De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 26 januari pagina 2

26 januari 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1283 Iedere staatsrechtelijke betrekking hare historische wording, voor het oogenblik, buiten rekening gelaten onderstelt de suprematie van een toongevend geheel. Men noeme dit toongevend geheel: Rijk (Duitschlai d), of Staat (Nederland), om jaet even. Dat geheel bepaalt de verhouding zijner deeien tot zich zelf, en, in den constitutioneelen rechtstaat, is het deze bepaling, welke in eene Grondwet wordt opgenomen. Niet de Grondwet derhalve kent internationale betrekkingen toe, hetgeen noch hare taak is, noch, al deed zij het, behoefde te worden geëerbiedisrd, maar omgekeerd, op den grond slag der Grondwet, die de wet van en voor den Staat is, worden internationale betrek kingen, in het vol k eren verkeer, aange knoopt. Zóó, heeft het Duitsche Rijk toongeveud geheel in zijne Grondwet, aan het zelfstandig bestaan der afzonderlijke Staten van het vroegere D uitscb land, een einde, en die Staten, tot onderdeelen van zichzelf gemaakt. Mitsdien, heeft in het diplomatiek verkeer, dat steeds de nationale regeling volgt nooit haar voorgaat, het Rijk, de plaats ingenomen der Staten. Zóó, heeft onze Nederlandsche Stnat toongevend geheel de vroegere Provinciën, tot n complex vereenigd, en, tot zelfs in hun beslaan, van zich afhankelijk gemaakt. Art. 3 onzer Grondwet zegt: De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen ;,en sp'.iisen en nieuwe vormen." Bij den Nederlandschen Staat toonge vend geheel berust derhalve de nationale suprematie, de internationale, volgt haar, en gedraagt zich daarnaar en, krachtens die suprematie, is, in de Grondwet, aan Provinciën (en gemeenten), hare staats rechtelijke betrekking tot den Staat aan gewezen. Welke is die staatsrechtelijke betrekking, voor de Provincie? Deze, dat der Provincie wordt toegekend: eene op publiek gezag in gestelde rechtspersoonlijkheid, alsmede, het geen daaruit voortvloeit en daarmede samenhangt: eene eigen vertegenwoordiging. Het geheel dezer concessie van Staatswege aan de Provincie, heet: autonomie. De grenzen dezer autonomie kunnen enger of wijder zijn. Zelfs hebben wij, in onze Grondwet zelve, het voorbeeld, dat de provinciale autonomie, door haar, is verruimd. Terwijl vroeger (sedert '48), de grovinciale beprooting uiteenviel, in een uishoudelijk deel (door de Pro v. Staten onder 'e konings goedkeuring vast te stellen), en in een ander deel rakende de kosten van het provinciaal bestuur, voor zoover het Rijksbestuur is (artt. 103 105 Prov. Wet), maakt onze Grondwet, thans (sedert '87), de provinciale begrooting tot eene eenheid, door de Prov. Staten, onder 's konings goedkeuring vast te stellen (artt. 136, 137). Deze verruiming der grenzen van de Provinciale autonomie zal haar beslag gekregen hebben, zoodra de wet, bedoeld bij art 136, 2e lid Grw., erzrjn zal. Uit dit voorbeeld blijkt, ten duidelijkste, dat, in onae Grondwet, d. w. z. naar ons geldend Staatsrecht, de staatsrechtelijke betrekking der onderdeden van den Staat tot het geheel, d.. w. z. hunne autonomie, wordt gevestigd, verkleind, vergroot, ja zelfs opgeheven, door den Staat, het toongevwnd geheel, waarbij de suprematie berust. Die vestiging, verkleining, vergrooting, opheffing heeft met internationale betrek kingen absoluut niets uit te staan. Het internationaal verkeer vraagt er niet naar, bemoeit er zieh niet mede, en zou, deed het dit wél, vaji een kwade reis komen. De souvereine Staat regelt, in en voorzyn huia, hoe en wat hem goeddunkt. Heeft nu de Staat der Nederlanden aan ziine koloniën ooit autonomie toegekend ? M. a. w. heeft onze Slaat ooit de staats rechtelijke eenheid van moederland en koloniën naar binnen erkend? Nog anders : is, in onze huishouding van Staat, ooit, aan de koloniën gelijke rechtspositie verleend, als aan de andere staatsonderdeelen? Ware het zoo, men moest kunnen aan wijzen n dat aan de koloniën is verleend de rang van op publiek gezag ingestelde rechtspersonen, n dat zij zijn in het bezit eener vertegenwoordiging. Deze eischen zijn onafwijsbaar, omdat zij liggen in den aard der zaak. Zullen A en £ eene rechtshandeling kunnen aangaan, dan moet ieder hunner, naar vereisch van recliie, bestaan. Niets andera geldt voor de deeien van den Staat. Zullen de koloniën worden aangemerkt als^ in meer dan teiritorialen, dus in staatertchlelijken zin, een met den Staat te zijn, dan moeten zij, sliatsrechtelijk bestaan d. w. z. door den Staat het toongevend geheel in het bezit zijn gesteld van rechtspersoon lijkheid, welke rechtspersoonlijkheid eene representatie insluit. Dit laatste is natuurlijk. Da pbysieke persoon kan (binnen de grenzen rechtens) zieh doen gelden, de juridische persoon kan het alleen, door het gezag, dat hem vertegenwoordigt. Ook bijaldien, gelijk b. v. in het Duitsche Rijk, voor de, dat Rijk samenstellende Staten,rechtspersoonlijkheid en eigen vertegenwoordiging blijft voort bestaan, dan nog kan gelijk werkelijk het geval 'is met het R'jk?toongevend geheel ieder dezer Staten slechts vormen eene territoriale eenheid. Dit hangt af, van dermate van over.wicht welke, ter gelegen heid van de vestiging van den Bondsstaat, aan het Rijk is verleend. In de historisch geworden betrekking evenwel tusschen moe derland en koloniën, berust geheel dit overwicht, van nature, bij het moederland, waarvan de meerdere of mindere erkenning van staatsrechtelijke eenheid, zal zij rechtens bestaan, moet zijn uitgegaan, en in een Staatsstuk, de Grondwet, gedocumenteerd. Ik herneem alzoo, op den man af, de vraag : is, door Nederland ooit de koloniale autonomie erkend ? In de koloniale litera tuur zal men, vaak, o. a. door Hogendorp de koloniën aangeduid vinden als »sene provincie'. Heeft die uitdrukking, bij hem, die haar bezigde, staatsrechtelijke beteekenis, en is zij in de Grondwet opgenomen, of ook maar ooit te verstaan gegeven ? Mij dunkt, men zou de geschiedenis en de teksten onzer Staatsregelingen, onverschillig welke, in het aangezicht moeten slaan, om de gestelde vraag bevestigend te beant woorden. Onze koloniën waren, staatsrechtelijk gesproken, eerst onderhoorig, en toen zij ophielden het te zijn, werden zij, wat zij thans zijn, territoriaal vereenigd met het R'jk. Als staatsrecht lyke eenheid bestaan Groningen en Drenthe, Friesland en Zee land, met betrekking tot den Nederland schen Staat, het toongevend geheel wél. Als staatsrechtelijke eenheid bestaat Indië, met betrekking tot het moederland, het toongevend geheel niet. Aldus, ous geldend Staatsrecht, klaar en duidelijk, in art. l onzer Grondwet, met zijne geschiedenis tot achtergrond, gefor muleerd. Maar, zegt mr. de Louter: «Ia dezen zin [te weten: in den zin tot het bestuur of beheer van den Staat behoorenif] vormt Ned.Indiëwel degelijk sedert den aanvang onzer vestiging in het begin der 17e eeuw een staatsrechtelijk geheel, onder een snbaltern centraal gezag geplaatst, in wetgeving, bestuur en rechtspraak koj-tum iu alle vormen waarin het staatsgezag zich openbaavt geheel onderscheiden van het mot dcrhmd en ondanks herhaalde wijzigingen in de rechtsbetrekking tot Nederland steeds een eigen staatknudige outwikkeling doorloopcnd, hemelsbreed verschillend van die van het Rijk in Europa." (IX, 2e kol.) Hoe nu ? Is het om algemeenheden, landaard, zeden, gebruiken, ontwikkelingsphasen te doen, of wel, om juridisch strenge preciseering van den aard van het bestuur of beheer, waarop gij u beroept ? De Staat bestuurt of beheert velerlei: ook zijne marine, ook zijn leger, ook zijn domeinen. Proclameert gij al deze onderdeelen van Staatsbestuur of -beheer tot staatsrechtelijke eenheden ? Waarop het aankomt, zal van staats rechtelijke betrekking tot het moederland sprake kunnen zijn, is eeniglijk en alleen de vraag: heeft de Staatsregeling van dat moederland Indië's autonomie erkend, ja of neen ? Zoo ja, dan heeft zij, eo ipso, metterdaad, scheiding van geldmiddelen gevestigd, zoo niet, niet. Waarin, ter wereld anders, dan in de erkenning van zoodanige autonomie, zou het staatsrechtelijk steunpunt voor scheiding van geldmiddelen, met mogelijkheid gelegen kunnen zijn ? In de comptabiliteits- wet ? Wat de Grondwet doet, kan eene wet niet ongedaan maken. Trouwens, deze wet heeft zoo weinig dergelijke bedoeling, dat mr. de Louter zelf', elders, verklaart: De flnancicele eenheid is de hoeksteen van het koloniaal begroot!ngsrecht der wetgevende macht." (Handleiding t. a. p. bh. 268). Zcó weinig, dat hijzelf, elders, wederom, zich beklaagt over; de financieele eenheid van Nederland en ludië, eene noodlottige fictie''. (Handleiding t. a. p. bh. 273.) «Noodlottig" blijve voor rekening des schrijvers. Hetgeen hij echter «fictie" heet, is eene grondwettelijke realiteit. Overigens, er zijn zelfs «ficties" van niet geringe be teekenis. De regel: ieder wordt geacht de wet te kennen, is nu eens waarlijk eene fictie. Toch hangt daaraan niets meer of minder dan gansch onze rechtsbedeeling, (Slot volgt.) J. A. LEVY. Duitschland en de Vereenigde Staten. De groote Republiek aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan laat in den raad der volkeren een steeds meer gezag hebbende stem hooren. De Monroe-leer, die het «Amerika voor de Amerikanen" decreteerde, is onverzwakt van kracht gebleven, al is het dan ook niet in den intransigenten vorm, die elke inmenging van eene Europeesche mogend heid met de aangelegenheden van een Amerikaanschen Staat tusschen Canada en Patagoniëals een onduldbaar vergrijp afwees en afweerde. Sedert de regeering der Vereenigde Staten aan wereldpolitiek is gaan doen, en zich bemoeid heeft met de zaken van het Oude Europa en het Verre Oosten, heeft zij begrepen, dat zij zich aan eene zekere reciprociteit niet kon ont trekken. Dit is. onlangs weder duidelijk ge bleken bij het conflict tusschen Duitschland en Venezuela. Een tiental jaren geleden zou misschien uit Washington een kategorisch: vliands o/f/1' hebben geklonken. Thans gaat dat niet meer. Amerika of laat ons liever zeggen: de Republiek der Ver eenigde Staten heeft te veel belangen in de Oude Wereld, om niet te begrijpen, dat de belangen der Europeesche mogend heden in de Nieuwe Wereld dienen -te worden geëerbiedigd. Het is onmogelijk geworden, elke onhebbelijkheid van een Centraal- of Zuid-Amerikaansche mogend heid met de vlag van het Pan-Ame rikanisme te dekken. Onmogelijk, niet door verzwakking van macht of vermin dering van invloed, maar door het opge ven van het oude isolement. En zoo is ook aan Duitschland, dat de verzekering gegeven had, niet naar verkrijging van grondgebied of zelfs maar naar bijzondere bevoorrechting in Venezuela te streven, volle vrijheid gelaten om in deze rumoe rige republiek, zoo noodig met kracht van wapenen, op te treden voor de miskende rechten van Duitsche onderdanen. Deze verstandige politiek is niet naar den zin geweest van enkele organen der beruchte »gele" pers, die dadelijk met oorlogsbedreigingen voor den dag kwamen. Gelukkig wordt over oorlog en vrede niet beslist in de bureaux van een heet geba kerd New-Yorksch dagblad. Keizer Wilhelm is er de man niet naar, om eene beleefdheid of welwillendheid onbeantwoord te laten. Wanneer hij blij ken van zijn vriendschappelijke gezindheid wil geven, dan doet hij dit op zijne eigen aardige, impulsieve manier. Voor eenige maanden bestelde de Duitsche souverein in Amerika een kostbaar en kostelijk zeil jacht op zichzelf reeds eene hulde aan de AmerikaanEche industrie. In den loop der volgende maand zal dit jacht van stapel loopen, en de keizer heeft de achttienjarige dochter van den president der Vereenigde Staten, Miss Alice Roosevelt, verzocht na mens hem het ranke vaartuig doopen, dat den naam Alice zal dragen. Voor dergel ij k e attenties is het hoofd van een republiek zeker niet minder gevoelig dan ieder ander huisvader. Maar de Duitsche keizer heeft het niet hierbij gelaten: ook z^n broeder prins Heinrich, zal met een schitterenden : staf van zeeof'ficieren naar Amerika gaan, ? en de Amerikanen weten deze nieuwe be? leefdheid te waanleeren, want voor de . officieele ontvangst van den prins is door het congres een crediet van 40,000 dollars toegestaan. Daarbij komen dan nog de ; ovatiën van particuliere zijde,onder anderen j een feestmaal, den Duits-chen prins namens GOO Amerikaansche dagbladen aangeboden, ' waarvoor hij de uitnoodiging reeds heeft 1 aangenomen. Het is niet de eerste maal, dat aan prins Heinrich door den Duitschen keizer eene dergelijke diplomatieke zending wordt opgedragen. Een paar jaren geleden werd hij naar Cnh,& gezonden ; men herinnert j zich de geruchtmakende speech van keizer Wilhelm over de gepantserde vuist. Thans is die vuist in een fluweelen handschoen gestoken. Er bestaat waarlijk reden te over, om de machtige republiek te vriend te houden, juist nu de verhouding tot Engeland eene minder gunstige is. Dit laatste is door geen demonstraties van den keizer, door geen redevoeringen van den rijkskanselier te verbloemen of goed te maken. In. Engeland zelf is het, door de leiders van de meest uiteenloopende fractiën volmondig erkend, dat de houding der Engelsche regeering in de Zuid-Afrikaansche quaestie allerwege verbittering heeft gewekt. De ietwat kruiperige avances van den overigens zoo brutalen en aanmatigenden Engelechen minister Cliamberlain aan het adres van Uncle Sana zijn onbeantwoord gebleven. De beleef'dheden van den Duit schen keizer zullen in Amerika zeker vriendelijker worden ontvangen. Uncle Sara kan tevreden zijn. Al zijn de trusts en het ultraprotectionisme in strijd met de wetten der orthodoxe staathuishoud kunde, zij hebben hem, volgens hunne voorstandtrs, eene periode van ongekenden voorspoed bezorgd, en volgens de onwillige bekentenis van hunne tegenstanders, de economische ontwikkeling niet te zeer belemmerd. Alleen zou men kunnen vragen, of de Ainerikaanfche industrie, in deze dagen van voorspoed, niet begint het zich wat al te gemakkelijk te maken. Een twintigtal jaren geleden velde de Duitsche hoogleeraar Reuleauz, een onbetwistbare autoriteit, over de producten der Duitsche nijverheid op ef>ne Amerikfansche tentoon stelling het vernietigend oordeel: Mllig, aber schlecht'\ Misschien zou dit oordeel thans niet meer recht kunnen worden toe gepast op de Amerikaansche industrie, terwijl de Duitsche juist ir et reuzenschreden is vooruitgegaan. Kunnen desniettemin de betrekkingen tusschen Duitscbland en de Vereenigde Staten goed blijven en kan het bezoek van prins Heinrich daartoe medewerken, dan zullen daardoor zeker meer belangen gebaat dan geschaad zijn. Siplöienten uit Utrecht, door JAN VAN 'T SIICUT. H. A. VAV BEUNINGEN. (B!j de herdenking van het 56;w'<; bestaan in _- dit j iar van de Utrechtsche llandelssociteit en de Utrechttche Kamer van Koop handel en fabrieken). Het was in 't vroege voorjaar van 1663, dat een