Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND;"
l,
"SU"
f l
emigreeren, en dat die proeven steeds
ammerlijk zijn mislukt. Het zenden van
werkelozen, b.v. «Kamantarbèiders,
metselaars, vwwers, tuikerbakkers enz. naar
-Surioame zoude gelijk staan met het
brengen van vrouwen en kinderen in
Concentratiekampen. Ellende, nood en
dood zouden voor die ongelukkigen daar
van het gevolg zijn. Wij vragen, weet
de heer A. E. P.. dan niet, dat
NoordEuropeanen volkomen ongeschikt zijn om
in de warme luchtstreken op het land te
arbeiden. Wij moeten het nog eens her
halen, mijnheer de redacteur, wij verkoopen
geene bevolking, de weinige Boschnegers
en Indiaansehe stammen zijn zich
nauwlijks bewust, dat zij Nederlandsche onder
danen zijn, terwijl de weinige kolonisten
niets voor Nederland voelen en velen van
hen het oogenblik zullen zegenen, evenals
de belanghebbenden hier te lande, als
Suriname behoorlijk wordt ontgonnen en
ontwikkeld en dat kan Nederland niet,
men de zaak ook keere of wende.
Suriname en dat kan niet genoeg her
haald worden ia een leeg land, en de
Nederlandsche hulpbronnen zijn ontoerei
kend om een leeg laad te bevolken en
t« «atwikkelen.
Tfcwns reet mij nog mijnheer de Redac
teur, bet een en ander te antwoorden op
dw boeren A. E. F. bewering omtrent de
vwdedigbaarheid van Suriname in ver
gelijking met Nederland. Suriname met
geeae. bevolking, geen natuurlijke noch
fcoBBtofttige verdedigingswerken is voor
eMh ieder toegankelijk, een leger hebben
wij daar niet t en kuanen wij, daar niet
onderhouden, terwijl Nederlands bevol
king, wel degelijk weerbaar is te maken,
en den steun heeft in de jalousie der
mogendheden. Noch Duitschland noch
Frankrijk zullen er over denken
Nederla*d in te pakken. Engeland alleen zoude
te vreezen zijn, als het krachtig genoeg
ware, de hier bovengemelde indigestie ziekte
knaagt evenwel aan baar bestaan, en het
eeéjge wat Engeland thans oog doen kan
is: ten l»ndbouwend volk uitmoorden door
ban vrouw*» ea kinderen in concentratie
kampen nh te hongeren.
PRAXJTICÜS.
Reservekader.
De Minister van Oorlog beeft maat
regelen genomen, strekkende tot reorgani
satie van het reeervekader. Het i» bekend,
dat de Minister geen voorstander is van
d«M instelling, en zoo lijn optreden niet
wat door velen, naar aanleiding van
Z.E's vroegere uitlatingen, toch verwacht
veld de totale opkeffing van het
Besorfekadcr tengevolge heeft gehad, moet
dot mieaebien «ensdeel» toegeschreven wor
de» aan bet bekeade vencbgnsel, dat
Ministers vaak nalaten door te voeren
wat aij ala regeerings candidaat voorston
den. Anderdeeli kan ook oorzaak rijn de
vrees, dat het met de vorming van militie
kader niet zoo voorspoedig zal gaan, als
déwetgever zich dit heeft voorgesteld:
het R-sarvekader xal dan als noodhulp
kannen dienen.
Hoe dit zij, zeker is het, dal ingrijpende
maatregelen in voorbereiding zijn. Met de
opheffing van het bureau van den Hoofd
officier voor het Reservekader vanwaar
tot dusver, onder onmiddellijk toezicht des
Ministers, de centrale leiding uitging
en de overbrenging van het beheer naar
de inspectiën, 1) zijn deze maatregelen
inHet blijft de vraag of deze inleiding
niet tact en met kennis van zaken is ge
schied.
? Waaneer aan een verstandig en tactvol
mensch, om overwegende redenen, door
ziohaelf of door een ander de opdracht
w/ordt verstrekt: »Breng het beheer, van
deze of gene instelling over van den
tegenwoordigen beheerder wiens persoon en
persoonlijke kundigheden overigens geheel
buiten die reorganisatie vallen op een
anderen, daartoe aangewezen/' dan zal de
ontvanger van die opdracht ongetwijfeld
bij het volbrengen van zijn taak het advies
vu dieo tegenwoordigen beheerder in
winnen, ja, hem even ongetwijfeld onder
zijn persoonlijk toezicht die taak over
dragen. Door zoo te handelen, zou van
kieschheid, j aist inzicht en erkenning van
verdiensten gebleken zijn.
Niet aldus de Minister. Deze, uit den
aard der zaak slechts een uitwendige be
kendheid kunnende bezitten met de vele
en moeielijke détails, die tot de leiding
practisch en administratief van het
Reservekader behooren, oordeelt voorlich
ting noch steun noodig van den man, die
eenige jaren lang met groote'scherpzinnig
heid, on vermoeiden, ijver en omvangrijke
kennis van zaken de overstelpen Ie hoe
veelheid arbeid doorworsteld heeft, die
voor een richtig bestuur van bedoeld
instituut gevorderd wordt. Ofschoon zelfs,
naar wij meeuen, bij het voorbereiden der
oorlogsbegrooting op een kolonelsplaats
gerekend was voor den luitenant kolonel,
Hoofdofficier voor het Reservekader, wordt
deze officier, onder loutere mededeeling
dat zijn bureau zal opgeheven worden, tot
commandant van een regiment bev ..rderd.
En de man, die de geheele en niet
geringe waarde zijner persoonlijkheid
in de Reservekader-instelling heeft gelegd,
heeft zijn schuldigheid gedaan. En hij
gaat. Met het antwoord, dat op zulk een
1) S-dert dit artikel versondea werd, sprak
de M.nis'.er vau overbrenging ua»r da laspsctie
van het Onderwijs. Deze merkwaardige zwenking
bewijst: 1). dat het oorspronkelijk plsn, zooals
Ie Yjorspeïlen vie), onuitvoerbaar bleek; 2 >. dat,
door toevoeging van ten speehal officier aan
den Inspecteur, de taak ten slotte- in den grond
oumandaid
mededeeling past: zijn aanvrage om pen
sioen.
Te groote verwondering, hetzij en passant
gezegd, behoeft zulk een gebeurtenis overi
gens niet te baren: Ministers in het alge
meen hebben getoond, dat zij steeds groote
vaardigheid ontwikkelden om zich van
verdienstelijke ambtenaren te ontdoen.
De verdere gang van zaken is deze.
Een -ander hoofdofficier, totaal onbekend
met den aard van het werk, wordt aan
gewezen om het Bureau van den afgetreden
hoofdofficier te liquideeren en over te
brengen naar de betrokken Inspectiën 1).
Daar intusschen echter de dagelijksche
werkzaamheden niet gering te schatten'
haar gewonen gang gaan, is weldra de
papierberg en de ellende niet te overzien.
En de officieren, die tot dusver onder de
schrandere, humane en krachtige leiding
van den afgetreden chef met zooveel lust
gearbeid hebben, zien met verklaarbare
Schadenfreude hoe het eertijds glad
loopende raderwerk nu meermalen stokt.
Wij aarzelen niet het dusdanig optreden
van een Minister, die ingrijpt en zoo
gevoelig ingrijpt zonder genoegzame
voorbereiding en kennis van zaken, een
onhandigheid te noemen.
Nog een andere opmerking, met de
reorganisatie-plannen van den Minister
verband houdende, moge hier een plaats
vinden.
Het schijnt in de bedoeling te liggen
om, met totale ontkenning van de eigen
aardige basis der instelling, de komst
onder de wapenen der kaderreservisten
aan bepaalde tijdstippen te binden. Het
min of meer aanvechtbare dezer bedoeling
daargelaten, moet het toch verkeerd ge
acht worden, dat sommige Regimentscom
mandanten reeds nu handelen alsof het
voornemen van den Minister in ver
wezenlijking is gebracht. Het is namelijk
enkele malen voorgekomen, dat een ver
zoek, om gedurende de Kerstvacantie onder
de wapenen te komen, afgewezen werd op
grond van de vele Zon-, en dus te weinige
oefenings-dagen, welke die vacantie bevat.
Afgezien van de vraag of onder het uit
dienen van diensttijd steeds oefenüjd moet
worden verstaan, is er recht tot de
onderstelling of hier niet het Reservekader in
zijn eigenaardige grondslagen wordt aan
getast. Wordt het weigeren van een verzoek
om onder de wapenen te komen, beginsel,
zoodra de aangevraagde periode te weinig
oefeningsdagen bevat, en wordt ook de
Paaaehvacantie door dit beginsel getroffen,
dan gaan voor gtudeerende jongelieden de
voprdeekn geheel verloren, die aan hun
wrjae van dienstpliebt-vervuÜen verbonden
zouden zijn ja, wordt het, onder omstan
digheden, denkbaar, dat hun belet wordt
te voldoen aan de verplichting: ia het
eerste dienst) Aar minstens een maand de
wapens tehanteeren. Ei juist het opkomen
gedurende de vacantie was immers de
lokvogel, die schoolgaande en stndeerende
jongelui tot dienstplicht-vervulling bij het
Reservekader Boodigde.
Het is bovendien de vraag, of in deze
kwestie de bestaan ie bepalingen wel naar
den geest gevolgd zijn. Wel zegt 42
van de Ministeriële Beschikking,
behoorende bij het Koninklijk Bssluit van
24 Juli 1900, no 42, dat de
korpseommandant zijn beslissing op aanvragen om onder
de wapenen te komen, aan de belang
hebbenden doet kennen doch 44 van
diezelfde Beschikking houit, onder meer,
in : »de vrijwilliger van het reservekader,
die op eigen, overeenkomstig 42 gedane
aanvraag onder de wapenen moet komen,
ontvangt daartoe van den korpscomman
dant eene oproeping". Van een eventueele
weigering is in deze geen sprake; vol
gens den geest van het daarin vervatte
volgt integendeel de oproeping noodwendig
op de aanvrage.
LUCTOR.
De diplomatieke post te Tokio.
De dezer dagen plaats gehad hebbende
veranderingen in ons corps diplomatique
stemmen tot nadenken.
Opnieuw wordt de minister-resident te
Boekarest overgeplaatst naar Tokio. De
tegenwoordige waardigheidsbekleder te
Tokio, wiens vorige standplaats eveneens
Boekarest was, gaat naar Madrid. Zijn
voorganger hetzij terloops hier opge
merkt - is thans te Bern.
Is eene leidende gedachten, een vast be
ginsel te bespeuren bij dit schaakspel op
het diplomatieke bord? Klaarblijkelijk is
Tokio in het oog des ministers eene soort
hoogere klasse in de practische school onzer
diplomalen, Boekarest het propaedeutisch,
Tokio het candidaats, Madrid het doctoraal.
Eene andere redeneering is deze: »a
fourfi?e years oriental experience and then
back to good old Europe. l ndeed the
diplomatist's paradise". E^ne andere vraag is
evenwel of de «oriental experience" van
veel nut zal zijn in Madrid.
Dat hier niet met de tijden wordt rekening
gehouden, niets anders dan eene traditie
gehuldigd, beter gezegd, een sleur gevolgd
wordt, blijkt zonneklaar uit deze overplaat
sing schijnbaar eene promotie van Tokio
naar Madrid. Sedert Spanje zijne koloniën
kwijt is, opgehouden heeft eene groote
politieke macht te zijn, is de beteekenis
van den Ned. gezantschapspost te Madrid
eene zér secundaire geworden. Daarentegen
is hand aan hand met de groote gebeurte
nissen, die hebben plaats gegrepen in het
»Verre O jsten", niet in het minst in verband
met de gestadige ontwikkeling en uitbreiding
der machtsmiddelen van Japan, «ambitieus
Japan" het gewicht, de bslangrijkheid van
den geaantschapapost te Tokio aanzienlijk
toegenomen ; is voor het Koloniale Nederland
Tokio eene diplomatieke standplaats van
hooge beteekenis geworden. Wat Nederland,
met natie de regeering te Batavia, in Tokio
noodig heeft, is een alleszics superieur mail,
een staatsman met scherpen vooruitzienden
blik, doorkneed in de zaken van het Verre
Bg.den snellen vooruitgang der bescha
vingstoestanden in die gewesten en de
daarmee gepaard gaande politieke
machtsontwikkeling, de gestadige uitbreiding van
het scheepavaartverkeer tusschea die landen
en Ned. Icidie, kan Nederland daar plotse
ling voor zeer moeilijke, hoogst ernstige
problemen komen te staan.
De ervaring heeft er ons zoo lang nog
niet geleden aan herinnerd. Wij denken
aan de kamerdebatten van Febr. '98, toen
de wijziging van art. 109 van het reglement
op het beleid der regeering van N ad.-1 adi
aan de orde was; het gold de rechtspositie
der Japanneezen in Indiëde door de
Japansc^e regeering geeüehte gelijkstelling
van hare onderdanen mat Europeanen.
QJI zich een denkbeeld te vormen van
de overgevoeligheid op dit punt ce point
d'honneur van de Japansche regeering
en het Jnpansche volk, is het noodig hier
even een greep te doen uit Japan's jongste
geschiedenis.
Ia 18GS werd de Mikado in ziin gezag
hersteld, een nieuw bestuur, op
Europeesche leest geschoeid, werd ingevoerd. De
leuze van regeering en volk is voortaan:
weg met de exterritorialiteit, volkomen
gelijkstelling van het Japansche voik met
de Europeanen.
Oaafgebroken worden onderhandelingen
gevoerd met de verschillende mogendheden,
aanvankelijk collectief, naderhand met elke
mogendheid afzonderlijk. DuitsehUnd loont
zich plotseling bereid.
Ia '89 ffordt een nieuw tracta »t ontworpen,
ten eenre opheffing der consulaire recht
spraak en in plaats daarvan gemengde
rechtbanken, ten and are wordt het geheele
land opengesteld voor Daitsche onderdanen.
Allerwege groote verontwaardiging, een
hevige storm steekt op, de kreet klinkt
luider : algeheele gelijkheid, de eenige basis
om de legitieme aanspraken van het
Jipansche volk te bevredigen. Eern fanaticus
werpt een bom in het rijtuig van den
minister, graaf Okuma, de bom verbrijzelt
het halve lichaam vau den ongelukkigen,
de overige ministers laten het ontwerp
vallen. Ia '94 gelukt het eindelijk den
minister, graaf Mutsu, een tractaat met
Engeland te sluiten, waarbij op bijna alle
punten Japan gewonnen spel krijgt. Ame
rika, Duitschland en andere landen volgen,
Frankrijk het laatst.
Nederland sluit het nieuwe tractaat in
Aug. '96 Zo'i het nu niet, gelet op de
onmiskenbare teekenen des tijds, getuigd
hebben van diplomatiek beleid, indien het
niet zeer machtige Nederland op het voet
spoor van het machtige Engeland van
stonden aan eigener beweging gegeven
had wat het kort daarop toch gedwongen
werd te geven ?
Niet alleen beging men de fout in art. 17
van genoemd Traetaat eene voor Japan
hoogst grievende reserve te maken: »so far
a? the iaws p3rra.it" maar werd deze fout
nog in de kamer aan het Nederl. volk
voorgesteld als eene diplomatieke over
winning!
Nu wüeen Consul-Gsneraal teS'ianghai
hebben, de positie der vreemde gezanten
te Peking in de naa tte toekomst nog steeds
vol gevaren sCkUjnt, de eerste teekenen
van Teven van het pas teruggekeerde Hof
zijn niet bepaald geruststellend had het
misschien aanbeveling verdiend onzen
tegenwoordigen, naar veler oordeel hoogst
bekwamen minister-resident te Peking
over te plaatsen naar T'jkio, hem tevens
geaccrediteerd latend te Peking.
Cnina is ook slechts via Berlijn aan ons
hof vertegen wo Drdigd.
De Eereschuld".
in.
Behoud 3ns ondergeschikte, ten deze buiten
aanmarking blijvende, verschilpunten, kent
het Staatsrecht drieledige
volkerengroepeering: ond-erhoorighejd (Bjtnaii isigkeit); ter
ritoriale eenheid; staatsrechtelijke eenheid.
Ten einde lange oanschryviag te ontgaan,
stelle men zich voor:
als type, van onderhoorigheid; de
middeleeuwactie betrekking tussctieii leenheer en
vazal. Ia den nieuweren tijd, draagt die
verhouding den naam van: suaereiniteit.
Men deuk e aan den rechtstoestand van
Australië, tegenover Engeland; den band
tusschen Turkije, en de Balkan S:a(en; de
vernedering, die voor Transvaal wordt
beoogd;
als type van territoriale eenheid: de Staten,
vormende, eerst, den Noord-duitschen Bjnd,
straks, het duitsche rijk; de Zwitsersche
kantons; de Vereenigde Staten van
NoordAmerika;
als type van slaatsreclitelijlw eenheid: de
consolidatie van Frankrijk, door Richelieu;
van de Vereenigde Provinciën, door de
Unie van Utrecht; de Staatsregeling voor
het BalaafÊche volk, die het federalisme
voor goed ten graye droeg; de schepping
van Noord en Zuid, vereenigd, door het
Weener Congres.
Naar deze onderscheidingen, die, zoo
men wil, een climax vormen, is men
licht geneigd over te brengen eene bepaalde
bestuurswijze, in dier voege, dit
onderhoorigheid, willekeur medebrengt en onderstelt.
Di regelmaat zou dan aanvangen bij de
territoriale eenheid, oin, waar deze overgaat
in het staatsrechtelijk geheel, vervangen
te worden, djor de cjnetitutioneele rechts
orde, voor dat geheel geldende. Niets ziu
verkeerder zijn, en wanneer men weten wil,
aan welk euvel de gedachtenwisseling over
de betrekking van moederland en koloniën,
ten onzent, het meest mank-gaat, aarzel ik
niet, als de hoofdoorzaak der heerschende
onklaarheid, begrips- en spraakverwarring,
aan te wijzen : de deerlijke misvatting, die,
telkens en telkens, vastknoopt, samen snoert,
dooreenmengt, bepaalde bes/uurswij ze, en
bepaalde rechtsbetrekking.
Men stelle zich toch duidelijk voor oogen,
dat die beide begrippen niets, maar ook
absoluut niets, met elkander uit te staan
hebben. Natuurlyk, kan iedere meerdere
zijn ondergeschikte mishandelen, dus kan
het ook de heerschende Staat zijnen vazal.
Eveneens echter is het Kijk, de Bond, de
Unie daartoe in de mogelijkheid, met betrek
king totde samenstellende deelen, en geens
zins is, ook waar constrtutioneele, algeheele
en volkomen, eenheid bestaat, achterstelling
van dit of' dat deel; metterdaad, uitgesloten.
Dit alles echter, en hierop lette men wél,
ziet op feitelijke verhoudingen, feitelijke
gezagsaanmatigiDg1, feitehjlx
machtsoverschrijding. Allerminst echter is dit onrecht,
dat misbruik, die willekeur verknocht aan,
saamge weven met, en gegeven door zekere
staatsrechtelijke verhouding of groepeering,
mitsdien behoeft, ten einde dat misbruik te
ontgaan, niet te worden gestreefd naar b.et
brengt-n van wijziging in die verhouding
of groepeering.
Het heeft den schijn _ ah verkondigde
men met deze uiteenzetting une. véritéde
M. de Palisse. Wie echter niet is een
vreemdeling in da jongste literatuur van en
over Ind.ë, kan al zeer spoedig zich over
tuigen, dat gestadig, mijnentwege onbewust,
de bestuurswijze, waarover men zich beklaagt,
wordt dooreengehaspeld met de staatsrech
telijke verhouding, bij welke men redres
zoekt. Als kon deze laatste het gebeteren,
zoo het moederland, hoe dan ook tegenover
de koloniëa geplaatst, vergat, dat het steeds,
en vóór, en boven alles den koloniën
recht heeft te doen wedervaren!
Van de boven aangegeven drieledige
stadiën nu, heeft Indiëer twee doorloopen :
die van onderhoorigheid, tot 1848; die van
territoriale eenheid, te verstaan gegeven in
1848, uitgesproken in 1887. IQ deze laatste
betrekking bevindt het zich nog.
Herinneren wij ons de hoofdlijnen van
Nsderlandïch staatsbestuur ten aanzien
der koloniën, waarbij buiten beschouwing
blyft: het kortstondig bezit na den vrede
van Amieus (1802), alsmede het Britsche
tusschen bestuur (1811?1814).
Onze_ eerste Staatsregeling van 1798 was
vrijgevig genoeg. Zij naastte lusten en
lasten der O. I. Cjmpagnie (*rt. 247). liet,
voorshands, de betrekking van onderhoo
righeid der koloniën onaangeroerd (art.
231), verordende, dat aldaar de
republikeinsche beginselen moesten worden «Ingevoerd",
waarbij zij, vermoedelijk, op een uitermate
belangstellend koperkleurig publiek rekende
(art 246), en decreteerde eenheid van finan
ciën, met storting van een mogelijk over
schot in de «nationale kas" (art. 242).
IQ de Staatsregeling van 1801, werd de
onderhooiigheid bestendigd. Haar art. 48
luidt:
dezelve (de koloniën) Wijven vereenigd onder een
eu hetzelfde algemeen Bestuur hier te lande;
wordende alle afzonderlijke octrovea dienaangaande
gehouclen voor vervallen".
De slotzin is de toelichting tot de even
te voren uitgesproken »vereeniging", die
anders allicht op het dwaalspoor zou kun
nen leiden.
In 1806, weet men van niets anders dan
eenheid van financiën, eu bestuur door den
koning, ahoo onderhoorigheid. Art. 12 zegt:
de ontvangst en uitgave der koloniën zullen
beschouwd worden als uitmakeade een gedeelte dei1
ontvangst en uitgave vau den S aat".
E.a art. 36 luidt:
De besturing der kolo-jiën, en van alles wat
derzelvrer innerlijke regeeriag betreft, behoort fc-tj
uitsluiting aan den koaiug".
Thans, treedt Hogendorp op, met zijne
"Schets vau eeae grondwet", die haar invloed
deed gevoelen, toen wij ome onafhankelijk
heid hadden herkregen. Hogendorp had
gezegd:
De souverciue vorst heeft het be-;tuur over de
koloniën en bezittingen van den Staat in andere
werelddeeleu" (art. 12).
De Grondwet van 1814 verklaarde, met
ganschelijk niet onbelangrijke wijziging:
T)e souvereinc vorst heeTt, bij uitsluiting, het
oppjrbestuiu' over de koloniën en bezittingen van
den Staat in a'idere wercldleelec" (art. 36).
Ddar, gelijk hier, onderhoorigheid,
gegyraboliserd door den persoon des wetgevers.
Onderhoorigheid al wederom, vóór en
sedert de Grondwet van 1815. Kenmerkend
en teekenend is het navolgend uittreksel
van de notulen harer vervaardiging:
Raepsaet: trekt de koning de product?» der
Hogendorp: zeker neen. «t
Dol ren^e: wie heeft de legislative raagt in de
koloniën ?
Hogendorp: de koning: ? dat is a'.thaus de
intentie geweest.
Dotrcnge: zou de koning in de koloniëa een
Wetgevend Lichaam kunnen stellen?
Velen dubiteren daarover onder de hoeren.
Vau Maancu: Zeer zeker niet; het zonde
«strijden tegen alle beginselen van regering; hoe
zoude men eene wetgevende niagt in eene heziltiny
van den Slaat kannen admitteerun; of zelfs al
ware dat anders, kunnen onderstellen dat de koning
dit ooit zuude doen,
de Couinek A z.: en zoodra de Hollaudsehe
heeren op dit art. geen bedenkingen hebben, dan
zeker niet wij uit Bslgië" (C. J. v. Maanen,
Aanteekenintren van het verhandelde over de Grondwet
van 1815, Dordrecht 1887, blz. 23).
Overeenkomstig die opvatting, luidde
art. 60 der Grondwet van 1815, gelijk hare
voorgangster:
Uc koning heeft bij uitsluiting bet opperbest mr
over de volkpla itingen en bezittingen van het Rijk
in andere weivlduceleu".
In 1840, werd daaraan toegevoegd het
voorschrift om aan de Staten-Generaal
verslag te doen van het koloniaal budget,
en hun toegekend het beschikkingsrecht
over het batig slot.
Inmiddels, had Hogendorp de wijziging
zijner Schets, waardoor »bij uitsluiting" aan
den koning het koloniaal bestuur was toe
gekend, niet zonder protest zich laten wel
gevallen. Hij noemde de koloniëa:
Provinciën van het rijk, onmiddellijk
ondenvorpcn aan dezelfde oppermagt".
( Volgens hem, zijn de woorden : bij uit
sluiting" in art. 60, Grondwet'15:
gemeend op ce'ie compagnie, of wat er ook anders
zou kunnen plaats hebben".
Eindelijk, wil hij het koloniaal bestuur
aan de Wet opgedragen zien :
Ons koloniaal bestuur moge dan nog zoo goed
zijn; om va-theid eu duurzaamheid t-.j verkrijgen
mort hel gegrond zijn op wetten" (G. K. van
lloogcudorp, Bijdragen tot de Huishouding; van Staat,
den Ha-ig 1S23,'VII, blz. 337, 861, 3:i6).
Hier, was de voeg in het koloniale bar
ras, waarin Thorbecke zijne wigge dreef.
Ten onrechte naar wij zooeven zagen
polemiseert hij met Hogendorp, als zou
deze den koning, bij uitsluiting, het wet
gevend gezag ie de kolonië.-i hebben willen
overlaten. Wettelijke regeling van het ge
bruik van het batig slot, stelt Tftorbecke
niet tevreden. Hij wil de regeling van
inkomsten en uitgaven zelve, door de
StatenGeneraal, beoordeeld zien.
HO1" vraagt hij //zijn v.elligt de koloniale
inkomsten geen inkomsten vauhetr'jk? W elk eene vraag?
Inkomsten van bezittingen van Jt*t rijk, en zoo
worden de koloniën in de Grondwet genoemd, zullen
toch wel inkomsten van het rijk wezen" (J. R.
Thorbeeke, Aanteekening op de Grondwet, Amsterlam
1841, I blz. 135, 139, 140).
Hoe echter vat hij de staatsrechtelijke
betrekking der kolonie a tot het moederland ?
IQ 1840, nog als onderhoorigheid. In 1848,
ronduit als territoriale eenheid.
Men oordeele:
Onze bezittingen zijn als domeinen aan te merken,
waarop ons erediet eu onze jaarlijksche balans voor
een groot deel rusten. Al was er geen andere,
moest dit alleen niet grond genoeg zijn, om de
o.'erzeesche mid-leleu eu uitgaven aan het bestel
der wetgevende macht te onderwerpen?" Aldus, de
Aanteekening (t. a. p. blz. 147).
Anders, in 1848:
De kiloniale uitgaven en inkomsten zijn
Staatsuitgiven en Staatsinkomsten, die eenheid van
regeliug en coutrola volstrekt vorderen. Keae begroeting,
welke niet alle uitgaven en allo inkomsten omvat,
mist hiar doel" (J. R. Thorbecke, Bijdrage tot da
herziening der Grondwet, Leiden 18i8, blz. ^40).
Langs dezen weg. kreeg de territoriale
eenheid van moederland en koloniën haar
besla?. IQ 1848, was zij eene overwinning
op het lang gehuldigde stelsel van
onderhoorigheid, schuchter te verstaan gegeven
in art l der Grondwet van 1848. Zóó
schuchter, dat nar. van D^veater gansch
een proefschrift wijden kan aan de vraag
zelve, wat laatstgeaield art. l wel zou kun
nen bedoelen. Daarin komt hij ten langen
leste tot het besluit:
»De koloniën ma k e» dm ecu d;cl des rijk» uit"
(IV, 74)
wanneer hij evenwel daarbij voegt:
Doir art. 118, dat de Grondwet, zoo het
tegendeel niet gezegd wordt, alleen verbindend verklaart
voor het rijk in Europa, is alle practisclie gevolg
aan de onderscheiding door art. l ia het leve»
geroope», oatnomen;"
is-dit eene geweldige misvatting, die,
straks, overgenomen onder de Grondwet
van '87, hem geweldige parten spelen zal.
Het bij uitstek practische gevolg naraelijk
der territoriale eenheid van moederlanden
Jcolomën (eene andere, natuurlijk, dan tus
schen staten), is de eenheid van beider
fiaanciën, gelijk het practische gevolg der
staatsrechtelijke eenheid van moederland
en koloniën zijn zou de scheiding van
beider fi lanciën. De schromelijke vergis
sing vau zijn pro3fschrift leeft bij mr. van
Deventer voort, en doet hem twee hemels
breed verschillende categorieën verwarren.
Amst., Nov. 1901. J. A. LEVY.
Na de wittebroodsweken.
DO nieuwjaars-telegrammen, die tusschen
en St Petersburg zijn gewisseld,
moeten op den oppervlakkigeu beschouwer
den indjruk mak»n, dat de verhouding
tusscheu Frankrijk en Rusland even har»
lelijk is aU kort na het tot stand koraen
der zooveel besproken alliantie. Dezen
keer zij a de rollen eenigszins verwisseld
en is het de au geweest die de echoone
Mariaune het hof maakte, terwijl vroeger
de avances (niet het minst in den zeer
letterlijken en prozaïschen zin van leenin
gen) bijna geheel van den kant der dame
kwamen. Wellicht heeft de czar gemerkt,
dat de ontvangst, die hem en zijne gemalin
in 1901 in Frankfijk ten deel viel, niet
zóó warm wag als die bij zijn vroeger
bezoek. Wittebroodaweken duren niet
eeuwig; maar als na betrekkelijk korten
tijd hier uit e«n mariage d'amour een
mariage de raison is geworden, dan ligt
de schuld waarlijk niet aan Marianne.
Van de.n beginne af is zij in deze verbin
tenis de partij geweest, die gegeven heeft,
en dat is op den duur niet vol te houden.
Zij begiet zich, en niet alleen in hare
stille binnenkamer, af te vragen, of zij
de schatten van haar liefde en haar
beurs niet beter had kunnen basteden, en
de twijfel, die aan haar hart knaagt, kan
door een paar welwillende woorden alleen
niet worden weggenomen.
In de R"xut de Paris verscheen onlangs
een artikel van den heer Bérard, waarin
Rua'and rechtstreeks werd beschuldigd van
het tegenwerken der Fransche politiek in
(Jcmstarjtmopel. En kort daarna kwam de
Francais met een artikel, waarin het zelfde
verwijt duidelijk werd toegelicht en als
hoofdschuldige de Russische gerant bij de
Porte werd genoemd. Deze invloedrijke
diplomaat, de heer Stnowjeff, zou tijdens
het laatste Fransch-Turksche conflict op
onduldbare wijze tegen Frankrak hebben
geïntrigeerd. »De heer Sinowjeff" zoo
lezen wij «heeft steeds neiging ge
toond om zich te bemoeien met zaken,
die hem niet aangingen, en in lt bijzonder
met die, welke zijne buren interesseerden.
Niemand verlangde van hem, dat hij, bij
de laatste moeielijkheden tusschen Frankrijk
en Turkije voor Frankrijk partij zou trek
ken, maar men meende toch eene wel
willende neutraliteit zijnerzijds als van
zelf sprekend td mogen aannemen. Zijne
houding was echter eene gansch andere,
zoo als blijkt uit de volgende anekdote.
Een Russisch en een Fransch diplomaat
zaten samen te praten in de veranda van
een hotel in Therapia. Plotseling riep de
Rus uit, teiwijl hij de armen omhoog hief:
»Waarom maakt gij lieden toch zooveel
omslag over dien iorando? Alle dagen
moeten wij drie maal dépêches in cijfer
schrift verzenden of ontcijferen! 't Is een
heidensch werk I We moeten den heelen
dag op de kanselarij van het gezantschap
zitten ? Wat hebben wij u toch gedaan,
dat ge ons zulk een last bezorgt ?" «Wel,
wat gaat u dat aan?' antwoordde de
Franschman. »Waarom maakt gij u daar
druk over? Ga maar rustig op usv
berenhuid liggen, dat zal voor de heele wereld
beter zijn. Wij achten ons sterk genoeg
om die zaak alleen klaar te spelen". De
Rus begreep den wenk en begon over
iets anders te praten.
Een anekdote, zooals de Franfais zegt,
die dus niets officieels heeft, maar toch
kenschetsend is voor den toestand, Ia heel
Therapia, het diplomaten-kwartier, sprak
men slechts over de knoeierijen van den
Russiscben ambassadeur. Men fluisterde