De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 26 januari pagina 1

26 januari 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1283 DE AMSTEEDAMMEE A°. 1902. WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ..,.../ 1.50, fr. p. posl f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.12'/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 26 Januari. Advertentiën van t?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O U D» VAN TEKEE EN VAN NABIJ: Pauperisme onder de Indo-Europeanen, door Otto Knaap. Het huwelyk by de bezoldiging der officieren, en nog wat, I, door Doe Juiste cijfers, door S. - De Eereschnld", V, door mr. J A. Levy. Duitschjand en de Vereenigde Staten. Signalementen nit Utrecht, door Jan van 't Sticht, (met portr.) SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Sociale opstel len, door J. F. Vlekke, beoordeeld door mr. dr. H. Veldman. KONST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Willy Slniter in Pictura te Dordrecht, door F. R. Knnst in Bslgië, door Pol de Mont. Wandkalenders, door J. G. V Uit het Dagboek van Van Hardenbroek, IV, door prof. G. W. Kernkamp Kunst en samenleving, door Is. Quérido Boekaankondiging. FEUILLETON : Mand Barton. Naar 't Fransen, van C. de Varigny, II. BECLAMES. VOOR DAMES: De Woman's workers" te Denver, door Vera. Gezondheidsleer. II, door Q. Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN. iiiiiiiiinii iiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiuuiiiiniinii Pauperisme onder de Indo Europeanen. ?Het pauperisme onder de Europeanen, Vooral onder de Indo Europeanen, in Indi neemt op onrustbarende wijze toe. Dat zulks het overgrootste deel der menschen in Nederland volslagen koud laat, behoeft geen verwondering te baren. Men ont komt niet licht aan erfelijke kwalen en ginds eeuwen is Indiëvoor de Hollanders eigenlijk niet veel meer dan »eine luchtige Kuh, die sie mit Butter versorgt." Als nu maar de koe blijft voortleven en er boter genoeg wordt geleverd, wordt het zaakje geacht ia orde te zijn. Ik ben zoo vrij te dien opzichte met de bewindsmannen het volk mee te rekenen. Want het is wel opmerkelijk, dat, waar in Nederland zooveel geestdriftige belangstelling, althans op een' behoorlijken afstand, voor de zaak der Boeren wordt gevoeld, in hetzelfde land de groote menigte zich zoo bedroevend weinig aan de koloniën en het welzijn der Europeanen en verdere inwoners daar te lande laat gelegen liggen. En al heeft de mislukking van het boycot-plan ons voor den zooveelsten keer duidelijk gemaakt, dat ons nationaal verstand met recht om zijne nuchterheid geprezen wordt en er uit ons eerder Prudhommes dan Quijotes kunnen groeien, het blijft toch een bizonder verrassend feit, dat wij uit de verte zoo flink meevoelen met het volk vol helden moed, dat ons vóór den oorlog toch niet zoo heel vriendschappelijk gezind was, trots de stamverwantschap, waarvan wij tevoren nooit iets hadden gemerkt en waarmede wij niet onaardig pronken sinds de sym pathie voor de Boeren tot de kenmerken van wereldburgerschap en zielenadel ge rangschikt is. Maar waarom blijven wij ongevoelig voor het lief en leed van onze stamverwanten in Indië, die ons toch veel, heel veel nader zijn? Naar mijn inzien is de meest gereede verklaring deze, dat wij Hollanders, gemeenlijk mannen van zaken, niet dan door sterksprekende, geduchte feiten ontroerd worden. De ver schrikkingen van den oorlog, groote catastrophes en diergelijken zijn er noodig om ons medegevoel wakker te schudden. De tragiek van den stillen nood en de lijd zame maatschappelijke ellende ontsnapt ons ten eenenmale. Het pauperisme in Indiëneemt gestadig toe, voornamelijk onder de zoogenaamde Indo-Europeanen, de in Indiëgeborenen, die hetzij van volbloed Hollanders af stammen, hetzij van verre of van nabij verwant zijn aan het Javaansche dan wel het Maleische ras, en wettelijk tot het overheerschende ras, de Nederlanders, behooren. Al uit dat pauperisme zich tot dusverre nog schuchter en schroomvallig, het beslaat er niet minder om. En meer dan menigeen ben ik, die zelf Indo Europeaan ben en lange, lange jaren de ellende onder dat »tusschenras" heb gadegeslagen, in staat daarvan, om mij eens onparlementair uit te drukken, een boekje open te doen. Dat pauperisme heeft de aandacht van den tegen woord igen landvoogd van Nederlar.dsch-Indiëgetrokken, waarvan het ge volg is geweest, dat onder dagteekening van den 2ö3ten Juni 1901 aan de hoofden van gewestelijk bestuur eene circulaire is gezonden geworden, waaruit ik hieronder het grootste gedeelte overneem: Naar aanleiding van Je herhaaldelijk geuite k!aeh(eu over het toenemend pauperisme in de eur^peesche maatschappij hier te lande, wcnseht de G.mvenieurGeuernal zieli op de hoogte te stellen vuil deu toe stand dier maatsclmppij op Java en ilail )ci'a. Om lot een jn's'.e kennis van dien toestand te ;:erakeu is het, iiaav bet oo'deel \au Zijne l'Aeelleütie, noodig dat in de eerste plaats eene goede en vertrouw bare statistiek dei' minder gegoede europeesche bevol king fforde aangelegd, houdende opgave van: a. de namen van: ten \sie gehuwden en weduwnaars of weduwen, alsmede in concubinaat levende personen, kinderen te hunnen laste hebbende en wier vermoedelijk in komen niet meer dan ?100 'smaands bedraagt; ten 2de gehuwden zonder kinderen, wier vermoede lijk inkomen niet meer dan ?75 'smaands be J raagt; ten Qdïzelfstandig wonende ongehuwden en weduw naars of weduwen, geen kinderen te hunnen laste hebbende en wier vermoedelijk inkomen niet meer dan ? 50 's maanils bedraagt; met dien verstande dat zij, wier inkomen slechts tijdelijk niet meer dan de evengenoemde sommen bedraagt (bijvoorbeeld sommige ambtenaren op wacht geld of op non activiteit) niet worJen opgenomen. b. httïi leeftijd. c. hun sekse. d. hunne gcboovteplaits. e. hunne ouders (nationaliteit en maalsehappelijke positie). f. hun gezin en wel: ten- \ste gehuwd, ongehuwd of in concubinaat levende; ten 2de aantal, leeftijd, sekse en beroep der kin deren ; ten *&de leeftijd, waarop het hoofd van het gezin in het huwelijk is getreden. g. hun beroep en bijbedrij ven en die van de kindereu en, indien zij zonder bekend beroep of bedrijf zijn, de wijze waarop in het levensonderhoud wordt voorzien. //. hunne inkomsten (voor zooveel opgaven dienaan gaande verkregen kunnen worden) en casu qno die van hun gezin. i. schoolbezoek en opleiding hunner kinderen. -' k. hun verleden en tegenwoordige levenswijze. l. hun godsdienst. m. hun gezon lheid:toestiind. n. toestand en inrichting hunner woningen. o. genoten onderwijs en kennis van het Neder landsen. p. vermoedelijke oorzaken van maatschappelijken achteruitganj;. q. dienst in het leger, en zoo ja, hoelang en in welken rang. De vraag snb ? zal het aantal personen, die in concuhinaat leven, doen kennen. Het is van belang dienaangaande meer bijzonderheden te weten en meer speciaal omtreiit: het samenleven van vrouwen tot de Earopeesehe en met deze gelijkgestelde bevolking met Inlanders en Vreemde Oosterlingen ; den landaard, waartoe de concubines behouren; op welken leeftijd de betrokkenen zijn begonnen in l concubinaat te leven; j het lot der uit dergelijke verbindingen voortge| sproten kinderen, die door de ouders niet als tut hun '. gezin behooreude worden aangemerkt. Ten opz'chte van punt y (de beroepen) is het gewenscht het onderzoek uit te strekken tot: de gevallen dat de betrokkenen iu de uitoefening van huu beroep of bedrijf door hun gezin worden bijgestaan; Europeanen en met dezen gelijkgesteldcn, die bij Inlanders of Vreemde Oosterlingen in dienst zijn; vroeger uitgeoefende beroepen en de redenen vvaarom die verlaten -zijn; en dan tevens de vraag te beantwoorden of het aanbeveling verdient en mogelijk wordt geacht om het in Indiëblijven van gewezen mindere militairen, afkonistig uit Europa, te verhinderen, tenzij zij kunnen aantoouen dadelijk na de verkrijging van hun paspoort een eerlijk beslaan- hier te lande te z illen vinden. Met betrekking tot punt h (inkomsten) wordt het nuttig geoordeeld mede gegevens te verzamelen omti'ent ondersteuning door kerkgenootschappen, instel lingen van liefdadigheid of particulieren, Bij liet onde.v.oek over punt t (verleden en tegen woordige levenswijze) komen de volgende onderwerpen in aanmerking: misbruik van sterken drank of opium ; prostitutie; verkwisting; dubbelspel; met we] Je slag vnn menschen zij omgang zoeken ; of zij als Europeanen leven dan wel zich met de lulandsch'e bevolking vermengen; overgang t-jt den Islam en de redenen waarom dit gesehie It. Hij puut / (godsdienst) wordt liet van belang ge acht te weten: of al dan niet godsdienstonderwijs is genoten ; of zij vroeger tot oen ander kerkgenootschap hebben behoord; of zij zich aan den godsdienst Litcn gelegen liggen. Omtrent punt m (gezondheidstoestand) /uilen in dividueel wel geen vertrouwbare inlichtingen kunnen worden ingewonnen, omdat die alleen van de behan delende geneesheeren te verkrijgen zijn. Evenwel zou kunnen worden gevraagd: of z.ij doorgaans gezond dan wel ziekelijk zijn; of zij in geval van ziekte gewoon zijn de. hulp van een arts of doctor-djawa in te roepen, dan wel zich met doekoens of eigen geneesmiddelen behelpen. Puut n (toestand en inrichting der woningen) is vooral uit een oogpunt van hygiëne van belang. Hier bij zal bepaaldelijk moeten worden opgegeven of de betrokkenen afgc/oinlerd van de Inlandsrhe bevolking wonen dan wel hoe zij in kampongs of desa's zijn gehuisvest. .Bij punt <> i ^enolen onderwijs en k-unis van liet Nederliindsch) zullen de volgende vragen zijn te stellen : welke opleiding zij genoten hebben ; of zij cenig examen hebben afgelegd en, zoo ja, welk; of zij de Nederlands 'hètaal gemakkelijk spreken . of zij zich bij voorkeur van de landstaal bedienen; De Gouverneur-Generaal meent, dat de aangewezen weg ter verkrijging der noodige gegevens is dat door de Hoofden vau gewestelijk bestuur tot dat doel eoniriiissiën worden ingesteld, welke onder voorzitter schap der Ho.ifdcn van plaatselijk bestuur zooveel mogelijk zullen zijn samengesteld uit een predikant dan wel een Protestantschc godsdienstleraar, een Roomseh Katholieke geestelijke, een rechterlijk ambte naar, een geneesheer en een onderwijzer : met vrijlating evenwel OMI, wanneer dit meer gewenseht voorkomt, het omler/oek niet door eene commissie, maai' door eeu bepaald persoon te doen verrichten. Hoegenaamd niets wenschende af te dingen op de goede en menschlievende bedoelingen van den landvoogd, geef ik hierbij uitdrukkelijk de verzekering, dat die circulaire bitter weinig zegenrijke ge volgen zal hebben. Niet alleen omdat het meerendeel der hoofden van gewestelijk bestuur en der andere leden van de commissiën van onderzoek zich niet met den noodigen ernst aan den' omvangrijken voorgeschreven arbeid zat zetten, maar ook en voornamelijk, omdat de IndoEuropeaan, met zijne welbekende, meestal onoverkomelijke schuchterheid en zijn' sterk ontwikkelden, som; misplaatsten trots, zich niet op die wij se laat «interviewen". Die tallooze vragen waaronder zeer on bescheidene! , waarmede de paupers gruwelijk zullen worden verveeld, zullen afstuiten op hunne geslotenheid tegenover den oningewijde en hun, dikwerf recht matig, wantrouwen ten opzichte van alle bemoeienissen van Regeeringswege. Het is zelfs zeer wel mogelijk, dat deze circu laire, nageleefd door onhandige commissiën, verbittering onder de proletariërs zal teweeg brengen. Welbeschouwd is deze R^geeringsmaatregel niets anders dan het waarde loos uitbroedsel van een of meer ambte naren, die misschien wel reeds heel lang in Indiëzijn, doch stellig van de Jevensuitingen der lagere klassen daar te lande niet het flauwste besef hebben. Welbe schouwd getuigt die circulaire van gemis van de kunst vau savoir faire. Welbe schouwd is die circulaire een onding. Een catechismus als middel om maatschappelijke ellende te leeren kennen l Eene vragenbus om het wezen en den omvang van het pauperisme te doorvorschen! Er is toch wel nieuws onder de zon in ladië. Het pauperisme in Indiëkan in zijne diepte slechts gekend worden door wie min of meer met de paupers zijn opge groeid, hen in al hunne smartelijke levens uitingen hebben gadegeslagen en, zelf in betere omstandigheden verkeerende, zich niet van hen hebben afgewend. Het pauperisme in Indiëis een ingewikkelder maatschappelijk verschijnsel dan het pau perisme in Europa, IQ Europa in de allereerste plaats en bijna uitsluitend eene kwestie van levensonderhoud en huisves ting; in Indiëhebben de ell^'idigen buiten dien nog den afstand te badaren, die den Nederlander, den overheerscher, scheidt van den inlander, den overheerschte. Deze factor, uitvloeisel van kolonisatie, is oor zaak, dat de armoede in Indiëzich niet spoedig kenbaar maakt. Men moet veel in die kringen omgedoold hebben om tot de wetenschap te komen, dat met eene vaak heroïsche halsstarrigheid zoolang moge lijk de schijn van welgesteldheid wordt bewaard. En het is zeer best moge lijk, dat de heeren commissie leden, na de getrouwe toepassing van het in de circulaire blootgelegde vragenstelsel, tot het besluit komen, dat er eigenlijk heelemaal geen pauperisme in de rijke koloniën is! Bergen papier zullen dan intusschen reeds volgeklad zijn, ten voordeele van de papierfabrikanten in Nederland. »Naar aanleiding van de herhaaldelijk geuite klachten over het toenemend pauperisme in de Europeesche maatschappij hier te lande, wenscht de Gouverneur-Generaal zich op de hoogte te stellen van den toe stand dier maatschappij op Java en Madoera." Indien de goedertierenheid van den landvoogd eens zoover ging, dat hij eenigen tijd incognito onder de paupers verwijlde, gemeenzaam en vertrouwelijk met hen sprak, en hun steun beloofde ... Maar zulke dingen gebeuren slechts in de sprookjeswereld. Welk verstandig mensch zou er ook gaarne het prachtige paleis in Buitenzorg, zelfs voor eene korte pooze, willen verlaten ten behoeve van proletariërs! (Slot volgt.) OTTO KNAAP. Het huwelijk bij de bezoldiging der officieren, en nog wat. i. Een vriend, die mij ni'u feilen toont,.... Heef! oj) mijn hart zeer groot vermogen. Onder het opschrift »onze arme offl lieren", bevatte dit weekblad 5 Januari jl. een opstel van S., die daarin den heer Duymaer van Twist de leg leest, 1) terwy'l b.y mij aanvalt over kleine overtredingen der edele rekenkonst. 2) S. rekent zijnen lezers tot in decimalen nauwkeurig voor, dat zoowel de heer D. v. T. in de kamer, als ik in zyn vorig opstel, betreffende promotie en leeftyden geen juiste cyfers hebben gebezigd. Hij beschuldigt den heer v. Twist hoewel ten onrechte, zie het officieel kamerverslag het te hebben voor gesteld alaof gewoonlijk eerst op 43 j. leefty'd de kapiteinsrang wordt bereikt. S beschuldigt verder dat kamerlid, ten onrechte te hebben verklaard, dat door officieren nooit in het open baar wordt gemord. Waarly'k, als men een'rede uit haar verband rukt, kan men wel bewyzen dat dr. Leyds en Ctiamberlain samen ontbijten. S. moet dan maar eens goed lezen, wat de heer v. T. aan die verklaring liet voorafgaan. Dan zal hem blijken, dat met dit optreden naar buiten bedoeld werd, het volgen van den thans onder andere ryksambtenaren al meer gebruikelijken weg van een adres aan de 2 3 kamer zooals onlangs toen er eene gaheele rij i tegelijk in de handelingen waren genoemd, i De heer v. T. hoopto blijkbaar te voorkomen, ' dat, waar zulk adreaseeren tot nu door de oifineren is na gelaten, dit met de huidige ambtenaarsgebruiken zoo weinig strookende feit, voor de kamer aanleiding zou worden, de zaak te ignoreeren of licht te tellen. Want het »wie niet vraagt... lust niets" onzerkinderj iren, wordt zoo spoedig niet vergeten. Giarne verder willen wy' S. het genot gun nen hier geconstateerd 1e zien, dat waar wy op 17 December de officieren der infanterie p), m 19 jaar als luitenant lieten rondloopen, wy bier dus meer een' indruk weergaven van ouderen datum dan vandaag. Zslf verklarende dat dit tot kort geleden zoo was, heeft S. daarin nu eenige verbetering bespeurd. Wy vinden het echter geen loon en d en arbeid, zy'ne berekening te volgen; 't verschil is nog de questie van de soep en de kool. Als men aan het reorganiseeren mocht gaan, is het toch weer aaders. Eén zwaluw maakt nog geen zomer! De hoofdzaak is en die wordt door 8. voorbijgezien de reeds lang geuite klacht, dat de offbierstractementen uitsluitend afhankely'k zyn van de zoo wis s jlvalliga promotie kansen. Waar 3 zoo goed in 'toffiïiersboekje thuis is, zal hij zelf daarvan wel de gekste staaltjes kannen opsommen. Daarop is reeds meermalen gewezen, ook door officieren en in offuiëele stukken, zoodat de regeering (helaas) van den heer v. Tw. niets nieuws kon hooren. In my'n vorig schryven 2) werd verder de 28 j»rige leeftyl gesteld als die, waarop billijkerwy's aanspraak mag worden gemaakt op eene maatschappelijke positie, die den officier in staat stelt te trouwen. Daartoe moesten de onderwijzers toen wel genoemd worden, omdat my' uit (mag ik zeggen:) hunne wet 3) een offijiëele huwelyksleeftyd bekend was. Want als men een onderwy'ser maatschappelijk in de gelegenheid wil stellen te trouwen en dan daarvoor den 28 jarigen leeftyd kiest (ik kan niet onderstellen, dit de schatkist een te jeugdigen datum zal aanwyzen!) zal die leeftyd voor elk ander toch óók wel gelden, niet waar ? Eïne andere vraag is 't, of de bezoldiging van heeren onderwy zers en officieren gely'k moet wazen. Aangezien ik met de positie van onder wijzers niet wel bekend ben en niemand gaarne spreekt over zaken, waarover hy' geen oordeel kan vallen, moet die vraag hier blijven rasten. Wy' handhaven dan ook geheel onze vroe gere berekening 2), hierop neerkomende, dat, volgens verklaringen en besluiten der regeering zeloe 5), het traetemint van ein gehuwd offixer op 28 j. leeftvj-l minstens f 1700 mosst zijn. Hier slechts uitbreidend wat vroeger werd geschreven 4), herinneren wy S. verder, dat de M. v. O. 8 Juli 1851 nog bovendien ver klaarde te eischen het verkeeren in de voor naamste standen der maatschappy, het in acht nemen van zaker decorum. O.is 13 nog onbe kend, dat dit door eene latere ministriëele uitspraak is te niet gedaan. EQ zoo komen wij van zelf op de door S. opgeworpen questie van staad-ophouden. Wy zullen in onze verklaringen daaromtrent posi tiever zyn, dan S in zyn vragenden vorm en antwoorden kort en bondig »ja" op zynevraag, of het ry'k tractement moet geven voor het standophouden. Da verklaring moet my van het hart, dat my deze vraag wat al te nsïif voor komt. Let wel, ik werp hier niet de questie op der noodzakelykheid van stand»ersc/»i7. Waar dit echter bestaat moet de werkgever (om zoo algemeen mogelyk te stellen) zijne werknemers zoodanig bezoldigen, dat zy kunnen verkeeren in de kringen waar hy ze heeft ge plaatst. Zwakke zielen worden anders verleid tot allerlei kwasds; de sterkeren worden on tevreden en troosten zich slechts half mat de verzuchting: «Wij zijn een dolle streek begonnen, Vt ijt het enkel onze jeUL;^!.'1 Onze vriend S opperde verder alweder in zyn bekenden vragenden vorm, gely'k Rosa Dartle in »David CipperfUld" het idéa, om dan den ongefortuneerden luitenant vóór den 28 j. leeftyd het trouwen te verbieden. Waarachtig ! De ankerketting, die een huwely'ksbootja kan vastleggen, moet nog gesmeed worden l Indien men het uitzicht heeft, op behoorlyken leeftyd door zyne maatschappelyke positie in staat te zijn, zich eene vrouw te kiezen, zal men in dan regel daar wel op wachten. Zjo niet, wel nu: men drage dan zelf de gevolgen. Vroeger eischte men het vertoonen vau f 600 particulier inkomen voor een offi ner-bruidegom, welke be paling ten slotte geheel werd ingetrokken, omdat nu eenmaal op onze rijksdaalders de beeldenaar van den eigenaar niet voorkwam. Maar nu is S. nog steeds onkundig met de eischen die o. i. aan een redeiy'k tractement mogan worden gesteld. Hierover een volgende keer, indien de redac tie my' dit vergunt. Duc. 1) Zie handelingen 2:) Kamer 13 December jl. 2) Zie Ie blad A Nieuwe HM. Courant van 17 December 1901. 3j Wet Liger ondarwy'j. 4) Zie het no van 24 November j.l. van dit weekblad: Da vraag- en aanbodleer by de bezoldiging van offisieren. 5) Hiermede ontzeilden wy juist de klip, die anders terecht door S. werd aan gewezen: dat ds een tevreden is met / 200 meer, da ander ? 1000 verhooging niet vol doende acht. Juiste cyfers. Als antwoord aan den heer D. v. T. op zy'n artikel «juiste cyfers" in De Amsterdammer van U) Jan. dient het volgende: 1. Wat het getal van 117 kapiteins aangaat, zoo is door my in het offhiersboekje begonnen op bladz. 124 by no. 151 en werd in het artikel onze arme offhieran" door mij bij abuis geschreven can af ISÜG" in plaats van »na 1896". In verband met het getal van 175 kapiteins door den heer D. v. T. genoemd, zou dus feitelyk door mij geconcludeerd moeten worden. >Gaat het nu aan om wanneer van 175 «kapiteins 23 den leeftyd van 43 jiar of meer ?hebben by hun aanstelling tot kapitein in >het publiek voor te stellen alsof gewoonlyk ?eerst op dien leeftyd de kapiteicsrang wordt ?bereikt? Even goed etc. etc." 2 In het Kamerverslag der Staten-Gene raal, tweede blad A van de N. E Ct. van den 14an Dec. 1901 wordt aangaande het door den heer D. v. T, in de avondvergadering van 13 Dac. in de Tweede Kamer gesprokene, het volgende vermeld: ?Allereerst de qaaastie van de reorganisatie van de traktementen der officieren. Deze is zeer urgent. De traktementen der subalterne officieren zyn zoo op het oog niet slecht, maar het komt toch voor, dat eerst de 43 j irige officier een traktement van f 2000 krygt. De officieren morren niet in het openbaar, maar van dit gedwongen zwy'gen mag geen gebruik worden gemaakt." Naar aanleiding daarvan werd door my de conclusie gemaakt dat dit zoo in dien zin door den heer D. v. T. in de Tweede Kamer beweerd geworden was. Nu wordt my door den heer D. v. T. aangeraden de Offhiëele Handelingen eer g op te slaan en geeft hy in zyn artikel">Juiste cyfers" weer, wat door hem woordelyk in de Tweede Ksmer gesproken is; zelfs na lezingdaarvan moet ik tot my'n Bpy't zeggen geen andere conclusie uit zyn rede te kunnen trekken dan door den verslag gever van de N. R. Ct. is gemaakt. Want waar toch gezegd werd, dat alleen in de meest gunstige gevallen een officier op zyn40a jaar den kapiteinsrang kan behalen mair de meer ongunstige toestand van 41 en 43 jaar on willekeurig op den voorgrond werd geschoven, daar is het te begrijpen, dat verondersteld werd, dat deze laatste leeftijd als de meest voor komende moest worden beschouwd. Nu is echter in het j.aar 1901 de kapiteinspromotie van dien aard geweest, dat van de 40 aangestelde kapiteins volgens het offisiersboekj} 24 den leeftijd van veertig j»ar of minder hadden (Jus 60 pCc) en eveneens zal wanneer in 1902 weer 40 kapiteins worden aangesteld, het getal van veertigjwige of nog jongere kapiteins weer de overhand hebben. Hat zal dan worden 27 opi de 40 dus 67 Vs pCt. Man kan dus hier moeilyk spreken van sde meest gunstige gevallen" alsof dit uitzonderingen zyn. t Nu werd verder door den heer D. v. T. in de kamer gezegd, dat om tot die >meest gun stige gevallen" gerekend te kunnen worden een luitenant by de bestaande promotie op den leefty'd van 21 jaar offiüer geworden moast zyn. Dit is niet juist. Aangezien toch in het jiar 1901 de aanstellingen van 1883 en 1884 tot kapitein zya bevorderd, zoo moeten officieren die in 83 en 84 den leaftyd van 21 j nar bij hun officiersaanatelling haddan in het jaar 1862 of 1863 geboren zyn. Zy hadden dus by hun promotie tot kapitein in 1901 den leeftyd van 39 of 38 jaar en niet dien van 40 j lar, zooals de heer D. v. T. beweerde. Is het nu te sterk uitgedrukt wanneer men van minder juiste cyfers spreekt? S. De Eereschuld". v. Toen het ontwerp van wijlen den minister van Dedem tot wijziging der comptabili teitswet in dier voege, dat de Indische bij drage (art. 4) daaruit vervallen zou, aan hangig was, heeft mr. van Houten zijne denkbeelden nopens de staatsrechtelijke verhouding van Nederland en ladiëont wikkeld. De kern daarvan kan, in des schrijvers eigen bewoordingen, worden weer gegeven : Staatsrechtelijk bestaat er thans geen Iiulie'; dit //is slee.lits een collectieve naam vo ir een ^roen van rijks-gejeelten buiten Europa. InJiëia slechts eeu giioiivatisch en een administratief begrip, het heeft geen juridieke persoonlijkheid. Wegens dit gemis kan Indiëgeen bezittingen, geen schulden, geen batige saldo's hebben, liet k;m niet sulvcnt of insolvent wezen. Het is verder ommgelijk, dat Indi ruimte van middelen heeft en Nederland zijne schulden niet betaalt; omgekeerd evenzeer dat de Nederlandscue schatkist overvloeit en het Indische beheer in gebreke is, aan zjne we'tige verplichtingen te voldoen. Art. l der Grondwet is omtrent de eenheid van het koninkrijk der Nederlanden iu en buiten Europa beslissend". (111, 75). Zonder, nader, in des schrijvers systema tiek te treden, is het, voor mijn doel, vol doende, deze plaats onder de aandacht te brengen. Tegen haar toch is, terwy'l het Eerste Artikel van mr. de Louter onder geschikte punten behandelt, met name zijn Tweede Artikel gericht, dat op niets meer of minder uitloopt dan_de stelling: Juist andersom als mr. van [lonten durf ik beweren, dat de Grondwet wel is waar de koloniën tot het koninkrijk der Nederlanden brengt en haar dus eene eigene internationale persoonlijkheid outzcgt. maar haar daaivntegcn een eigen staatsrechtflijk bestaan toekent, dat door eigen wetten wordt beheerseht en zich door eiircn organen opeuhaart" (IX, !>e kol.). 1 Het is de bedoeling, hier, de waarde dezer wederlegging na te gaan. Laat ons, daartoe, aanvangen met de verklaring, dat zij al zeer weinig rekening houdt met geschiedenis en tekst van art. l onzer Grondwet. Het wil mij namelijk voorkomen, dat de hopgleeraar uitsluitend hulp en steun zoekt bij de abstracties, die hij in de plaats van ons geldend staatsrecht stelt, mitsdien handelt, als bestond dit laatste niet. Deze zijne methole maakt het noodig eenige elementaire beginselen in het geheugen te roepen, die, naar ik hoop, aan bedenking niet onderhevig zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl