Historisch Archief 1877-1940
SI/T-K- v .' ? **
*?» j* ' - ' -r
gr*-Na 1280
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
tv *
\ t
i?Daar een gezelschapsjoffer te Oostwyk tot
dusver iets geheel onbekends was, verdiepte
men zich in ernstige bespiegelingen over de
voor- en nadeelen van zulk een hnismenbel
«n de dienstboden, die daar het een en ander
van opvingen, bespraken in de keuken de
kwestie niet minder uitvoerig dan haar
meesteressen in den salon."
De meid op het buiten naast.Rozenhof zei
door het hek tot het jongste dienstmeisje van
mevrouw Hoogenbnrgh, dat er een «juffrouw
van gezelligheid" zou komen, en Sientje:
»Wat is dat voor een juffrouw?"
Een dergelijke naïveteit schijnt algemeen
bij het bediendenpersoneel, want de tuinman
«n de koetsier hebben het er druk over samen,
als de juffrouw zal worden afgehaald, en niet
zonder snaakschheid hooren we den koetsier
tot z\jn ondervrager opmerken: >Nou, wees
maar niet jaloersch. Zpodra jij juffrquw van
gezelschap wordt, word je ook met het rijtuig
afgehaald". Daarna komen de menschen die
binnenshuis zqn aan de venters, toen de
wielen over den weg ratelden, huisknechten
moeten er het hunne van hebben en vragen:
«Volk van 't spoor halen, Kobus ?" de
notarisvrouw is »in het oog loopend toevallig" juist
aan het station en tot aan Rozenhof stond
op den terugrit «bijna aan elk buiten iemand
aan het hek geposteerd, dames en heeren, die
al wandelend en keuvelend als onwillekeurig
het hoofd naat het rijtuig ophieven of knechts
en meiden, die de hark of den gieter een
oogenblik lieten rusten, om al hun aandacht
te wijden aan de jonge dame in het rijtuig".
Op die wijze wordt onze belangstelling voor
de hoofdpersoon gewekt, voor juffrouw Ida,
die een lief en degelijk meisje blijkt te z\jn,
handig met de naald, vlug en smaakvol bij
, 't ontwerpen van patronen, gedienstig, vriende
lijk, vaardig in 't arrangeeren eener nieuwe
woning, een juweeltje in n woord, aan't slot
der novelle in de armen gevoerd van mevrouw
Hoogenburgh'g broer, die, uit lodiëgekomen,
als begeerlijke prooi een oogenblik gezweefd
had voor de oogen van alle Oostwyksche jongere
en oudere dames.
Vóór het zoover is, heeft eerst de laster
juffrouw Ida allerlei verkeerds aangewreven,
oneerlijkheid, omdat zij eefl kostbaren ring b\j
den goudsmid van het dorp won verkoopen;
nog erger dingen, omdat zij brieven kreeg met
een mannen-, zelfs met .een militairenhand,
geschreven en omdat züeenige malen
aangeteekende brieven verzond. Mevrouw blijft haar
juffrouw van gezelschap vertrouwen ondanks
de hardnekkigheid, waarmee het meisje haar
geheimen weet te bewaren by alle mogelijke
toenadering en inschikkelijkheid van den kant
der meesteres, tot het eindelijk uitkomt, dat
een slechte broer, met schande uit Atjeh weg
gezonden, en die ook zijn ouders al leed en
oneer had aangedaan, de schuld van alles is;
hem hielp het meisje met geld ; om i.yn bestaan
te verbergen, had z\j geheimen voor wie 't
goed met haar meenden, en zyn dood een paar
bladzijden vóór 't eind van het boek leidt tot
de bovengenoemde gelukkige ontknooping.
Dat er voor sommige kringen dergelijke
boeken moeten worien geschreven, als men
nieuwe lectuur wil, die in een gezin door jong
en oud kan worden gelezen, is stellig waar;
de nieuwe bellettrie is zoo volstrekt onbruik
baar in dat opzicht, dat ze ter voorlezing aan
de huiselijke theetafel absoluut ongeschikt is,
en deze soort van eenvoudige reine verhalen
vinden gelukkig nog lezers, niet verfijnd ge
noeg, om alleen in slecht gepaarde menschen
waardige helden en heldinnen te zien.
De kritiek valt echter veelal die lectuur hard,
en daar zij onder den invloed staat van den
heerschenden smaak, kan zy' niet anders. De
schrijver van bovengenoemd boek heeft echter
uit het oog verloren, dat de eenvoudigen van
hart, voor wie hq schrijft, toch ook hun rechten
hebben en dat het niet aangaat hun voor te
zetten, wat hij bij nader bedenken zelf foutief
en smakeloos zal moeten noemen.
Er zijn uitdrukkingen gebruikt, die bepaald
verklaring behoeven, bijvoorbeeld als na een
scherp woordje gezegd wordt: >De zachte ge
moedelijke toon ontnam er de scherpte van
een verwet aan, maar mevrouw Bank'trok de
opmerking toch op fatsoen". Wordt er bedoeld,
dat zy zich de opmerking aantrok ? Maar hoe
vreemd is dan de woordenkens! Ook is duister
de uitdrukking: «Ze zal er toch geen
kwaly'kvaart van krijgen", naar aanleiding van een
aan Ida te stellen vraag.
Mevrouw Hoogenbnrgh meent, als zij over
de juffrouw spreekt, die haar zal voorlezen of
met een handwerkje gezelschap zal houden,
»dat dit heel verzeHely'k voor my zou zijn".
Van Kaatje, die zich wantrouwig toont, wordt
gezegd, dat zij «zonder nu juist een kind der
duisternis te zijn, toch voorzichtiger was in
haar geslacht".
Een dame verheugt zich over 't geluk eener
andere, die ver van huis getrouwd is, en zegt:
»Er was anders veel in te voorzien, zoo ver
van huis te gaan".
Een andere wil graag een teer punt ter
sprake brengen, >en den heelen dag loerde de
goede dame op de gelegenheid daartoe". Zulk
loeren is niet ongewoon; ook later nog eens
?loerde" mevrouw nu zij met Ida weer onder
vier oogen was, op zulk een kans.
Vaak ligt de schrijver overhoop met het
voornaamwoord ; met het je en het u scharrelt
hij onbeholpen rond en daardoor krijgt zijn
taal iets houterig»: >Ik zal u je kamer wijzen";
?Marie kon niet liefdevoller voor haar moeder
zijn, dan u je tegenover my toont"; «ik stel
het meest onbeperkt vertrouwen in je karakter
en wenschte alleen, dat u daartegenover wat
meer vertrouwen in my' kon stellen"; »wat u
daar maakt, is bepaald kunstwerk in zyn soort";
«hij moet er net zoo een meebrengen voor u
Wat zeg jij daarvan ?" «daar kan u je geen
denkbeeld van vormen"; »dat is dieptreurig,
lieve kind, vooral op uw leefty'd, nu de steun
van een broer je zoo goed te pas zou komen".
Dit zy'n alle voorbeelden, gekozen uit gesprekken
tuaschen dezelfde twee personen.
De "houterigheid, die in de taal hier treft,
komt echter.niet uitsluitend op rekening van
die pronomina.
De menschen praten ook onnatuurlijk sty'f.
>Zet u zoolang aan den haard; 't ia koud
buiten", zegt Ida tot een bezoeker. «.Maar het
komt er dunkt my, meer op aan, dat ik door
toewyding en hulpvaardigheid u wezenlijk tot
een dochter ben, dan dat ik uiterlijk op haar
haar gelyk", klinkt het tegen mevrouw.
Sty'f is ook soms de woordenkeus van den
schrijver zelven. Ida wordt uit gepeins opge
schrikt, doordat »een traan, die in het wee
moedig oog opwelde, haar op de gevouwen
handen drupte", zy ziet een adres, dat »de bange
vermoedens, welke haar zichtbaar overmanden,
kennelijk slechts bevestigde"; toen de op
merkzaamheid der oude dame het meisje scheen
te hinderen, «geliet mevrouw zich, alsot zy
niets vreemds aan haar bespeurde"; en met
deze deftigheid contrasteeren dan het eenige
malen voorkomende «morgen over acht daag"
en het telkens gebruikte >dame".
Het eerste woord, dat de indische broer van
mevrouw tot Ida richt, zonder haar nog te
kennen, luidt: »Neem me niet kwalyk, dame,
dat ik u een oogenblik lastig val", en een
poosje later: »Dat juist niet, dame, ik ben
hier vroeger meermalen geweest."
Beeldrijk is de taal van dezen auteur niet,
en waagt hy' zich aan een dergelijk bloempje,
dan [komt er iets als bij voorbeeld een verge
lijking van de groepjes vee in de weide, »zoo
helder wit en zwart en zoo glanzend van vacht,
als waren het katjes van porcelein", of als de
grap, dat toen een dame zich snel bewoog,
al haar gitten rinkelden; toen «wemelde het
kunstmatig koraalgewas op haar hoed, alsof
het bewoond was", 't Zou interessant zijn te
weten, hoe de schrijver zich dat wemelen van
een bewoond koraalgewas voorstelt.
Fouten, als 'den loef afsteken; zich van de
dommen honden; hetgeen zy hem te maken
bracht, en dergelijke, geven bly'k van haastig
werk en maken, dat men den schrijven voor
dit zyn werk niet datgene kan vereeren, wat
hy zelf op blz. 149 >loftnigingen" noemt.
Lochem.
F. J. VAN UlLDBIKS.
Vereeniging tot verspreiding van
bloemen, vruchten en lectuur in de
Ziekenhuizen te Amsterdam.
Afdeeling: Ooglydersgesticht, Spinozastraat.
M <.nschenvrienden!
Als 't oog is zwak en teer, 't zijn diensten niet
kan geven,
Dan zoekt 't meelijdend hart tot beuring van
het leven
En leniging van smart een liefelyken toon...
Muziek en zang, wat is uw invloed schoon!
Als nu een rijke Heer of Vrouwe met een harte
Ons maar eens helpen kon, wat heelden zy veel
smart e l
Och geef een instrument; is 't ook geen nieuw
klavier.
't Geeft moed en kracht en licht in 't somber
leven hier.
Werkende leden van bovengenoemde
Vereeniging:
Mej. E. OLIE, 81 Linraeusstraat.
Mevr. C C. v HEUKELOM-!
EEREBOOMVOLLER, Amstel-Hotel.
Mej. A. TEVES, 687 Prinsengracht.
IIIIIIIIMMIIIIMMIIHIIII111III
IIIHIIIHIIIIIIIIIUIMIIIUIIIIIIIIIlm
lllllllllllllllllllllltHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Dora Sright. Ida Price. Boven
onze kracht." Verzamelde werken van
Marie van Ebner-Eschenbach. Vragen
door Theodor Fontane beantwoord.
Een van Dicken's bekende Kerstvertellingen,
«Scrooge" is voor het tooneel bewerkt en met
uitnemend gevolg opgevoerd te Londen, in het
Vaudeville-Theater.
Tot het slagen der voorstelling droeg niet
weinig by de zacht ruischende, stemmingsvolle
muziek door de geniale pianiste Dora Bright
voor dit werk gecomponeerd. Dora Bright is de
eerste vrouw, aan wie van wege de koninklyke
muziek-skademie te Londen, waar zy haar
muziekale opleiding genoot de eerste pryi
voor compositie werd toegekend, Tekstbegelei
ding en intermezzi by' »Scrooge" werden uit
bundig toegejuicht.
Onwillekeurig doet Dora Bright's succèa
denken aan het relief dat Alphonse Daudet's
tooneelwerk »l'Arlésienne" verkrygt, door de
ilimiiiMiniiiiiMtiiitiiniliiilliniiliMiniiiiiiiiiiilllHiiiiiiiMiiimiiiiMimiiMimiiiMiimiiniin
Machteloozen.
Machteloozen, door G. VAN HULZEN. Uit
gegeven te Amersfoort bij Valkhoff & Co.
Toen ik eenige bladzijden uit dit boek had
gelezen, werd ik kregelig. Groote goden, hoe
verminkt van Hulzen by wijlen de taal! En wat
is h^ gewild oorspronkelijk l En hoe
inkonsekwent is hy' in zyne nieuwigheid! Waartoe
smeedt hy toch nieuwe woorden, die in de eerste
plaats niets meer uitdrukken dan de gewone,
voor de hand liggende, en in de tweede plaats
duchtig strjjden met ons taaleigen, dat toch
werkelijk niet arm is aan woorden en, gedurende
eeuwen door voorgeslachten opgebouwd, ook
voor de fijnste begripsonderscheidiDgen zy'ne
equivalenten in spraakklanken heeft? Heel
enkele vondsten, ja, heel enkele van geniale
schrijvers en zulke schrijvers zyn immers
zelfs over eeuwen dun gezaaid verrijken de
taal en worden langzamerhand gemeengoed.
Maar de op-ende-op dilettantische, gedeeltely'k
stelselmatige woordenfabricatie, welker zwakke
voortbrengselen tegenwoordig het gari-che ge
bied der letteren van ons land dreigen te
overstroomen, levert al bitter weinig aanwinsten
voor onze taal op. Waar bovendien zoowat elke
.moderne" schrijver er ene eigen fabriek op
nahoudt, welker werk wyze verschilt van die van
alle andere fabrieken, zal stellig reeds het eerste
nageslacht, dat buiten dien drang van
nieuwigheidszucht staat, weigeren de geschenkjes uit
dien warwinkel van goedgeefsche lief hebbertjes
in taalgeknutsel te aanvaarden. Och, zelfs de
meeste tydgenooten passen er voor. En nu
staat het misschien wel heel kranig te dien
opzichte a la Stendhal te zeggen, dat men
omstreeks 1960 begrepen en gewaardeerd zal
worden, maar er is heusch geen kans op, die
bewering waar te maken.
Welke fijne onderscheiding steekt in het
geile licht 1 Is dat meer of minder dan schel
of hel licht ? Wat beteekent zeveren ? Hoe
doen oogen, die van genot snuisteren ? Ik ken
het werkwoord snuisteren in de beteekenis van
stelen in het klein, maar hoe is die beteekenis
samen te brengen bij oogen en genot ? Welk
nut heeft het, werkwoorden naar willekeur uit
bijvoegelijke en zelfstandige naamwoorden te
vormen en huizen te doen eenzamen, geluiden
te doen schorren, oogen te doen gtftigen, poorten
te Aoenpkkken? Waartoe dient het, menschen
zulke vreemde dingen te laten doen als goedigen,
heftige*, nydigen, rumoeren, waar bedoeld
wordt, dat ze goedig, heftig, nijdig en rumoerig
spraken of antwoordden of vroegen ? Welke
is de geheime werking van het koppelteeken
in voor-af? Waarom dan tegenaan zonder
koppelteeken geschreven? Is sloeg pretklappend
m naar handen" teekenachtiger dan klapte
van pret in haar handen" ? Is de teekening in
een' zin als Suf-zwaar stond hy' te
lodderkijken met vreemdige oogen" niet overladen
en smakeloos? Zy'n omstaanders andere men
schen dan omstanders ? Welke overweging leidt
tot het gebruik van het voorvoegsel be" in
wit-gekalkte, van onder zwart-beteerde gan
gen ' ? Waartoe zoo talrijke woordgeslachten
in volslagen -stelselloosheid gewijzigd en, ooi
maar wat te noemen, zoo geheel zonder
taaigehoor neergeschreven: met zoeten stem",
in den anderen hand" ?
Die voorbeelden zyn heel enkele uit schrik
barend vele. Die aanstellerige maniertjes, waar
achter buitendien onkunde en onmacht zich
trachten schuil te houden, zyn ergerlijk en
hinderlijk. Ze Deinen van den lezer te veel
aandacht voor zich weg. Want nogmaals: het
aantal niet bestaande woorden, die Van Hulzen
gelieft neer te schrijven, is ontzettend groot
en het geduld van zelfs den goedgunstigsten
lezer is niet bestand tegen de vuurproef om
aanhoudend raadseltjes op te lossen.
De .heer Van Hulzen bezondigt zich ook
veelvuldig aan kianknabootsingen. Ik geef
gaarne toe, dat een' enkelen keer het gebruik
van een zelfgevonden klanknabootsend woord
der teekening kleur kan bybrengen. Zoo'n wel
van pas gebezigde onomatopee is dan als de
echo der natuur, die de verbeelding van den
lezer een eindweegs tegemoetkomt. Maar
tegen te veel echo's is een fijn gehoor niet
bestand. Boven tjinkten, tjierpten de vogels,
die sprongen en fladderden van tak tot tak,
en opnieuw tjinkelden." Gerechte hemel, wy
hadden al .tjilpen", kweelen", kwinkeleeren"
en nog eenige echo's voor vogelengezang allén ;
als nu die onomatopeomanie hm, ook een
nieuwgesmeed woord ! zich over een gansch
geslacht van schrijvers verbreidt, wordt het tyd
er een afzonderlijk woordenboek van samen te
stellen.
Bovenstaande, min of meer taalkundige be
schouwingen behoefde ik om er den schryver
op te wijzen, dat men, hoe prijzenswaardig het
streven naar individualiteit ook is, door gewild
heid, overdryving en maniertjes zija doel
voorbyscbiet en dan even onecht en onzuioer kan zijn
als bij het gedachteloos overnemen van anderer
taal. Het loon van die moderne overdrijving
is eene plaats in de rariteittnkamer en eik
beroep op de toekomst zou te dien opzichte
vruchteloos zyn.
Trots dat alles houd ik van het boek Mach
teloozen en vind ik den heer G. van Hulzen
een' der sterkste schrijvers van het jongere
geslacht. Hy' voelt groot en hy' ziet groot.
! Behoudens de kleinheden van zyue
gemaniëreerde woordvorming draagt zyn sty'i de
kenmerken van die grootheid. In de arbeiders
ziet en voelt hy' heel hevig de lijders, de
machteloozen. En dat medevoelen is zoo innig
en warm, dat het aan de kleur en den
gang van zyn' stijl eene tragiek verleent, die
in onze litteratuur niet veel voorkomt. Uit
zy'ne weergave van de ellende en de nooden
der arbe.dersklatse spreekt eene veelomvattende
teederheid, niet de salon-teederheid, die zich
pleegt uit te spreken in lieve woordjes en zoete
benamingen, waarin bijvoorbeeld het talent van
Louis Couperus zoo vaak verzeild raakt, doch
de hoogere teederheid, die, warmte genoeg
hebbende om lievigheden te kunnen missen,
kenbaar is aan de gewetensvolle wijze, waarop
de levensbewegingen, zoo uiterly'ke als inner
lijke, worden waargenoman en weergegeven,
met den drang tot begry'pen.
Nee, niet dadelijk gaan als je de centen
hebt, zei hy zichzelf. Hy voelde al de
gluuroogen van de lui die spottend door zija jas
zouen heen gaan, Of je het voelt.
't Maak-je gewoon slap bij anderen ! Hy'
zou nu eens laten hooren dat hy zijn frausch
en zyn duitsch kende, wat verder geweest was
dan Rotterdam, overal gereisd, lang niet de
minste, o, zoo, en een goed werkman ook, asje
blief ! Die vent hoorde hem uit, nou goed,
laat-ie dat maar doen. Hij kreeg er tenminste
wat mee binnen, zou wel zorgen, dat-ie ni t
het slechtste van zichzelf vertelde. Je verkoopt
eigenlijk je waar ; er zyn lui die er wel ver
halen over schrijven, en op die manier weer geld
er uitslaan. Laatst had ie nog van iemand een
rijksdaalder gekregen, maar daarvoor moest-ie
dan ook ailei vertellen, zyn heeie leven. Nou,
hy had er wat op los geklabberjanusd.
Gotzal-ze kraken, wat had-ie gelogen ! Als-ie nou
'es kon lezen, hoc mooi hoe mooi dat alles
beschreven stond l
Gek toch, hoe een mensch zijn eigen leven
opdirkt en het tegelijk bespot, het nog maar
erger maakt dan het al is. Als je van Je eigen
ellende vertelt, schijnt het of die treurigheid
niet van je zelf is, of het een ander aangaat".
Het cynisme in deze teruggave van de over
denkingen van een' aan lager wal geraakten
werkman is maar schijnbaar. Var Hulzen
vermooit zijne types volstrekt niet; zyn observatie
vermogen is niet eenzijdig. Uoch zoo ge mocht
meenen, dat de ruwe schors der als machte
loozen door hem afgeschilderde wezens
uitteraard eene ruwe kern inhoudt en alle betere
gevoekns in hen door de ellendige levens
omstandigheden zijn verstikt, in zijne, vier
j schetsen, achtereenvolgens getiteld 't
Onveri wachte'1, Keesie", De zwakste" en Ont
redderd", doet de schrijver u zien, dat ge u
j deerlyk vergist, dat het rein menschelyke onder
! alle standen te vinden is, zy het ook in ver
schillende vormen, en dat alle vreugden en
smarten in meerdere of mindere mate gemeen
goed zijn. Misschien zal men mij tegenwerpen,
dat deze apologie niets nieuws is. Eerst de
riddenomai'8, daarna de burgerlyke novellen
en de dorpsvertellingen, thans de sociale
schetsen, allemaal apologieën van een' bepaal
den stand Toegegeven, doch slechts wanneer,
zooals by Van Hulzen het geval is, die apologie
het uitvloeisel is van doordringend begrip en
diepgewortelde overtuiging, is ze levend als het
leven zelf. Machteloozen is een boek van gevoel,
van veel en fijn gevoel en dat is er juist het
aantrekkelijke van. Ofschoon apologetisch van
opzet, worden alle vier schetsen zoo door ex
pressief gevoel gedragen, dat ze den scby'n van
strekkingloosheid erlangen, eene uitkomst, die
niet door verstand allén kan worden verkregen.
Een van Rückert's wyze woorden is:
Es isl nicht gut, die Menschen zti verachten,
Viel besser ist's, sie Hebend zu betrachten,
Zu kennen ihre arme Staubnatur.
Weinigen hebben zoo liefdevol als Van Hulzen
de arme Staubnatur" der machteloozen en
verrukkelijke muziek, die de zoo jeugdig ge
storven Georges Bizet er bij gaf.
Ida Price, een der meest gezochte
zangon der wij zeressen in Londen's labyrinth, deelt
een en ander uit haar leven en ervaringen mee.
Van moederszijde stamt zij uit een Fransen,
dóór-en-dóór muziekaal geslacht. Op drie
jarigen leefty'd kreeg Ida haar eerste muziek
les en toen zy vy'f jaar telde, kon zy vlot van
't blad lezen. Zy leerde gelijktijdig piano en
viool. Op zestienjarigen leefty'd ging zij naar
Dnitschland en wijdde zich gedurende twee
jaar uitsluitend aan haar viool-studies. In
Engeland teruggekeerd, kreeg Ida Price, die
een mooie stem heeft, zangonderwijs van Helene
Armstrong, mevrouw Trebelli en Signor Arditi.
Ook aan Ida Frice, reikte de Lpndensche
Muziek-Akademie de gouden medalje uit.
Haar zang-onderwy's wordt zér geroemd.
Meldt een leerlinge zich by haar aan, met
het doel voor den zang opgeleid te worden
dan vraagt zy': «Weet je wel, wat je begint ?
Zangeres of zang-onderwyzeres worden be
teekent, hard werken, onverpoosd studeeren
en een leven leiden waarin soberheid en be
dachtzaamheid voor de gezondheid den hoofd
toon vormen." Haar gezondheids-voorschriften
heeft zy' van Adeline Fatti afgeluisterd of
overgenomen. Ook zij predikt: veel lichaams
beweging, toevoer van versche lucht, onthouding
van zoete, gekruide of zware spijzen, gehéi
onthouding van spiritualiën, dagelyksche
koud-water-wasschingen van hals en borst,
mond spoelen met water waarin een weinig
zout is opgelost en de grootste stiptheid in
acht nemen bij het onderhoud der tanden.
Een fraai, afgeronden toon voortbrengen en
een onberispelijke articulatie zegt Ida Frice,
zy'n allén mogelyk wanneer de tanden vol
maakt gezond en gaaf zyn.
*
* *
Réjane speelt in »Ma Cousine" een der
treffendste gedeelten rustig, volmaakt rustig
zittend op een sofa. Zy zit onbewegelijk,
denkt er niet aan, met een zakdoekje te
frommelen, met een puntig schoentje tegen een
voetenbankje te schoppen, op-te-etaan om
een bloemenvaacje te verzetten, in een
boek te bladeren, in een spiegel te ky'ken,
of een van die onmogelijk vervelende en
onnatuurlijke bewegingen te maken, die men
in het gewone leven zeker achterwege zou
laten wanneer men toestanden en emoties
doorleeft, zoo als de dramaturg die wenscht
te doen uitbeelden op het tooneel. Men prees
zeer Réjane's opvatting, zoo hél echt, zoo
dood-natuurlijk. Maar met het conventioneel
tooneel-gedraai, gevlieg, gehuppel on
gedwarrel, is het nog lang niet uit, helaas! Wie
zou er in huiskamer of salon gezeten, tijdens
een hoogst ernstig en ingewikkeld gesprek
over denken, zoo pardoes van den eenen stoel
op den anderen te wippen ? ? En op de planken?
Dsidr spelen zy' maar lustig «stuivertje-wisselen"
onder j het spreken. Niet alzoo, de van
sleur vry-gemaakte mevrouw Patrich Campbell.
In het Royalty theater to Londen waren drie
voorstellingen van Björnson's «Boven onze
kracht" aangekondigd met Patrick Campbell
in de hoofdrol, al» de zieke lijdende vrouw.
Het stuk viel qua dramatisch, product niet in
den smaak van het Londensch publiek maar
het spel van mevrouw Campbell was van dien
aard, dat de drie aangekondigde voorstellingen
tot negen klommen, telkens voor stampvolle
zalen en een aandachtig publiek. Men luisterde
met bewondering en inspanning naar de zieke
ontredderden gadegeslagen. Weinigen zyn zoo
ver als hy' doorgedrongen in hunne wereld van
gedachten en gevoelens. En, als zegeryk gevolg
van een en ander, hebben weinigen, zonder die
wereld te idealiseeren, de proletarische kunst zoo
aannemely'k weten te maken als Van Hulzen.
Ik wilde nog even terugkomen op hetgeen
in het begin van deze beoordeeling is ge
schreven.
Het is meikwaardig, en het kan eenigermate
beschouwd worden als de weêrwraak van de
natuur op de onnatuur, dat Van Hulzen het
krachtigst en het ontroerendst is in zy'ne kunst
uitingen, wanneer hij het minst is gepreoccu
peerd door zyne pogingen om zyne taal
stelselmaiig te individualiseeren. De meest
gereede verklaring daarvan is wel, dat dit
streven niet zoozeer voortspruit uit
individueelen drang dan wel het gevolg is van het
aanhangen van eene door anderen verkondigde
leer. Deze leer houdt veel goeds in; ze beoogt
de vernietiging van het onechte, het ongevoelde
in de rhetoriek en den bloei van frisch
stijlleven. Maar ze heeft ook eene schaduwzijde.
De ongeduldigen doet ze vergeten, dat de rhe
toriek niet in allen deele verwerpelyk is.
Opgebouwd als deze is door eene reeks van
voorgeslachten, bevat ze toch ook voorschriften
van schoonheidsleer, die in den loop der
eeuwen proef houdend zyn gebleken en
werkely'k zoo maar niet als ballast kunnen worden
weggeworpen. En het is oneindig beter aan de
rhetoriek ontgroeid te zijn dan, zooals by Var,
Hulzen en de meeste jonge schryvers het geval
is, er nooit aan toe gekomen te zijn. Voor het
scheppen van groote kunst is een fond" van
moeitevol verworven deugdelijke kennis onmis
baar. Het is geen verdienste slag op slag tegen
de spraakkunst ook eene kunst l te
zondigen en niemand zal het lukken zulk
gebrek aan kennis langen tyd voor individueel
talent te doen versly'ten. In alle kunst is on
geschoold heid eene leemte.
Juist omdat de heer G. van Hulzen talent
heeft, hoop ik voor hem, dtt hy eerlang er
toe komen zal de rhetoriek door te maken om
eerst daarna .met volle newustheid te bepalen,
hoe met de bouwstoffen der schoolsche
schiy'tkunst een gebouw van persoonlijken sty'l op
te trekken.
OTTO KNAAP.
Geieenscliapiunst.
Wat is 't dat we willen
Dan de kranke aarde in 't
Zonlicht te tillc
Als een arm ziek kind.
Zo) luiden de slot-regelen van Adama van
Scheltema's laa'ste boekje »Uit den Dool." Het
staat er zoo eenvoudig, als ware 't de gemakke
lijkste zaak ter wereld, die wereld-zelf van,
slecht en verdorven, zuiver weer en goed te
maken. En toch, niet minder bedenkelijk
vrouw, liggend in bed, roerloos. Zy' blijft
liggen tot het scherm zakt.
Een der schouwburgbezoekers zei: Het spel
van mevrouw Patrick Campbell is verrukkelijk,
aan haa> is men niet uitgekeken, maar, dat
vervelende stuk moest heeten «Ons geduld te
boven" en niet «Onze kracht te boven."
* *
*
Acht jaar geleden gaven de gebroeders
Paetel te Berlijn de verzamelde werken uit
van Marie von Ebner?Eschenbach. 6 lijvige
deelen in mooien omslag. Het zestal is nu
tot 8 gestegen. Het zevende deel, 385 blad
zijden groot, bevat de geschiedenis van «Rit
meester Brand", een der fraaiste karakterstndies
door de schrijfster, zoo rijk aan humor en
menschenkennis, geteekend. Het laatste en'
achtste deel bevat onder anderen eenige no
vellen, die dit jaar van hare hand verschenen,
onder den titel: «Uit najaarsdagen"
In de Februari -aflevering van de Gids deelde
Geertruida Carolsen wetenswaardige
bizonderheden mede over den duitschen romanschrijver
Theodor Fontane, wiens verzamelde romans
en novellen in twaalf gebonden deelen by den
uitgever Fontane te Berlijn verkrijgbaar zijn.
In das litterarwche Echo van 15 December j.l.
komt voor een reeks vragen eenmaal aan.
Theodoor Fontane gesteld en door hem op
op vernuftige wyze beantwoord.
Enkelen dezer vragen en antwoorden vol
gen hier:
Welke eigenschap waardeert u in den man ?
Gehoorzaamheid.
In de vrouw?
Wispelturigheid.
Welke is uwe meest kenmerkende eigen
schap ?
Onverschilligheid.
Hoe verstaat u het geluk?
Versta ik niet.
En het ongeluk?
Evenmin.
Wie is in uw oog de eerste dichter,
tooneelspeler, musicus, schilder ?
Wisselt om de vy'f jaar.
Wat zou u de vrouw die u lief hebt, raden ?
Mij ook lief-te-hebben.
Welke is uwe lievelingsbezigheid ?
Slapen.
Hoe denkt u over het huwelijk?
Dat kan er naar zyn.
Welk genoegen is u het liefst ?
Zie boven onder lievelingsbezigheid.
Welke fouten vindt u de vergeerlyksten ?
De myne.
Geef een definitie van de liefde?
My te moeilyk.
Een definitie van de vrouw ?
Nóg moeily'ker.
CAPRICE.
* *
*
Appelen met ryst a, la Méringue. Ingrediën
ten : l liter melk, 100 gram ry'st, Vs stokje
vanille, 60 gram suiker % kilogram zure ap
pelen, 2 eieren, suiker, citroenschil of
py'pkaneel, frambozenmarmelade, 40 gram suiker,
l lepel poedersuiker.
Bereiding: Kook de ry'st met de melk en
de vanille, voeg 60 gram suiker toa, zoodra
de ry'st gaar is. Maak moes van de appelen,
doe er suiker by en de twee geklopte
eierdooiers. Plaats ry'st en appelmoes laag om
laag in een vutyrvasten schotel, zoodat men 4
lagen kry'gt en de bovenste uit ry'st bestaat,
bedek deze met frambozenmarmelade, plaats
daarop het zér sty'fgeklopte eiwit vermengd
met 40 gram suiker en bestrooid met een
weinig poedersuiker. Laat den schotel m den
oven lichtbruin worden.
dan met 'n »arm ziek kind," is het met de ten
doode kranke aarde gesteld. Waar is de dokter,
die, al meent bij als de kiem harer ziekte te
kennen: het kapitaal, de geneesmiddelen weet,
om haar daarvan te redden? Zeker, daar zijner
genoeg, die beweren, de remedie gevonden te
hebben. Met een benijdbare
vastheid-van-overtuiging hoort men van de sociaal-democratie of van
'n kolonie-stelsel absolute genezing beloven. Maar
al deze geneesmeesters zijn het onderling zoo
verbazend on-eens, en met de
algetneen-geldigheid en positiviteit hunner verzekeringen gera
ken zij dikwijls zoozeer in de sfeer der
kwakzalversgeheimmiddele», dat men ten slotte ge
neigd is, dan maar liever naar het Staphorster
boertje van 't natuurlijk-meiischelijke te gaan.
Die neemt van al die geleerde heeren, wat 'm
zoo met z'n gezonde boere-verstand aannemelijk
lijkt, en verder gaat hij daarmee allén te rade.
Waarlijk, zoo men niet verder komt, met zich
uitsluitend op 't aantasten van gevolg-toestanden
toe te leggen, de verbetering der individuen van
de betere omstandigheden der toekomst wach
tend, maar evenmin, door te trachten, begin
nende bij den oorsprong, de individuen tot
hunwaarde-begrijpende menschen te maken, te mid
den van toestanden, welke dien groei van meet
af aan onderdrukken, zoo men dus inziet,
dat wel-is-waar, toestanden het product der
individuen, maar ook omgekeerd de individuen
wei-degelijk van eenmaal-bestaande toestanden
producten zijn, dan is men immers
gedwongen, zoowel van een stelsel, dat toestanden ter
wille van der indivuduen geluk bestrijdt, als
van een, dat uit de zuivering der individuen
den groei van zuiverder toestanden verwacht,
het recht van bestaan te erkennen. Maar
dan ook moet men toegeven, dat alle kunst, die
waarlijk kunst is, de individueele zoo goed als de
gemeenschapskunst, haar onvergangkelijke waarde
heeft. Want zoolang het individu nog voor zui
vering, veifljaing, verdieping, vergrooting vat
baar is, zoolang heeft de kunst die spreekt van
de eene ziel tot de andere, naast die, welke de
gansch; menschheid voor-zingt en ter victorie
leidt, een gelijkelijk bela grijke plaats. Niet
alleen toch het egoïsme-product, het kapitaal,
dient bestreden |te worden, doch óók en niet
minder, het egoïsme-zelf van ieder mensch, de
kiem der k&pitn&l-vorminff, zal tot in alle eeuwen
moeten wordes» bewaakt. Het zijn de onvol
maaktheid der menschelijke natuur en de
onbetoombaarheid der mfinscbelijke hartstochten, die
wanneer de gruwzame gevolgen daarvan tot de
kleinst-mogelijke afmetingen zullen zijn terug
gedrongen, en dus de gemeenschapskunst niet
langer of althands een zeer beperkte bloei-aard
vindt, het is de eeuwige tragiek der aardsche
zonde en haar ontworsteling, die, dan nog, en
altijd, de veel-gesmade bourgeois-literatuur"
en weeige- Ikheids-poëzie" zal gaande maken
en roepen tot haar eeuwig-jonge taak.
Men heeft niet dwazer kunnen doen, dan te
kwader ure een kunst verwerpen, die niets was
dan echt-menschelijk, omdat ze niet precies de
berijming van sociaal democratische theorieën
kon heeten, en aldus geheele litteraturen als
»bourgeois-kunst" naar de bovenste plank der
boekenkast te verwijzen, met een tevreden
glim