jongmensch van nauwelijks 22 jaar, pas sinds November van het jaar te voren hier woonachtig, op de stoep van een der schsonste huizen van onze stad, op de Rgnkade, zy'ne aanwezigheid aldaar kenbaar maakte door een bsscheiden drulije op de huisschel. Nadat mj was binnengetreden en zijn kaartje had afge geven, werd hij toegelaten tot dan eigenaar en bewoner van het huis, den heer W. H. de Heus, den gaamagnaat, die, na twintig jaren het monopolie van de gaslevering in deze gemeente gebad te hebban, dit paleis had laten bouwen om het einde zijner dagen in rust en vrede af te wachten. Het jongmenacb, wiens portret, op bijna zestigjarigen letftvjd, hierboven is afgedrukt, was ambtenaar bij den toenmaligen Neder landschen Rgospjorweg, waar hij in 1858 als volontair in dienst was getreden, zich bij den controleur A. L, d'Hamecourt te Amsterdam, een pair jaar de spoorwegsdministratie eigen maakte en toen naar Rotterdam werd over geplaatst bij het goederenvervoer. Daar be kwaamde hij zich ouder leiding van den pas uit Engeland overgekomen algemeen agent van het goede-envem-er, den heer D. G. Bingham, in dit vak en leerde ook onder diezelfde leiding op stoute schoenen" wandelen, met het gevolg, dat hy in korten tijd geschikt geoordeeld en ook door zijne directie gekozen werd om in Utrecht het goederenvervoer per spoor te ver levendigen. Hy was benoemd tot agent van het goederen vervoer alhier, en in die qualiteit bracht hij een bezoek aan den toenmaligen voorzitter van de Kamer van Koophandel en president van de Handelssocieteit den heer de Heus. Afgezien van het weit lagen van dat bezoek, waarvan de Rijn spoorweg w«ldr« d« vruchten plukte... wat moet er thans niet omgaan in het gemoed van den heer van Baunifgen, als hy denkt aan dien voorjaarsdag van 1863, toen h\j da»r stond als jongeling, die den stry'd des levens pas begon, tegenover den gryzen veteraan, die met eereteekenen overladen zich terugtrok uit het strydgewoel, om te rusten na de door hem behaalde overwinningen. Thans, ook een man van 60 jaar geworden, maar nog krachtig en levenslustig en werkzaam, als weinig jongeren, bewoont hy zelf dat door de Heus gebouwde huis (waar hy een juichende kinderschaar niet minder dan tien heeft zien opgroeien tot volwassen menschen) en als deze voert hy den vooizittershamer zoowel in de Handels societeit als in de Kamer van Koophandel. Miar bovendien bekleedt hij nog zoovele andere gewichtige betrekkingen, dat ik geaarzell heb en her ten slotte maar naliet om onder het portret hierboven eene qmliteit achter zjjn naam te schryven. Men heeft van Beuningen wel eens genoemd: de Wertheim van Utrecht en inderdaad hij zit''letterlijk in alles. En wat zijn werkkiacht, zijn moreele en andere steun vermogen ... wie dat niet beseft lette op den bloei van al de scheppingen hier t r stede, waarvoor zijn medewerking en steun nimmer te vergeefs werden ingeroepen. Hy behoort tot de oprichter» van onze vermaarde ambachtsschool en was gedurende al den ty'd van haar bestaan medebestuurder vaa die voor den werkman zoo nuttige inrichting, die in dit jaar haar 25-j wig bestaan viert. In de Volksleeszaal, waai van zulk een druk gebruik ge maakt wordt, zal nog j ir en lang de milde op richter en medebestuurder dankbaar worden herdacht, wien het een lust is oin door daden te toonen wat hij voor het volk" overheeft. Het Wilheltnina Kinderziekenhuis, dat uit een onaanzienlijk huis, sedert een paar jaar, een groot en doelmatig ingericht gebouw be trok, waar onze Koningin en Hare Moeder, meermalen door Haar uezoek blijken van be langstelling kwamen geven, dankt ook aan den steun van den voorzitter Van Beuningen een. groot deel van de weldaden, die deze inrichting kan om zich spreiden. Het Kunstmuseum dankt onze stad eveneens aan zijn initiatief en ook daar voert hy den scepter, e ven als in de sedert eenige jaren bestaande Huishoudschool, die óók door z ij n krachtig beleid, den In Mei a.s. tot een Industrie- en Huishoudschool zal gepromovrerd worden en dan in een flink en ruim gebouw haren intrek zal nemen. Zoo ziet men, van Beuningen belooft pleizier aan zy'n kindertjes, en niet alleen aan die zy'ns geestes om ze zoo maar eens te noemen maar ook aan de vleescheltjke kinderen, die zy'n lakry'k kroost vormeu. Ei mocht men zich verwonderen dat een man, die ia openbare en particuliere betrekkingen zooveel te doen heeft, nog t;jd en kracht vindt in weerwil dat zy'ne knieën cok reeds vaak met kleinkin deren, versierd zy'n om zich aan zoovele belangen van anderen te wijden, dau zou het onbescheiden mogen genoemd worden om hier niet een klein intiem geheim te verraden. Het is zijne gade, die hem vol liefde in al de be slommeringen van zy'n werkzaam leven terzijde staat en zijn trouwe raadgeefster en helpster is in een aantal zaken, die hij op zijnen weg vindt voor anderen te doen. IQ het Wilhelmina Kinderziekenhuis kan men vernemen met hoe veel liefde en toewijding ay zich aan die inrichting geeft en welk een genot het h»ar is het lijden der kleinen te verzachten en hen in beterschap te zien toenemen. Ei ook de bloei der Huishoudschool, vooral die der volkklasse, gaat haar zeer ter harte. Waar zy' komt laat deze bly'moedige en beminnely'ke vrouw een gevoel van vertrouwen by de bezochten achter en het is te begrijpen, dat zij een zegen is voor den huisely'ken kring, wier leden zy om zich vereecigt. De rust en het kalme genot die van Beuningen daar in zy'n leven gevonden heeft moeten wel de hoofdoorzaak zijn van diezelfde rust en kalmte, die zijn geheele bestaan, voor zoover men dit kan waarnemen, kenmerken. Hy heeft hy mankt althans nooit ha*st en toch is hy' overal waar hy wezen moet. Ea precies op ty'd, want zijn horloge gaat nauwkeurig: het is een echte Waltham. Zoo mist men hem maar zeer zelden in den gemeenteraad, waarvan hy reeds seiert 1878 lid is; de zittingen der Provinciale Staten bezoekt hy getrouw sedert 1880, terwijl hy van 1891 tot 1894 altyd op zy'n post was als lid van de Tweede Kamer. En in het departement der My. van Nijverheid waarvan hij voorzitter is zoekt men hem ook nooit te vergeets achter d* bestuurstafel. Wel is waar. heeft hy in 1885 den actieven spoorweg dienst verlaten, radat hy behalve het ae i «ar hier, in Amsterdam by den Rijnspoorweg nog een tiental jaren als agent en daarna by d«n Ned. Centraal spoorweg v«n Nov. 1873 tot Nov. 1885 als chef van de exploitatie goederen vervoer was werkzaam geweest. Maar ook de betrekking, die hy tegenwoordig bekleedt: die van voorzitter der Steenkolen Handelsvereeniging is nog druk genoeg om de geheele werk kracht van menig gewoon mensch in beslag te nemen. Dat op den feestmaalty l der Handelssocieteit de burgemeester onder luiden by'val der aanzittenden den wensch uitsprak dat Utrecht duizend zulke burgers moest bezitten als de heer van Bauningen, kan niemand bevreemden. Laat ik er ter completeering ten slotte nog bijvoegen dat van Beuningen stamt uit een oud Nederlandsen geslacht. Een zyner voorvaderen behoorde tot Ie beroemde burgemeesters (Coenraad) van Amsterdam en was directeur der O. I. Compagnie. Zijn vader, voor een paar jaar hier overleden, was een zeer bekend en geacht grysaard wiens gezelschap meer gezocht dan vermeden werd, zooals anders van zoo menigen bejaarde het geval was. Hij was de bakende predikant van Araeide, die in 1830 als student aan de Utrechtsche hoogeschool met de vrywiliigers mede uittrok naar België, en later jaren lang lid van de Rykacommissie voor de Vicariegoederen was. Zijn boek : Het geestelijk kantoor van Delfr, dat hij naar aanleiding daarvan uitgaf, biy'ft nog altyd een standaardwerk dat door alle belanghebbenden geraadpleegd wordt. Hij werd door de Rege«ring onderscheiden met de Orde van den Nederlandschen Lseuw. Met hoeveel voldoening onze heer van Beuningen ook op zy'n geslacht en zijn wel geslaagd leven kan terugzien, toch moet dat leven eigenlijk in zekeren zin mislukt" ge-' noemd worden. Want hij was in de wieg gelegd" voor admiraal by de Nederlandeche marine en het is dan ook alleen de schuld van de dokters die het altijd beter willen weten dat lïy' lichamelyk ongeschikt bavonden werd voor adelborst en daarom in vredesnaam" maar by den Ryngpoorweg in dienst ging. Nu, ik geloof niet dat de heer van Beuningen om die reden het weemoedige lied zal zingen: Es war' zu schöa gewezen, es hat nicht sollen sein, Social ?HIHIVIUuniimillllUHHHIIIIIMM Sociale opstellen, door J. P. VIEKKB, Het is ieder; en bekend, dat al mogen de katholieken volkomen eensgezind denken waar het betrtft de leiding van de kerk op theoretisch en practisch gebied der sociaal-economie of » aar het geldt de bestrijding zoowel van het sccialifms als van de Manchestersehcol en al mogen zij allen ijveren voor verschillende soc ale maat regelen, er toch 2 groepen kuncen worden ondersoheiden. De eene groep, zich wel niet stellende op den basis van het meest volstrekte individualisme, zist toch niet in, dat de huidige economische orde verbetering noodig heeft. Da andere groep «houdt voor zeker, dat het economische en sociale s'elee), uit de revolutie geboren, op meer dan o punt gebrekkig is en hervorming noadig heeft." Deze 2 groepen worden naar de congressen, die in deze plaatsen zijn gehouden en waarop de beginselen in conclusiea zijn neergelegd, ge noemd respectievelijk de sehMl van Aqgers en de school van Luik. E;B waardige volgeling van de eerstgenoemde school, ja iemand, die eigenlijk nog dichter staat bij het starre egoïsme en individualisme, is de heer A. J. C. van Spasndonck blijkens zijn geschrift: Is onze industrie het l i 'rmede eens " zijnde dit geschrift geschreven, naar aasleiding van: ,/Eeaige bjschouwirgen (over het ontwerpwet op arbeids- en rusttijden), voornamelijk met het oog op de wol-industrie," door den heer C. S'raeter. Het geschrift van den Leer Van Spaenionck ademt zulk een individud'sten geest en legt een zoo groote getuigenis af van de eenzijdige studie der sociaal.economie, dat de heer Vlekke zich niet kon weerhouden de vraag te stellen of de Nedcrlandsche katholieken het daarmede eens zijn of kunnen en mogen zijn en zijne denkbeelden neer te leggen in een boekje waarvan ik den titel boven dit artikel heb geplaatst Al moeten wij den heer Van Spaendonck volstrekt niet dankbaar er voor zijn, dat hy tracht geestverwanten onder de katholieken te vinden of zijne medemenschen van zijne denk beelden te doen doortrekken, toch heeft zijn schrijven a verdienste en wel deze, dat het den heer Vlekke er toegebiaeht heeft eenige hoofdpunten !>.an een nadere beschouwirg te onderwerpen en deze op te helderen d'oor de uitspraak van groote, katholieke sociologen. Met zijn opstel bedoelt by »me\s anders dan een bloemruiker, geplukt op het veld der kathoüeke sociologie, op een wandeling langs de paden, door den hser Van Spaendonck ia zijne brochure aangegeven." B.j de verschillende hoofdstukken van zijn werkje zal ik achtereenvolgens een wij'e stilstaan, ten einde den lezers een denkbeeld te peven van zijne belangrijkheid. Zoo behandelt hij eerst de katholieke school. De beer Spaendonck beweert, dat wel vele schrijvers den Staat de macht om den maximalen arbeidsduur wettelijk te regelen toekeanen, maar dat geen heeft aangetoond, dat Staatsbemoeiing buiten bijzondere omstandigheden geoorloofd is. Hiertegen komt de heer Vlekke reeds dadelijk in veraet en hij bewijst door aanhalingen, dat ook de school van Augers, de sciool van het individualisme voor Staatszorg is, als bijzondere omstandigheden dat noodzakelijk maken. Zoo zegt Millot, die verklaart tot geen school te behooren en dus vooral niet tot de school van L\iik : zij zelfs, die het sterkst gfkant zijn tegen hetgeen men noemt: de stato a're, verlangen, dat de absolute arbeidsvrijheid beperkt worde. Alle katholieken, ze mogen het willen of niet, zijn interventionni: ten: het eenige venchil, dat hen scheidt, ie een verschil van maat en graad. IQ 1888 zeide Decurtius in h t Zwitserscbe parlement: rhei getal dergenen, welke alle bevoegdheid van den S'aat om den werkman te hulp te komen, ontkennen, vrordt van da» tot dag kleiner." IQ 1891 scheef graaf de Nun: »het staat vast, dat onder de katholieken geen noa-interventionnist<n zijn." Daze meening te hoorea verkondigen en alzoo de stelling des heeren Van Spaendotok te zien afbreken van katholieke zijde, doet iemand goed, die meent, dat ter wille van het algemeen belaag en ter bevordering van den bloei vaa hst geheel Staatsinterventie in menig opzicht noodzakelijk is. Het tweede hoofdstuk handelt over bescher ming tegen overmatigen arbeidstijd en is oatleend aan een artikel door prof. Hitze gepubliceerd in het Staatskx'con der Görres-G;sellschaft. Uit hoofdstuk is m. i. zóó belangrijk, dat ik, zoo de redactie daarvoor ruimte bad, gaarne veel daar uit zoude willen aanhalen. Tüaus zal ik het bij enkele grepen laten. Terecht zegt de schrijver, dat de alleer staande arbeider zonder eenigen twijfel in den strijd met zijn patroon het onderspit moet delven, Maar ook als de arbeiders zich vereenigen, zijn zij, ingeval ook de patroons zich orgauiseerer, de zwakke paitij. De werkgevers nu streven naar vermeerder ng der arbeidsvêrrichting of door inteusievere inspanning der arbeidskracht waaruit het stelsel van stukwerk is ontstaan of door verlenging van den arbeidstijd. Maar ingeval de arbsidsduur een zekere grens over schrijdt, staat niet alleea de gezondheid en. levenskracht van den arbeider op het spel, maar tevens het beste en dikwijls eenige goed van hem, p.l. het zijn van familievader, van lid der maatschappij, van mensch. In al deze betrek kingen heeft hij rechten en verplichtingen, en het is de plicht van maatschappij en staat hem den noodigen vrijen tijd te verzekeren om zich ook aan deze taak te wijder. Deze plicht rust te meer op staat en maatschappij, daar de vorderingen der wetenschap en de verbazende hulpmiddelen der productie, die de moderne beschaving ons gebracht heeft, zeer goed middelen en wegen aanbieden, om ook den arbeider aan het geestelijke leven der beschaving, aan de ideale goederen, familieleven, gezelligheid, ont wikkeling, enz., in steeds ruimer mate te laten deelnemen". Na deze woorden waarmede ik volkomen instem, behandelt de schrijver den stand der wetgeving in de verschillende landen om dan. te betoogen, dat een inkrimping vun den arbeidetijd slechts geleidelijk moet p'aits hebben. De edele behoeften komen langzamerhand tnt haar recht. De arbeiders moeten eerst leeren hun tijd te gebruiken, zich meer met hunne kinderen te bemoeien. De heer Vlekke acht het geen toeval, dat d« Duitsche mijnwerkersstard overal een gezeten stand is, terwijl de arbeiders in de textiel-nijverheid, die een langen arbeidsdag hebben, zich weinig aan hunne woningen laten gelegen liggen en zooveel te meer aan weelde enz. uitgeven. Een ItLtgmme fermiaderirg van den arbeide

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl