De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 19 januari pagina 1

19 januari 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1282 DE AMSTERDAMMER A°. 1902. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers : VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. posl f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10-~~ Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12 /2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 19 Januari. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O U Di VAN VERRE EN VAN NABIJ: Uniform-tarief voor postpakketten, door Herman ran Deventer. Juiste cyfers, door L. F. Dnymaer van Twist. De chef der afdteling Handelspolitiek en Consu laire Zaken, door V. De Eereschnld", IV, door mr. J A. Levy. De crisis in het Engelsche libe ralisme. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Vrouwenarbeid en huisgezin, III, (Slot.), door 8. TOONEEL EN MUZIEK : Jlaximilian Harden over Bouwmeester en Royaards, door J. H. Schorer. Laatste voordrachten vanWillem van Zaylen, door J. H. R. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KDNST EN LETTEKEN : Een merk waardige Israëls, door Ph. Zilcken. Kunst te Rot terdam, door H. D.?Netseher over v. Hulzen Uit het Dagboek van Van Hardenbroek, III door prof. G. W. Kernkamp Verzen van Ma ie MarxKoning, door Ed. B. Koster. Het Recht der Liefde. Eene studie uit het Indische leven, door Hein i Borel, beoordeeld door v. H. FEUILLE TON: Mand Barton. Naar 't Fransch van C. de Varigny, I. RECLAMES. VOOR DAMES: Tech nisch onderwijs voor meisjes, II, (Slot.), door M. K. Marguerite Durand te Terltfn Gezondsleer, I, door Q. Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOHISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Nog eens over Suriname, (Ing.), door A. E. T. Prof. dr. C. P. Tiele f, (m. portr.), door prof. W. C. van Manen. Adriaan Prins f, (m portr.) 8CHESTJES: Het Yankee-sprookje, door Henry S. Urban. ALLER LEI. INGEZONDEN. - PEN- EN POTLOODXBASSEN. ADVERTENTIËN. Uniform-tarief voor post pakketten. Van kleine oorzaken en groote gevolgen. Dat kleine oorzaken groote gevolgen kunnen hebben was mij bekend, maar dat «en laag uniform-port voor postpakketten een dergelijken ommekeer zou teweeg bren gen, als de heer Mansholt uiteenzet in dit blad van 22 December, dat gaat mijn verstand te boven. 1) Ik ben maar een eenvoudig pos t commies, derhalve niet een der hoogere postambtenaren welke de schrij ver in de eerste plaats bevoegd acht tot oordeelen. Toch waag ik het mijn bezwa ren bij ZEd. in te brengen, er bijvoegende, dat de hooge heeren als zij over praktische dingen een oordeel moeten vellen, vaak de lagere uithooren en het gehoorde dan op papier zetten. Zeker zijn er goede uit zonderingen, ik ken verschillende hooge postambtenaren, die niet zoo doen, maar het getal dergenen, die niets anders zijn dan een trompet is grooter dan men zou vermoeden. Dit ter inleiding. Om met het derde gedeelte van 's heeren Mansholt's betoog, waarin hij meer spe ciaal de met het goedkoope tarief te be reiken voordeelen uiteenzet, te beginnen, kan ik tot mijn spijt dergelijke groote ge volgen niet aanschouwen, 't Kan aan mijn oogen liggen, 'k zal misschien niet zóó verziend zijn, als de heer Mansholt, maar ik zie nog niet, dat de verbrui ker zonder een enkel tusschenpersoon direct in contact zal treden met den prcducent. Die schakel van tusschenpersonen, geloof ik, zal niet zoo spoedig ver dwijnen. Ook komt het mij voor, dat de heer M. een zeer optimistischen kijk heeft op den aard onzer Nederlandsehe bevolking. Voordat producent en con sument elkaar hebben gevonden, met elkaar rechtstreeks correspondeeren, zal nog wel een tijdje noodig zijn, vooral bij onze niet toeschietelijke boerenbevolking. Heusch mijnheer M. de boeren houden niet van dergelijke nieuwe fratsen, al zijn ze nog zoo goed. Maar onderstel de maatregel kwam tot stand, met de gevolgen, welke U er zich van voorstelt, waarvan zouden dan die onnoodig geworden tusschenpersonen moe ten leven, waar zouden de tx- schippers en vrachtrijders brood vinden? 't Zijn allen vragen, die nog niet beantwoord zijn. Ook vind ik in dat derde deel, dat in de groote plaatsen, waar grond en dus ook winkelhuur duur is, de prijzen der artikelen hooger zullen zijn, welke bewering met de werkelijkheid in flagranten strijd is. Om koopjes te doen, moet men juist in Am sterdam of Rotterdam zijn. Uitgezonderd natuurlijk landbouw-producten. Het publiek is hiervan wel overtuigd; de meeste post pakketten gaan uit de groote steden naar het platteland en niet omgekeerd. Hierbij zal ik het wat het derde deel betreft, laten. Wat dit gedeelte van het vraag stuk aangaat is de heer M., agrariër als hij is, meer bevoegd dan ik; als leek permiteere hij mij deze enkele opmerkingen, Over de beide eerste deelen van het opstel wil ik trachten in 't kort mijn ziens wijze uiteen te zetten. 1) De heer Jan Evers zegt in een ingezon den stuk in uw blad vat 5 Jan. o.a.: »dan moest het figeerend tarief ook wel iets dergelijks hebben uitgewerkt." Inzender slaat m. i. den spijker op den kop. Een verschil van 5 a la ets. in port op een gewicl t van l?5 K f. kan de waren toch heusch niet zoo veel billijker maken. Wat de wenschelijkheid van een laag uniform-port aangaat, die erken ik vol mondig; maar 10 cent schijnt mij te gering. Een uniform-poit voor postpakketten is in het binnenlai dsch verkeer even goed mooglijk als in het buiten l an dsch. Waar men b.v. voor een pakje naar Duitschland en Bel gië. O ets., naar Frankrijk 75 ets. betaalt, on v» s lullig de zwaarte, is het voor het binnenlandsch verkeer even goed mooglijk het nu gemiddeld port van 20 ets. te heflen. Een port van 20 ets. is daarom ?gewenscht, omdat het moet aansluiten aan het port van brieven en druk werken. Voor brieven bedraagt dit tot 500 gram 15 ets., voor drukwerken tot 1000 gram 15 ets. Verlaagt men nu het port voor postpak ketten, dan ligt het voor de hand, dat stukken; welke nu als britf of als druk werk verzonden worden, naar de pakketpost zullen verhuizen, omdat die goedkooper en zekerder is (registreering der pakketten en vergoeding bij beschadiging en verloren raken, wat voor brieven en drukwerken door de wet is uitgesloten). Wat het port van 10 ets. aangaat, het moge volgens den heer M. zeer gewenscht zijn, volgens zijn eigen woorden verliest het betoog daarvoor alle kracht, indien hét niet mooglijk is die maatregel in te voeren, en juist de verwezenlijking stuit op nog verschillende andere bezwaren. In de eerste plaats is de administratie voor de pakketpost verre van eenvoudig, doordat art. 8 der wet van 21 Juni 1881 be paalt, dat aan ile Spoorweg-Maatschappijen voor het vervoer der pakketten vergoeding wordt verstrekt van 7, 11 en 15 ets. res pectievelijk voor pakketten tot l Kg. van l?3 Kg. en van 3 5 Kg. Op't moment deelen 7 verschillende maatschappijen in die vergoeding welke stuksgewijze op de kantoren wordt berekend. Dit is het voor naamste administratieve struikelblok ; er zijn er wel meer maar van minder belang. Het bestek van dit artikel laat niet toe dit in den breede uiteen te zetten, waarschijnlijk kom ik op een en ander wel eens terug. Een ander bezwaar, dat niet gemakke lijk zal zijn te ondervangen, is het gebrek aan lokaliteit. Reeds nu zijn verschillende kantoren te klein, om de pakketpost, die uit den aard der zaak de meeste plaats vraagt te herbergen. Ik wijs op Amster dam, waar men in het nieuwe kantoor geen plaats had voor dit gedeelte van den dienst, en langen tijd zoekende was naar een afzonderlijk gebouw voor dezen tak. Amsterdam staat hier niet alleen, er zijn verschillende plaatsen in ons land, o. a. Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Zwolle, waar de pakketpost geheel of gedeeltelijk in een postlokaal aan het station wordt behan deld. Bij een eventueele invoering van dezen maatregel zou een algemeene ver bouwing der kantoren spoedig noodig blij ken. Ook de postwagens in de treinen zijn niet op een dergelijk groot vervoer be rekend. Waarschijnlijk zou dus de winst wor den opgeslokt door de Spoorweg-Maatschap pijen, in den vorm van vergoeding, terwijl de staat er schade bij zou lijden door uitgaven voor personeel, materieel en last not least gebouwen. Dit laatste vooral is duur, ge tuige Kampen, eer; plaatsje van pl.m. 20,000 inwoners, waar men voor de kleinigheid van /' 85,000 een nieuw, kantoor zal neer zetten. De heer Mansholt heeft o. a. aange voerd, dat met het St. Nicolaasfeest van 1900 werden vervoerd 13,700 pakjes. Die werden evenwel niet vervoerd op n dag, zooals ZEd. schijnt te denken. Deze op gaaf is over de zeven eerste dagen van December. Bovendien zijn verschillende voorschriften voor het vervoer gedurende die dagen buiten werking gesteld, is meer personeel in dienst genomen en zijn op verschillende plaatsen afzonderlijke loka len gehuurd, om den dienst naar behooren te kunnen doen plaats hebben. Daar uit blijkt dus volstrekt niet, dat met de bestaande middelen zoo 'n ontzaglijke hoeveelheid per dag vervoerd kan wor den, maar juist het omgekeerden. Maar j ook het brieven- en telegrammenver- j keer is tienvoudig toegenomen binnen ' een betrekkelijk kort tijdsverloop en het ; heeft niet de minste stoornis ondervonden noch wat de snelheid, noch wat correctheid ' betreft. Omtrent dat laatste weet de heer ' M. niets anders dan dat hij er nooit van gehoord heeft. Snelheid en correctheid lijden wel degelijk wanneer de quantiteic overstelpend groot is, getuige Nieuwjaar, maar dat bemerkt het publi<k blijkbaar niet altijd. Bovendien neemt de brievenpost lang zoo'n ruimte niet in beslag en vordert geen administratie. Derhalve gaat vergelij king met de pakketpost in dezen niet op. In deel II gaat de heer M. den invloed , van het portobedrag op het vervoer der j brieven na en vergelijkt de cijfers met die van de pakketpost. Natuurlijk kan hij bij i de brievenpost grooter vooruitgang con- i stateeren dan bij de pakketpost om 'ie ' eenvoudige reden, dat het brievenvervoer door den Staat uitsluitend geschiedt, dus monopolie is, wat de pakketpost niet i?. Daarbij komt nog, dat de pakketpost door verschillende bepalingen voor het groote publiek niet gemakkelijk is ingericht; van Gend en Loos is de onderneming voor het goederenvervoer. Ook wil ik den heer M. en passant wel mededeelen, dat de cijfers voor het brievenvervoer fictief zijn en in 't batig saldo ook is begrepen de winst op de postwissel- en quitantiedienst, het derhalve voor een leek gevaarlijk is, daar uit conclusies te trekken. Ook hierover hoop ik later nog het een en ander te zeggen. Mijn conclusie 'n dus een uniform-porto is mooglijk, maar een laag uniform-porto van 10 ets. niet. Dit zou wel mooglijk zijn als de toestanden ten onzent waren als in België, waar het vervoer van pak ketten door de po=t en de spoorwe gen, die in Staatshanden zijn, gemeen schappelijk geschiedt; dan is het bezwaar van gebrek aan lokaliteit opgeheven. Als de heer M. dus zijn doel wil bereiken, moet hij ook het middel willen nl. STAATSEXPLOITATIE VAN SPOORWEGEN. .Dit is de sleutel die hem toegang verschaffen zal tot het paradijs wat hij in deel III beschrijft. HERMAN VAN DEVENTER. Juiste cyfers. In het nummer van 5 Januari 1) van De Amsterdammer komt een artikel voor, onder het opschrift: »Onze arme officie ren", een artikel, waarin ook een en ander aangehaald wordt, van hetgeen door mij in de Tweede Kamer der Staten Generaal bij Hoofdstuk VIII"gesproken i?. Waar het nu niet in mijne bedoeling ligt, op de beschouwingen, die in de pers voorkomen, betreffende het verhandelde in de volksvertegenwoordiging, nader in te gaan, zoo dien ik echter eene uitzondering te maken met datgene, wat 5? nieerbedoeld artikel besproken wordt. ~ Aanleiding daartoe toch geeft, wat de heer S. in deze woorden concludeert: »Of nu de heer Duymaer van Twist in »de Tweede Kamer het medelijden bij de »Ieden heeft trachten op te wekken met »die ongelukkige slachtoffers, weet ik niet, «maar mocht dit soms nog eens het geval «zijn, dan zal hij voor alles juiste cijfers »moeten gebruiken en is dit toch zeker «verplicht n tegenover de kamerleden n «tegenover de officieren, wier belangen hij «geroepen meent te zijn te behartigen." In deze conclusie nu, wordt mij door den heer S. ten laste gelegd, dat ik onjuiste cijfers gebruikt heb, waar ik wees op de slechte conditie, waarin vooral de subelterne officieren verkeerden, en wordt mij daarbij verweten, als zou ik dientengevolge de Kamer niet naar behooren hebben ingelicht. Waarop baseert nu de heer S. die con clusie ? Hij schrijft o. m.: »Nu is het echter een feit dat vele dier «heeren bij hunne redeneeringen allereigen«aardigst met cijfers omspringen. Zoo be»weert de heer D. v. T. in bovengenoemde «kamerzitting dat het thans voorkomt, dat «een officier eerst op 43 jarigen leeftijd »een traktement van ? 2000 ontvangt. (Bij »zijn aanstelling tot kapitein.) Wanneer »men echter het officiersboekje naslaat, dan »ziet men, dat bij de infanterie van af «het jaar 1806 de kapiteins bij hun aan«stelling de volgende leeftijd hadden : »98 van veertig jaar of minder (waar sonder 11 van 37 en 3 van 30) en 49 «van meer dan veertig jaar (waaronder C »van 43, 2 van 44, l van 45 en l van »49 jaar.) Gaat het nu aan om wanneer »van 147 kapiteins 10 den leeftijd van 43 »jaar of meer hadden bij hun aanstelling, »in het publiek voor te stellen alsof ge»woonlijk eerst op dien leeftijd de kapiteins»rang wordt bereikt? Even goed had een «ander die 11 kapiteins van 37 tot voor«beeld kunnen nemen en beweren dat «thans een officier op zijn 37e jaar kapitein »is ! Bovendien is het toch zeker niet de «schuld der regeering, wanneer een officier sop 43 jarigen leeftijd wordt aangesteld tot «kapitein, wanneer in datzelfde tijdsverloop «ook kapiteins op hun 37e jaar kapitein «zijn geworden. Hij, die op jeugdigen leef»tijd officiers-examen heeft gedaan, zal ook «op jeugdiger leeftijd kapitein zijn dan zijn «collega's, die bij hun benoeming tot officier »0 of 7 jaar met hem in leeftijd ver«schilden." Zijn deze gronden nu juist, waarop de heer S. zijne conclusie bouwt ? Heb ik in de Tweede Kamer gesproken, datgene wat in het bovenstaande wordt beweerd ? Misschien heeft 't zoo in ón of ander dag- of weekblad gestaan, maar had de 1) Aangezien ik eerst asn het eiade der vorige weck keimis nam TSU het artikel, kon ik tot mijn leedwezen niet eerder op de2c zaak iugaa ', heer S. de moeite eens genomen, de Handelingen der Tweede Kamer na te slaan, dan had hij zeker niet dat neerge schreven, wat hij nu van mij weergeeft in «Onze arme officieren." Wat toch sprak ik in de 2e Kamer der Staten Generaal ? Nadat ik enkele be schouwingen omtrent d: tractementen der officieren geleverd had, ging ik in de avond zitting van 16 December (Handelingen zitting 1901?1902 blz. 558) als volgt voort: «Over welke tijdstippen loopen deze trac»tementen? Stel dat de tweede luitenant »op 21 jarigen leeftijd den officiersrang »bereikt, dan geniet hij bij de bestaande «promotie tot op 't 27e jaar die, ?1000, van «'t 27e jaar tot 't 36e jaar wordt het tracte»ment ?1200, van dat jaar tot 't 39e jaar «wordt dit 1400, om daarna op bet 40e 2000, »op 't 46e 2200 en 51e 2400 gulden te «bedragen. »De donkerste schaduw valt hier zeker »op'tluitenantsleven, waar 't hoogste tracte»ment /"l400 bedraagt en dat wel nog op «bijna 40jarigen leeftijd. Nu wordt hier «nog een der meest gunstige gevallen ge«nomen, nl. dat de luitenant op 21jarigen «leeftijd den officiersrang bereikt. Wordt »die leeftijd echter de 23 of 25 jarige, dan «wordt de toestand ongunstiger en houdt «de Ie luitenant zijn ?1400 tot het 41e «of 43e jaar. Meer nu sprak ik, ten minste in dit verband, niet over deze zaak. Wat heb ik nu beweerd ? Vooreerst, dat het norm is, dat de luite nant tot op 39 jarigen leeftijd ?1400 ge niet, (zooals ik woordelijk zeide tot op bijna 40 jarigen leeftijd) en verder dat zij in ongunstiger conditie komen, die op een latere, dan den 21 jargen leeftijd, den officiersrang bereiken. Ik moest bij mijn betoog een leeftijdsgrens aannemen, in ver band met de verhoogingen voor langdurigen diensttijd van luitenants en kapiteins. Was het nu overdrijving, dat ik den 21 jarigen leeftijd nam als den gemiddelden? Hoe het door mij gesprokene nu uit het verband wordt gerukt, bewijst de heer S. in zijn artikel, waar hij o. m. schrijft: «Zoo beweert de heer D. v. T. in boven«genoemde Kamerzitting, ds t het thans «voorkomt, dat een officier eerst op 43jarigen »leeftijd een tractement van/'2000 ontvangt." En iets verder: «Gaat het nu aan, om wanneer van 147 «kapiteins, 10 den leeftijd van 43 jaar of »meer hadden bij hunne aanstelling, in het «publiek voortestellen, alsof gewoonlijk eerst »op dien leeftijd de kapiteinsrang wordt «bereikt?" Voor de lezers van dit blad om te oor deelen, of hier weergegeven is, wat door mij in de Tweede Kamer gesproken werd. Maar bovendien ben ik ook hier allereigenaardigst met de cijfers omgesprongen, wat de heer S. mede beweert? De officieele bescheiden, om dit tegen te spreken. De heer S. haalt enkele gegevens aan uit het of ficicrsboekje, doch welke gegevens met die uit dat boekje niet kloppen. Door hem wordt toch berekend, dat sinds 1890, 147 kapiteins werden aangesteld. Volgens het officiersboekje van 1901 be draagt die getal echter 175 kapiteins (te beginnen met No. 124 blz. 122, Naam en Ranglijst der officieren van 1901 tot en met No. 38 der Eerste Luitenant blz. 131). Plaatsen wij nu de cijfers naast elkaar, die welke de heer S. geeft, en die welke in het officiersboekje voorkomen, dan krij gen wij: L^iftijd ((lick ren wasrop de bc vor- Opgave volg. dering tot kapitein p'aa^s had. 30-jarige . . I'S 39 40 41 4-2 43 41 45 ?J O 47 '4S 40 de heer S. 3 11 S 4 Opgave volg. AI Naam- en Ranglijst. 3 11 25 3'2 3-2 29 20 9 3 5 2 i 2 l Wat blijkt nu uit dit staatje ten op zichte van den leeftijdgrens in verband met de opgave voorkomende in de «Naam en Ranglijst der Officieren ? ' lo. dat de gemiddelde leeftijd, waarop de officier nog een tractement van ? 1400 geniet (door mij aangegeven in de zitting van de Tweede Kamer als het 39e) eer te laag dan te hoog is geschat. 2o. dat waar ik sprak van meest gun stige gevallen, circa 40 j>Ct. in minder gunstige omstandigheden verkeeren, d. i. ook na het 40e levensjaar nog / 1400 genieten. Voorzeker dus geene overdrijving der cijfers. En wat blijkt nu U't dit staatje ten opzichte van den leeftijdgrens in verband met de opgaven die door den heer S. wor den verstrekt ? Wij zouden die gevolgtrekkingen hierin kunnen samenvatten, dat de heer S. zeer lichtvaardig oordeelde, omdat hij de juist heid zijner cijfers niet zelf heeft nagegaan, maar die, waarschijnlijk, evenals het ver band, waarin ik mijne rede in de Tweede Kamer uitsprak, van anderen heeft ont vangen. En dat hiervoor grond bestaat, zal bij aandachtige beschouwing zijner cijfers, onmiddelijk in het oog vallen. In het bovenstaand staatje komen er in het officiersboekje 103 namen voor van officieren van 40 jaar en daar beneden, terwijl de heer S. er 98 opgeeft; en boven de 40 jaar men in het eerste 72 en bij den laatsten 49 vindt. Hier is nu ten nadeele gecijferd voor de kategorie van officieren boven de 40 jaar. En toch ligt dit verschil niet hierin, dat er in het officiersboekje 175 en door degene, die de heer S. inlichtte, slechts 147 worden geno men. Ook bij diegene, die heer S. inlichtte moeten die 175 namen in het oog gevallen zijn, want onder de eerste nummers in het officiersboekje no. 124?134 bevinden er zich reeds 6 officieren, die op 40 jarigen of jeugdiger leeftijd kapitein werden en onder de 10 laatste nummers blz. 130 en 131 even eens een 6 tal officieren van dien leeftijd. Had degene dus die den heer S. inlichtte slechts 149 officieren op het oog gehad. dan had zijn verschil met dat van het officiersboekje voor officieren van 40 jaar en daar beneden altijd meer dan 5 moeten bedrageii. Hier werd dus n;et met juiste cijfers gewerkt. Nu zal naar aanleiding van het boven staande de heer S. mij wel willen toegeven, dat het feit dat bij zulke redeneeringen allereigenaardigst met cijfers wordt omge sprongen niet van toepassing is op vele dier heeren, zooals hij ze noemt, maar op zijne berichtgever alleen. Ook wat betreft eene andere zaak, nl. het nooit in het openbaar morren (zoo schrijft de heer S. in hetzelfde stuk) daar verwijs ik hem ook naar den officieelen tekst van het door mij gesprokene, Handelingen Tweede Kamer, Jaarg. 1901 1902 blz. 558, 2e kolom. Gouda, 12 Januari 1902. L. F. DUYMAER VAN TWIST. De chef der afdeeling Handelspo litiek en Consulaire Zaken. Aan Buitenl. Zaken grijpen hoogst ge wichtige benoemingen plaats. In onze beschouwing »De politieke post te Tokio" in het vorig No. van dit blad wezen wij er op. Opnieuw is aan de orde eene keuze, die de volle aandacht waard is. De tegenwoor dige chef der afdeeling Handelspolitiek en Consulaire Zaken is zoo juist tot secretarisgeneraal bij het departement benoemd. Daarmede is eene betrekking openge vallen, ten aanzien van welker vervulling het van harte te hopen is, dat de Regeering niet overijld te werk ga, geen gehoor geve aan overwegingen van traditioneelen of hiërarchischen aard, zuiver en alleen zich late leiden door datgene wat eischt het belang des handels. Sinds ettelijke jaren wordt er druk ge redeneerd over de «reorganisatie" van ons Consulaatwezen. Htt onderwerp is schier niet van de tafel geweest in de Amsterdamsche Kamer van Koophandel. Op geen aanbeeld is ooit wij zeggen niet zoo hard maar zoo vaak en vooral zoo luid gehamerd, en als met den liygiënischen hamer het geval, is het bij hameren gebleven; het meteorisme is niet geweken, de hartspier van het parculier initiatief blijft slap, de bloedsomloop traag, de digestie moeilijk. De krachtige bloedcirculatie, die de slui merende veerkracht in het loome lichaam onzes handels tot nieuw leven zou kunnen wekken, blijft ontbreken. Het ademhalings proces deugt niet, de toegevoerde zuurstof wordt niet geheel in het bloed opgenomen, de longen functionneeren wel, maar niet raar behooren. Wij zijn eenigszins uitvoerig geweest met de schets van ons physiologisch beeld, aller eerst om pp het voorbeeld der doorluch tige rhetoriek van den f-xtra-toer des boridechtgenoots en van de aardappelen der wetsontwerpen met het daarin verwerkte zout der christelijke beginselen, aan de hand van een beeld duidelijk te maken de beteekenis van het hier al dan niet gelukkig gebruikte woord «reorganisatie". Het ligt voor de hand, men gevoelt hier te doen te hebben met eene organisatie, een organisme, een orgaan. Welk orgaan wordt nu bedoeld ? De vensters zijn de longen onzer woning. Welnu, tot dezelfde orde van beeldsprakige taal behoort dit ons gevleugeld woord: de consulaten zijn de longen des handels. En tweedens hebben wij juist dit beeld gekozen, om van meet aan te doen uitkomen wat wel en wat niet van den Staat kan verwacht worden. De Slaat vermag niets, wanneer datgene, waarin het leven zijn oorsprong neemt, de hartspier het par ticulier initiatief met verlamming is ge slagen. Wat de Staat wel vermag is die

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl