Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1282
van de Gouvernante, maakt het consortium
zijne beste zaken, in 1756 wordt Jan Schreuder
tot gouverneur van Ceylon benoemd ,door toe
doen en recommandatie van Grovestins, die er
TAB hem 70 duizend guldens voor gehad bad,
brengende die post vel 50 a 60 duizend rijks
daalders 'sjaars op" (p. 18 ). De president van
het Hof van Holland, van der Mieden, sinds
1757 of 1768 .eerste favoriet" (p. 136), heeft
rzeer veel crediet in Indiëweten te krijgen door
toedoen van mevrouw de Prinses, zoodat wie
daar onder zijn naam kwam solliciteeren, zeker
was te slagen. Hij, van der Mieden, ontving
zooveel presenten daar vandaan, dat men in
geen winkel beter goed kon krijgen of beter
koop terecht kon dan daar" (p. Ipl).
Een ander lid van deze zwarte bende is de
heer Jacob Adriaan Isaac Bigot, kolonel van
de garde en kamerbeer. Hoe bij bet vak uitoefent,
leert ons alweer van Hardenbroek's dagboek.
Wij zien hem daar aan het werk. De Utrechtsche
graaf Van den Boetzelaar komt naar den Haag,
om te solliciteeren naar een commissie in de
Oost-Indische Compagnie, rijdt naar het huis
Ten Bosch, spreekt daar met den secretaris
der Prinses, de Back, die hem niet stellig be
looft, dat hij den gewenschten post zal krijgen,
maar hem ook niet ,gebeel afzegt". Het zon
klaarblijkelijk nog van omstandigheden afhangen
of hij het ambt kreeg of niet van welke P
dat wordt Boetzelaar spoedig duidelijk. Als
hij van bet huis Ten Bosch terug wil gaan naar
Den Haag, komt de kamerheer Bigot aan zijn
koets, vraagt of hij mee mag rijden: de Prinses,
die Boetzelaar juist zag vertrekken, had tot
hem, Bigot, die ook naar Den Haag terug moest,
gezegd: ,rij met Boetzelaar mee". Eu zoo ge
beurt. «In de koets zijnde, zoo beklaagt zich
voornoemde beer Bigot over de slechte gesteld
heid van zijne financiën en groote familie, kost
baarheid om aan het hof te leven enz." Ziedaar
nu, graaf Van den Boetzelaar, de omstandigheden,
waarvan uwe benoeming afhangt. Zij zitten
naast u in de gedaante van Jacob Adriaan Isaac
Bigot, kolonel van de garde en kamerbeer, den
man met het groote gezin en het kleine inkomen.
Tast in de beurs, heb medelijden met dezen
zwaar beproefden huisvader, offreer hem »een
stuivertje", zooals andere sollicitanten in soort
gelijke gevallen doen (p. 84); bedenk dat //met
geld verscheiden zaken te krijgen zijn aan het
hof". Maar Boetzelaar houdt zich van den
domme, «laat hem onbegrepen" (p. 85). Eu een
ander iemand van beter begrip? krijgt
het ambt.
De Prinses, hoorden wij, stuurde Bigot in de
koets van Boetzelaar. Alleen om hem de wan
deling door het Haagsche Bosch te besparen? of
om hem gelegenheid te geven zijn slag te slaan ?
En in dat laatste geval alleen medewetend,
of ook medeplichtig? Een lid van de
Overijselscbe ridderschap, Van Eecbteren van
Grarasbergen, deelt later aan Van Hardenbroek mede dat
de Prinses met Grovestins, den voorzitter van
de maatschappij tot exploitatie van
regeeringsmacht en hofgunst, de winst deelde (p. 527).
Mavr dit kan een boos gerucht wezen. Laat
01 s hopen, dat zij dit vuile geld heeft versmaad.
Geven wij haar de eer die baar toekomt, dat
zij voor het vermogen van haar zoon goed heeft
gezorgd. De kunst van potten verstond zij beter
dan haar man: ,de prinses legt oneindig op,
want alles, dat maar voor zich kan sparen of
krijgen, zonder verzuim doet" (p. 130). Bij het
vergeven van het drostambt van Buren en
dat was een domein van de Oranjes; in bet
verkoopen da&rvan stak, naar de begrippen van
dien tijd, geen kwaad; dat geld kwam niet-in
de zakken van intrigeerende hovelingen, maar
in de schatkist van den Prins bij het ver
geven van dat ambt gaat het op een loven en
bieden; zij laat er den jongen Vereist f 20.000
voor betalen ; niet voor zichzelve, neen, «zij zou
niet zoo marchandeeren, als.'t niet baar zoons
goed was" (p. 130). En de prijs was civiel; als
Vereist komt te sterven, in 1761, wordt er wel
/ 34.000 ja ? S 6.000 voor geboden. Maar dan
leeft de Gouvernante niet meer; dan is de
dikke hertog in haar plaats getreden, en die
zorgt minder goed voor de financiën van de
Oranje?: in plaats van aan den h oogst en in
schrijver, gunt hij het ambt aan den laagsten
wiens vader ,zeer addict" aan hem was (p. 188,
189)
Wanneer wij Prinses Anna aan het gezelschap
en de voorlichting van Grovestins, Bigot en
consorten de voorkeur zien geven boven den
omgang en het raadplegen met meer respectabele
en oneindig bekwamer vrienden van het Oranje
huis; wanneer wij vernemen, dat zij met
Beutiuck van Rhoon of met Fagel bijna nooit ergens
over spreekt, terwijl Grovestins eiken morgen
alleen met haac «in 't cabinet een uur of ander
half doorbrengt" (p. 99); wanneer wij hooren
dat in de laatste jaren van haar bestuur de
«allersecreetste uitschot," de aciterraad, uit
Grovestins, uit secretaris Larrey (den opvolger
van de Back, dien zijne vroegere vrienden hadden
laten duikelen) en uit den alierjongsten favoriet
Van der Mieden bestaat (p. 242) dan ver
langen wij ook de reden van deze voorkeur voor
wat ons minder waai dig toeschijnt, te leeren
kennen. En ook hierbij laat het Dagboek ons
niet in den steek. Van Hardenbroek beeft het
volgende tooneeltje voor de vergetelheid bewaard.
Wij zijn op een avond aan het hof van de
Gouvernante. Prinses Anna zelve is tegenwoordig;
onder het kleine gezelschap van hofdisnitarissen
en vertrouwde vrienden merken wij Grovestins,
Bigot deu kamerheer, dien mijne lezers zich
nog uit de koets van Boetzelaar zullen her
inneren en den kommandant van de
Zwitsersche gardes, de la Sarraz, op; de rest kunnen
wij negeeren. Het souper is begonnen, en als
het tafelgesprek dat natuurlijk in 't Eransch
ge»oerd wordt ietwat dreigt te kwijnen,
hooren wij uigot vragen aan Grovestins of
een ander: »a quoi pensez-vous Ie premier Ie
matin, lorsque vous vous veillez ?" Geniale inval
van een kamerheer, die Mevrouw de Gouvernante
wil onthalen op de geestige antwoorden, welke
deze vraag zal uitlokken, «rAntwoordde den ander:
«a que) jour qu'il est." Ik ben geneigd deze
burgerlijke repliek niet aan Grovestins, maar
aan »een ander" wij hebben immers de keus
toe te schrijven. Het schijnt bijna dat een
lakei de onbeschaamdheid beeft gehad zich in
het discours te mengen: »a quel jour qu'il est!'"
dat pleegt de eerste gedachte te zijn, die 's mor
gens opkomt in het brein van een plebejer;
zulke menschen denken allereerst of het mis
schien ook Zondag is. Wij zien het teleurgestelde
gezicht van Bigot: verdiende zulk een vraag, in
tegenwoordigheid van de Prinses gedaan, geen
ander antwoord? Was dat de eersle gedachte
van een vertrouwd vriend van het Oranjehuis?
Daar schiet zijn vriend de la Sarraz hem te
hulp; uit het trouwe gemoed van dit lid van
het Militaire Huis der Gouvernante welt het
eenige passende antwoord op: «moi, je pense Ie
premier comment Madame et les enfants se
portent, et s'ils seraient quelquefois
indisposés" (p. 135).
Van Harderbroek moge dit minachtend noemen:
«de kinderachtighedeu, waarmede men opgehuld
is aan 't hof" en zich ei over verbazen, dat zoo
iets door de Prinses «voor fraai en amicaal wordt
opgenomen" wij zijn hem dankbaar, dat hij
ons geholpen heeft aan een antwoord op de vraag,
welke bekoring er voor de Gouvernante moet
hebben gelegen in den omgang met deze heeren.
In staatsmansbeleid mogen zij de minderen ge
weest zijn van Bentinck of Fagel, door bun
vernuft, door de geestige wijze waarop zij
in tegenwoordigheid der Prinses de gelegen
heid zochten en vonden, om van hunne gevoelens
van trouw en aanhankelijkheid aan het huis van
Oranje te doen blijken, moeten zij haar hart
hebben gestolen.
Zoodra de Gouvernante gestorven is, komt de
figuur van den Hertog van Brunswijk naar voren.
Als besturend voogd van den jongen Prins en
opperhoofd van het leger is hij voortaan de eerste
man van de Republiek; in bekwaamheid over
treft bij verre de leden van den achterraad der
Prinses; aan lust om te heerscbeu ontbreekt het
hem niet. Grovestins, Van der Mieden en con
sorten zoeken hem den voet dwars te zetten,
smeden een intrige om de voogdij te doen over
dragen op de oudere zuster van den jongen Prins,
op Prinses Carolina, zoodra zij meerderjarig zal
zijn, trachten het tijdstip van haar meerder
jarigheid te doen vervroegen. Zij vinden in die
pogingen steun bij den bekwaamsten staatsman
van de zoogenaamde Friesche partij, bij Onno
Zwier van Haren.
Over dezen Frieschèn edelman hooren wij in
Van Hardenbroek's Dagboek betrekkelijk weinig;
zooveel echter wel, dat wij het onderscheid
tusschen zijne positie en die van Grovestins c. s.
gevoelen. Om de gunst der Gouvernante had
hij niet gebedeld; dat beletten zijn IViesche trots
en het bewustzijn van zijne bekwaamheid; bij
durft baar tegenspreken, kan zich veroorloo een
met eenige ostentatie het gezelschap te zoeken
van die buitenlaudsche diplomaten, «die het
geopposeerst met de sentimenten van het hof
waren" (p. 131, 132, 144), nl. den Franschen
gezant d Affry en Reischach, den gezant van
Maria Theresia. Als openlijk tegenstander is
hij voor den Hertog te vreezen, meer dan
Grovestins, tegen wien Brunswijk al genoeg
troeven in de hand heeft, die hij kan uitspelen
zoodra het oogenblik hem gescbikt voorkomt;
bij Van Haren zal bij moeten wachten tot deze
zelf het middel komt aanbieden om hem tot
een smadelijken terugtocht te dwingen.
In den zomer van 1759 speelt het schandaal
van Grovestins; nog geen jaar later dat van
Van Haren.
Men kon niet verwachten, dat Van
Hardenbroek's Dagboek over het familieschandaal van
Van Haren veel nieuws zou opleveren: Onno
Zwier en zijne schoonzoons hebben er zelf voor
gezorgd, dat wij tot in de geringste
bizonderheden daaromtrent onderricht zijn. Uit het
Dagboek vernemen wij, dat reeds in Maart 1760
«zeer goddelooze dingen omtrent Onno Zwier
van Haren werden gedebiteerd" (pag. 163)
wat wij reeds wisten, maar het is niet onnoodig
er nog eens aan te herinneren, omdat Huet het
voorstelt alsof Van Haren het ruchtbaar worden
van zijne fout had kunnen voorkomen, zoo hij,
na het onderteekenen van de acteWan schuld
belijdenis, slechts rustig in Friesland .ware ge
bleven, zoo hij, in het begin van 1761, niet
naar Den Haag was teruggekeerd om weer zitting
te nemen in de Staten-Generaal. Huet had het
kunnen weten, omdat hij zelf een stuk publi
ceert, waaruit blijkt dat reeds in het voorjaar
van 1760 «ijselijke geruchten" over Van Haren
liepen.
Over de zaak van Grovestins daarentegen
bevat het Dagboek een rijkdom vaii weinig
gekende bizonderheden. Daarover een volgend
maal.
(Wordt vervolgd.) G. W. KEKNKAMP.
Verzen yan Marie Man-Koning.
Rijk aan stemmingen zijn deze verzen. Hier
en daar ook blijken gevend van veel verbeel
ding en gevoel. De in de bekende trits voor
komende «heldenmoed" moet men bij deze
schrijfster vooral zoeken in een by' wijlen uit
den hoek komende leuke levensironie en spot
om nietig menschgedoe (blz. 52 en 74). Soms
is er iets naiefs en kinderly'ks in haar toon,
maar ik ben er niet zeker van dat dit nu en
dan niet een beetje gewild en valsch is.
Althans op blz. 47 wordt het naieve en
kinderlijk vertrouwende en geloovige verstoord
door de volgende overdenking:
Naar Maria wil ik .staren . . .
Naar de schoone reinheids-logen
Van haar beeld ...
En de kinderlyk ly'kende versjes op blz. 34
en 35, het eerste «Mijn hart", beginnend :
MÜn hart is een lentebloempjo
Dat boven de sneeuw uitkijkt;
het tweede »Ik weet een tuin", eindigend:
Daar, in een donker, klein kamerkijn,
Sprei mij een bedje van blank satijn ..
lyken mij kinderachtig.
Ook zou de schrijfster by' wat strenger zelf
kritiek enkele verzen hebben moeten weglaten-,
»Najaarsrozen" b.v. op blz 82 had zonder schade
voor schrijfsters naam weg kunnen bly'ven.
Dat bij een impulsieve natuur als dichters
en dichteressen veelal bezitten, tegenspraak
voorkomt, wien zal 't verwonderen ? In «Dood
vogeltje" lezen we, 't begin wat sententieus en
waarneid-als-'n-koe-achtig,:
Wat leeft wordt stof,
't Zij vroeg of laat.,. 't Is heerlijk in de jeugd
Te sterven ; vóór ons Winter's koude trof.
Intusschen is «der Wille zum Leben" nog
sterk genoeg in haar om haar eenige bladzijden
verder in «Genezing" te doen uitroepen:
Weer het licht om je hoofd; om je blije hoofd
Weer het blauwe licht van een lentedag ...
Weer het warme licht dat je kracht belooft
En je fluistert: dat je weer léven mag .,.
In «Aarzeling" zegt de dichteres:
Zoo komen aarzlend nu mijn arme zangen
Waar hél mijn overvolle ziel in leeft
Met al haar leed en last en hoog verlangen
Baug-fladdrend naar de menschen heen gezweefd,
En 't recht om wreed vertredend hen t' ontvangen
Heeft zelfs de voet waar 't vuilste vuil aan kleeft.
Intusschen geloof ik dat niemand het over
zy'n hart zal krijgen deze verzen
wreed-vertredend te ontvangen en de bang-fladderende
neerzwevende wezentjes kwaad te doen; maar
zelfs al mochten «de menschen" er iets kwaads
van zeggen, dan nog zou het de dichteres
weinig deren blijkens «Wy'ding" op blz. 1. Zoo
er tusschen deze beide uitingen ook al eenige
tegenspraak mocht bestaan, wie is er die in
deze zonder zonde is ?
Verward en onduidelijk komen mij de terzinen
voor van »Pijnboom en rots" (blz. 105); in 1
algemeen kan van de sonnetton dezer schrijf
ster gezegd worden dat zij het klassieke
sonnettentype slechts zelden vertoonen; den
normalen vorm vindt men zoowat alleen op
blz. 65 .Onweer aan zee".
?Lust und Unlust wird Gesang" zong Goethe,
en by' Mevr. Marx, als bq zoovele anderen, is
het vooral de laatste die haar doet zingen,
meest in zachte tonen vol gelatenheid, een
enkele maal meer opbruisend en roepend om
bevrediging en liefde. Van die sombere stem
ming, mooi geuit in melpdische klanken, ay'n
?Droeve Mei", «Zacht weent het" en »In treur
woud" goede voorbeelden; we vinden er de
volgende sentimenten:
'k Hoor jonge vogels al overal l
Mtfn ziel is stil of ze sterven zal.
De lauwe lucht drinkt een zonnelach ...
Ik wou wel weeuen den gansenen dag.
Zacht weent het in mijn ziel; zoo zuiver-zaeht
Als regen weent in halmen-kalme nacht
Uit dooden hemel
Het treurwoud van mijn gedachten
Hangt neer rond myn dood Galooveu. ..
Ik staar op mijn dooden Doode
En hoor naar de zangen boven ...
Is de dichteres meestal zangerig en zuiver
van klank, zij moest zich niet schuldig maken
aan een regel zoo hortend ea onverzorgd als
in «Eenzaamheid" (blz. 50):
Tot 't gansch in 't geprang van mijn armen
[gegleden.
Verschillende levensfasen yan de schrijfster
z\ju met veelzeggende kortheid weergegeven in
.Dood" (blz. 25) :
Wat bloemen ik al sterven zag!
Eerst.. . met wanhopig schreien ...
Toen ... met gedwee verbeien ...
En nu... nu bijna met een lach.
Toch zal, niettegenstaande het eenigszins
apathische, onverschillige, by'na cynische van
den laat s t en regel, de der dichteres eigene
humor die hier en daar uitkomt, b.v. in «Bad
plaats" (blz. 51) en de zich trots alles baan
brekende vitaliteit, de schrijfster bewaren voor
al te groote wanhoop, en aan den anderen kant
bezit ze te veel gevoel om niet getroffen te
worden door het leed van haar medeschepselen.
Een voorbeeld van een min of meer
wysgeerigen redetwist tusschen gevoel en verstand
vinden we in «Wie heeft gelijk ?" (blz. 36) en
het gevoel wint het pleit. In de derde strofe
vraagt de dichteres:
Wat heeft gelijk: mijn hart dat liefde vraagt,
Als 't hoogst on 't best wat 't leven geven kan,
Of mijn verstand, dat me hoofdschuddend plaagt,
Hart en gevoel boos dreigend mot zijn ban?J
En in de laatste geeft zij het antwoord:
En mijn verstand keert zich ook zwijgend af...
Maar Zon en Maan, maar Aarde en Hemel juicht l
En sterren lachen : dwaze ! neem vóór 't graf,
'ïGeluk, dat mi zich troostend tot u buigt.
«Waterlelies" (blz. 63) is gemaniereerd ; er
is een te- overvloedig gebruik in van de stomme
e, die een enkele maal toegepast wel een mooi
effect kan geven; maar bier schaadt de over
vloed, waar we lezen van een »waterbane",
van «lande-zoomen", «kalme dansend", «lande
en lelies" en «lage sluipend". In ditzelfde
sonnet vinden we de bevreemdende term «pries
ter-waden" in pkats ven «gewaden" en den
a-saga-achtigen regel met iets raadselachtigs
er in (van «populiere-boomen" gezegd) :
Die zwijgzaam-kijkend avond-dalen raden.
Een andere kwestie van techniek is het
gebruik van enjambementen. Met beleid en
mate toegepast kunnen ze mooi werken, zooals
c. a in de terzinen van Keats' bekend sonnet
over Chapman's Homerus-vertaling, maar een
sonnet vol er van is beslist leelyk. Een oud
Grieksch spreekwoord zegt: «men moet met
de hand zaaien en niet met den geheelen zak".
In dezen bundel b.v. krioelen «Armoede" (55)
en «Begeerte" (57) van enjambementen.
In «Verlangen" (26) vinden we de uit- en
verwerking van een bekend vers van Kloos:
O ... angstig voor mij uit,
Mijn bange handen
Betasten wat me omsluit:
Twee lange wanden ...
terwijl in 't zelfde gedicht Kloos' «Myn oogen
branden met felle randen', hun doublure vin
den in:
Wat brandt dat turen fel
Dier doodstille oogen ...
"""In 't voorbygaan merken we even op dat
Marie Marx erg met typografische teekens
werkt, het bundeltje wemelt van noodelooze
puntjes. Waarom moet o. a. in «Volbracht"
(30) waar de doodsklokken luiden, geschreven
worden: »Luïdan lang en luid Luïmyn
leven uit l"
«Aan al wie daar wachten" (96) is in toon
en stemming, in stijl en rhytme n en al
Hél. Swarth.
Op blz. 11, 16, 28, 57, 68, 80 en 81 komen
badenkelyke verwarringen voor tusschen liggen
en leggen en aüervreemdste spellingen van de
vormen dier w.w., zoo op blz. 11 Ivjen voor
leien. Zulke dingen zjjn minder storend in
liedjes in den volkstoon, waar de volksspraak
wordt gebezigd, en zy' met opzet worden toe
gepast, in luchtig, vluchtig chanson, zooals
b.v. wanneer Priem zingt:
'k Zag haar over de leuning leggen
maar in deze ernstige gedichten hinderen der
gelijke vergissingen, mij althans.
Ook in «Aan u" (15) waar van de liederen
wordt gezegd: «Dan zy'n zij niet vergeefs "
voor «vergeefsch". Mevr. Marx is geen aan
hangster der nieuwe spelling, welnu dan zij
ze consequent in de oude.
In »Berkeiïloof" (4) wringt zich nattig waas
langs donkere stammen. Het wil my'voorkomen
dat dit «wringt" er een beetje staat vfoi; TO
3?, voor 't rijm.
Op blz. 10 zouden we in plaats van, «heggen,
schel van jonge spruitjes" liever lezen «hel",
schel lijkt me hier te sterk.
Op blz. 32, «Gewoonte" is de uitdrukking
«wiens hand de brokken Te schale spy's nog
vasthoudt" my niet rocht duidelijk.
Ook maak ik om verschillende redenen be
zwaar tegen het volgende in «Zonsondergang"
(48):
? Mijn ziel werd een bleok-blanwe vlinder
Zoo mooi, als een kind maar alleen
In vredige droomeljes vind er,
Ze /.weefdo langs 't zeeëvlak heen.
Zoo ook tegen
In mist verloren
Zoekt 't ronde zonoog waar het de aarde eens
| [schouwde
uit »Het Kasteel" (61) als vry gezocht en
onwelluidend. In hetzelfde sonnet «wiegelt"
het water even als er loof in valt van de
hoornen. Is dit wel net juiste woord ?
Op blz. 62 wordt «dempig", een provin
cialisme voor «hygend, kortademig," gebrnikt
in plaats van «dampig" of «dampend" en maakt
daardoor een komischen indruk
Moesten in 't voorgaande hier en daar enkele
op- en aanmerkingen gemaakt worden, waar
van natuurlyk niet alles afkeurend is bedoeld,
voor het overige bevat Marie Marx' boekje
vele schoonheden.
Zoo vinden we op blzn. 3 en 5 mooie, fijne
instantané's naar de natuur.
«Zomeravond" (6) is zeer welluidend en
gevoelvol; ziehier 't begin:
Zomeravond, nu langzaam, gaat
Fluister-voetend door doode straat.
Donk're tuinen ontstroomen
Bloemengeuren, die zwerven gaan
Om de boomen, die roerloos staan.
Om de huizen, die droomen.
Dit is alles niet nieuv^ niet overdonderend
van oorspronkelijkheid, maar 't is welluidend,
zacht, teer, gevoelig.
Als het beste van den bundel noemen we
verder de gedichten op blz. 18, 44. 58, 59, 64,
65, 66, 67, 69, 71, 86, 88 en 107. Het zij me
vergund het laatste hier in zy'n geheel aan te
halen ten bewy'ze hoe goed Marie Marx in
haar beste momenten kan zy'n (het gedicht is
getiteld : «O, ga voorbij", bedoelt schrijfster
aan 't eind van regel 4 misschien vliet ?)
O ... ga voorby, en stoor mijn vrede niet,
En niet mrjn koele, blanke mijmer-uren
Laat mij mijn leven eenzaam verder sturen:
Een beek die stil langs stille landen vliedt. ..
Kom niet nieuwsgierig in mijn woone gluren,
Zy is niet heel bijzonder zoo ge ziet,
Ik ben er eenzaam met mijn eenzaam lied,
Met bloemen, en wat prenten aan de muren ...
De zon slechts komt er; en wen 't God gebiedt
Gaan 's avonds starren door de ramen turen ;
Of va&rt de maan voorbij; die haar doorgiet
Met heilig licht... O, laat dit alles duren
En ga voorbij; en stoor mijn vrede niet ;
En uiet mijn koele, blanke mijmer-uren.
Door eenvoud, gedachtenkalmte, zachtheid
van rhythmiek, en ry'mindeeling vormt dit
sonnet een zeldzaam schoon geheel. En zoo
zijn er meer in dit boekje, dat door den heer
Van Dishoeck met mooie zwarte letter en in
eenvoudig-gry's bandje werd uitgegeven. Vooral
de druk is zeer mooi.
Den H a a g, 29 Nov. '01. EDWAKD B. KOSTBE.
Het Recht der Liefde. Eene studie uit het
Indische leven, door HENBI BOBEL.
Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon.
Alty'd zy'n er nog menschen, die verlangen,
dat ean verhaal zal hebben een zedelijke strek
king. Wanneer die er niet in te vinden is,
dan keuren zy het af, al is het nog zoo goed
geschreven. Zij waardeeren de kunst wel, maar
ze moet in dienst staan van het goede. Een
kunstwerk met een zedely'ke strekking is het
ideaal van die ouderwetsche lieden. Welnu,
»Recht der Liefde" is een kunstwerk, en het
heeft een zedely'ke strekking.
Zoodnl je voelt, dat het niet meer mooi is...
Zoodra je bemerkt, dat het alleen maar sleur
is en gewoonte, moet je eigenlijk al dadelijk
van elkaar gaan, dat' beweer ik... Zoo
redeneerende sloeg Herman met zyn vuist op de
tafel; de wiskey-soda-karaf rinkelde en het
meetglaasje viel om.
Hy' kon het licht zeggen, want zy'n huwelijk
was gelukkig; 't was althans mooi begonnen.
De ouders van Marie hadden 't zoeken te ver
hinderen, ja op de hardhandigste manier hun
dochter willen dwingen, maar zy haar onstui
mige impulsie volgend was naar zy'n kamer
geloopen en had het gezegd, eenvoudig, zooals
haar hart dat ingaf: «Hier ben ik. Neem mij.
Ik ben van jou" En zy waren met den nacht
trein naar Brussel gevlucht.
Bang voor schandaal gaven toen de ouders
hun toestemming ; het huwely'k werd gesloten ;
Herman promoveerde spoedig en vertrok met
zy'n jonge vrouw naar Indië.
«Mooier" kon het al niet.
Maar tegen het klimaat van Indiëis geen
liefde, geen trouw, geen karakter bestand. De
misère begon al in Tandjong Priok.
Toen zy' voor die doodsche eenvormige ry'
pakhuizen stonden, in een verschroeiende hitte
enz. voelde Marie al gauw een angstige be
klemming, of het »teêre" in hen daar nooit
zou kunnen leven.
Zij zonken in het eenvormige, emotielooze
Indische leven on vervielen tot de «noodlottige
geestverdooving, waarmede de hitte op volbloed
Europeesche menschen verraderly'k werkt".
Het reinste in hem werd verstikt, en de
bruut, die in elk mensch woont, bleef over.
Ofachoon er van zy'n kant het mooi af was,
bleef hij by Marie, want zy was een goede huis
houdster, zorgde voor zy'n geurig kopje koffie,
en ja van tijd tot ty'd kwamen er ook nog
wel opwellingen van verliefdheid, zooals een
bruut die hebben kan. Maar hij verwaarloosde
zyn vrouw, vooral nadat zy' een kind had en
minder mooi was geworden, schromelijk, nam
een eigen slaapkamer om 's nachts van zyn
kind geen last te hebben, ging veel naar de
sociëteit, waar hy' bitterde, en liet zy'n vrouw
zorgen voor goed eten en een behagelyk t'huis.
Zij liet zich dat alles welgevallen en klaagde
niet. Zoo kwam het, dat Herman zich geen
schuld bewust werd. Hy verweet 't in zijn
hart haar, dat hunne verhouding niet meer
was als vroeger, want hy' was een idealist, wat
in dit boek zeggen wil: hij meende, dat aan
de illusies, die hy' zich als jongeling omtrent
zy'n meisje en hun huwelijk maakte de wer
kelijkheid beantwoorden zou, en hij dacht er
niet aan (de auteur schrijft bijna standvastig:
hy dacht er niet om) dat ook hy plichten te
vervullen had. Hoe kon 't anders, daar hy
leed aan de moral insanity waaraan geen
Europeaan in Indiëontkomt V
Natuurlijk werd liij gestraft. Marie, die voor
haar gezondheid gaat logeeren bij een vriend
van haar man in een gezonde streek, ontmoet
een jongmensch, die wat werk van haar maakt,
verbeeldt zich, dat ze op hen verliefd is en
verklaart weldra haar man bij 't weer ontmoe
ten, dat nu de tijd is aangebroken, waarvan
hy' altoos heeft gesproken: de tijd van schei
ding. Zij is »gaan houden" van dien anderen.
Zy kon er niets tegen doen, en zie! 't mooie in
hun huwelijk heeft opgehouden te bestaan;
van elkaar gaan is ?t eenig mogelijke.
Ja .maar, als Herman uit de warmte komt
in de koelte boven in 't gebergte, ontwaakt
in hem iets van de oude liefde. Hy' wil zyn
vrouw niet missen en is heel bly' als na langen
stry'd zy'n Marie hersteld van een zware ziekte,
hem vergiffenis schenkt.
HU ziet in de dwaasheid van zy'n «idealisme",
beseft zjjn schuld en zal voortaan wezen een
voorbeeldig echtgenoot zelfs in een voor de
huwelykstrouw ongunstig klimaat.
De zedely'ke strekking is onmiskenbaar; de
moraal ligt voor de hand. Misschien is de
eerste les: ga niet naar IndiS, maar zeker
wordt bedoeld: Verwaarloos uw vrouw niet,
ale uw huwelijksleven niet beantwoordt aan de
malle illusies uit uw onrijpe jeugd; ontzie
haar fijn gevoel en haar onschuld; waardeer,
dat zy zooveel voor u prijs gaf; begrijp haar
behoeften; als gij trouw van haar eischt, wees
zelf trouw; als 't niet meer zoo mooi is,
onderzoek u zelven, vóórdat gy' haar veroordeelt,
en zelfs voor de niet geheel onschuldige vrouw
moet gij bly'ven een steun, waaraan zy' zich
kan oprichten.
Allemaal zeer ernstige lessen, die flink en
goed worden uitgesproken.
Bovendien zyn er in dezen roman zeer goed
geschreven details, by'v. de ontmoeting van
Herman en Marie, waarby zij erkent, dat zy
hem niet meer liefheeft, en zy'n gesprek met
den hofmaker, die volstrekt niet bedoeld heeft
een verleider te zyn. Telkens is de lezer ge
dwongen het groote talent van den auteur te
erkennen.
En toch is er iets wat mishaagt in dit boek:
het zoetelijk, sensueel-sentimenteele geurtje,
dat er u uit tegenwaait van ty'd tot ty'd. Ik
zeg niet, dat een zedelijk mensch zich daaraan
ergeren zal, maar een gezond man en een
flinke vrouw worden er een beetje wee van.
Tweemaal wordt bijv. beschreven de eerste
huwelijksnacht of liever de eerste nacht na
de schaking. Natuurlyk heeft ook dit detail
de zedelijke strekking: den man te doen ge
voelen, wat hy' verplicht is aan de vrouw die
zich aan hem toevertrouwt; maar het gezeur
over de fijne opdrooming van zacht blank
vleesch over het maagdenly'fj'e de voetjes en
diverse lichaamdeelfy'es duurt al gauw te lang.
v. H.
Bibliotheek prof. van Iterson" e. a.
Wij ontvingen den catalogus van eene uit
gebreide en belangrijke boekenveiling, welke
van 3 tot 6 Februari by' de firma Burgersdy'k
en Niermans te Leiden zal plaats hebben. Hy'
bevat ditmaal werken op bet gebied der ge
neeskunde, scheikunde en wis- en natuurkunde.
De eerste afdeeling, omvattende het genees
kundig gedeelte, bevat de werken en tijdschriften
nagelaten door prof. dr. J. E. van Iterson J.Gz.,
beroemd chirurg en hoogleeraar aan de
Leidsche Universiteit.
Deze rubriek is by ronder rijk aan standaard
werken op medisch gebied en kostbare serieën.
Eene interessante onderafdeeling vormt de
«Curiosa medica" bevattende ruim twee honderd
meer of minder zeldzame en curieuse medische
werkjes en werken uit den ouden tijd; de
geschriften van Boerhaave ; waarby ook brieven
van dezen beroemden geneeskundige, werken
van Paracelsus, Pare e. a.
Verder volgt de bibliotheek van een bekend
scheikundige, bevattende evenzeer veel be
langrijks, en tot slot een aantal gezochte
werken en tijdschriften op het gebied der
wisen natuurkunde, ingenieurswetenschappen,
zoölogie, botanie en geologie uit verschillende
kleinere nalatenschappen.
Op het omslag van den catalogus prijkt het
goed gelijkend portret van prof. Van Iterson.
llllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
lltllllllllllllllllllll
40 cents per regel.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIItllllllimillllllllllMIIIIIIIIIIIIHIimilllllHIIIII*
11 e.eo
en hooger 12 Meter"! Franco en
vr|J van invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand; e?enzoo van zwarte, witte
en gekleurde Henneberg-ZiJde" van
45 et. tot fl 11.IO per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), ZUrich.
K AM ST R A's Matrassen-, Bedden- «
Slaapkamer-Meubelfabriek, Sa eek.
BED DER TOEKOMST met
10jaargarantie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratit.
Honderden bewijzen van tevredenheid.
Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN.
Piano- en Muziekhandel
H. RAHR, te Utrecht.
Opgericht 1835.
Telephoon No.
en
Amerikaansche, Duitscb.e
Fransehe
PIANINO'S en ORGELS.
Groote keuze in:
H il i; R P i A ar o » s.
Oude instrumenten worden ingeruild. Repfr>
ratiën worden in de Fabriek ten spoedigst*
uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en
buiten abonnement.
Piano-, Orpl- ei MuzieüiaiÊl
MEYROO* A KALSHOVEH,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur
Repareeren Stemmen Ruilen.
J. H. DE WIT.
Utrechtschestraat 54, Amst.
TELEFOON No. 3947.