Historisch Archief 1877-1940
F. 1282
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers : VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. posl f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10-~~
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12 /2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 19 Januari.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U Di
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Uniform-tarief
voor postpakketten, door Herman ran Deventer.
Juiste cyfers, door L. F. Dnymaer van Twist.
De chef der afdteling Handelspolitiek en Consu
laire Zaken, door V. De Eereschnld", IV, door
mr. J A. Levy. De crisis in het Engelsche libe
ralisme. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Vrouwenarbeid en huisgezin, III, (Slot.), door 8.
TOONEEL EN MUZIEK : Jlaximilian Harden over
Bouwmeester en Royaards, door J. H. Schorer.
Laatste voordrachten vanWillem van Zaylen, door
J. H. R. Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. KDNST EN LETTEKEN : Een merk
waardige Israëls, door Ph. Zilcken. Kunst te Rot
terdam, door H. D.?Netseher over v. Hulzen
Uit het Dagboek van Van Hardenbroek, III door
prof. G. W. Kernkamp Verzen van Ma ie
MarxKoning, door Ed. B. Koster. Het Recht der
Liefde. Eene studie uit het Indische leven, door
Hein i Borel, beoordeeld door v. H. FEUILLE
TON: Mand Barton. Naar 't Fransch van C. de
Varigny, I. RECLAMES. VOOR DAMES: Tech
nisch onderwijs voor meisjes, II, (Slot.), door M. K.
Marguerite Durand te Terltfn Gezondsleer, I,
door Q. Allerlei, door Caprice. Ingezonden.
SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOHISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Nog eens
over Suriname, (Ing.), door A. E. T. Prof. dr. C. P.
Tiele f, (m. portr.), door prof. W. C. van Manen.
Adriaan Prins f, (m portr.) 8CHESTJES: Het
Yankee-sprookje, door Henry S. Urban. ALLER
LEI. INGEZONDEN. - PEN- EN
POTLOODXBASSEN. ADVERTENTIËN.
Uniform-tarief voor post
pakketten.
Van kleine oorzaken en groote
gevolgen.
Dat kleine oorzaken groote gevolgen
kunnen hebben was mij bekend, maar dat
«en laag uniform-port voor postpakketten
een dergelijken ommekeer zou teweeg bren
gen, als de heer Mansholt uiteenzet in
dit blad van 22 December, dat gaat mijn
verstand te boven. 1) Ik ben maar een
eenvoudig pos t commies, derhalve niet een
der hoogere postambtenaren welke de schrij
ver in de eerste plaats bevoegd acht tot
oordeelen. Toch waag ik het mijn bezwa
ren bij ZEd. in te brengen, er bijvoegende,
dat de hooge heeren als zij over praktische
dingen een oordeel moeten vellen, vaak
de lagere uithooren en het gehoorde dan
op papier zetten. Zeker zijn er goede uit
zonderingen, ik ken verschillende hooge
postambtenaren, die niet zoo doen, maar
het getal dergenen, die niets anders zijn
dan een trompet is grooter dan men zou
vermoeden. Dit ter inleiding.
Om met het derde gedeelte van 's heeren
Mansholt's betoog, waarin hij meer spe
ciaal de met het goedkoope tarief te be
reiken voordeelen uiteenzet, te beginnen,
kan ik tot mijn spijt dergelijke groote ge
volgen niet aanschouwen, 't Kan aan
mijn oogen liggen, 'k zal misschien niet
zóó verziend zijn, als de heer Mansholt,
maar ik zie nog niet, dat de verbrui
ker zonder een enkel tusschenpersoon
direct in contact zal treden met den
prcducent. Die schakel van
tusschenpersonen, geloof ik, zal niet zoo spoedig ver
dwijnen. Ook komt het mij voor, dat
de heer M. een zeer optimistischen kijk
heeft op den aard onzer Nederlandsehe
bevolking. Voordat producent en con
sument elkaar hebben gevonden, met
elkaar rechtstreeks correspondeeren, zal
nog wel een tijdje noodig zijn, vooral bij
onze niet toeschietelijke boerenbevolking.
Heusch mijnheer M. de boeren houden
niet van dergelijke nieuwe fratsen, al zijn
ze nog zoo goed.
Maar onderstel de maatregel kwam tot
stand, met de gevolgen, welke U er zich
van voorstelt, waarvan zouden dan die
onnoodig geworden tusschenpersonen moe
ten leven, waar zouden de tx- schippers en
vrachtrijders brood vinden? 't Zijn allen
vragen, die nog niet beantwoord zijn. Ook
vind ik in dat derde deel, dat in de groote
plaatsen, waar grond en dus ook
winkelhuur duur is, de prijzen der artikelen
hooger zullen zijn, welke bewering met de
werkelijkheid in flagranten strijd is. Om
koopjes te doen, moet men juist in Am
sterdam of Rotterdam zijn. Uitgezonderd
natuurlijk landbouw-producten. Het publiek
is hiervan wel overtuigd; de meeste post
pakketten gaan uit de groote steden naar
het platteland en niet omgekeerd. Hierbij
zal ik het wat het derde deel betreft,
laten. Wat dit gedeelte van het vraag
stuk aangaat is de heer M., agrariër als hij
is, meer bevoegd dan ik; als leek
permiteere hij mij deze enkele opmerkingen,
Over de beide eerste deelen van het
opstel wil ik trachten in 't kort mijn ziens
wijze uiteen te zetten.
1) De heer Jan Evers zegt in een ingezon
den stuk in uw blad vat 5 Jan. o.a.: »dan moest
het figeerend tarief ook wel iets dergelijks
hebben uitgewerkt."
Inzender slaat m. i. den spijker op den kop.
Een verschil van 5 a la ets. in port op een
gewicl t van l?5 K f. kan de waren toch
heusch niet zoo veel billijker maken.
Wat de wenschelijkheid van een laag
uniform-port aangaat, die erken ik vol
mondig; maar 10 cent schijnt mij te gering.
Een uniform-poit voor postpakketten is
in het binnenlai dsch verkeer even goed
mooglijk als in het buiten l an dsch. Waar men
b.v. voor een pakje naar Duitschland en Bel
gië. O ets., naar Frankrijk 75 ets. betaalt,
on v» s lullig de zwaarte, is het voor het
binnenlandsch verkeer even goed mooglijk
het nu gemiddeld port van 20 ets. te
heflen. Een port van 20 ets. is daarom
?gewenscht, omdat het moet aansluiten aan
het port van brieven en druk werken. Voor
brieven bedraagt dit tot 500 gram 15 ets.,
voor drukwerken tot 1000 gram 15 ets.
Verlaagt men nu het port voor postpak
ketten, dan ligt het voor de hand, dat
stukken; welke nu als britf of als druk
werk verzonden worden, naar de
pakketpost zullen verhuizen, omdat die
goedkooper en zekerder is (registreering der
pakketten en vergoeding bij beschadiging
en verloren raken, wat voor brieven en
drukwerken door de wet is uitgesloten).
Wat het port van 10 ets. aangaat, het
moge volgens den heer M. zeer gewenscht
zijn, volgens zijn eigen woorden verliest
het betoog daarvoor alle kracht, indien
hét niet mooglijk is die maatregel in
te voeren, en juist de verwezenlijking stuit
op nog verschillende andere bezwaren.
In de eerste plaats is de administratie
voor de pakketpost verre van eenvoudig,
doordat art. 8 der wet van 21 Juni 1881 be
paalt, dat aan ile Spoorweg-Maatschappijen
voor het vervoer der pakketten vergoeding
wordt verstrekt van 7, 11 en 15 ets. res
pectievelijk voor pakketten tot l Kg. van
l?3 Kg. en van 3 5 Kg. Op't moment
deelen 7 verschillende maatschappijen in
die vergoeding welke stuksgewijze op de
kantoren wordt berekend. Dit is het voor
naamste administratieve struikelblok ; er
zijn er wel meer maar van minder belang.
Het bestek van dit artikel laat niet toe dit
in den breede uiteen te zetten, waarschijnlijk
kom ik op een en ander wel eens terug.
Een ander bezwaar, dat niet gemakke
lijk zal zijn te ondervangen, is het gebrek
aan lokaliteit. Reeds nu zijn verschillende
kantoren te klein, om de pakketpost, die
uit den aard der zaak de meeste plaats
vraagt te herbergen. Ik wijs op Amster
dam, waar men in het nieuwe kantoor
geen plaats had voor dit gedeelte van den
dienst, en langen tijd zoekende was naar
een afzonderlijk gebouw voor dezen tak.
Amsterdam staat hier niet alleen, er zijn
verschillende plaatsen in ons land, o. a.
Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Zwolle, waar
de pakketpost geheel of gedeeltelijk in een
postlokaal aan het station wordt behan
deld. Bij een eventueele invoering van
dezen maatregel zou een algemeene ver
bouwing der kantoren spoedig noodig blij
ken. Ook de postwagens in de treinen zijn
niet op een dergelijk groot vervoer be
rekend. Waarschijnlijk zou dus de winst wor
den opgeslokt door de Spoorweg-Maatschap
pijen, in den vorm van vergoeding, terwijl de
staat er schade bij zou lijden door uitgaven
voor personeel, materieel en last not least
gebouwen. Dit laatste vooral is duur, ge
tuige Kampen, eer; plaatsje van pl.m. 20,000
inwoners, waar men voor de kleinigheid
van /' 85,000 een nieuw, kantoor zal neer
zetten.
De heer Mansholt heeft o. a. aange
voerd, dat met het St. Nicolaasfeest van
1900 werden vervoerd 13,700 pakjes. Die
werden evenwel niet vervoerd op n dag,
zooals ZEd. schijnt te denken. Deze op
gaaf is over de zeven eerste dagen van
December. Bovendien zijn verschillende
voorschriften voor het vervoer gedurende
die dagen buiten werking gesteld, is meer
personeel in dienst genomen en zijn op
verschillende plaatsen afzonderlijke loka
len gehuurd, om den dienst naar
behooren te kunnen doen plaats hebben. Daar
uit blijkt dus volstrekt niet, dat met de
bestaande middelen zoo 'n ontzaglijke
hoeveelheid per dag vervoerd kan wor
den, maar juist het omgekeerden. Maar j
ook het brieven- en telegrammenver- j
keer is tienvoudig toegenomen binnen '
een betrekkelijk kort tijdsverloop en het ;
heeft niet de minste stoornis ondervonden
noch wat de snelheid, noch wat correctheid '
betreft. Omtrent dat laatste weet de heer '
M. niets anders dan dat hij er nooit van
gehoord heeft. Snelheid en correctheid
lijden wel degelijk wanneer de quantiteic
overstelpend groot is, getuige Nieuwjaar,
maar dat bemerkt het publi<k blijkbaar
niet altijd. Bovendien neemt de brievenpost
lang zoo'n ruimte niet in beslag en vordert
geen administratie. Derhalve gaat vergelij
king met de pakketpost in dezen niet op.
In deel II gaat de heer M. den invloed ,
van het portobedrag op het vervoer der j
brieven na en vergelijkt de cijfers met die
van de pakketpost. Natuurlijk kan hij bij i
de brievenpost grooter vooruitgang con- i
stateeren dan bij de pakketpost om 'ie '
eenvoudige reden, dat het brievenvervoer
door den Staat uitsluitend geschiedt, dus
monopolie is, wat de pakketpost niet i?.
Daarbij komt nog, dat de pakketpost door
verschillende bepalingen voor het groote
publiek niet gemakkelijk is ingericht; van
Gend en Loos is de onderneming voor het
goederenvervoer. Ook wil ik den heer M.
en passant wel mededeelen, dat de cijfers
voor het brievenvervoer fictief zijn en in
't batig saldo ook is begrepen de winst
op de postwissel- en quitantiedienst, het
derhalve voor een leek gevaarlijk is, daar
uit conclusies te trekken. Ook hierover
hoop ik later nog het een en ander te
zeggen.
Mijn conclusie 'n dus een uniform-porto
is mooglijk, maar een laag uniform-porto
van 10 ets. niet. Dit zou wel mooglijk
zijn als de toestanden ten onzent waren
als in België, waar het vervoer van pak
ketten door de po=t en de spoorwe
gen, die in Staatshanden zijn, gemeen
schappelijk geschiedt; dan is het bezwaar
van gebrek aan lokaliteit opgeheven. Als
de heer M. dus zijn doel wil bereiken,
moet hij ook het middel willen nl.
STAATSEXPLOITATIE VAN SPOORWEGEN. .Dit is de
sleutel die hem toegang verschaffen zal tot
het paradijs wat hij in deel III beschrijft.
HERMAN VAN DEVENTER.
Juiste cyfers.
In het nummer van 5 Januari 1) van
De Amsterdammer komt een artikel voor,
onder het opschrift: »Onze arme officie
ren", een artikel, waarin ook een en ander
aangehaald wordt, van hetgeen door mij
in de Tweede Kamer der Staten Generaal
bij Hoofdstuk VIII"gesproken i?.
Waar het nu niet in mijne bedoeling
ligt, op de beschouwingen, die in de pers
voorkomen, betreffende het verhandelde
in de volksvertegenwoordiging, nader in te
gaan, zoo dien ik echter eene uitzondering
te maken met datgene, wat 5? nieerbedoeld
artikel besproken wordt. ~
Aanleiding daartoe toch geeft, wat de
heer S. in deze woorden concludeert:
»Of nu de heer Duymaer van Twist in
»de Tweede Kamer het medelijden bij de
»Ieden heeft trachten op te wekken met
»die ongelukkige slachtoffers, weet ik niet,
«maar mocht dit soms nog eens het geval
«zijn, dan zal hij voor alles juiste cijfers
»moeten gebruiken en is dit toch zeker
«verplicht n tegenover de kamerleden n
«tegenover de officieren, wier belangen hij
«geroepen meent te zijn te behartigen."
In deze conclusie nu, wordt mij door
den heer S. ten laste gelegd, dat ik onjuiste
cijfers gebruikt heb, waar ik wees op de
slechte conditie, waarin vooral de subelterne
officieren verkeerden, en wordt mij daarbij
verweten, als zou ik dientengevolge de
Kamer niet naar behooren hebben ingelicht.
Waarop baseert nu de heer S. die con
clusie ?
Hij schrijft o. m.:
»Nu is het echter een feit dat vele dier
«heeren bij hunne redeneeringen
allereigen«aardigst met cijfers omspringen. Zoo
be»weert de heer D. v. T. in bovengenoemde
«kamerzitting dat het thans voorkomt, dat
«een officier eerst op 43 jarigen leeftijd
»een traktement van ? 2000 ontvangt. (Bij
»zijn aanstelling tot kapitein.) Wanneer
»men echter het officiersboekje naslaat, dan
»ziet men, dat bij de infanterie van af
«het jaar 1806 de kapiteins bij hun
aan«stelling de volgende leeftijd hadden :
»98 van veertig jaar of minder (waar
sonder 11 van 37 en 3 van 30) en 49
«van meer dan veertig jaar (waaronder C
»van 43, 2 van 44, l van 45 en l van
»49 jaar.) Gaat het nu aan om wanneer
»van 147 kapiteins 10 den leeftijd van 43
»jaar of meer hadden bij hun aanstelling,
»in het publiek voor te stellen alsof
ge»woonlijk eerst op dien leeftijd de
kapiteins»rang wordt bereikt? Even goed had een
«ander die 11 kapiteins van 37 tot
voor«beeld kunnen nemen en beweren dat
«thans een officier op zijn 37e jaar kapitein
»is ! Bovendien is het toch zeker niet de
«schuld der regeering, wanneer een officier
sop 43 jarigen leeftijd wordt aangesteld tot
«kapitein, wanneer in datzelfde tijdsverloop
«ook kapiteins op hun 37e jaar kapitein
«zijn geworden. Hij, die op jeugdigen
leef»tijd officiers-examen heeft gedaan, zal ook
«op jeugdiger leeftijd kapitein zijn dan zijn
«collega's, die bij hun benoeming tot officier
»0 of 7 jaar met hem in leeftijd
ver«schilden."
Zijn deze gronden nu juist, waarop de
heer S. zijne conclusie bouwt ?
Heb ik in de Tweede Kamer gesproken,
datgene wat in het bovenstaande wordt
beweerd ?
Misschien heeft 't zoo in ón of ander
dag- of weekblad gestaan, maar had de
1) Aangezien ik eerst asn het eiade der
vorige weck keimis nam TSU het artikel, kon
ik tot mijn leedwezen niet eerder op de2c zaak
iugaa ',
heer S. de moeite eens genomen, de
Handelingen der Tweede Kamer na te
slaan, dan had hij zeker niet dat neerge
schreven, wat hij nu van mij weergeeft in
«Onze arme officieren."
Wat toch sprak ik in de 2e Kamer der
Staten Generaal ? Nadat ik enkele be
schouwingen omtrent d: tractementen der
officieren geleverd had, ging ik in de avond
zitting van 16 December (Handelingen
zitting 1901?1902 blz. 558) als volgt
voort:
«Over welke tijdstippen loopen deze
trac»tementen? Stel dat de tweede luitenant
»op 21 jarigen leeftijd den officiersrang
»bereikt, dan geniet hij bij de bestaande
«promotie tot op 't 27e jaar die, ?1000, van
«'t 27e jaar tot 't 36e jaar wordt het
tracte»ment ?1200, van dat jaar tot 't 39e jaar
«wordt dit 1400, om daarna op bet 40e 2000,
»op 't 46e 2200 en 51e 2400 gulden te
«bedragen.
»De donkerste schaduw valt hier zeker
»op'tluitenantsleven, waar 't hoogste
tracte»ment /"l400 bedraagt en dat wel nog op
«bijna 40jarigen leeftijd. Nu wordt hier
«nog een der meest gunstige gevallen
ge«nomen, nl. dat de luitenant op 21jarigen
«leeftijd den officiersrang bereikt. Wordt
»die leeftijd echter de 23 of 25 jarige, dan
«wordt de toestand ongunstiger en houdt
«de Ie luitenant zijn ?1400 tot het 41e
«of 43e jaar.
Meer nu sprak ik, ten minste in dit
verband, niet over deze zaak.
Wat heb ik nu beweerd ?
Vooreerst, dat het norm is, dat de luite
nant tot op 39 jarigen leeftijd ?1400 ge
niet, (zooals ik woordelijk zeide tot op
bijna 40 jarigen leeftijd) en verder dat zij
in ongunstiger conditie komen, die op een
latere, dan den 21 jargen leeftijd, den
officiersrang bereiken. Ik moest bij mijn
betoog een leeftijdsgrens aannemen, in ver
band met de verhoogingen voor langdurigen
diensttijd van luitenants en kapiteins.
Was het nu overdrijving, dat ik den 21
jarigen leeftijd nam als den gemiddelden?
Hoe het door mij gesprokene nu uit het
verband wordt gerukt, bewijst de heer S.
in zijn artikel, waar hij o. m. schrijft:
«Zoo beweert de heer D. v. T. in
boven«genoemde Kamerzitting, ds t het thans
«voorkomt, dat een officier eerst op 43jarigen
»leeftijd een tractement van/'2000 ontvangt."
En iets verder:
«Gaat het nu aan, om wanneer van 147
«kapiteins, 10 den leeftijd van 43 jaar of
»meer hadden bij hunne aanstelling, in het
«publiek voortestellen, alsof gewoonlijk eerst
»op dien leeftijd de kapiteinsrang wordt
«bereikt?"
Voor de lezers van dit blad om te oor
deelen, of hier weergegeven is, wat door
mij in de Tweede Kamer gesproken werd.
Maar bovendien ben ik ook hier
allereigenaardigst met de cijfers omgesprongen, wat
de heer S. mede beweert?
De officieele bescheiden, om dit tegen
te spreken.
De heer S. haalt enkele gegevens aan
uit het of ficicrsboekje, doch welke gegevens
met die uit dat boekje niet kloppen.
Door hem wordt toch berekend, dat sinds
1890, 147 kapiteins werden aangesteld.
Volgens het officiersboekje van 1901 be
draagt die getal echter 175 kapiteins (te
beginnen met No. 124 blz. 122, Naam en
Ranglijst der officieren van 1901 tot en
met No. 38 der Eerste Luitenant blz. 131).
Plaatsen wij nu de cijfers naast elkaar,
die welke de heer S. geeft, en die welke
in het officiersboekje voorkomen, dan krij
gen wij:
L^iftijd ((lick ren
wasrop de bc vor- Opgave volg.
dering tot kapitein
p'aa^s had.
30-jarige . .
I'S
39
40
41
4-2
43
41
45
?J O
47
'4S
40
de heer S.
3
11
S 4
Opgave volg.
AI Naam- en
Ranglijst.
3
11
25
3'2
3-2
29
20
9
3
5
2
i
2
l
Wat blijkt nu uit dit staatje ten op
zichte van den leeftijdgrens in verband met
de opgave voorkomende in de «Naam en
Ranglijst der Officieren ? '
lo. dat de gemiddelde leeftijd, waarop
de officier nog een tractement van ? 1400
geniet (door mij aangegeven in de zitting
van de Tweede Kamer als het 39e) eer
te laag dan te hoog is geschat.
2o. dat waar ik sprak van meest gun
stige gevallen, circa 40 j>Ct. in minder
gunstige omstandigheden verkeeren, d. i.
ook na het 40e levensjaar nog / 1400
genieten. Voorzeker dus geene overdrijving
der cijfers.
En wat blijkt nu U't dit staatje ten
opzichte van den leeftijdgrens in verband
met de opgaven die door den heer S. wor
den verstrekt ?
Wij zouden die gevolgtrekkingen hierin
kunnen samenvatten, dat de heer S. zeer
lichtvaardig oordeelde, omdat hij de juist
heid zijner cijfers niet zelf heeft nagegaan,
maar die, waarschijnlijk, evenals het ver
band, waarin ik mijne rede in de Tweede
Kamer uitsprak, van anderen heeft ont
vangen. En dat hiervoor grond bestaat,
zal bij aandachtige beschouwing zijner
cijfers, onmiddelijk in het oog vallen.
In het bovenstaand staatje komen er in
het officiersboekje 103 namen voor van
officieren van 40 jaar en daar beneden,
terwijl de heer S. er 98 opgeeft; en boven
de 40 jaar men in het eerste 72 en bij
den laatsten 49 vindt. Hier is nu ten
nadeele gecijferd voor de kategorie van
officieren boven de 40 jaar. En toch ligt
dit verschil niet hierin, dat er in het
officiersboekje 175 en door degene, die de
heer S. inlichtte, slechts 147 worden geno
men. Ook bij diegene, die heer S. inlichtte
moeten die 175 namen in het oog gevallen
zijn, want onder de eerste nummers in het
officiersboekje no. 124?134 bevinden er
zich reeds 6 officieren, die op 40 jarigen of
jeugdiger leeftijd kapitein werden en onder
de 10 laatste nummers blz. 130 en 131 even
eens een 6 tal officieren van dien leeftijd.
Had degene dus die den heer S. inlichtte
slechts 149 officieren op het oog gehad.
dan had zijn verschil met dat van het
officiersboekje voor officieren van 40 jaar
en daar beneden altijd meer dan 5 moeten
bedrageii.
Hier werd dus n;et met juiste cijfers
gewerkt.
Nu zal naar aanleiding van het boven
staande de heer S. mij wel willen toegeven,
dat het feit dat bij zulke redeneeringen
allereigenaardigst met cijfers wordt omge
sprongen niet van toepassing is op vele
dier heeren, zooals hij ze noemt, maar
op zijne berichtgever alleen.
Ook wat betreft eene andere zaak, nl.
het nooit in het openbaar morren (zoo
schrijft de heer S. in hetzelfde stuk) daar
verwijs ik hem ook naar den officieelen tekst
van het door mij gesprokene, Handelingen
Tweede Kamer, Jaarg. 1901 1902 blz.
558, 2e kolom.
Gouda, 12 Januari 1902.
L. F. DUYMAER VAN TWIST.
De chef der afdeeling Handelspo
litiek en Consulaire Zaken.
Aan Buitenl. Zaken grijpen hoogst ge
wichtige benoemingen plaats. In onze
beschouwing »De politieke post te Tokio"
in het vorig No. van dit blad wezen wij
er op.
Opnieuw is aan de orde eene keuze, die
de volle aandacht waard is. De tegenwoor
dige chef der afdeeling Handelspolitiek en
Consulaire Zaken is zoo juist tot
secretarisgeneraal bij het departement benoemd.
Daarmede is eene betrekking openge
vallen, ten aanzien van welker vervulling
het van harte te hopen is, dat de Regeering
niet overijld te werk ga, geen gehoor geve
aan overwegingen van traditioneelen of
hiërarchischen aard, zuiver en alleen zich
late leiden door datgene wat eischt het
belang des handels.
Sinds ettelijke jaren wordt er druk ge
redeneerd over de «reorganisatie" van ons
Consulaatwezen. Htt onderwerp is schier
niet van de tafel geweest in de
Amsterdamsche Kamer van Koophandel. Op geen
aanbeeld is ooit wij zeggen niet zoo hard
maar zoo vaak en vooral zoo luid gehamerd,
en als met den liygiënischen hamer het geval,
is het bij hameren gebleven; het meteorisme
is niet geweken, de hartspier van het
parculier initiatief blijft slap, de bloedsomloop
traag, de digestie moeilijk.
De krachtige bloedcirculatie, die de slui
merende veerkracht in het loome lichaam
onzes handels tot nieuw leven zou kunnen
wekken, blijft ontbreken. Het ademhalings
proces deugt niet, de toegevoerde zuurstof
wordt niet geheel in het bloed opgenomen,
de longen functionneeren wel, maar niet
raar behooren.
Wij zijn eenigszins uitvoerig geweest met
de schets van ons physiologisch beeld, aller
eerst om pp het voorbeeld der doorluch
tige rhetoriek van den f-xtra-toer des
boridechtgenoots en van de aardappelen der
wetsontwerpen met het daarin verwerkte
zout der christelijke beginselen, aan de hand
van een beeld duidelijk te maken de
beteekenis van het hier al dan niet gelukkig
gebruikte woord «reorganisatie".
Het ligt voor de hand, men gevoelt hier
te doen te hebben met eene organisatie,
een organisme, een orgaan. Welk orgaan
wordt nu bedoeld ?
De vensters zijn de longen onzer woning.
Welnu, tot dezelfde orde van beeldsprakige
taal behoort dit ons gevleugeld woord: de
consulaten zijn de longen des handels.
En tweedens hebben wij juist dit beeld
gekozen, om van meet aan te doen uitkomen
wat wel en wat niet van den Staat kan
verwacht worden. De Slaat vermag niets,
wanneer datgene, waarin het leven zijn
oorsprong neemt, de hartspier het par
ticulier initiatief met verlamming is ge
slagen. Wat de Staat wel vermag is die