmaals: het aantal niet bestaande woorden, die Van Hulzen gelieft neer te schrijven, is ontzettend groot en het geduld van zelfs den goedgunstigsten lezer is niet bestand tegen de vuurproef om aanhoudend raadseltjes op te lossen. De .heer Van Hulzen bezondigt zich ook veelvuldig aan kianknabootsingen. Ik geef gaarne toe, dat een' enkelen keer het gebruik van een zelfgevonden klanknabootsend woord der teekening kleur kan bybrengen. Zoo'n wel van pas gebezigde onomatopee is dan als de echo der natuur, die de verbeelding van den lezer een eindweegs tegemoetkomt. Maar tegen te veel echo's is een fijn gehoor niet bestand. Boven tjinkten, tjierpten de vogels, die sprongen en fladderden van tak tot tak, en opnieuw tjinkelden." Gerechte hemel, wy hadden al .tjilpen", kweelen", kwinkeleeren" en nog eenige echo's voor vogelengezang allén ; als nu die onomatopeomanie hm, ook een nieuwgesmeed woord ! zich over een gansch geslacht van schrijvers verbreidt, wordt het tyd er een afzonderlijk woordenboek van samen te stellen. Bovenstaande, min of meer taalkundige be schouwingen behoefde ik om er den schryver op te wijzen, dat men, hoe prijzenswaardig het streven naar individualiteit ook is, door gewild heid, overdryving en maniertjes zija doel voorbyscbiet en dan even onecht en onzuioer kan zijn als bij het gedachteloos overnemen van anderer taal. Het loon van die moderne overdrijving is eene plaats in de rariteittnkamer en eik beroep op de toekomst zou te dien opzichte vruchteloos zyn. Trots dat alles houd ik van het boek Mach teloozen en vind ik den heer G. van Hulzen een' der sterkste schrijvers van het jongere geslacht. Hy' voelt groot en hy' ziet groot. ! Behoudens de kleinheden van zyue gemaniëreerde woordvorming draagt zyn sty'i de kenmerken van die grootheid. In de arbeiders ziet en voelt hy' heel hevig de lijders, de machteloozen. En dat medevoelen is zoo innig en warm, dat het aan de kleur en den gang van zyn' stijl eene tragiek verleent, die in onze litteratuur niet veel voorkomt. Uit zy'ne weergave van de ellende en de nooden der arbe.dersklatse spreekt eene veelomvattende teederheid, niet de salon-teederheid, die zich pleegt uit te spreken in lieve woordjes en zoete benamingen, waarin bijvoorbeeld het talent van Louis Couperus zoo vaak verzeild raakt, doch de hoogere teederheid, die, warmte genoeg hebbende om lievigheden te kunnen missen, kenbaar is aan de gewetensvolle wijze, waarop de levensbewegingen, zoo uiterly'ke als inner lijke, worden waargenoman en weergegeven, met den drang tot begry'pen. Nee, niet dadelijk gaan als je de centen hebt, zei hy zichzelf. Hy voelde al de gluuroogen van de lui die spottend door zija jas zouen heen gaan, Of je het voelt. 't Maak-je gewoon slap bij anderen ! Hy' zou nu eens laten hooren dat hy zijn frausch en zyn duitsch kende, wat verder geweest was dan Rotterdam, overal gereisd, lang niet de minste, o, zoo, en een goed werkman ook, asje blief ! Die vent hoorde hem uit, nou goed, laat-ie dat maar doen. Hij kreeg er tenminste wat mee binnen, zou wel zorgen, dat-ie ni t het slechtste van zichzelf vertelde. Je verkoopt eigenlijk je waar ; er zyn lui die er wel ver halen over schrijven, en op die manier weer geld er uitslaan. Laatst had ie nog van iemand een rijksdaalder gekregen, maar daarvoor moest-ie dan ook ailei vertellen, zyn heeie leven. Nou, hy had er wat op los geklabberjanusd. Gotzal-ze kraken, wat had-ie gelogen ! Als-ie nou 'es kon lezen, hoc mooi hoe mooi dat alles beschreven stond l Gek toch, hoe een mensch zijn eigen leven opdirkt en het tegelijk bespot, het nog maar erger maakt dan het al is. Als je van Je eigen ellende vertelt, schijnt het of die treurigheid niet van je zelf is, of het een ander aangaat". Het cynisme in deze teruggave van de over denkingen van een' aan lager wal geraakten werkman is maar schijnbaar. Var Hulzen vermooit zijne types volstrekt niet; zyn observatie vermogen is niet eenzijdig. Uoch zoo ge mocht meenen, dat de ruwe schors der als machte loozen door hem afgeschilderde wezens uitteraard eene ruwe kern inhoudt en alle betere gevoekns in hen door de ellendige levens omstandigheden zijn verstikt, in zijne, vier j schetsen, achtereenvolgens getiteld 't Onveri wachte'1, Keesie", De zwakste" en Ont redderd", doet de schrijver u zien, dat ge u j deerlyk vergist, dat het rein menschelyke onder ! alle standen te vinden is, zy het ook in ver schillende vormen, en dat alle vreugden en smarten in meerdere of mindere mate gemeen goed zijn. Misschien zal men mij tegenwerpen, dat deze apologie niets nieuws is. Eerst de riddenomai'8, daarna de burgerlyke novellen en de dorpsvertellingen, thans de sociale schetsen, allemaal apologieën van een' bepaal den stand Toegegeven, doch slechts wanneer, zooals by Van Hulzen het geval is, die apologie het uitvloeisel is van doordringend begrip en diepgewortelde overtuiging, is ze levend als het leven zelf. Machteloozen is een boek van gevoel, van veel en fijn gevoel en dat is er juist het aantrekkelijke van. Ofschoon apologetisch van opzet, worden alle vier schetsen zoo door ex pressief gevoel gedragen, dat ze den scby'n van strekkingloosheid erlangen, eene uitkomst, die niet door verstand allén kan worden verkregen. Een van Rückert's wyze woorden is: Es isl nicht gut, die Menschen zti verachten, Viel besser ist's, sie Hebend zu betrachten, Zu kennen ihre arme Staubnatur. Weinigen hebben zoo liefdevol als Van Hulzen de arme Staubnatur" der machteloozen en verrukkelijke muziek, die de zoo jeugdig ge storven Georges Bizet er bij gaf. Ida Price, een der meest gezochte zangon der wij zeressen in Londen's labyrinth, deelt een en ander uit haar leven en ervaringen mee. Van moederszijde stamt zij uit een Fransen, dóór-en-dóór muziekaal geslacht. Op drie jarigen leefty'd kreeg Ida haar eerste muziek les en toen zy vy'f jaar telde, kon zy vlot van 't blad lezen. Zy leerde gelijktijdig piano en viool. Op zestienjarigen leefty'd ging zij naar Dnitschland en wijdde zich gedurende twee jaar uitsluitend aan haar viool-studies. In Engeland teruggekeerd, kreeg Ida Price, die een mooie stem heeft, zangonderwijs van Helene Armstrong, mevrouw Trebelli en Signor Arditi. Ook aan Ida Frice, reikte de Lpndensche Muziek-Akademie de gouden medalje uit. Haar zang-onderwy's wordt zér geroemd. Meldt een leerlinge zich by haar aan, met het doel voor den zang opgeleid te worden dan vraagt zy': «Weet je wel, wat je begint ? Zangeres of zang-onderwyzeres worden be teekent, hard werken, onverpoosd studeeren en een leven leiden waarin soberheid en be dachtzaamheid voor de gezondheid den hoofd toon vormen." Haar gezondheids-voorschriften heeft zy' van Adeline Fatti afgeluisterd of overgenomen. Ook zij predikt: veel lichaams beweging, toevoer van versche lucht, onthouding van zoete, gekruide of zware spijzen, gehéi onthouding van spiritualiën, dagelyksche koud-water-wasschingen van hals en borst, mond spoelen met water waarin een weinig zout is opgelost en de grootste stiptheid in acht nemen bij het onderhoud der tanden. Een fraai, afgeronden toon voortbrengen en een onberispelijke articulatie zegt Ida Frice, zy'n allén mogelyk wanneer de tanden vol maakt gezond en gaaf zyn. * * * Réjane speelt in »Ma Cousine" een der treffendste gedeelten rustig, volmaakt rustig zittend op een sofa. Zy zit onbewegelijk, denkt er niet aan, met een zakdoekje te frommelen, met een puntig schoentje tegen een voetenbankje te schoppen, op-te-etaan om een bloemenvaacje te verzetten, in een boek te bladeren, in een spiegel te ky'ken, of een van die onmogelijk vervelende en onnatuurlijke bewegingen te maken, die men in het gewone leven zeker achterwege zou laten wanneer men toestanden en emoties doorleeft, zoo als de dramaturg die wenscht te doen uitbeelden op het tooneel. Men prees zeer Réjane's opvatting, zoo hél echt, zoo dood-natuurlijk. Maar met het conventioneel tooneel-gedraai, gevlieg, gehuppel on gedwarrel, is het nog lang niet uit, helaas! Wie zou er in huiskamer of salon gezeten, tijdens een hoogst ernstig en ingewikkeld gesprek over denken, zoo pardoes van den eenen stoel op den anderen te wippen ? ? En op de planken? Dsidr spelen zy' maar lustig «stuivertje-wisselen" onder j het spreken. Niet alzoo, de van sleur vry-gemaakte mevrouw Patrich Campbell. In het Royalty theater to Londen waren drie voorstellingen van Björnson's «Boven onze kracht" aangekondigd met Patrick Campbell in de hoofdrol, al» de zieke lijdende vrouw. Het stuk viel qua dramatisch, product niet in den smaak van het Londensch publiek maar het spel van mevrouw Campbell was van dien aard, dat de drie aangekondigde voorstellingen tot negen klommen, telkens voor stampvolle zalen en een aandachtig publiek. Men luisterde met bewondering en inspanning naar de zieke ontredderden gadegeslagen. Weinigen zyn zoo ver als hy' doorgedrongen in hunne wereld van gedachten en gevoelens. En, als zegeryk gevolg van een en ander, hebben weinigen, zonder die wereld te idealiseeren, de proletarische kunst zoo aannemely'k weten te maken als Van Hulzen. Ik wilde nog even terugkomen op hetgeen in het begin van deze beoordeeling is ge schreven. Het is meikwaardig, en het kan eenigermate beschouwd worden als de weêrwraak van de natuur op de onnatuur, dat Van Hulzen het krachtigst en het ontroerendst is in zy'ne kunst uitingen, wanneer hij het minst is gepreoccu peerd door zyne pogingen om zyne taal stelselmaiig te individualiseeren. De meest gereede verklaring daarvan is wel, dat dit streven niet zoozeer voortspruit uit individueelen drang dan wel het gevolg is van het aanhangen van eene door anderen verkondigde leer. Deze leer houdt veel goeds in; ze beoogt de vernietiging van het onechte, het ongevoelde in de rhetoriek en den bloei van frisch stijlleven. Maar ze heeft ook eene schaduwzijde. De ongeduldigen doet ze vergeten, dat de rhe toriek niet in allen deele verwerpelyk is. Opgebouwd als deze is door eene reeks van voorgeslachten, bevat ze toch ook voorschriften van schoonheidsleer, die in den loop der eeuwen proef houdend zyn gebleken en werkely'k zoo maar niet als ballast kunnen worden weggeworpen. En het is oneindig beter aan de rhetoriek ontgroeid te zijn dan, zooals by Var, Hulzen en de meeste jonge schryvers het geval is, er nooit aan toe gekomen te zijn. Voor het scheppen van groote kunst is een fond" van moeitevol verworven deugdelijke kennis onmis baar. Het is geen verdienste slag op slag tegen de spraakkunst ook eene kunst l te zondigen en niemand zal het lukken zulk gebrek aan kennis langen tyd voor individueel talent te doen versly'ten. In alle kunst is on geschoold heid eene leemte. Juist omdat de heer G. van Hulzen talent heeft, hoop ik voor hem, dtt hy eerlang er toe komen zal de rhetoriek door te maken om eerst daarna .met volle newustheid te bepalen, hoe met de bouwstoffen der schoolsche schiy'tkunst een gebouw van persoonlijken sty'l op te trekken. OTTO KNAAP. Geieenscliapiunst. Wat is 't dat we willen Dan de kranke aarde in 't Zonlicht te tillc Als een arm ziek kind. Zo) luiden de slot-regelen van Adama van Scheltema's laa'ste boekje »Uit den Dool." Het staat er zoo eenvoudig, als ware 't de gemakke lijkste zaak ter wereld, die wereld-zelf van, slecht en verdorven, zuiver weer en goed te maken. En toch, niet minder bedenkelijk vrouw, liggend in bed, roerloos. Zy' blijft liggen tot het scherm zakt. Een der schouwburgbezoekers zei: Het spel van mevrouw Patrick Campbell is verrukkelijk, aan haa> is men niet uitgekeken, maar, dat vervelende stuk moest heeten «Ons geduld te boven" en niet «Onze kracht te boven." * * * Acht jaar geleden gaven de gebroeders Paetel te Berlijn de verzamelde werken uit van Marie von Ebner?Eschenbach. 6 lijvige deelen in mooien omslag. Het zestal is nu tot 8 gestegen. Het zevende deel, 385 blad zijden groot, bevat de geschiedenis van «Rit meester Brand", een der fraaiste karakterstndies door de schrijfster, zoo rijk aan humor en menschenkennis, geteekend. Het laatste en' achtste deel bevat onder anderen eenige no vellen, die dit jaar van hare hand verschenen, onder den titel: «Uit najaarsdagen" In de Februari -aflevering van de Gids deelde Geertruida Carolsen wetenswaardige bizonderheden mede over den duitschen romanschrijver Theodor Fontane, wiens verzamelde romans en novellen in twaalf gebonden deelen by den uitgever Fontane te Berlijn verkrijgbaar zijn. In das litterarwche Echo van 15 December j.l. komt voor een reeks vragen eenmaal aan. Theodoor Fontane gesteld en door hem op op vernuftige wyze beantwoord. Enkelen dezer vragen en antwoorden vol gen hier: Welke eigenschap waardeert u in den man ? Gehoorzaamheid. In de vrouw? Wispelturigheid. Welke is uwe meest kenmerkende eigen schap ? Onverschilligheid. Hoe verstaat u het geluk? Versta ik niet. En het ongeluk? Evenmin. Wie is in uw oog de eerste dichter, tooneelspeler, musicus, schilder ? Wisselt om de vy'f jaar. Wat zou u de vrouw die u lief hebt, raden ? Mij ook lief-te-hebben. Welke is uwe lievelingsbezigheid ? Slapen. Hoe denkt u over het huwelijk? Dat kan er naar zyn. Welk genoegen is u het liefst ? Zie boven onder lievelingsbezigheid. Welke fouten vindt u de vergeerlyksten ? De myne. Geef een definitie van de liefde? My te moeilyk. Een definitie van de vrouw ? Nóg moeily'ker. CAPRICE. * * * Appelen met ryst a, la Méringue. Ingrediën ten : l liter melk, 100 gram ry'st, Vs stokje vanille, 60 gram suiker % kilogram zure ap pelen, 2 eieren, suiker, citroenschil of py'pkaneel, frambozenmarmelade, 40 gram suiker, l lepel poedersuiker. Bereiding: Kook de ry'st met de melk en de vanille, voeg 60 gram suiker toa, zoodra de ry'st gaar is. Maak moes van de appelen, doe er suiker by en de twee geklopte eierdooiers. Plaats ry'st en appelmoes laag om laag in een vutyrvasten schotel, zoodat men 4 lagen kry'gt en de bovenste uit ry'st bestaat, bedek deze met frambozenmarmelade, plaats daarop het zér sty'fgeklopte eiwit vermengd met 40 gram suiker en bestrooid met een weinig poedersuiker. Laat den schotel m den oven lichtbruin worden. dan met 'n »arm ziek kind," is het met de ten doode kranke aarde gesteld. Waar is de dokter, die, al meent bij als de kiem harer ziekte te kennen: het kapitaal, de geneesmiddelen weet, om haar daarvan te redden? Zeker, daar zijner genoeg, die beweren, de remedie gevonden te hebben. Met een benijdbare vastheid-van-overtuiging hoort men van de sociaal-democratie of van 'n kolonie-stelsel absolute genezing beloven. Maar al deze geneesmeesters zijn het onderling zoo verbazend on-eens, en met de algetneen-geldigheid en positiviteit hunner verzekeringen gera ken zij dikwijls zoozeer in de sfeer der kwakzalversgeheimmiddele», dat men ten slotte ge neigd is, dan maar liever naar het Staphorster boertje van 't natuurlijk-meiischelijke te gaan. Die neemt van al die geleerde heeren, wat 'm zoo met z'n gezonde boere-verstand aannemelijk lijkt, en verder gaat hij daarmee allén te rade. Waarlijk, zoo men niet verder komt, met zich uitsluitend op 't aantasten van gevolg-toestanden toe te leggen, de verbetering der individuen van de betere omstandigheden der toekomst wach tend, maar evenmin, door te trachten, begin nende bij den oorsprong, de individuen tot hunwaarde-begrijpende menschen te maken, te mid den van toestanden, welke dien groei van meet af aan onderdrukken, zoo men dus inziet, dat wel-is-waar, toestanden het product der individuen, maar ook omgekeerd de individuen wei-degelijk van eenmaal-bestaande toestanden producten zijn, dan is men immers gedwongen, zoowel van een stelsel, dat toestanden ter wille van der indivuduen geluk bestrijdt, als van een, dat uit de zuivering der individuen den groei van zuiverder toestanden verwacht, het recht van bestaan te erkennen. Maar dan ook moet men toegeven, dat alle kunst, die waarlijk kunst is, de individueele zoo goed als de gemeenschapskunst, haar onvergangkelijke waarde heeft. Want zoolang het individu nog voor zui vering, veifljaing, verdieping, vergrooting vat baar is, zoolang heeft de kunst die spreekt van de eene ziel tot de andere, naast die, welke de gansch; menschheid voor-zingt en ter victorie leidt, een gelijkelijk bela grijke plaats. Niet alleen toch het egoïsme-product, het kapitaal, dient bestreden |te worden, doch óók en niet minder, het egoïsme-zelf van ieder mensch, de kiem der k&pitn&l-vorminff, zal tot in alle eeuwen moeten wordes» bewaakt. Het zijn de onvol maaktheid der menschelijke natuur en de onbetoombaarheid der mfinscbelijke hartstochten, die wanneer de gruwzame gevolgen daarvan tot de kleinst-mogelijke afmetingen zullen zijn terug gedrongen, en dus de gemeenschapskunst niet langer of althands een zeer beperkte bloei-aard vindt, het is de eeuwige tragiek der aardsche zonde en haar ontworsteling, die, dan nog, en altijd, de veel-gesmade bourgeois-literatuur" en weeige- Ikheids-poëzie" zal gaande maken en roepen tot haar eeuwig-jonge taak. Men heeft niet dwazer kunnen doen, dan te kwader ure een kunst verwerpen, die niets was dan echt-menschelijk, omdat ze niet precies de berijming van sociaal democratische theorieën kon heeten, en aldus geheele litteraturen als »bourgeois-kunst" naar de bovenste plank der boekenkast te verwijzen, met een tevreden glim

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl