De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 19 januari pagina 6

19 januari 1902 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1282 van de Gouvernante, maakt het consortium zijne beste zaken, in 1756 wordt Jan Schreuder tot gouverneur van Ceylon benoemd ,door toe doen en recommandatie van Grovestins, die er TAB hem 70 duizend guldens voor gehad bad, brengende die post vel 50 a 60 duizend rijks daalders 'sjaars op" (p. 18 ). De president van het Hof van Holland, van der Mieden, sinds 1757 of 1768 .eerste favoriet" (p. 136), heeft rzeer veel crediet in Indiëweten te krijgen door toedoen van mevrouw de Prinses, zoodat wie daar onder zijn naam kwam solliciteeren, zeker was te slagen. Hij, van der Mieden, ontving zooveel presenten daar vandaan, dat men in geen winkel beter goed kon krijgen of beter koop terecht kon dan daar" (p. Ipl). Een ander lid van deze zwarte bende is de heer Jacob Adriaan Isaac Bigot, kolonel van de garde en kamerbeer. Hoe bij bet vak uitoefent, leert ons alweer van Hardenbroek's dagboek. Wij zien hem daar aan het werk. De Utrechtsche graaf Van den Boetzelaar komt naar den Haag, om te solliciteeren naar een commissie in de Oost-Indische Compagnie, rijdt naar het huis Ten Bosch, spreekt daar met den secretaris der Prinses, de Back, die hem niet stellig be looft, dat hij den gewenschten post zal krijgen, maar hem ook niet ,gebeel afzegt". Het zon klaarblijkelijk nog van omstandigheden afhangen of hij het ambt kreeg of niet van welke P dat wordt Boetzelaar spoedig duidelijk. Als hij van bet huis Ten Bosch terug wil gaan naar Den Haag, komt de kamerheer Bigot aan zijn koets, vraagt of hij mee mag rijden: de Prinses, die Boetzelaar juist zag vertrekken, had tot hem, Bigot, die ook naar Den Haag terug moest, gezegd: ,rij met Boetzelaar mee". Eu zoo ge beurt. «In de koets zijnde, zoo beklaagt zich voornoemde beer Bigot over de slechte gesteld heid van zijne financiën en groote familie, kost baarheid om aan het hof te leven enz." Ziedaar nu, graaf Van den Boetzelaar, de omstandigheden, waarvan uwe benoeming afhangt. Zij zitten naast u in de gedaante van Jacob Adriaan Isaac Bigot, kolonel van de garde en kamerbeer, den man met het groote gezin en het kleine inkomen. Tast in de beurs, heb medelijden met dezen zwaar beproefden huisvader, offreer hem »een stuivertje", zooals andere sollicitanten in soort gelijke gevallen doen (p. 84); bedenk dat //met geld verscheiden zaken te krijgen zijn aan het hof". Maar Boetzelaar houdt zich van den domme, «laat hem onbegrepen" (p. 85). Eu een ander iemand van beter begrip? krijgt het ambt. De Prinses, hoorden wij, stuurde Bigot in de koets van Boetzelaar. Alleen om hem de wan deling door het Haagsche Bosch te besparen? of om hem gelegenheid te geven zijn slag te slaan ? En in dat laatste geval alleen medewetend, of ook medeplichtig? Een lid van de Overijselscbe ridderschap, Van Eecbteren van Grarasbergen, deelt later aan Van Hardenbroek mede dat de Prinses met Grovestins, den voorzitter van de maatschappij tot exploitatie van regeeringsmacht en hofgunst, de winst deelde (p. 527). Mavr dit kan een boos gerucht wezen. Laat 01 s hopen, dat zij dit vuile geld heeft versmaad. Geven wij haar de eer die baar toekomt, dat zij voor het vermogen van haar zoon goed heeft gezorgd. De kunst van potten verstond zij beter dan haar man: ,de prinses legt oneindig op, want alles, dat maar voor zich kan sparen of krijgen, zonder verzuim doet" (p. 130). Bij het vergeven van het drostambt van Buren en dat was een domein van de Oranjes; in bet verkoopen da&rvan stak, naar de begrippen van dien tijd, geen kwaad; dat geld kwam niet-in de zakken van intrigeerende hovelingen, maar in de schatkist van den Prins bij het ver geven van dat ambt gaat het op een loven en bieden; zij laat er den jongen Vereist f 20.000 voor betalen ; niet voor zichzelve, neen, «zij zou niet zoo marchandeeren, als.'t niet baar zoons goed was" (p. 130). En de prijs was civiel; als Vereist komt te sterven, in 1761, wordt er wel / 34.000 ja ? S 6.000 voor geboden. Maar dan leeft de Gouvernante niet meer; dan is de dikke hertog in haar plaats getreden, en die zorgt minder goed voor de financiën van de Oranje?: in plaats van aan den h oogst en in schrijver, gunt hij het ambt aan den laagsten wiens vader ,zeer addict" aan hem was (p. 188, 189) Wanneer wij Prinses Anna aan het gezelschap en de voorlichting van Grovestins, Bigot en consorten de voorkeur zien geven boven den omgang en het raadplegen met meer respectabele en oneindig bekwamer vrienden van het Oranje huis; wanneer wij vernemen, dat zij met Beutiuck van Rhoon of met Fagel bijna nooit ergens over spreekt, terwijl Grovestins eiken morgen alleen met haac «in 't cabinet een uur of ander half doorbrengt" (p. 99); wanneer wij hooren dat in de laatste jaren van haar bestuur de «allersecreetste uitschot," de aciterraad, uit Grovestins, uit secretaris Larrey (den opvolger van de Back, dien zijne vroegere vrienden hadden laten duikelen) en uit den alierjongsten favoriet Van der Mieden bestaat (p. 242) dan ver langen wij ook de reden van deze voorkeur voor wat ons minder waai dig toeschijnt, te leeren kennen. En ook hierbij laat het Dagboek ons niet in den steek. Van Hardenbroek beeft het volgende tooneeltje voor de vergetelheid bewaard. Wij zijn op een avond aan het hof van de Gouvernante. Prinses Anna zelve is tegenwoordig; onder het kleine gezelschap van hofdisnitarissen en vertrouwde vrienden merken wij Grovestins, Bigot deu kamerheer, dien mijne lezers zich nog uit de koets van Boetzelaar zullen her inneren en den kommandant van de Zwitsersche gardes, de la Sarraz, op; de rest kunnen wij negeeren. Het souper is begonnen, en als het tafelgesprek dat natuurlijk in 't Eransch ge»oerd wordt ietwat dreigt te kwijnen, hooren wij uigot vragen aan Grovestins of een ander: »a quoi pensez-vous Ie premier Ie matin, lorsque vous vous veillez ?" Geniale inval van een kamerheer, die Mevrouw de Gouvernante wil onthalen op de geestige antwoorden, welke deze vraag zal uitlokken, «rAntwoordde den ander: «a que) jour qu'il est." Ik ben geneigd deze burgerlijke repliek niet aan Grovestins, maar aan »een ander" wij hebben immers de keus toe te schrijven. Het schijnt bijna dat een lakei de onbeschaamdheid beeft gehad zich in het discours te mengen: »a quel jour qu'il est!'" dat pleegt de eerste gedachte te zijn, die 's mor gens opkomt in het brein van een plebejer; zulke menschen denken allereerst of het mis schien ook Zondag is. Wij zien het teleurgestelde gezicht van Bigot: verdiende zulk een vraag, in tegenwoordigheid van de Prinses gedaan, geen ander antwoord? Was dat de eersle gedachte van een vertrouwd vriend van het Oranjehuis? Daar schiet zijn vriend de la Sarraz hem te hulp; uit het trouwe gemoed van dit lid van het Militaire Huis der Gouvernante welt het eenige passende antwoord op: «moi, je pense Ie premier comment Madame et les enfants se portent, et s'ils seraient quelquefois indisposés" (p. 135). Van Harderbroek moge dit minachtend noemen: «de kinderachtighedeu, waarmede men opgehuld is aan 't hof" en zich ei over verbazen, dat zoo iets door de Prinses «voor fraai en amicaal wordt opgenomen" wij zijn hem dankbaar, dat hij ons geholpen heeft aan een antwoord op de vraag, welke bekoring er voor de Gouvernante moet hebben gelegen in den omgang met deze heeren. In staatsmansbeleid mogen zij de minderen ge weest zijn van Bentinck of Fagel, door bun vernuft, door de geestige wijze waarop zij in tegenwoordigheid der Prinses de gelegen heid zochten en vonden, om van hunne gevoelens van trouw en aanhankelijkheid aan het huis van Oranje te doen blijken, moeten zij haar hart hebben gestolen. Zoodra de Gouvernante gestorven is, komt de figuur van den Hertog van Brunswijk naar voren. Als besturend voogd van den jongen Prins en opperhoofd van het leger is hij voortaan de eerste man van de Republiek; in bekwaamheid over treft bij verre de leden van den achterraad der Prinses; aan lust om te heerscbeu ontbreekt het hem niet. Grovestins, Van der Mieden en con sorten zoeken hem den voet dwars te zetten, smeden een intrige om de voogdij te doen over dragen op de oudere zuster van den jongen Prins, op Prinses Carolina, zoodra zij meerderjarig zal zijn, trachten het tijdstip van haar meerder jarigheid te doen vervroegen. Zij vinden in die pogingen steun bij den bekwaamsten staatsman van de zoogenaamde Friesche partij, bij Onno Zwier van Haren. Over dezen Frieschèn edelman hooren wij in Van Hardenbroek's Dagboek betrekkelijk weinig; zooveel echter wel, dat wij het onderscheid tusschen zijne positie en die van Grovestins c. s. gevoelen. Om de gunst der Gouvernante had hij niet gebedeld; dat beletten zijn IViesche trots en het bewustzijn van zijne bekwaamheid; bij durft baar tegenspreken, kan zich veroorloo een met eenige ostentatie het gezelschap te zoeken van die buitenlaudsche diplomaten, «die het geopposeerst met de sentimenten van het hof waren" (p. 131, 132, 144), nl. den Franschen gezant d Affry en Reischach, den gezant van Maria Theresia. Als openlijk tegenstander is hij voor den Hertog te vreezen, meer dan Grovestins, tegen wien Brunswijk al genoeg troeven in de hand heeft, die hij kan uitspelen zoodra het oogenblik hem gescbikt voorkomt; bij Van Haren zal bij moeten wachten tot deze zelf het middel komt aanbieden om hem tot een smadelijken terugtocht te dwingen. In den zomer van 1759 speelt het schandaal van Grovestins; nog geen jaar later dat van Van Haren. Men kon niet verwachten, dat Van Hardenbroek's Dagboek over het familieschandaal van Van Haren veel nieuws zou opleveren: Onno Zwier en zijne schoonzoons hebben er zelf voor gezorgd, dat wij tot in de geringste bizonderheden daaromtrent onderricht zijn. Uit het Dagboek vernemen wij, dat reeds in Maart 1760 «zeer goddelooze dingen omtrent Onno Zwier van Haren werden gedebiteerd" (pag. 163) wat wij reeds wisten, maar het is niet onnoodig er nog eens aan te herinneren, omdat Huet het voorstelt alsof Van Haren het ruchtbaar worden van zijne fout had kunnen voorkomen, zoo hij, na het onderteekenen van de acteWan schuld belijdenis, slechts rustig in Friesland .ware ge bleven, zoo hij, in het begin van 1761, niet naar Den Haag was teruggekeerd om weer zitting te nemen in de Staten-Generaal. Huet had het kunnen weten, omdat hij zelf een stuk publi ceert, waaruit blijkt dat reeds in het voorjaar van 1760 «ijselijke geruchten" over Van Haren liepen. Over de zaak van Grovestins daarentegen bevat het Dagboek een rijkdom vaii weinig gekende bizonderheden. Daarover een volgend maal. (Wordt vervolgd.) G. W. KEKNKAMP. Verzen yan Marie Man-Koning. Rijk aan stemmingen zijn deze verzen. Hier en daar ook blijken gevend van veel verbeel ding en gevoel. De in de bekende trits voor komende «heldenmoed" moet men bij deze schrijfster vooral zoeken in een by' wijlen uit den hoek komende leuke levensironie en spot om nietig menschgedoe (blz. 52 en 74). Soms is er iets naiefs en kinderly'ks in haar toon, maar ik ben er niet zeker van dat dit nu en dan niet een beetje gewild en valsch is. Althans op blz. 47 wordt het naieve en kinderlijk vertrouwende en geloovige verstoord door de volgende overdenking: Naar Maria wil ik .staren . . . Naar de schoone reinheids-logen Van haar beeld ... En de kinderlyk ly'kende versjes op blz. 34 en 35, het eerste «Mijn hart", beginnend : MÜn hart is een lentebloempjo Dat boven de sneeuw uitkijkt; het tweede »Ik weet een tuin", eindigend: Daar, in een donker, klein kamerkijn, Sprei mij een bedje van blank satijn .. lyken mij kinderachtig. Ook zou de schrijfster by' wat strenger zelf kritiek enkele verzen hebben moeten weglaten-, »Najaarsrozen" b.v. op blz 82 had zonder schade voor schrijfsters naam weg kunnen bly'ven. Dat bij een impulsieve natuur als dichters en dichteressen veelal bezitten, tegenspraak voorkomt, wien zal 't verwonderen ? In «Dood vogeltje" lezen we, 't begin wat sententieus en waarneid-als-'n-koe-achtig,: Wat leeft wordt stof, 't Zij vroeg of laat.,. 't Is heerlijk in de jeugd Te sterven ; vóór ons Winter's koude trof. Intusschen is «der Wille zum Leben" nog sterk genoeg in haar om haar eenige bladzijden verder in «Genezing" te doen uitroepen: Weer het licht om je hoofd; om je blije hoofd Weer het blauwe licht van een lentedag ... Weer het warme licht dat je kracht belooft En je fluistert: dat je weer léven mag .,. In «Aarzeling" zegt de dichteres: Zoo komen aarzlend nu mijn arme zangen Waar hél mijn overvolle ziel in leeft Met al haar leed en last en hoog verlangen Baug-fladdrend naar de menschen heen gezweefd, En 't recht om wreed vertredend hen t' ontvangen Heeft zelfs de voet waar 't vuilste vuil aan kleeft. Intusschen geloof ik dat niemand het over zy'n hart zal krijgen deze verzen wreed-vertredend te ontvangen en de bang-fladderende neerzwevende wezentjes kwaad te doen; maar zelfs al mochten «de menschen" er iets kwaads van zeggen, dan nog zou het de dichteres weinig deren blijkens «Wy'ding" op blz. 1. Zoo er tusschen deze beide uitingen ook al eenige tegenspraak mocht bestaan, wie is er die in deze zonder zonde is ? Verward en onduidelijk komen mij de terzinen voor van »Pijnboom en rots" (blz. 105); in 1 algemeen kan van de sonnetton dezer schrijf ster gezegd worden dat zij het klassieke sonnettentype slechts zelden vertoonen; den normalen vorm vindt men zoowat alleen op blz. 65 .Onweer aan zee". ?Lust und Unlust wird Gesang" zong Goethe, en by' Mevr. Marx, als bq zoovele anderen, is het vooral de laatste die haar doet zingen, meest in zachte tonen vol gelatenheid, een enkele maal meer opbruisend en roepend om bevrediging en liefde. Van die sombere stem ming, mooi geuit in melpdische klanken, ay'n ?Droeve Mei", «Zacht weent het" en »In treur woud" goede voorbeelden; we vinden er de volgende sentimenten: 'k Hoor jonge vogels al overal l Mtfn ziel is stil of ze sterven zal. De lauwe lucht drinkt een zonnelach ... Ik wou wel weeuen den gansenen dag. Zacht weent het in mijn ziel; zoo zuiver-zaeht Als regen weent in halmen-kalme nacht Uit dooden hemel Het treurwoud van mijn gedachten Hangt neer rond myn dood Galooveu. .. Ik staar op mijn dooden Doode En hoor naar de zangen boven ... Is de dichteres meestal zangerig en zuiver van klank, zij moest zich niet schuldig maken aan een regel zoo hortend ea onverzorgd als in «Eenzaamheid" (blz. 50): Tot 't gansch in 't geprang van mijn armen [gegleden. Verschillende levensfasen yan de schrijfster z\ju met veelzeggende kortheid weergegeven in .Dood" (blz. 25) : Wat bloemen ik al sterven zag! Eerst.. . met wanhopig schreien ... Toen ... met gedwee verbeien ... En nu... nu bijna met een lach. Toch zal, niettegenstaande het eenigszins apathische, onverschillige, by'na cynische van den laat s t en regel, de der dichteres eigene humor die hier en daar uitkomt, b.v. in «Bad plaats" (blz. 51) en de zich trots alles baan brekende vitaliteit, de schrijfster bewaren voor al te groote wanhoop, en aan den anderen kant bezit ze te veel gevoel om niet getroffen te worden door het leed van haar medeschepselen. Een voorbeeld van een min of meer wysgeerigen redetwist tusschen gevoel en verstand vinden we in «Wie heeft gelijk ?" (blz. 36) en het gevoel wint het pleit. In de derde strofe vraagt de dichteres: Wat heeft gelijk: mijn hart dat liefde vraagt, Als 't hoogst on 't best wat 't leven geven kan, Of mijn verstand, dat me hoofdschuddend plaagt, Hart en gevoel boos dreigend mot zijn ban?J En in de laatste geeft zij het antwoord: En mijn verstand keert zich ook zwijgend af... Maar Zon en Maan, maar Aarde en Hemel juicht l En sterren lachen : dwaze ! neem vóór 't graf, 'ïGeluk, dat mi zich troostend tot u buigt. «Waterlelies" (blz. 63) is gemaniereerd ; er is een te- overvloedig gebruik in van de stomme e, die een enkele maal toegepast wel een mooi effect kan geven; maar bier schaadt de over vloed, waar we lezen van een »waterbane", van «lande-zoomen", «kalme dansend", «lande en lelies" en «lage sluipend". In ditzelfde sonnet vinden we de bevreemdende term «pries ter-waden" in pkats ven «gewaden" en den a-saga-achtigen regel met iets raadselachtigs er in (van «populiere-boomen" gezegd) : Die zwijgzaam-kijkend avond-dalen raden. Een andere kwestie van techniek is het gebruik van enjambementen. Met beleid en mate toegepast kunnen ze mooi werken, zooals c. a in de terzinen van Keats' bekend sonnet over Chapman's Homerus-vertaling, maar een sonnet vol er van is beslist leelyk. Een oud Grieksch spreekwoord zegt: «men moet met de hand zaaien en niet met den geheelen zak". In dezen bundel b.v. krioelen «Armoede" (55) en «Begeerte" (57) van enjambementen. In «Verlangen" (26) vinden we de uit- en verwerking van een bekend vers van Kloos: O ... angstig voor mij uit, Mijn bange handen Betasten wat me omsluit: Twee lange wanden ... terwijl in 't zelfde gedicht Kloos' «Myn oogen branden met felle randen', hun doublure vin den in: Wat brandt dat turen fel Dier doodstille oogen ... """In 't voorbygaan merken we even op dat Marie Marx erg met typografische teekens werkt, het bundeltje wemelt van noodelooze puntjes. Waarom moet o. a. in «Volbracht" (30) waar de doodsklokken luiden, geschreven worden: »Luïdan lang en luid Luïmyn leven uit l" «Aan al wie daar wachten" (96) is in toon en stemming, in stijl en rhytme n en al Hél. Swarth. Op blz. 11, 16, 28, 57, 68, 80 en 81 komen badenkelyke verwarringen voor tusschen liggen en leggen en aüervreemdste spellingen van de vormen dier w.w., zoo op blz. 11 Ivjen voor leien. Zulke dingen zjjn minder storend in liedjes in den volkstoon, waar de volksspraak wordt gebezigd, en zy' met opzet worden toe gepast, in luchtig, vluchtig chanson, zooals b.v. wanneer Priem zingt: 'k Zag haar over de leuning leggen maar in deze ernstige gedichten hinderen der gelijke vergissingen, mij althans. Ook in «Aan u" (15) waar van de liederen wordt gezegd: «Dan zy'n zij niet vergeefs " voor «vergeefsch". Mevr. Marx is geen aan hangster der nieuwe spelling, welnu dan zij ze consequent in de oude. In »Berkeiïloof" (4) wringt zich nattig waas langs donkere stammen. Het wil my'voorkomen dat dit «wringt" er een beetje staat vfoi; TO 3?, voor 't rijm. Op blz. 10 zouden we in plaats van, «heggen, schel van jonge spruitjes" liever lezen «hel", schel lijkt me hier te sterk. Op blz. 32, «Gewoonte" is de uitdrukking «wiens hand de brokken Te schale spy's nog vasthoudt" my niet rocht duidelijk. Ook maak ik om verschillende redenen be zwaar tegen het volgende in «Zonsondergang" (48): ? Mijn ziel werd een bleok-blanwe vlinder Zoo mooi, als een kind maar alleen In vredige droomeljes vind er, Ze /.weefdo langs 't zeeëvlak heen. Zoo ook tegen In mist verloren Zoekt 't ronde zonoog waar het de aarde eens | [schouwde uit »Het Kasteel" (61) als vry gezocht en onwelluidend. In hetzelfde sonnet «wiegelt" het water even als er loof in valt van de hoornen. Is dit wel net juiste woord ? Op blz. 62 wordt «dempig", een provin cialisme voor «hygend, kortademig," gebrnikt in plaats van «dampig" of «dampend" en maakt daardoor een komischen indruk Moesten in 't voorgaande hier en daar enkele op- en aanmerkingen gemaakt worden, waar van natuurlyk niet alles afkeurend is bedoeld, voor het overige bevat Marie Marx' boekje vele schoonheden. Zoo vinden we op blzn. 3 en 5 mooie, fijne instantané's naar de natuur. «Zomeravond" (6) is zeer welluidend en gevoelvol; ziehier 't begin: Zomeravond, nu langzaam, gaat Fluister-voetend door doode straat. Donk're tuinen ontstroomen Bloemengeuren, die zwerven gaan Om de boomen, die roerloos staan. Om de huizen, die droomen. Dit is alles niet nieuv^ niet overdonderend van oorspronkelijkheid, maar 't is welluidend, zacht, teer, gevoelig. Als het beste van den bundel noemen we verder de gedichten op blz. 18, 44. 58, 59, 64, 65, 66, 67, 69, 71, 86, 88 en 107. Het zij me vergund het laatste hier in zy'n geheel aan te halen ten bewy'ze hoe goed Marie Marx in haar beste momenten kan zy'n (het gedicht is getiteld : «O, ga voorbij", bedoelt schrijfster aan 't eind van regel 4 misschien vliet ?) O ... ga voorby, en stoor mijn vrede niet, En niet mrjn koele, blanke mijmer-uren Laat mij mijn leven eenzaam verder sturen: Een beek die stil langs stille landen vliedt. .. Kom niet nieuwsgierig in mijn woone gluren, Zy is niet heel bijzonder zoo ge ziet, Ik ben er eenzaam met mijn eenzaam lied, Met bloemen, en wat prenten aan de muren ... De zon slechts komt er; en wen 't God gebiedt Gaan 's avonds starren door de ramen turen ; Of va&rt de maan voorbij; die haar doorgiet Met heilig licht... O, laat dit alles duren En ga voorbij; en stoor mijn vrede niet ; En uiet mijn koele, blanke mijmer-uren. Door eenvoud, gedachtenkalmte, zachtheid van rhythmiek, en ry'mindeeling vormt dit sonnet een zeldzaam schoon geheel. En zoo zijn er meer in dit boekje, dat door den heer Van Dishoeck met mooie zwarte letter en in eenvoudig-gry's bandje werd uitgegeven. Vooral de druk is zeer mooi. Den H a a g, 29 Nov. '01. EDWAKD B. KOSTBE. Het Recht der Liefde. Eene studie uit het Indische leven, door HENBI BOBEL. Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon. Alty'd zy'n er nog menschen, die verlangen, dat ean verhaal zal hebben een zedelijke strek king. Wanneer die er niet in te vinden is, dan keuren zy het af, al is het nog zoo goed geschreven. Zij waardeeren de kunst wel, maar ze moet in dienst staan van het goede. Een kunstwerk met een zedely'ke strekking is het ideaal van die ouderwetsche lieden. Welnu, »Recht der Liefde" is een kunstwerk, en het heeft een zedely'ke strekking. Zoodnl je voelt, dat het niet meer mooi is... Zoodra je bemerkt, dat het alleen maar sleur is en gewoonte, moet je eigenlijk al dadelijk van elkaar gaan, dat' beweer ik... Zoo redeneerende sloeg Herman met zyn vuist op de tafel; de wiskey-soda-karaf rinkelde en het meetglaasje viel om. Hy' kon het licht zeggen, want zy'n huwelijk was gelukkig; 't was althans mooi begonnen. De ouders van Marie hadden 't zoeken te ver hinderen, ja op de hardhandigste manier hun dochter willen dwingen, maar zy haar onstui mige impulsie volgend was naar zy'n kamer geloopen en had het gezegd, eenvoudig, zooals haar hart dat ingaf: «Hier ben ik. Neem mij. Ik ben van jou" En zy waren met den nacht trein naar Brussel gevlucht. Bang voor schandaal gaven toen de ouders hun toestemming ; het huwely'k werd gesloten ; Herman promoveerde spoedig en vertrok met zy'n jonge vrouw naar Indië. «Mooier" kon het al niet. Maar tegen het klimaat van Indiëis geen liefde, geen trouw, geen karakter bestand. De misère begon al in Tandjong Priok. Toen zy' voor die doodsche eenvormige ry' pakhuizen stonden, in een verschroeiende hitte enz. voelde Marie al gauw een angstige be klemming, of het »teêre" in hen daar nooit zou kunnen leven. Zij zonken in het eenvormige, emotielooze Indische leven on vervielen tot de «noodlottige geestverdooving, waarmede de hitte op volbloed Europeesche menschen verraderly'k werkt". Het reinste in hem werd verstikt, en de bruut, die in elk mensch woont, bleef over. Ofachoon er van zy'n kant het mooi af was, bleef hij by Marie, want zy was een goede huis houdster, zorgde voor zy'n geurig kopje koffie, en ja van tijd tot ty'd kwamen er ook nog wel opwellingen van verliefdheid, zooals een bruut die hebben kan. Maar hij verwaarloosde zyn vrouw, vooral nadat zy' een kind had en minder mooi was geworden, schromelijk, nam een eigen slaapkamer om 's nachts van zyn kind geen last te hebben, ging veel naar de sociëteit, waar hy' bitterde, en liet zy'n vrouw zorgen voor goed eten en een behagelyk t'huis. Zij liet zich dat alles welgevallen en klaagde niet. Zoo kwam het, dat Herman zich geen schuld bewust werd. Hy verweet 't in zijn hart haar, dat hunne verhouding niet meer was als vroeger, want hy' was een idealist, wat in dit boek zeggen wil: hij meende, dat aan de illusies, die hy' zich als jongeling omtrent zy'n meisje en hun huwelijk maakte de wer kelijkheid beantwoorden zou, en hij dacht er niet aan (de auteur schrijft bijna standvastig: hy dacht er niet om) dat ook hy plichten te vervullen had. Hoe kon 't anders, daar hy leed aan de moral insanity waaraan geen Europeaan in Indiëontkomt V Natuurlijk werd liij gestraft. Marie, die voor haar gezondheid gaat logeeren bij een vriend van haar man in een gezonde streek, ontmoet een jongmensch, die wat werk van haar maakt, verbeeldt zich, dat ze op hen verliefd is en verklaart weldra haar man bij 't weer ontmoe ten, dat nu de tijd is aangebroken, waarvan hy' altoos heeft gesproken: de tijd van schei ding. Zij is »gaan houden" van dien anderen. Zy kon er niets tegen doen, en zie! 't mooie in hun huwelijk heeft opgehouden te bestaan; van elkaar gaan is ?t eenig mogelijke. Ja .maar, als Herman uit de warmte komt in de koelte boven in 't gebergte, ontwaakt in hem iets van de oude liefde. Hy' wil zyn vrouw niet missen en is heel bly' als na langen stry'd zy'n Marie hersteld van een zware ziekte, hem vergiffenis schenkt. HU ziet in de dwaasheid van zy'n «idealisme", beseft zjjn schuld en zal voortaan wezen een voorbeeldig echtgenoot zelfs in een voor de huwelykstrouw ongunstig klimaat. De zedely'ke strekking is onmiskenbaar; de moraal ligt voor de hand. Misschien is de eerste les: ga niet naar IndiS, maar zeker wordt bedoeld: Verwaarloos uw vrouw niet, ale uw huwelijksleven niet beantwoordt aan de malle illusies uit uw onrijpe jeugd; ontzie haar fijn gevoel en haar onschuld; waardeer, dat zy zooveel voor u prijs gaf; begrijp haar behoeften; als gij trouw van haar eischt, wees zelf trouw; als 't niet meer zoo mooi is, onderzoek u zelven, vóórdat gy' haar veroordeelt, en zelfs voor de niet geheel onschuldige vrouw moet gij bly'ven een steun, waaraan zy' zich kan oprichten. Allemaal zeer ernstige lessen, die flink en goed worden uitgesproken. Bovendien zyn er in dezen roman zeer goed geschreven details, by'v. de ontmoeting van Herman en Marie, waarby zij erkent, dat zy hem niet meer liefheeft, en zy'n gesprek met den hofmaker, die volstrekt niet bedoeld heeft een verleider te zyn. Telkens is de lezer ge dwongen het groote talent van den auteur te erkennen. En toch is er iets wat mishaagt in dit boek: het zoetelijk, sensueel-sentimenteele geurtje, dat er u uit tegenwaait van ty'd tot ty'd. Ik zeg niet, dat een zedelijk mensch zich daaraan ergeren zal, maar een gezond man en een flinke vrouw worden er een beetje wee van. Tweemaal wordt bijv. beschreven de eerste huwelijksnacht of liever de eerste nacht na de schaking. Natuurlyk heeft ook dit detail de zedelijke strekking: den man te doen ge voelen, wat hy' verplicht is aan de vrouw die zich aan hem toevertrouwt; maar het gezeur over de fijne opdrooming van zacht blank vleesch over het maagdenly'fj'e de voetjes en diverse lichaamdeelfy'es duurt al gauw te lang. v. H. Bibliotheek prof. van Iterson" e. a. Wij ontvingen den catalogus van eene uit gebreide en belangrijke boekenveiling, welke van 3 tot 6 Februari by' de firma Burgersdy'k en Niermans te Leiden zal plaats hebben. Hy' bevat ditmaal werken op bet gebied der ge neeskunde, scheikunde en wis- en natuurkunde. De eerste afdeeling, omvattende het genees kundig gedeelte, bevat de werken en tijdschriften nagelaten door prof. dr. J. E. van Iterson J.Gz., beroemd chirurg en hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit. Deze rubriek is by ronder rijk aan standaard werken op medisch gebied en kostbare serieën. Eene interessante onderafdeeling vormt de «Curiosa medica" bevattende ruim twee honderd meer of minder zeldzame en curieuse medische werkjes en werken uit den ouden tijd; de geschriften van Boerhaave ; waarby ook brieven van dezen beroemden geneeskundige, werken van Paracelsus, Pare e. a. Verder volgt de bibliotheek van een bekend scheikundige, bevattende evenzeer veel be langrijks, en tot slot een aantal gezochte werken en tijdschriften op het gebied der wisen natuurkunde, ingenieurswetenschappen, zoölogie, botanie en geologie uit verschillende kleinere nalatenschappen. Op het omslag van den catalogus prijkt het goed gelijkend portret van prof. Van Iterson. llllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllll lltllllllllllllllllllll 40 cents per regel. IIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIItllllllimillllllllllMIIIIIIIIIIIIHIimilllllHIIIII* 11 e.eo en hooger 12 Meter"! Franco en vr|J van invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand; e?enzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-ZiJde" van 45 et. tot fl 11.IO per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), ZUrich. K AM ST R A's Matrassen-, Bedden- « Slaapkamer-Meubelfabriek, Sa eek. BED DER TOEKOMST met 10jaargarantie. Leverde sedert 1896 pi. m. 7OOO stellen. Geïllustreerde Prijscourant gratit. Honderden bewijzen van tevredenheid. Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. Telephoon No. en Amerikaansche, Duitscb.e Fransehe PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: H il i; R P i A ar o » s. Oude instrumenten worden ingeruild. Repfr> ratiën worden in de Fabriek ten spoedigst* uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Piano-, Orpl- ei MuzieüiaiÊl MEYROO* A KALSHOVEH, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur Repareeren Stemmen Ruilen. J. H. DE WIT. Utrechtschestraat 54, Amst. TELEFOON No. 3947.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl