Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902,
zWEEKBLAD VOOK NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een by voegst 1.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Am&terdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/*
Dit Wad is verkrygbaar KiosV 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 12 Januari.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschlaml, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLÏ1 WOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O T B»
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Weeshuis en
Huisgezin. Nog eens over Suriname, door
A. E. T. Suriuame, door Practicus. Reserve
lader, door Luctor. De diplomatieke post te
Tokio. De Eereschuld", III, door mr. J. A.
Levy. Na de wittebroodsweken. TOONEEL
EN MUZIEK : Gtfsbrechl van Amstel in den Stads
schouwburg, door F. v. d. Goes. Mnziek in de
Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Johan Schmier,
oor P. KUNST EN LETTEREN: Joh.
Braakenaiek, door Is. Qaerido. Bij Buffa en by
Ooudeket, door J. W. N. Uit het Dagboek van
Van Hardenbroek, II, door prof. G. W. Kernkamp.
Verzen van Gnido Gezelle, doop J. Reddingias.
FÉTJJLLETQN: De drie onnoodige woorden. Naar
het Franach,van Henry Bordeaux. RECLAMES.
VOOR DAMES: Technisch onderwjja voor meisjes,
I, door -M.' K. Het verbreken van trouwbeloften
in Engeland, door J. K. v. d. V. Allerlei, door
Caprice. SCHAAK3PEL. FINANCIEELE EN
OEOONOMISOBE'KRONIEK, door D. Stigter.
INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
iiiiiiitiiiiiiiiiiiii IIHIIIIII
IIIIIIIIIIIIMIIIII
.Weeshuis en Huisgezin.
Te Dordrecht is een kwestie aan de
orde, die ook buiten die stad de aandacht
verdient. Het betreft déweezenverpleging.
Te dier stede bestaat een weeshuis, waar
van sedert het begin der 19 ie eeuw de
voornaamste inkomsten worden gevormd
door gemeentelijke subsidies. Thans
beloopen die te samen ongeveer f 32.000,
waaronder een gemeente-bijdrage van
?22.500. In dat weeshuis worden verpleegd
160 a 170 kinderen en jongelieden, terwijl
van déze verpleegden de helft zoogenaamde
halve weezen zijn.
In September van 't afgeloopen jaar
werd eene commissie benoemd »tot het in
stellen van een onderzoek omtrent de ten
laste der gemeente komende weezenverple
ging en het geven van raad daarover aan
den gemeenteraad" en deze gaf den 21sten
November haar rapport, waarin ten krach
tigste op een herziening van den bestaanden
toestand wordt aangedrongen.
Vooral drie punten zijn daarin van
belang.
"Uit dit rapport blijkt onder meer, dat
het weeshuis met een gemeentelijke sub
sidie van f 22.500 eenvoudig als een
modern-protestantsche instelling wordt be
schouwd en bestuurd. Zoo stelden twee
.leden dier commissie in het licht, »dat
het gesticht bedoelt opvoeding van kin
deren en dus zooals regenten van het
gesticht in hun verslag aan den Raad
hadden aangetoond, moest worden geleid
in n bepaalden geest. Die geest was
feitelijk de zoogenaamde
modern-protestantsche en sloot consequent de opvoeding
van de verpleegden in een anderen geest uit.
>Dezen herinnerden het beweren van
regenten van het gesticht, dat het zelfs
moeilijk ging om den kinderen godsdienst
onderwijs buiten het gesticht te laten
geven, omdat dit er allicht toe zoude
leiden dat het werd gegeven in een anderen
geest dan in dien waarin de vader in de
huiselijke godsdienstoefening voorging.
«Opvoeding van kinderen moet, betoogden
ook deze leden, zijn in n geest, wat dan
tengevolge had eenerzijds, dat het gesticht
alleen bruikbaar was voor kinderen uit
gezinnen wier ouders van dien geest waren
en anderzijds dat daardoor voor dezen een
niet te verdedigen privilegie ontstond
boven de kinderen wier ouders tot andere
godsdiensten of gezindten behoorden. Zoo
vielen feitelijk buiten het gesticht de
weezen van orthodox protestanten, gere
formeerden, roomsch-katholieken,
oudroomschen, israëlieten en ook van hen
voor wie een geheel neutrale of
godsdienstlóoze opleiding werd verlangd.
*Waar het hier verpleging geldt uit de
gemeente penningen, achtten deze leden
zulks een schreeuwende onrechtvaardig
heid."
Aangaande dit punt kan men kort zijn.
Een dergelijke manier om gemeentegelden
te besteden, is op geen enkele wijs te ver
dedigen, tenzij men te Dordrecht ook de
overige geloofs-vereenigingen, bij haar
weezenverpleging met evenredige bedragen
voor gelijksoortige inrichtingen uit de ge
meentekas steunt; iets wat natuurlijk
geenszins het geval is. Blijkbaar heeft men
hier te doen met een staaltje van de
nawerking van de suprematie der Her
vormden uit den Calvinistischen tijd,
waaraan Dordrecht, de stad der Synode
van 1618 en 1619, haar wijdvermaarden
naam te danken heeft doch opmerkelijk
genoeg een nawerking onder
modern-protestanten wier beginselen vierkant tegenover
die van dat Calvinistisch verladen staan.
Een tweede punt van beteekenis is, dat
deze gemeentelijke uitgaaf van f 22.500
verstrekt wordt niet alleen voor de op
voeding in modern protestantsche richting
van weezen, maar ook -voor die van half
weezen, daar dezen niet minder dan on
geveer de helft der verpleegden uitmaken.
Hieruit wordt het nog iets duidelijker
hoe te Dordrecht i- weeshuiszaken een
bijzondere bevoorrechting plaats vindt
van een zekere theologische richting.
Immers, al zullen wij de eerste zijn om
toetestemmen, d U het in het belang is der
maatschappij ook voor halfverweesden zorg
te dragen, dit zal dan toch eerst mogen
geschieden, als voor alle weezen gelijkelijk,
in voldoende mate, verpleging is verschaft;
en geenszins omdat men op zichzelf hulp
aan halfweezen te verstrekken zou afkeu
ren, maar allereerst opdat de billijkheid
jegens de niet-modern protestantsche weezen
worde betracht, schrijven de heeren Hoyer
c. s. in hun rapport:
»Déze behooren naar het oordeel van
Uwe Commissie niet in een weesinrichting
en wel omdat de overgebleven vader of
moeder met de opvoeding van het kind
moet belast blijven.
»Is deze daartoe geldelijk niet in staat
dan is de ondersteuning van dien over
gebleven ouder geen zaak van weezen
verpleging maar van een anderen tak
van armenzorg.
»Uwe Commissie wenscht alleen eene
uitzondering te mogen maken voor halve
weezen wier overgeblevene der ouders
krankzinnig, onder curateele gesteld of
,zonder vaste woonplaats is of tot gevan
genisstrafvan langen duur is veroordeeld."
Zeker had de commissie, die in deze
eenstemmig was, volledigheidshalve aan
de uitzonderingen nog behooren toe te
voegen: »den half-wees, wiens overgeblevene
der ouders bekend staat wegens slecht
levensgedrag." Doch met het oog op den
thans te Dordrecht heerschenden toestand
der weezenverpleging, en hierop werd uit
sluitend gelet, schijnt ons haar oordeel
zeer juist.
Over de billijkheidsvraag, hierboven be
sproken, zuilen de meeningen niet ver
uiteen loopen. Vrij algemeen zal men er
zich over verwonderen, dat in een stad
als Dordrecht thans nog valt te
constateeren zulk een schending van het beginsel:
«scheiding van kerk en staat" ook voor
gemeenten van kracht niet minder dan voor
het Rijk. De poging om zoo iets te ver
dedigen zal, na het rapport van de Dordtsehe
raadscommissie, ook daar ter stede, geen
succes hebben. Voor dezen boom ligt de
bijl aan den wortel, trots alle verzet van
plaatselijke macht wordt hij geveld.
Niet zoo eenvoudig als de beide ge
noemde punten is het derde, waarvan de
Dordtsehe raadscommissie de eer heeft,
het met nadruk aan de orde te hebben
gesteld.
Immers, zoo lezen wij in de conclusie,
waarmee het rapport eindigt: »erkent: de
bezwaren verbonden aan de uitsluitende
weezenverpleging in een gesticht, de
voordeelen aan de verpleging van de weezen
in het huisgezin" acht het wenschelijk
»dat een eerlijke proef worde genomen met
de verpleging van weezen in het huisge
zin, dat bij de weezenverpleging rekening
worde gehouden met de richting waarin
de kinderen zullen worden opgevoed, ook
bij uitbesteding, hetzij door diaconiën, ge- '
nootschappen of vereen igingen, welke
rechtspersoonlijkheid hebben en de noodige
waarborgen opleveren, hetzij bij pleeg
ouders, van die richting waarin hun ouders
hen liefst zouden hebben zien opgevoed." i
En deze conclusie rustte op de volgende
overwegingen:
»Het voorname bezwaar van een der
leden tegen de verpleging van weezen in
een groot gesticht, zooals hier ter plaatse
geschiedt, was de onnatuurlijke wijze van
opvoeding, welke z.i. niet voldoende voor
het leven opleidde.
«Volgens diens betoog toch vonden de
weezen in het huis alles op tijd gereed,
zoodat zij er geen bsgrip van krijgen hoe
moeilijk de strijd om het materieele leven
in de maatschappij ook voor hen zijn zoude.
Deze spreker wees er nog op, »dat het
voornaamste theoretische bezwaar tegen
de opvoeding van weezen in het huisge
zin was, dat de huisgezinnen welke weezen
ter verpleging opnamen, dit deden om aan
die weezen wat te verdienen, en dat er
daarom zeer groote kans bestond, dat die
weezenverpleging uit winstbejag onderno
men, juist niet de meeste waarborgen voor
een goede verpleging oplevert.
»De ervaring echter leerde, volgens dezen
spreker, dat er nooit gebrek was aan goede
gezinnen voor de verpleging der weezen,
integendeel het aanbod overtrof gewoon
lijk de vraag verre."
»De commissie geeft dan tevens in over
weging die uitbesteding in huisgezinnen te
dei plaat» hebbsn door tusschenkomst
van de Vereeniging tot verpleging van
weezen in het huisgezin, althans
voorloopig, zoolang die Vereeniging wordt gediri
geerd door haren zoo uitstekenden Direc
teur." :
Ziedaar een zienswijze, welke de aan
dacht verdient van alle weezenopvoeders en
weezenvrienden. Er-^zullen weinigen zijn,
die in 't atge:neen zouden duryen ontken
nen, dat ecu goede verpleging in een ge
sticht eenige voordeelen mist van een even
goede verpleging in een huisgezin. Aan
elk gesticht ontbreekt het familieleven, en
zoo kan de opvoeding voor huisgezin en
maatschappij in menigerlei opzicht niet
anders dan eene gebrekkige, eenigermate
onnatuurlijke zijn.
Nu is het zeker waar, dat een goede
opvoeding in een gesticht vaak beter kan
zijn dan de slechte in een huisgezin, maar
evenmin als het steeds gelukken zal een
uitstekend huisgezin voor een wees te
vinden, kan men er 'op rekenen dat het
ouderlooze kind in een degelijk ingericht
weeshuis te recht komt. En deugt een
weeshuis niet, zooals er, helaas, maar al
te vele zijn, dan worden tal van kinderen
tegelijk overgeleverd aan den verderflijken
invloed door een weezen-kazerne op geest
en gemoed geoefend. Daarom is de
vereeniging tot verpleging van weezen in het
huisgezin n van die instellingen, welke
steeds meer de sympathie van
weezenvrienden wegdraagt. Een onontbeerlijke
hulp tot menschenredding in onze zoo
weinig humane maatschappij.
Het weeshuis te Dordrecht heeft een
goeden naam, als opvoedingsgesticht
onder deze soort van gestichten staat het
in de eerste rij, maar een gesticht blijft
het toch, en, mits onder goed toezicht,
verdient de opvoeding in het huisgezin de
voorkeur. Zeer juist schijnt het ons dus,
dat de commissie aandringt op het nemen
van een proef met de opvoeding in 't
huisgezin, onder toezicht van gemeente
wege en met bemidd^jg van de genoemde
Vereeniging, die zoö^mgeineen wordt ge
roemd.
Wat ons betreft, wij twijfelen er niet
aan of het Rijk der Gestichten, niet slechts
voor weezen, maar voor zoo vele anderen,
vooral ook voor ouden van dagen
zal in toenemende mate terrein verliezen.
Ook de filantropie ondergaat den invloed
van den geest des tijds. Zoo, meenden
wij, behoorden reeds lang de weeshuizen
voor het grootste deel der thans daarin
verpleegden doorgangshuizen te zijn,
waarin de ouderloozen alleen zóó lang ver
blijf hielden als noodig was om een voor
hen geschikt huisgezin te vinden. Het
weeshuis als verplegingsgesticht voor vele
jaren achtereen kan alleen verdedigd wor
den met het oog op die kinderen en jon
gelieden, welke om zeer bij iondere redenen
niet voor een opvoeding in het huisgezin
in aanmerkicg mogen komen. Regel
moet het worden dat normale weezen ook
normaal, dat is onder het getiot van het
familieleven, met zijn tal van eigenaardige
middelen tot leering en tot vorming van
karakter, worden groot gebracht. Voor deze
overtuiging in de Dordsche raadscommissie
zulk een medestandster te hebben gevon
den het verheugt ons zeer.
Nog eens over Suriname.
In De Amsterdammer van 29 Dec. 11.
komt voor een artikel van Practicus, aan
dringende op de verkooping van onze
koloniën in West-Indiëten bate van het
moederland, welke daarvoor te ontvangen
saldo de belastingen zoude kunnen vervan
gen, welke te zwaar op de dagelijksche
levensbehoeften drukken, en ten bate van
de Oost Indische koloniën, waar men
enfin ook zeer gosd eenige slordige rn
lioenen zoude kunnen gebruiken, voor de
allernoodigste verbeteringen.
Zeker, er is veel geld nuodig, maar het
iu den lomberd brengen van zijn bezittingen
in caeu zonder recht van wederin koop
heeft nooit gegolden als verstandig en zuinig
financieel beleid en het is klaar voor elk
denkend mensch- dat zoodra men het kapi
taal gaat aanspreken om dagelijksche uit
gaven te dekken, het oogenblik komen moet
dat men a, s se staat. Men zal ons tegen
werpen dat wie niet te eten heeft, zich be
spottelijk aanstelt als hij met een gouden
horloge en ketting pronkt volkomen
juist, en zoo zoude het ook zijn als wij ons
als groote mogendheid voordeden. Maar
onze West-Indische koloniën verkoopende
zouden wij niet doen als die man die zijn
horloge inwisselde tegen brood, doch we
zouden in het groot het voorbeeld volgen
van den Javaan die zijn grondbezit verkoopt
aa den kapitalist het geld in betrekkelijk
korten tijd verteert en het aan moet zien
dat de kapitalist dan uit zijn (des inlanders)
vroegeren grond eene winst maakt van
misschien 100 pCc. Alleen a verschil:
die Javaan had geen crediet, Nederland wél.
Wat ons mankeert is energie.'
We pralen wel veel over sociale noodeii
en waarlijk dat is geen fistie, maar waarom
dan in tijden van geld- en anderen nood,
van werkeloosheid, daarginds een rijk uit
gestrekt, vruchtbaar land dat bijna onbe
woond is waarom dat dood kapitaal niet
ontgonnen! Geld! Neen, er zijn twee ern
stige factoren die ons hier in den weg
staan: 1. gebrek aan energie van
hoogerhand, die de staatsexploitatie moest ter hand
, nemen, en 2. gebrek aan energie en onder
nemingsgeest bij de arbeidersklasse die niet
voor emigreeren te krijgen zijn, maar geen
gebrek aan geld. Men zal ons toch niet
i willen aanvoeren dat het onmogelijk zoude
i zijn, eene leening volteekend te krijgen,
: strekkende tot exploitatie en voor zoover
l noodig der woeste gronden en braakliggende
i plantages in dat prachtige rijke land 1
i Maar: Staatsexploitatie bovenal; en,
van regeeringswege
behoorlijke_aanmoediging van en zorg voor emigratie naar de
kolonie, zoo mogelijk geheel kosteloos voor
| onvermogenden, en dat zal de meerderheid
! zijn.
Praoticus geeft ons, Hollanders, met zijn
artikel een slag in het gezicht: wij zijn niet
in staat om een land als Suriname tot bloei
! te brengen. Duitschland of'de Ver. Staten
wél. En niet geheel onverdiend is die slag
van den geachten steller, echter, liever dan
zooals hij zich daarbij neer te leggen, wek
ken wij op bestrijding van de nationale
ondeugd, laksheid, die de _ oorzaak is
van onzen gradueelen achteruitgang, ook
op koloniaal gebied.
De sociaal-democraten en vele anders
denkenden zelfs zullen ons tegemoet voeren,
dat er in ons land ruim voldoende arbeid
is voor allen en dat allen er ruimschoots
een levensonderhoud en meer dan dat kun
nen vinden, mits slechts de maatschappij
op gezonderen grondslag ware ingericht.
Wij hebben geen recht om de becijferingen
op dit punt gedaan, te wantrouwen, integen
deel, wij gelooven het mét hen; doch is
het niet beter om al vast daarginds aan het
werk te gaan dan hier met de handen in
den schoot te zitten wachten tot onze idealen
van maatschappelijke verbeteringen vervuld
zijn. Dit laatste sjaat natuurlijk geenszins
op hen die voor die verbeteringen ijveren,
maar op de vele "verkeloozen en gedeeltelijk»
werkeloozen die helaas gedwongen zijn hier
met de handen in den schoot te zitten.
Dat wij ons hier in Nederland zoo weinig
van «Onze West" aantrekken, Practicus
heeft daarin volkomen gelijk, en dat is
dan ook n van de symptomen van de
laksheid, ons zoo eigen. Maar, dat de sym
pathie in de kolonie voor het Moederland
beneden het vriespunt zou zijn gedaald,
hierin vergist steller zich. We hebben het
er niet naar gemaakt en, gaan we maar
flink voor met ons verderfelijk niëeren van
de belangen van de kolonie, dan zal het
wel zeker ns beneden het vriespunt komen,
maar nog steeds bestaat, voornamelijk
onder de gekleurde bevolking een leven
dige sympathie voor Holland. Laten we
trachten die sympathie eens reden te geven
van bestaan!
Dat andere landen vóór ons gedeelten
van hun territoor verkochten mat de
menschen die er op woonden het zij*ons
niet tot voorbeeld. Er zijn meer dingen in
de geschiedenis gebeurd, die geen
navolfing verdienen. Het feit alleen dat iets
isiorisch is, sluit toch niet in dat het goed
is, dat het uit moreel en financieel oogpunt
zelfs maar verdedigbaar i"!
En het verbaast ons dat we daar in
Practicus' betoog, door hem die zich blijk
baar op de practische zijde van het leven
toelegt, de nationale ondeugd zien aange
prezen: «earst eens kijken hoe anderen
het doen."
Nederland behoeft zoo weinig om in de
rij der Staten, op de wereldmarkt zijn
goeden naam te bewaren, dan naam van
souden staat en van een klein maar flink
volk, laten we het aan dat weinige niet
laten ontbreken, of 't zal eens onze onder
gang zijn.
Een weinig energie. Een weinig
onderr.emingsgeest l De conclusie a waartoe wij
komen zijn :
1. Niet verkoopen der West-Indische
Koloniën.
2, Nog eens: Nooit verkoopen van »Oaze
West".
3, Aangaan van eene Jeening onder borg
stelling van de door het rijk aan te koopen
gronden in Suriname.
4. Staatsexploitatie van de gronden in
Suriname en bevordering door den S:aat
van de emigratie daarheen. M. a. w. de
emigranten als staatsambtenaren en
staatswerklieden in dienst nemen.
5. Verbetering van belastingtoestanden
in Nederland met eigen middelen verbete
ren, en daarvoor niet een deel van ons
gebied met menschen en al verkoopen.
Terwijl in Ojst-Indiëwerkelijk niet ge
klaagd behoeft te worden over gebrek aan
rijkdom van den bodem, om bij behoorlijke
Staatsexploitatie ook daar een paradijs te
scheppen.
N.B. Van de verdediging der kolonie
en tijd van oorlog spraken wij niet, omdat
dit ons inziens een zeer moeilijke questie
is of zér eenvoudig, al naar men het
opvat.
Naar de begrippen van Pr. zouden we
dan ook wel al onze provinciën buiten de
Holl. Waterlinie of zelfs buiten de stelling
Amsterdam kunnen verkoopen. De verde
diging daarvan is ook zoo goed als onbe
twist onmogelijk als er maar genoeg
vijanden zijn althans.
A. E. F.
Suriname.
Amsterdam, Januari 1902. ,
Mijnheer de Bedacteur,
Gaarne wil ik van uwe welwillendheid
gebruik maken om het artikel, geteekend
-A. E. F., als refutatie op mijn ingezonden
stuk, d.d. 29 Dec. 1.1., te beantwoorden,
en verzoek daarom in uw veelgelezen blad
nog eenige ruimte, waarbij bij voorbaat
mijnen dank.
De vergelijking met het in den lombard
zetten van West Indië, moet als aardigheid
dienst doen, maar gaat geheel niet op, daar
wij West-Indiëwillen verkoopen, en niet
het recht willen behouden die landstreken
weder in te koopen, wij kunnen dus deze
beschouwing met stilzwijgen verder voorbij
gaan.
De vergelijking van den door ons voor
gestelden maatregel met het verkoop n van
Jiorloge en ketting voor brood, toont ge
brek aan ernstige argumenten.
De vergelijking van den Javaan die
zijn land verkoopt, met Nederland die
West-Indiëverkoopt gaat mank, omdat
de Javaan voor hetgeen hij door verkoop
van zijn grond ontvangt, goede sier gaat
maken, feesten aanlegt, enz., terwijl Ne
derland de opbrengst van West-Indi
moet gebruiken om schadelijke belastingen
af te schaffen en nuttige en noodige zaken
tot stand te brengen.
De heer A. E. F. vergeet,'dat wat wij nu
nog kunnen verkoopen, ons den et n of
anderen tijd, kan, haast durf ik zeggen,
zal worden afgenomen, zonder eenige com
pensatie. De geschiedenis is daar om dat
te bewijzen. Ceylon, de Kaapkolonie, Bra
zilië, een gedeelte van Voor-Indië, enz.
werden ons afgenomen zonder eenige com ?
pensatie en zoo zal het ook gaan met
onze West Indien. Het spijt mij wel voor
den heer A. E. F. dat ik de geschiedenis
er weder moet bij halen, maar er is geen
beter leermeesteres dan juist degeschieienis.
Wij kunnyi ons zelve nu wel wijs maken,
dat wegnetning van West-Indiëniet zal
geschieden, maar dan zijn wij idealisten,
en door hen wordt eenmaal de wereld niet
geregeerd.
Ieder klein land, wat zich als wij het
zoo mogen noemen, aan koloniën overeet,
krijgt eene indigestie waar tegen geen
medicijn kan gegeven worden. Holland
heeft reeds een gedeelte van dat ziekte
proces doorgemaakt, en is nu in het laatste
stadium, terwijl Engeland aan de eerste
periode van dat proces lijdt. N.-Amerika
is door Engeland reeds verloren, Z.-Afrika
gaat het verliezen, terwijl Rusland zijn
aziatisch gebied langzaam maar zeker
uitbreidt, nu nog ten koste van Engelands
invloed, spoedig ten koste van Engelands
kolonie. Australiëheeft zich reeds afge
scheiden en heeft daarvoor een mooien"
naam bedacht Common Wealth, maar een
feit blijft het dat Australiëieder oogenblik
zich geheel onafhankelijk van Engeland
kan verklaren.
Thans komt de kwestie van het crediet
en van de emigratie (waarop de heer
A. E. F. den mersten nadruk legt) aan
de orde.
De heer A. E. F. heeft volkomen gelijk
met zijne bewering dat Nederland nog
wel ettelijke millioenen kan leenen, hij
vergeet daarbij twee zaken en wel: l o. dat
met geld alleen, geene arbeiders kunnen ge
kocht worden als men in de positie van
Nederland is, evenmin als Engeland voor
geld goede soldaten kan krijgen, en 2o. door
te leenen wordt onze Schuldenlast weder
grooter, terwijl ah wij Suriname verliezen,
wij behalve de kolonie, ook nog dat geld
kwijt zijn. Engeland zorgt er nu voor,
om door zijne koeli-reglementen den aan
voer van Britsch Indische koelies, zoo
moeilijk en duur mogelijk te maken. De
proef met Javanen genomen en nog door
gezet, leert dat de werkelijke eenvoudige
Javaansche landbouwer zijn land niet
verlaat voor verre gewesten, maar dat wij
thans in Suriname ons moeten behelpen
met het schuim dat in de havenplaatsen
op Java wordt geronseld met den annex
van vrouwelijke volgelingen. Laat de heer
A. E. F. eens informeeren van welk gehalte
de meeste Javaanscbe koelies zijn en laat
hij eens in het hospitaal informeeren hoe
veel daar bij hun aankomst worden onder
gebracht om van de vele ziekten, behept aan
een dergelijke bevolking, te genezen.
Op Java en in Engelsch Indiëis dus
voor ons geen heil te zoeken, de heer
A. E. F. heeft nu evenwel, zoo hij meent,
den steen der wijzen gevonden en raadt
aan, de werkeloozen uit Nederland op
Etaatskosten als Staatsarbeiders naar Suri
name te vervoeren. Wij vragen, mijnheer
de redacteur, is dat ernst of korst wijl? weet
de heer A. E. F. dan niet, dat er in Suri
name reeds herhaaldelijk proeven zijn
genomen om niet de werkeloozen, maar
boerenarbeiders naar Suriname te doen