Historisch Archief 1877-1940
. 1283
DE AMSTEEDAMMEE
A°. 1902.
WEEKBLAD YOOE NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ..,.../ 1.50, fr. p. posl f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.12'/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 26 Januari.
Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U D»
VAN TEKEE EN VAN NABIJ: Pauperisme
onder de Indo-Europeanen, door Otto Knaap. Het
huwelyk by de bezoldiging der officieren, en nog
wat, I, door Doe Juiste cijfers, door S. - De
Eereschnld", V, door mr. J A. Levy.
Duitschjand en de Vereenigde Staten. Signalementen
nit Utrecht, door Jan van 't Sticht, (met portr.)
SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Sociale opstel
len, door J. F. Vlekke, beoordeeld door mr. dr. H.
Veldman. KONST EN LETTEREN : Muziek in
de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Willy
Slniter in Pictura te Dordrecht, door F. R.
Knnst in Bslgië, door Pol de Mont.
Wandkalenders, door J. G. V Uit het Dagboek
van Van Hardenbroek, IV, door prof. G. W.
Kernkamp Kunst en samenleving, door Is.
Quérido Boekaankondiging. FEUILLETON :
Mand Barton. Naar 't Fransen, van C. de Varigny,
II. BECLAMES. VOOR DAMES: De
Woman's workers" te Denver, door Vera.
Gezondheidsleer. II, door Q. Allerlei, door
Caprice. Ingezonden. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN.
iiiiiiiiinii iiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiuuiiiiniinii
Pauperisme onder de
Indo
Europeanen.
?Het pauperisme onder de Europeanen,
Vooral onder de Indo Europeanen, in Indi
neemt op onrustbarende wijze toe. Dat
zulks het overgrootste deel der menschen
in Nederland volslagen koud laat, behoeft
geen verwondering te baren. Men ont
komt niet licht aan erfelijke kwalen en
ginds eeuwen is Indiëvoor de Hollanders
eigenlijk niet veel meer dan »eine luchtige
Kuh, die sie mit Butter versorgt." Als nu
maar de koe blijft voortleven en er boter
genoeg wordt geleverd, wordt het zaakje
geacht ia orde te zijn. Ik ben zoo vrij
te dien opzichte met de bewindsmannen
het volk mee te rekenen. Want het is
wel opmerkelijk, dat, waar in Nederland
zooveel geestdriftige belangstelling, althans
op een' behoorlijken afstand, voor de zaak
der Boeren wordt gevoeld, in hetzelfde land
de groote menigte zich zoo bedroevend
weinig aan de koloniën en het welzijn der
Europeanen en verdere inwoners daar te
lande laat gelegen liggen. En al heeft
de mislukking van het boycot-plan ons
voor den zooveelsten keer duidelijk gemaakt,
dat ons nationaal verstand met recht om
zijne nuchterheid geprezen wordt en er
uit ons eerder Prudhommes dan Quijotes
kunnen groeien, het blijft toch een bizonder
verrassend feit, dat wij uit de verte zoo
flink meevoelen met het volk vol helden
moed, dat ons vóór den oorlog toch niet
zoo heel vriendschappelijk gezind was, trots
de stamverwantschap, waarvan wij tevoren
nooit iets hadden gemerkt en waarmede
wij niet onaardig pronken sinds de sym
pathie voor de Boeren tot de kenmerken
van wereldburgerschap en zielenadel ge
rangschikt is. Maar waarom blijven wij
ongevoelig voor het lief en leed van onze
stamverwanten in Indië, die ons toch veel,
heel veel nader zijn? Naar mijn inzien
is de meest gereede verklaring deze, dat
wij Hollanders, gemeenlijk mannen van
zaken, niet dan door sterksprekende,
geduchte feiten ontroerd worden. De ver
schrikkingen van den oorlog, groote
catastrophes en diergelijken zijn er noodig om
ons medegevoel wakker te schudden. De
tragiek van den stillen nood en de lijd
zame maatschappelijke ellende ontsnapt
ons ten eenenmale.
Het pauperisme in Indiëneemt gestadig
toe, voornamelijk onder de zoogenaamde
Indo-Europeanen, de in Indiëgeborenen,
die hetzij van volbloed Hollanders af
stammen, hetzij van verre of van nabij
verwant zijn aan het Javaansche dan wel
het Maleische ras, en wettelijk tot het
overheerschende ras, de Nederlanders, behooren.
Al uit dat pauperisme zich tot dusverre
nog schuchter en schroomvallig, het beslaat
er niet minder om. En meer dan menigeen
ben ik, die zelf Indo Europeaan ben en
lange, lange jaren de ellende onder dat
»tusschenras" heb gadegeslagen, in staat
daarvan, om mij eens onparlementair uit
te drukken, een boekje open te doen.
Dat pauperisme heeft de aandacht van
den tegen woord igen landvoogd van
Nederlar.dsch-Indiëgetrokken, waarvan het ge
volg is geweest, dat onder dagteekening
van den 2ö3ten Juni 1901 aan de hoofden
van gewestelijk bestuur eene circulaire is
gezonden geworden, waaruit ik hieronder
het grootste gedeelte overneem:
Naar aanleiding van Je herhaaldelijk geuite k!aeh(eu
over het toenemend pauperisme in de eur^peesche
maatschappij hier te lande, wcnseht de
G.mvenieurGeuernal zieli op de hoogte te stellen vuil deu toe
stand dier maatsclmppij op Java en ilail )ci'a.
Om lot een jn's'.e kennis van dien toestand te
;:erakeu is het, iiaav bet oo'deel \au Zijne l'Aeelleütie,
noodig dat in de eerste plaats eene goede en vertrouw
bare statistiek dei' minder gegoede europeesche bevol
king fforde aangelegd, houdende opgave van:
a. de namen van:
ten \sie gehuwden en weduwnaars of weduwen,
alsmede in concubinaat levende personen, kinderen
te hunnen laste hebbende en wier vermoedelijk in
komen niet meer dan ?100 'smaands bedraagt;
ten 2de gehuwden zonder kinderen, wier vermoede
lijk inkomen niet meer dan ?75 'smaands be J raagt;
ten Qdïzelfstandig wonende ongehuwden en weduw
naars of weduwen, geen kinderen te hunnen laste
hebbende en wier vermoedelijk inkomen niet meer
dan ? 50 's maanils bedraagt;
met dien verstande dat zij, wier inkomen slechts
tijdelijk niet meer dan de evengenoemde sommen
bedraagt (bijvoorbeeld sommige ambtenaren op wacht
geld of op non activiteit) niet worJen opgenomen.
b. httïi leeftijd.
c. hun sekse.
d. hunne gcboovteplaits.
e. hunne ouders (nationaliteit en maalsehappelijke
positie).
f. hun gezin en wel:
ten- \ste gehuwd, ongehuwd of in concubinaat
levende;
ten 2de aantal, leeftijd, sekse en beroep der kin
deren ;
ten *&de leeftijd, waarop het hoofd van het gezin
in het huwelijk is getreden.
g. hun beroep en bijbedrij ven en die van de kindereu
en, indien zij zonder bekend beroep of bedrijf zijn,
de wijze waarop in het levensonderhoud wordt voorzien.
//. hunne inkomsten (voor zooveel opgaven dienaan
gaande verkregen kunnen worden) en casu qno die
van hun gezin.
i. schoolbezoek en opleiding hunner kinderen.
-' k. hun verleden en tegenwoordige levenswijze.
l. hun godsdienst.
m. hun gezon lheid:toestiind.
n. toestand en inrichting hunner woningen.
o. genoten onderwijs en kennis van het Neder
landsen.
p. vermoedelijke oorzaken van maatschappelijken
achteruitganj;.
q. dienst in het leger, en zoo ja, hoelang en in
welken rang.
De vraag snb ? zal het aantal personen, die in
concuhinaat leven, doen kennen. Het is van belang
dienaangaande meer bijzonderheden te weten en meer
speciaal omtreiit:
het samenleven van vrouwen tot de Earopeesehe
en met deze gelijkgestelde bevolking met Inlanders
en Vreemde Oosterlingen ;
den landaard, waartoe de concubines behouren;
op welken leeftijd de betrokkenen zijn begonnen in
l concubinaat te leven;
j het lot der uit dergelijke verbindingen
voortge| sproten kinderen, die door de ouders niet als tut hun
'. gezin behooreude worden aangemerkt.
Ten opz'chte van punt y (de beroepen) is het
gewenscht het onderzoek uit te strekken tot:
de gevallen dat de betrokkenen iu de uitoefening
van huu beroep of bedrijf door hun gezin worden
bijgestaan;
Europeanen en met dezen gelijkgesteldcn, die bij
Inlanders of Vreemde Oosterlingen in dienst zijn;
vroeger uitgeoefende beroepen en de redenen
vvaarom die verlaten -zijn;
en dan tevens de vraag te beantwoorden of het
aanbeveling verdient en mogelijk wordt geacht om het
in Indiëblijven van gewezen mindere militairen,
afkonistig uit Europa, te verhinderen, tenzij zij kunnen
aantoouen dadelijk na de verkrijging van hun paspoort
een eerlijk beslaan- hier te lande te z illen vinden.
Met betrekking tot punt h (inkomsten) wordt het
nuttig geoordeeld mede gegevens te verzamelen
omti'ent ondersteuning door kerkgenootschappen, instel
lingen van liefdadigheid of particulieren,
Bij liet onde.v.oek over punt t (verleden en tegen
woordige levenswijze) komen de volgende onderwerpen
in aanmerking:
misbruik van sterken drank of opium ;
prostitutie;
verkwisting;
dubbelspel;
met we] Je slag vnn menschen zij omgang zoeken ;
of zij als Europeanen leven dan wel zich met de
lulandsch'e bevolking vermengen;
overgang t-jt den Islam en de redenen waarom dit
gesehie It.
Hij puut / (godsdienst) wordt liet van belang ge
acht te weten:
of al dan niet godsdienstonderwijs is genoten ;
of zij vroeger tot oen ander kerkgenootschap hebben
behoord;
of zij zich aan den godsdienst Litcn gelegen liggen.
Omtrent punt m (gezondheidstoestand) /uilen in
dividueel wel geen vertrouwbare inlichtingen kunnen
worden ingewonnen, omdat die alleen van de behan
delende geneesheeren te verkrijgen zijn. Evenwel zou
kunnen worden gevraagd:
of z.ij doorgaans gezond dan wel ziekelijk zijn;
of zij in geval van ziekte gewoon zijn de. hulp van
een arts of doctor-djawa in te roepen, dan wel zich
met doekoens of eigen geneesmiddelen behelpen.
Puut n (toestand en inrichting der woningen) is
vooral uit een oogpunt van hygiëne van belang. Hier
bij zal bepaaldelijk moeten worden opgegeven of de
betrokkenen afgc/oinlerd van de Inlandsrhe bevolking
wonen dan wel hoe zij in kampongs of desa's zijn
gehuisvest.
.Bij punt <> i ^enolen onderwijs en k-unis van liet
Nederliindsch) zullen de volgende vragen zijn te
stellen :
welke opleiding zij genoten hebben ;
of zij cenig examen hebben afgelegd en, zoo ja, welk;
of zij de Nederlands 'hètaal gemakkelijk spreken .
of zij zich bij voorkeur van de landstaal bedienen;
De Gouverneur-Generaal meent, dat de aangewezen
weg ter verkrijging der noodige gegevens is dat door
de Hoofden vau gewestelijk bestuur tot dat doel
eoniriiissiën worden ingesteld, welke onder voorzitter
schap der Ho.ifdcn van plaatselijk bestuur zooveel
mogelijk zullen zijn samengesteld uit een predikant
dan wel een Protestantschc godsdienstleraar, een
Roomseh Katholieke geestelijke, een rechterlijk ambte
naar, een geneesheer en een onderwijzer : met vrijlating
evenwel OMI, wanneer dit meer gewenseht voorkomt,
het omler/oek niet door eene commissie, maai' door
eeu bepaald persoon te doen verrichten.
Hoegenaamd niets wenschende af te
dingen op de goede en menschlievende
bedoelingen van den landvoogd, geef ik
hierbij uitdrukkelijk de verzekering, dat
die circulaire bitter weinig zegenrijke ge
volgen zal hebben. Niet alleen omdat het
meerendeel der hoofden van gewestelijk
bestuur en der andere leden van de
commissiën van onderzoek zich niet met den
noodigen ernst aan den' omvangrijken
voorgeschreven arbeid zat zetten, maar
ook en voornamelijk, omdat de
IndoEuropeaan, met zijne welbekende, meestal
onoverkomelijke schuchterheid en zijn' sterk
ontwikkelden, som; misplaatsten trots,
zich niet op die wij se laat «interviewen".
Die tallooze vragen waaronder zeer
on bescheidene! , waarmede de paupers
gruwelijk zullen worden verveeld, zullen
afstuiten op hunne geslotenheid tegenover
den oningewijde en hun, dikwerf recht
matig, wantrouwen ten opzichte van alle
bemoeienissen van Regeeringswege. Het
is zelfs zeer wel mogelijk, dat deze circu
laire, nageleefd door onhandige commissiën,
verbittering onder de proletariërs zal teweeg
brengen. Welbeschouwd is deze
R^geeringsmaatregel niets anders dan het waarde
loos uitbroedsel van een of meer ambte
naren, die misschien wel reeds heel lang
in Indiëzijn, doch stellig van de
Jevensuitingen der lagere klassen daar te lande
niet het flauwste besef hebben. Welbe
schouwd getuigt die circulaire van gemis
van de kunst vau savoir faire. Welbe
schouwd is die circulaire een onding. Een
catechismus als middel om maatschappelijke
ellende te leeren kennen l Eene
vragenbus om het wezen en den omvang van
het pauperisme te doorvorschen! Er is
toch wel nieuws onder de zon in ladië.
Het pauperisme in Indiëkan in zijne
diepte slechts gekend worden door wie
min of meer met de paupers zijn opge
groeid, hen in al hunne smartelijke levens
uitingen hebben gadegeslagen en, zelf in
betere omstandigheden verkeerende, zich
niet van hen hebben afgewend. Het
pauperisme in Indiëis een ingewikkelder
maatschappelijk verschijnsel dan het pau
perisme in Europa, IQ Europa in de
allereerste plaats en bijna uitsluitend eene
kwestie van levensonderhoud en huisves
ting; in Indiëhebben de ell^'idigen buiten
dien nog den afstand te badaren, die den
Nederlander, den overheerscher, scheidt
van den inlander, den overheerschte. Deze
factor, uitvloeisel van kolonisatie, is oor
zaak, dat de armoede in Indiëzich niet
spoedig kenbaar maakt. Men moet veel
in die kringen omgedoold hebben om tot
de wetenschap te komen, dat met eene vaak
heroïsche halsstarrigheid zoolang moge
lijk de schijn van welgesteldheid wordt
bewaard. En het is zeer best moge
lijk, dat de heeren commissie leden, na
de getrouwe toepassing van het in de
circulaire blootgelegde vragenstelsel, tot
het besluit komen, dat er eigenlijk
heelemaal geen pauperisme in de rijke koloniën
is! Bergen papier zullen dan intusschen
reeds volgeklad zijn, ten voordeele van de
papierfabrikanten in Nederland. »Naar
aanleiding van de herhaaldelijk geuite
klachten over het toenemend pauperisme
in de Europeesche maatschappij hier te
lande, wenscht de Gouverneur-Generaal
zich op de hoogte te stellen van den toe
stand dier maatschappij op Java en
Madoera." Indien de goedertierenheid van
den landvoogd eens zoover ging, dat hij
eenigen tijd incognito onder de paupers
verwijlde, gemeenzaam en vertrouwelijk
met hen sprak, en hun steun beloofde ...
Maar zulke dingen gebeuren slechts in de
sprookjeswereld. Welk verstandig mensch
zou er ook gaarne het prachtige paleis in
Buitenzorg, zelfs voor eene korte pooze,
willen verlaten ten behoeve van proletariërs!
(Slot volgt.) OTTO KNAAP.
Het huwelijk bij de bezoldiging
der officieren, en nog wat.
i.
Een vriend, die mij ni'u feilen toont,....
Heef! oj) mijn hart zeer groot vermogen.
Onder het opschrift »onze arme offl lieren",
bevatte dit weekblad 5 Januari jl. een opstel
van S., die daarin den heer Duymaer van Twist
de leg leest, 1) terwy'l b.y mij aanvalt over
kleine overtredingen der edele rekenkonst. 2)
S. rekent zijnen lezers tot in decimalen
nauwkeurig voor, dat zoowel de heer D. v. T.
in de kamer, als ik in zyn vorig opstel,
betreffende promotie en leeftyden geen juiste
cyfers hebben gebezigd. Hij beschuldigt den
heer v. Twist hoewel ten onrechte, zie het
officieel kamerverslag het te hebben voor
gesteld alaof gewoonlijk eerst op 43 j. leefty'd
de kapiteinsrang wordt bereikt. S beschuldigt
verder dat kamerlid, ten onrechte te hebben
verklaard, dat door officieren nooit in het open
baar wordt gemord. Waarly'k, als men een'rede
uit haar verband rukt, kan men wel bewyzen
dat dr. Leyds en Ctiamberlain samen ontbijten.
S. moet dan maar eens goed lezen, wat de heer
v. T. aan die verklaring liet voorafgaan. Dan
zal hem blijken, dat met dit optreden naar
buiten bedoeld werd, het volgen van den thans
onder andere ryksambtenaren al meer
gebruikelijken weg van een adres aan de 2 3 kamer
zooals onlangs toen er eene gaheele rij i
tegelijk in de handelingen waren genoemd, i
De heer v. T. hoopto blijkbaar te voorkomen, '
dat, waar zulk adreaseeren tot nu door de
oifineren is na gelaten, dit met de huidige
ambtenaarsgebruiken zoo weinig strookende
feit, voor de kamer aanleiding zou worden,
de zaak te ignoreeren of licht te tellen. Want
het »wie niet vraagt... lust niets"
onzerkinderj iren, wordt zoo spoedig niet vergeten.
Giarne verder willen wy' S. het genot gun
nen hier geconstateerd 1e zien, dat waar wy
op 17 December de officieren der infanterie
p), m 19 jaar als luitenant lieten rondloopen,
wy bier dus meer een' indruk weergaven van
ouderen datum dan vandaag. Zslf verklarende
dat dit tot kort geleden zoo was, heeft S.
daarin nu eenige verbetering bespeurd. Wy
vinden het echter geen loon en d en arbeid, zy'ne
berekening te volgen; 't verschil is nog de
questie van de soep en de kool. Als men aan
het reorganiseeren mocht gaan, is het toch
weer aaders. Eén zwaluw maakt nog geen
zomer! De hoofdzaak is en die wordt door
8. voorbijgezien de reeds lang geuite klacht,
dat de offbierstractementen uitsluitend
afhankely'k zyn van de zoo wis s jlvalliga promotie
kansen. Waar 3 zoo goed in 'toffiïiersboekje
thuis is, zal hij zelf daarvan wel de gekste
staaltjes kannen opsommen. Daarop is reeds
meermalen gewezen, ook door officieren en in
offuiëele stukken, zoodat de regeering (helaas)
van den heer v. Tw. niets nieuws kon hooren.
In my'n vorig schryven 2) werd verder de
28 j»rige leeftyl gesteld als die, waarop
billijkerwy's aanspraak mag worden gemaakt op
eene maatschappelijke positie, die den officier
in staat stelt te trouwen. Daartoe moesten de
onderwijzers toen wel genoemd worden, omdat
my' uit (mag ik zeggen:) hunne wet 3) een
offijiëele huwelyksleeftyd bekend was. Want
als men een onderwy'ser maatschappelijk in
de gelegenheid wil stellen te trouwen en dan
daarvoor den 28 jarigen leeftyd kiest (ik
kan niet onderstellen, dit de schatkist een te
jeugdigen datum zal aanwyzen!) zal die leeftyd
voor elk ander toch óók wel gelden, niet waar ?
Eïne andere vraag is 't, of de bezoldiging
van heeren onderwy zers en officieren gely'k moet
wazen. Aangezien ik met de positie van onder
wijzers niet wel bekend ben en niemand gaarne
spreekt over zaken, waarover hy' geen oordeel
kan vallen, moet die vraag hier blijven rasten.
Wy' handhaven dan ook geheel onze vroe
gere berekening 2), hierop neerkomende, dat,
volgens verklaringen en besluiten der regeering
zeloe 5), het traetemint van ein gehuwd offixer
op 28 j. leeftvj-l minstens f 1700 mosst zijn.
Hier slechts uitbreidend wat vroeger werd
geschreven 4), herinneren wy S. verder, dat
de M. v. O. 8 Juli 1851 nog bovendien ver
klaarde te eischen het verkeeren in de voor
naamste standen der maatschappy, het in acht
nemen van zaker decorum. O.is 13 nog onbe
kend, dat dit door eene latere ministriëele
uitspraak is te niet gedaan.
EQ zoo komen wij van zelf op de door S.
opgeworpen questie van staad-ophouden. Wy
zullen in onze verklaringen daaromtrent posi
tiever zyn, dan S in zyn vragenden vorm en
antwoorden kort en bondig »ja" op zynevraag,
of het ry'k tractement moet geven voor het
standophouden. Da verklaring moet my van het
hart, dat my deze vraag wat al te nsïif voor
komt. Let wel, ik werp hier niet de questie
op der noodzakelykheid van stand»ersc/»i7.
Waar dit echter bestaat moet de werkgever
(om zoo algemeen mogelyk te stellen) zijne
werknemers zoodanig bezoldigen, dat zy kunnen
verkeeren in de kringen waar hy ze heeft ge
plaatst. Zwakke zielen worden anders verleid
tot allerlei kwasds; de sterkeren worden on
tevreden en troosten zich slechts half mat de
verzuchting:
«Wij zijn een dolle streek begonnen,
Vt ijt het enkel onze jeUL;^!.'1
Onze vriend S opperde verder alweder
in zyn bekenden vragenden vorm, gely'k Rosa
Dartle in »David CipperfUld" het idéa,
om dan den ongefortuneerden luitenant vóór
den 28 j. leeftyd het trouwen te verbieden.
Waarachtig ! De ankerketting, die een
huwely'ksbootja kan vastleggen, moet nog gesmeed
worden l
Indien men het uitzicht heeft, op behoorlyken
leeftyd door zyne maatschappelyke positie in
staat te zijn, zich eene vrouw te kiezen, zal men
in dan regel daar wel op wachten. Zjo niet, wel
nu: men drage dan zelf de gevolgen. Vroeger
eischte men het vertoonen vau f 600 particulier
inkomen voor een offi ner-bruidegom, welke be
paling ten slotte geheel werd ingetrokken, omdat
nu eenmaal op onze rijksdaalders de beeldenaar
van den eigenaar niet voorkwam.
Maar nu is S. nog steeds onkundig met de
eischen die o. i. aan een redeiy'k tractement
mogan worden gesteld.
Hierover een volgende keer, indien de redac
tie my' dit vergunt. Duc.
1) Zie handelingen 2:) Kamer 13 December jl.
2) Zie Ie blad A Nieuwe HM. Courant
van 17 December 1901.
3j Wet Liger ondarwy'j.
4) Zie het no van 24 November j.l. van dit
weekblad: Da vraag- en aanbodleer by de
bezoldiging van offisieren.
5) Hiermede ontzeilden wy juist de klip,
die anders terecht door S. werd aan
gewezen: dat ds een tevreden is met / 200
meer, da ander ? 1000 verhooging niet vol
doende acht.
Juiste cyfers.
Als antwoord aan den heer D. v. T. op zy'n
artikel «juiste cyfers" in De Amsterdammer
van U) Jan. dient het volgende:
1. Wat het getal van 117 kapiteins aangaat,
zoo is door my in het offhiersboekje begonnen
op bladz. 124 by no. 151 en werd in het
artikel onze arme offhieran" door mij bij
abuis geschreven can af ISÜG" in plaats van
»na 1896". In verband met het getal van 175
kapiteins door den heer D. v. T. genoemd,
zou dus feitelyk door mij geconcludeerd
moeten worden.
>Gaat het nu aan om wanneer van 175
«kapiteins 23 den leeftyd van 43 jiar of meer
?hebben by hun aanstelling tot kapitein in
>het publiek voor te stellen alsof gewoonlyk
?eerst op dien leeftyd de kapiteicsrang wordt
?bereikt? Even goed etc. etc."
2 In het Kamerverslag der Staten-Gene
raal, tweede blad A van de N. E Ct. van
den 14an Dec. 1901 wordt aangaande het door
den heer D. v. T, in de avondvergadering
van 13 Dac. in de Tweede Kamer gesprokene,
het volgende vermeld:
?Allereerst de qaaastie van de reorganisatie
van de traktementen der officieren. Deze is
zeer urgent. De traktementen der subalterne
officieren zyn zoo op het oog niet slecht,
maar het komt toch voor, dat eerst de 43 j irige
officier een traktement van f 2000 krygt. De
officieren morren niet in het openbaar, maar
van dit gedwongen zwy'gen mag geen gebruik
worden gemaakt."
Naar aanleiding daarvan werd door my de
conclusie gemaakt dat dit zoo in dien zin door
den heer D. v. T. in de Tweede Kamer beweerd
geworden was. Nu wordt my door den heer D. v.
T. aangeraden de Offhiëele Handelingen eer g op
te slaan en geeft hy in zyn artikel">Juiste cyfers"
weer, wat door hem woordelyk in de Tweede
Ksmer gesproken is; zelfs na lezingdaarvan moet
ik tot my'n Bpy't zeggen geen andere conclusie uit
zyn rede te kunnen trekken dan door den verslag
gever van de N. R. Ct. is gemaakt.
Want waar toch gezegd werd, dat alleen in de
meest gunstige gevallen een officier op zyn40a
jaar den kapiteinsrang kan behalen mair de
meer ongunstige toestand van 41 en 43 jaar on
willekeurig op den voorgrond werd geschoven,
daar is het te begrijpen, dat verondersteld werd,
dat deze laatste leeftijd als de meest voor
komende moest worden beschouwd.
Nu is echter in het j.aar 1901 de
kapiteinspromotie van dien aard geweest, dat van de
40 aangestelde kapiteins volgens het
offisiersboekj} 24 den leeftijd van veertig j»ar of
minder hadden (Jus 60 pCc) en eveneens zal
wanneer in 1902 weer 40 kapiteins worden
aangesteld, het getal van veertigjwige of nog
jongere kapiteins weer de overhand hebben.
Hat zal dan worden 27 opi de 40 dus 67 Vs pCt.
Man kan dus hier moeilyk spreken van sde
meest gunstige gevallen" alsof dit uitzonderingen
zyn. t
Nu werd verder door den heer D. v. T. in
de kamer gezegd, dat om tot die >meest gun
stige gevallen" gerekend te kunnen worden
een luitenant by de bestaande promotie op
den leefty'd van 21 jaar offiüer geworden
moast zyn. Dit is niet juist. Aangezien toch
in het jiar 1901 de aanstellingen van 1883 en
1884 tot kapitein zya bevorderd, zoo moeten
officieren die in 83 en 84 den leaftyd van 21
j nar bij hun officiersaanatelling haddan in het
jaar 1862 of 1863 geboren zyn. Zy hadden
dus by hun promotie tot kapitein in 1901
den leeftyd van 39 of 38 jaar en niet dien
van 40 j lar, zooals de heer D. v. T. beweerde.
Is het nu te sterk uitgedrukt wanneer men
van minder juiste cyfers spreekt?
S.
De Eereschuld".
v.
Toen het ontwerp van wijlen den minister
van Dedem tot wijziging der comptabili
teitswet in dier voege, dat de Indische bij
drage (art. 4) daaruit vervallen zou, aan
hangig was, heeft mr. van Houten zijne
denkbeelden nopens de staatsrechtelijke
verhouding van Nederland en ladiëont
wikkeld. De kern daarvan kan, in des
schrijvers eigen bewoordingen, worden weer
gegeven :
Staatsrechtelijk bestaat er thans geen Iiulie'; dit
//is slee.lits een collectieve naam vo ir een ^roen van
rijks-gejeelten buiten Europa. InJiëia slechts eeu
giioiivatisch en een administratief begrip, het heeft
geen juridieke persoonlijkheid. Wegens dit gemis
kan Indiëgeen bezittingen, geen schulden, geen
batige saldo's hebben, liet k;m niet sulvcnt of
insolvent wezen. Het is verder ommgelijk, dat Indi
ruimte van middelen heeft en Nederland zijne
schulden niet betaalt; omgekeerd evenzeer dat de
Nederlandscue schatkist overvloeit en het Indische
beheer in gebreke is, aan zjne we'tige
verplichtingen te voldoen. Art. l der Grondwet is omtrent de
eenheid van het koninkrijk der Nederlanden iu en
buiten Europa beslissend". (111, 75).
Zonder, nader, in des schrijvers systema
tiek te treden, is het, voor mijn doel, vol
doende, deze plaats onder de aandacht te
brengen. Tegen haar toch is, terwy'l het
Eerste Artikel van mr. de Louter onder
geschikte punten behandelt, met name zijn
Tweede Artikel gericht, dat op niets meer
of minder uitloopt dan_de stelling:
Juist andersom als mr. van [lonten durf ik
beweren, dat de Grondwet wel is waar de koloniën
tot het koninkrijk der Nederlanden brengt en haar
dus eene eigene internationale persoonlijkheid
outzcgt. maar haar daaivntegcn een eigen
staatsrechtflijk bestaan toekent, dat door eigen wetten wordt
beheerseht en zich door eiircn organen opeuhaart"
(IX, !>e kol.).
1 Het is de bedoeling, hier, de waarde dezer
wederlegging na te gaan.
Laat ons, daartoe, aanvangen met de
verklaring, dat zij al zeer weinig rekening
houdt met geschiedenis en tekst van art. l
onzer Grondwet. Het wil mij namelijk
voorkomen, dat de hopgleeraar uitsluitend
hulp en steun zoekt bij de abstracties, die
hij in de plaats van ons geldend staatsrecht
stelt, mitsdien handelt, als bestond dit
laatste niet. Deze zijne methole maakt het
noodig eenige elementaire beginselen in het
geheugen te roepen, die, naar ik hoop, aan
bedenking niet onderhevig zijn.