Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1283
poëzie van geluk en fiarbeid, dat een kind
beleeft als het... niets meer te wensen weet
voor n dag of n uur, is wonderbaar mooi.
Het fijne gevoel van van Dijk en de
Naturwuchsigkeit van Renbrandt iets van beiden
heel zeker ligt er in.
Rink's Raartlegster is het werk van een
kunstenaar, die, ofschoon hy de brui geeft van
de uiterlike schittering van de virtuozieteit, weet
door te voeren, uit te pieren, alles en noch
eens alles te zeggen, zonder vervelend, zonder
klein en miesertjes te worden.
Bgna levensgroot, doet dit oude, afschuwelik
lelike wyf aan als een heus portret. Aangezicht
en handen, ongewassen sedert jaren, door
groefd met duizenden rimpels; rimpels, waar
stof en zweet en vuil zgn ingeroest, in versteend
tot niet meer los te krygen korsten; die
vingers, krom als klauwen van een roofvogel;
die ogen, wechschuilend onder de leden, ge
woon te loeren en spieden, ongemerkt, door
een splee'ja maar tussen de noch lange wim
pers ; wat vertellen zy niet van een gehele
leven van ploeteren en wroeten, scharren en
schrapen, hebben en willen hebben aldoor meer
en toch van ontberen -en derven zelfs het
nodigst. U Geheel is als een reusachtige ge
kleurde ets geëtst met de nagel uit een
leuwenklauw.
Wat een scherp opmerker, wat een
mensenkenner Rink is, toont overigens ook Devant la
Mer, een viertal oude zeerobben, neerzittend,
rokend en kontend, in verschillige houdingen,
op de stenen van een kade; liepen, snuisten,
EO waar als het leven zelf.
Zeer grote bijval verwierf een ander
Hollander, de^te Landen verblijvende Jangmann, van
wie hier een Processie van Rwelaar-gangen
en een fantazie, Beatrice. Z*ker, deze her
innering aan de Italjinen van het
Cirqiecento is lief; ook is er heel wat talent te
bespeuren in het grote, personenrjjke
volkgtoneel; toch zyn en bly ven beide werken
oppervlakkig. Er ontbreekt aan de processie,
ondanks al wat er in bijeengebracht is, juist
datgene wat zulke onderwerpen alleen kan
doen verschillen met een opera -stoet je
diepe menschelikheid.
Van Bartlett zag ik zeker gewichtiger dingen
dan de paar landschipj es van heden. Toch zyn
deze diagen wel mooi, fris van kleur en zeer
waar van atmosfeer.
Drie Belgen, die niet in Holland werkten
en mede van het beste werk zonden, zy'n van
Leempulten, Delaunois, Mircatte.
Delaunois zond enige van die kerkgezichten,
waarin hy zo wonderwel al de ingetogen stilte,
aan een ludiggelopen tempel eigen, weet vast
te houden. Van Leemputten gaf o. a. een
Schapenatal, een studie by lamplicht van meer
dan gewoon gehalte; Marcette mooie zee-,
strand- en stroomgezichten, pret ij gedaan;
wel niet zeer diep, maar toch van zeer juiste
viezio.
Van de kunstenaars, die noch verder deel
namen aan deze ekspoziesie, gaf geen enkele
werk, waaruit iets nieuws te leren is voor hun
wyze van opvatten of behandelen. Ia dit geval
z\jn Haverman, Roelof», van der Waay,
Oppenoorth, D Oyans, Nikken, mevr.
JansenGroth, Skarbina, H»ns Hermann, Gaston
Latouche, Ehnojif, Uytterschout, Cissiers,
Stacqiet, Mm. Gilsoul-Hoppe, zelfs Meunier.
Een bizondere vermelding verdienen een
viertal kleine natnurvertolkingen van August
Donnay, frisse, in heel licht-fijne tonen gezeide
impressietjes, die niets anders zyn of scbyaen
willen dan wat zy zyn akwarel.
Antwerpen. Pot DE MONT.
Koppermaandag is aardig. De drukkers komen
met vrouw en kroost des avonds by elkaar en
vieren feest, en waarachtig, zoo'n feest, al waren
ze met andere dingen by hun moeitevollen
arbeid meer gebaat, mag er wel eens wezen.
latnsschen, heel veel kans dat die feestvreugde
op buitenstaanders zal overslaan, is er niet.
Daar zorgen de kopperkaarten, die dien dag
worden losgelaten, wel voor. Schrikwekkend is
't zooveel leelyks als er te voorschyn komt. Een
jaar twee drie geleden was er een kentering
op te merken, nu zyn we weer evenver als
vroeger, 't Lust me dan ook niet my in al het
verschenen fraais te verdiepen en zal me ver
genoegen met eenige uitzonderingen aan te
stippen, die helaas, alweer den regel bevestigen
dat men van 't goede, vooral by mate, moet
genieten.
De vry'wel geheel typografisch in elkaar
gezette kalender van R )elort"ien, Hübner en
Van Santen bly'ft als een ster van de eerste
grootte uitblinken. Wel zou men, zich zelf
in de plaats der firma denkende, eens met
iets anders dan vorige jaren voor den dag
willen komen; doch dit is een >maar" van
geringe beteekenis. De kalender bly'ft ernstige
eenvoud aan praktische bruikbaarheid paren.
De andere kopperkaart dier firma, met de
ets van Wenckebach, lykt my immer van
lagere orde toe. Het laten zien wat men alzoo
vermag op de etspers te drukken, duwt den
eigenlijken kalender geheel op den achtergrond.
De mooi-lichtdragende ets van Wenckebach
is wel de beste dien hy op deze alzoo gaf.
Ipenbuur en Van Seldam gaven een i a rood
en blauw op aardig gekleurd grof papier ge
drukte kalender, 't Is een ding met een bepaald
cachet en wat niet 't minste is, hij houdt het
by herhaald aanzien goed uit.
Treslicg & Co. kwamen dan al met een heel
leely'k ding. Waarom nu weer vervallen in
die prentjesmaker^j? Niemand en de schilder
die zyn werk er voor afstond allerminst, heeft
hier plezier van. Met Vaarzon Morel waren
we er inden yd beter aan toe.
Ten slotte de door Van Hoytema op steen
geteekende kalender. Alleraardigst die 12 ge
kleurde bladen, formaat, versiering en letters
in gelukkige overeenstemming. Van Hoytema's
waarachtige liefde voor het ons al-omringende
spreekt uit die mooie prenten. Allerleukst die
haan, welke op het eerste blad het nieuwe
jaar inkraait, en wat heeft diekwinkeleerende
spreeuw het druk in Februari, 't Ontluikende
leven in April, die in de warme
Augustusmaand siiffmde kakatoe, ja, welke prent ia nu
eigenlek niet aardig. En dan, die winterprent
met de ineen gedoken verkleumde bonte
kraaien, is gewoonweg subliem.
Zoo'n kalender is een bezitting; die doet
men niet weg, want 't zal alty'd een genot zyn
die afgescheurde bladen te ky'ken en nog eens
te bekyken ...
J. G. V.
In den kunsthandel van G. M. van Gagh,
Amsterdam, Keizersgracht 453, is een belangrijk
schilderij van Fantin Latour >La Danse'' te zien.
Uit liet DagW m ?an Hardenbroel
IV
Wanneer in de laatste jaren Eogelsche tele
grammen over den oorlog in Zuid-ATnka het aantal
gewonden en gesneuvelden aan Engelsche zijde
verme'dden, plachten optimistische Nederlanders
de telfout, die zij in dsze opgave vermoedden,
zonder veel omslag te verbeteren door een
nulletje achter het getal te zetten; meer vo irzicbtige
landgenooten vergenoegden zich met de ver JuS
beline van het aantal; de zwaartillenden hielden
de offineele opgave voor juist; maar bij geen
sterveling kwam de ged;cue op, dat de werke
lijke verliezen van de EJgelachen minder zouden"
zijn dan de door hen opgegevene.
Een pair honderd jaar geleden zou er voor
een dergelijke veronderstelling, die thans onge
rijmd schijn*, gegronde reden hebbeu bestaan.
Toen had de aanvoerder van een compagnie, die
in het vuur was geweest, er juist belang bij,
het aan'al gewonden en gesaeu velden veel {.rooter
op te geven dan het in werkelijkheid wac, dank
zij den u .a' cieelen knoeierijen, die bij de leger
administratie van dien tijd waren ingeslopen.
De kapitein had ts zorgen voor de uitbetaling
van de-manschappen; hij kreeg de soldij in
handen voor zeg 200 man (Ie sterkte van
de compagni(ëu wisselde nog a'), maar hield
er slechts 100 in dienst; de soldij voor de overige
honderd de mannetjes op het papier bleef
in de beurs van den kapitein. Dat waren zoo
les petits bcuéfloes du mét:er.
Vandaar dat een veldslag voir een kapitein
gelijk stond m?t een (x'ra-toelage. Immers,
voor de dooden en vermisten zijner compagnie
kreeg hij de soldij uitbetaald tot op den dag
van bet gevecht: ieder kapitein beweerde nu,
dat zijne compagnie vóór den slag voltallig was,
al was er den dag diarna geen der Je meer van
over; om dit VBrschil Ie verklaren, gaf hij een
wonderbaarlijk groot aantal dooden en vermisten
op, vooral vermisten, omdat men de opgave
daarvan moMlijk kon controleeren.
Natuurlijk waren deze praclijken bekend, en
trachtte man ze legen tegaai. Monstercommis
sarissen hielden van tijd tot tijd intpsctie of de
troep werkelijk compleet was; maar tegen dien
dag slechts kort te voren bekend gemaakt,
maar toch aangekondigd dus ramen de
kapiteins zoog raamde passevolanten" in dienst,
arme drommels, die voor een paar stuivers een
dag voor soldaat speelde», en voor diezelfde
paar s'uivers de k*ns waagden van een zware
straf, de galg soms, al* zij gesnapt werden. Was
het aanbod van lief jebbsrs voor deze hachelijke
kostwinnin» te klein, dan speelden de kapiteins
leentjebuur bij elkair. Liepen zij toch in den
kijker, dan kochten zij de monstercommissa
rissen om.
Niei alleen in OBS leger, ook elders ging het
aldus toe; bij ons was er minder
veroatschuldigitg voor, omdat de Nederlaudsche kapiteins
veel geregelder de soldij uitbetaald kregen dan
die in het buitenland. Desniettemin verzekert de
geschiedschrijver, op wiens gezag ik het boven
staande heb verkondigd Prof. P. L. Muller,
die beter dan iemand anders de organisatie van
ons leger in de tijden van de Republiek kent
dat het misbruik ten onzent vrij algemeen was:
«zelfs edellieden van aanzienlijke geboorte ont
zagen zich n:,et er deel aan te nemen, 't Ging
er mee als thans nog bij den paardenhandel:
niemand zag er schande iu" 1).
Ook Jhr. Douwe Syitsma van Grovestins niet,
opperstalmeester, tevens koinmandant van de
lijfgarde van den Prins. Uit laatstgenoemde
waardigheid verzoekt en verkrijgt hij in den
zomer van 1759 ontslag, omiat eenige kolonels
«?au zijn corps bij den hertog van Brunawijk
die aan het hoofd van het leger stond een
aanklacht tegen hem hebben ingediend. Waarvan
hij beschuldigd werd, vernemen wij uit het
Dagboek : ,dat hij van de garde du corps 21
stuivers 's weeks voor zich heeft ingehouden (»cl
1500 gulden in 't geheel van eiken man, hooren
wij later); dat hij ia plaats van goud, op de
banioulières maar koper heeft laten leggen; dat hij
44 man minder hield dan hij behoorde te houien"
(p. 152, 156.) Tegelijkertijd klaagt de domeinraad
hem aan van «kwade administratie in de huis
houding als stalmeester" (p. 152): hij verko.'ht,
ten eigen bite, paarden uit de hofstallen en
liet ze, door de derde of vierde band, wederom
inkoopen, voor het geld van zijne meesters
natuurlijk (p. 280). Grovestins wacht den uit
slag van het onderzoek niet af, maar vlucht
naar het buitenland, naar Aken voorloopifr, »om
van verre te zien en te hooren wat op zijn sujet
zal geiaan worden" (p. 152).
Van deze fraaie praktijken moge niet alles
reeds vroeger bekend zijn geweest, een groot.
deel zeker wel. Toen indertijd //stipte ordres
waren gegeven, ten einde lijsten over te zenden
van alle de regimenten, nopens de compleetheid
of incompleetheid," had eerst Willem IV, later
de Gouvernante meer dan eens gezegd «dat men
op Grovestins zoo nauw niet letten moest."
Die kou een pitje breken. //Ja, zoude de prinses
zich wel geëxpliceerd hebben, dat zij wel tevreden
was, ah er maar zooveel gardes du corps waren,"
dat het, er, bij het uitrijden, EO;; even door
kon (p. 211).
Met den dood van de Gouvernante houdt deze
hooge bescherming op. De hertog van Bmnswijk
wil den lastigen intrigant, die een partij tegen
hem tracht te vormen, kwijt zijn, eu zet het
potje voor Grovestins te vuur. Op dezelfde manier
als waarop hij later tegenover Van Haren te
werk gaa': hij maakt gebruik van zijn invloed
in nrhtaire kringen, laat vandaar de aanklacht
uitgaan (p. 152, 153); voor het g.^val dat men
het vergrijp van den militair Grovestins niet
zwaar genoeg acht, heeft de domcinraad nog
enkele aanmerkingen op de administratie van
den opperstalmeester. Gecommitteerde Raden
en Hooge Krijgsraad onderzoeken de zaak, en
stellen alle stukken ia handen van den Hertog.
Brunswijk laat zich uit, dat hij getoeg van
Grovestins weet, om hem aan de galg te brengen
(p. 174), maar brengt tem daar niet, stelt, er
zich mede tevreden dat hij onmogelijk is geworden,
dat hij, zoo al niet voor goed buiten bet land,
dan toch buiten Uen Haag moet blij pen. Tot
een vonnis komt het niet.
Wanneer twee jaar later Van Haren over alle
tongen gaat, teekent Van Hardenbroek aan : ,/:s
singulier, dat de zaak Van Haren thans zoo
uitgeplozen wordt, en dat die van Grovestins
daar men veel bewijzen van ingewonnen had
zoo stil behandeld ie, en zoo weinig gevolg heeft
gehad" (p. 181).
De gelijkstelling van die twee gevallen gaat,
dunkt mij, niet geheel op. Zoo Van Haren het
voorbeeld van Grovestiis had gevolgd en zie1!,
na hit onderteekenen van zijne schuldbekeiitsnis,
uit de voeten gemaakt en voor goed Den Haag
verlaten had hij zou er niet mee gewonnen
hebben, dat zijn vergrijp onbekend was gebleven,
maar wel dat het ,/zoo uitgeplozen" was geworden.
Toen hij de onbeschaamheid had zijn schuld
staat voor mij vast in het voorjaar van 1701
weer in de vergalering dtr Staten-Generaal te
verschijnen en met zijne vrouw aan het hof te
komen (p 176), werd het noodig hem het vuur
aan de schenen te leggen; eerst toen heeft
Brunswijk het publiek schandaal aan den gang
gebracht.
Toch blijft er veel singuliers" in de zaak
van Grovestins. Of is bet niet zonderling dat
volgens het verhaal, in 1762 uit den mond
van den ontvanger-generaal Van Slingeland
door Hardinbroek opgeteekend ook ra de
vlucht van Grovestins hem, in zijne kwaliteit
als stalmsester, «jaarlijks nog van het hof het
laken en het galon voor de kleeren van zijne
knechts werd tosgezonden; dat bij, Grovestins,
zelfs nog onlangs het galon teruggezonden had,
als niet fraai of goed genoeg zijnde; dat hij
nog de prifijten van zijne vroegere compagnie
gardes du corps zou tiekken; dat zijn
generaalstractement pok nog betaald wordt, evenzoa de
gage van zijn commando te Veurne; dat hij
zelfs uit de kas van Holland jaarlijks nog ? 1200
voor huishuur trekt, in zijns qualiteit als
stalme<stsr"? (p. 211). Ook zonder die uitkeerin
gen ziu h j niet van lurger zijn ges'orven:
t o; n zijns vrouw, na het indienen, van de
aankla ht. een voetval voor Brunswijk deed, //ppdat
haar man niet ten uiterste vervolgd wierd>%
want dat zij dan totaal geruïneerd zouden zijn"
kon de Hertog haar troosten met de herinne
ring: «als men in Engeland, Venetië, Frankrijk
en elders considerabel geld geplaatst heeft, is
men noj zoo geruïneerd niei" (p. 152: vgl.
ook p. 76). *
Is het ook niet «siogulier" dat op hst Rijks
archief in Den Haag, zooals Prof. Kianer ons
belicht, geen bescheiden over het proces van
Grovestins meer te vinden zijn P (p. 164).
Naar Van Harden broek voor zeker verhaalt,
zou Grovestins, in Maart 1760, in het geheim,
vermomd in vrouwekleeren, op de G.vangerpoort
in Den Haag geweest zijn bij de twee gedeti
neerden wegens zijte zaak (p. 163): heeft hij
toen een middel gevonden hun den mond te
stoppen ? Esn van de twee, een wachtmeester,
«die door hem gcëmploieerd was geweesi,", werd
ia de gevangenis krankzinnig (>. 231): was
daarmede een bezwarende getuige on chadelijk
geworden? Ronduit gesproken w;nt um die
vragen draai ik heen is in de zaak van
Grovestins geen vonnis geveld bij gebrek aan
bewijs, dan wel omdat hij van te veel zaken
wist" (p. J74), omdat hij, naar zijn eigen be
weren, «in zijn zak lal, waarom Prins en
Prinses, toen zij nog leefden, hem niet durfden
vervolgen" (p. 163), omdat hij dreigde
ignobel dreigement, waartoe ook Van Haren zich
vernederd schijnt te hebben, toen men hem, na
zijne zedelijke vernietiging, ook het lucratieve
Commissarisschap van de Zwitfersche trorpsn
dieigde af te nemen (p. 145, 285) da', hij
de brieven vai Zijne Hoogheid zaliger" zou
laten drukken (p. 259), of omiat men vreesde
dat hij compioaiitteerende dingen over de
Giuvernante aan het licht kon brengen (p. 136, 527 ?
Wie zal dat uitmaken?
Jaren lang hield de zaak-Grovestins de hof
kringen nog bezig. Toen hst vonnis uitbleef,
begonnen sommigen hem voor onschuldig te
houden, voor niet meer schuldig dan vele acderen
althans; //geringe negligerjt u" heetten zijne
misdrijven reeds; indien de Hertog maar wilde,
zou de zaak gemakkelijk geschikt kunten worden
(p. 231). Maar de Hertog wou niet. De Koning
van Pruisen, Freder k de Groote, wist la'eraan
Vereist, die als gezant in B rlijn kwam, te
vertellen dat de Prins en Piinses van
NassauWeilburg da zwager en de zuster van
Willem V aan den Hertog den wensch te
kennen hadden gegeven, dat Grovestins en Van
Haren weder in geiade mochten worden aan
genomen, ,waarop de Htrlog aan den Prins
zou gedeclareerd hebban, dat in dat geval zijne
afreis terstond geresolveerd was en dat die
resolutie ook eff-ctivelijk geè'x'cu'eerd zou zijn
geweest, indiea dat gebeurd ware" (p. 304, 305).
Zoolang Brunswijk de machtige man was, zou
hij //de woelwaters" (p. 285) buiten allen invloed
houden.
Wanneer //zekersterfgeval gebeurde"(p. 285)
de dood van Prins Willem V, wiens zwakke
gezondheid vooral in 17G5 tot die viees aan
leiding gaf wanneer zijne zuster, Prinses
Carolina, de stadhouderlijke macht in handen
had gekregen, was althans voor Grovestins de
kaas op herstel, zoo al niet in eer, dan toch
in macht, groot geweest. Maar dat sterfgeval,
waarop zoovele berekeningen gebaseerd waren,
b'etf uit; de ziekte van den Prias hij leed
aan toevallen kwam uit geen ernstige oor
zaak voort: had zijne grootmoeder, Maaike-Meu,
iet verklaard dat zij zich er niet ongerust over
maakte, om reden dat 's Prinsen heer vader
ook door wormen gedurende deszelfs jeugd zeer
gekweld was geweest"? (p. 289). Van het som
ber tooneel, dat Van Hardenttfoek bij het even
tueel overlijden van den Prins voor oogen
s'ond : »oneind;g veel confunëj, ruzie:', Hoeksche
en Kabeljauwsche partijschappen" (p. 280 , bleef
de voorhang nog gesloten.
In 1760 aanvaardde de meerderjarig ge worden
Prins de regeeriug in naam; in werkelijkheid
bleef, door de Acte van Consu!entschap, Bruns
wijk, als onverantwoordelijk raadsman van den
Prins, het land besturen. Met Grovestins en
Van Haren behoefde hij niet meer te rekenen;
die lagen, nu voor goed, achter de bank.
Bentinck van Rhoon, die bij de meerderjarigheid
van den Prins het oude plan van een
regeermgsraad, een raad van advies vo-r den jongen Stad
houder, weer had willen opvatten en in dien
raad waarschijnlijk een invloedrijk lid gehoopt
had te worden, wan overboiig gemaakt door de
Acte van Consulentschap: voor het advies zou
Brunswijk alleen wel zorgen.
Orer de verhouding tusschen Prins, Prinses
en Hertog, over het karakter van Willem V
vernemen wij in ons Dagboek veel, en veel
merkwaardigs. Voor dit onderwerp, niet het
minst belangrijke van degene, die ik ter sprake
heb willen brengen, vnag ik ten slotte de aan
dacht mijner lezers.
vervolgd) G. W. KESSKAMP.
1) Prof. P. L. Mullpr, Onze Gouden Eeuw
I p. 194-198, III p. 115 vgg.
Knust en samenleïic
Hoe sterk ook door de tijden heen uitge
scholden, hoe ook ia haar grauwe identiteit
geminacht, de theorie schijnt voor bijna alle
menschen nog wel zooveel aantrekkelijks te
bezitten, dat er kussen op haar grauwe gelaat
gedrukt worden, kussen van enthousiasme en
kussen van haat; kussen van hartstocht en dan
weer eens van koele vriendelijkheid.
Zoo is het niet vreemd als in het eerste num
mer van de XXe Etuj> de heer I". P. de Vooys
aanvangt met 'n theoretizeerend stuk over 't
verband tusschen kunst eu samenleving, waar
door eenerzijds noodwendig het wezen der kunst,
anderzijds dat der samenleving gekenschetst
wordt. Het is een deugdelijk artikel en 'n
: flink ar'iiel, wijl er, zonder oppsrvkkkig
jourj nali tiek geschetter uit blijkt met hoeveel ernst
de schrijver wil doordringen in het zeer
ge! kompliceerd wezen van wat zoo eenvoudiglijk
mat (!eu raam kunst en samenleving is uitgedrukt.
Met dezen lof bedoel ik allerminst volkomen
instemming. Maar daarover later. Laat ik eerst
objektief enkele grepen doen uit dit artikel, on>,
wanneer de schrijver aan het princip jle eind
punt van zijn beioog gekomen is, konclusie te
stellen, en nu slechts enkele kantteckenirgan er
tegenover p'aatsen. De schrijver meent aller
eerst dat wie; zij u rozen ziet verwelken voor zij
tot vollen geur en kroonspreiding komen, zich
wel moet afvragen, hoe dit te voorkomen is,
en wie bloemen of kunst met liefde wil kweeken
zich zijn kenn's van haar
ontwikkelingsvoorwaarden ten nutte moet maken. Daarom meent
hij ook dat de onderzoekingsmethode der
Maix'sten, waarmee zij tot de kennis der samenleving
trachten te komen, ALS zij die methode toepas
sen op kuubt nog ge?n wandalcnwerk be,hoeft
te zijn. E-n zeer betwistbare en in haar
kausaal verband, ook scheeve voorstelling geeft de
schrijver wel eenigermate van deze
onderzo^kingsmethode, als hij beweert dat //aan de schoonheid
der beschouwde kun t hun ondirioek niets kan
afdoen'.! Ik zelf heb altijd slechts uiterst
voorwaardelijk de Ma'x'stische kritiek rp de
samenleving, ook van toepassing geacht op de
kunst, doch tooit omdat z\j aan bet wezen der
burgerlijke schoonheid niets kan afdoen, de
waarde, cf slechts de bijzondere en ken
merkende eigenschappen als objekten "an ont
leding temen kan. Hoewel ik volstrekt geen
innerlijke levtusvatbaarheid toeken aan de
Mars stische kritiek van Gitaren R'jland Holst
op kunstgehi d, is dat niet zoozeer om de
methode, dan wel om de wijze waarop indi
vidueel, niet individualistisch gevoel, genekt weri
in bun studies. Men kan nu hun metbode
afkeuren, maar zeggen dat deze de innerlijke
schoonheid niet raakt van de beschouwde kut-st,
is op z'n zachtst genomen, 'n sterke dwaling.
Vandaar dat de heer de Vooys garjscbelijk
mistast als hij zegt dit de kr.tiek, door Gorter en
H. Rolaud Holst uitgeoefend op de kunst die
hun eens lief was, dan ook minder een i onder
zoek" kan het ten dan wel propaganda" onder
de rij°n van bet iutellekt. Zij meenen zegt de
heer de Vooy% dat er in onzen tijd geen goede
kunbt meer mogelijk is, zoolang niet het
kapitaLsme door sccialUme overwornen en vervangen
is. Men moet overtuigd worden van twee din
gen: dat alle tegenwoordige kunst onbevredigd
laat en dat het eenige middel om weer schoon
heid te kunnen zien bloeien, in bevorderirg
van het socialisme te vinden i?. Zoo, in die
richtirg meett de heer de Vo ys dat hun oor
deel meer een negatie dan kritiek is. Hier valt
een eigenaardig woordecspel te kois'a'ecren
dat ond r schijn van 'a zeer scherpzinnig gefor
muleerd iets, slechts de deugd heeft.van het
vernuftige, niet van het ware. De heer de Vocys
zegt dat de propagai.da die zij beoogen allen
moest overtuigen van die twee diigen. Ik be
weer dat Gorter en R >land H>lst aan hun
aestetische kritiek slechts in zover ten propa
gandistisch karakter gegeven hebben, als
ouvermijdelijk was bij het uitspreken hunrer over
tuiging. Maar allereerst is de basis van hun
kritiek wetenschappelijke, niet slechts een iï'ozo
fl che gedachtekoustruc'ie. Was zij dat, er zou
mede bewezen zijn dat de gansche Maix:stische
kritiek onwetenschappelijk, //propagandistisch"
blijkt, want hun kunstkritiek is een absoluut
weterischappelijlt-elialekthcheiyiittiesis van Marx'
ekonomifche leer, z'n ekonomische kritiek
bovendiep, die de gaLSche samenleving gold, dus ook
de kunst. Elke kritiek is bovendien op een of
andere wijze negatie, als ze afbrekend is. Men
kan met deze woorden veel verwarring stichten.
Ik zeg nogmaals, ui' al mijn eigen werk blijkt
dat ik het mst de kritiek van Gorter en Holst
niet eens ben, maar niet «ijl zij meer een
propagandistisch wijsgeerige synthese was van
hun socialistisch bewustzijn. Want hun theorie.ëa
raken absoluut de schoonheid der beschouwde
kunst en niet slechts de kenmerkende
eigenschappe er van. Wat zij gaven was weterschap
pelijk gekonstrueerd, nooit bespiegelend bedoeld.
De ruimte en de plaats belet mij hier er verder
op in te gaar, hoewel dit elders nrg geschieden
zal. Wat de heer de Vooys zegt over een e'nstig
streven om door het begrijpen en waardeeren
van werkelijke kunst nieuwe schoonheden op
te wekken, kunnen we hier weglaten. Dit alles
is van subjektief gehalte, zooals elke
theoretizeering, m laatbter instantie op aesthetisch
terrein, hoe wetenschappelijk" b:dotld ook,
slechts afschijn blijkt van zekere subjektiviteiten ;
niet allerminst objektief opgezet «onderzoek"
naar de juistheid der Marx stiscbe kunstkritiek
die mede zal blijken tot basis te hebben een
subjektieve aanvoeling der «schoonheid", een
daarmee overstemmende begripp-ukritiek, slechts
«onderzoek" blijcend voorzoover de vo:m van
een opstel naar een beginpunt en naar een
kwaliflkatie zoekt. Zoo loopt ook dit opstel over van
geheel p .-rsoonlijke beschouwingen, die voor
iemand met ge heel andere b v. kostelijke be
ginselen op kunstgebied, slechts de kurieuze
waarde van het averechtsche hebben.
Het belangrijkst zal dit opstel dus zijn, in
die gedeelten waarin 'n algemeene karakteristiek
van bepaalde verschijnselen op maatschappelijk
gebied gegeven wordt, een karakteristiek die
derhalve betrekbaar is op alles wat kucsteraar
is, onverschillig welk soort. Deze gedeelten
hadden we in dit opstel gaarne wat minder
schaars ontmoet, inzonderheid wijl het hier toch
gaat, min of meer, om een wetenschappelijk
onderzoek. En dit kan niet te niet gedaan
worden door de eventueele wetenschap dat het
vervolg der opstellen da1; juist in grootere hoe
veelheid brengen zal.
Zoo is echter zeer belangrijk wat ds Vooys
synthetizeeit over den kunstenaar. Daar de kunstenaar
steeds alleen arbeidt en niet door onderlinge
samenwerking als in het maatschappelijk leven, is
hij noodzakelijk individualist. Hoe ook de
verhouding tot zijn omgeving objektief moge
zijn( hij ziet die steeds als de betrekking tus
schen zijn eigen onverbrekelijke eenheiden alles
wat daar buiten staat. De tegenwoordige artist
is eenzaam. Een autipathieke maatschappij joeg
hem naar de natuur. Hij luistert liever naar
vogels dan vaar menschen, op de sshoonheid
der ua'uur moest zijn zieleieven gelijker>, vcor
haar kon hij zingen. De verachting Taa de
maatschappij ontnam hem zijn beeldenrijkdona,
den eenvoud vau zijn spreken. Door 't opgaan
in 't natuurleven en in zelf beschouwing trachtte
hij gevoel en gedachte te verdiepen, maar sneed
teveis de kanalen af wanrdoor het heerlijk
brorwater den menschen had moeten toestroomeu.
De eenzaamheid van den kunstenaar beteekende
een ontbinding der betrekkingen die hem als
orgaan der samenleving met het geheel
vereenigden. Achteruitgang was dit. Het geheele orga
nisme verloor een zijner edelste deelen, doch
bleef leven. Alleen zijn kunst is zijn gezelschap.
En dit kan zoolang hij werkt, maar is zijn
arbeid gedaan dan ligt daar een stuk leven in
zijn werk. Waarvoor is het? Voorwien? Tegen
woordig zendt zoo menig artist zijn werk de
wereld in, zonder te weten voor wieri. Was
het voor het volk ? Maar juist voor de werkers
is de smaak door de kommerciëele
kunstbedriegers het meest tedorven. Hun ontwikkeling is
te laag, hun lusten door tegenstelling van.
armoede en weelde meer naar lichamelijk dan
naar geestelijk genot gericht. Juist omdat deze
ontbreken dringt zich het probleem naar voren
of in de samenleving de oorzaak ligt voor de
stoornis in artistiek weik. Ruskin zei: Ik kan
uit t schilderen of lezen of iets anders doen wat
in aangeiaam vind, ja zelfs het licht van den
morgen wordt mij hatelijk van wege de ellende
die ik heb waargenomen". Zoo wordt een kun
stenaar gedwongen tot een onderzoek naar de
maatschappelijke oorzaken van bloei of verval
dej kunsten. Want de geschiedenis moet hem
leeren (k kursiveer) hoe groote kunst steeds samen
ging met verhoogd volksleven. Het aansluiten bij
de tijdbeweging beteekent niet voor hem dat hij
zich geduldig laat overtuigen, maar beduidt dat
hij den gloed en de kracht zijner verwachtingen
stort in de beweging om den gar.g te versnellen.
Om aan te toonen hoe de kustenaar moet luiste
ren naar het gegrom" der stroomen in het
volksleven, -en hoe reeds menige wac'itoren te
midden der golven gestoit is, zou de
geestesgeschiedenis van onze eigen kunstenaars ge
schetst kunnen worder. Duidelijk ziet m: n dtt
in het buitenland. Niet te betwisten is het dat
in het oordeel over knnst, meer bizondi nijk,
over architektuur en schilderkunst Ruskin een
nieuwen weg heeft aangewezer, en dat slechts
weinigen geheel buiten zijn invloed staar.
De heer de Vooys geeft verder e< n uitweidirg
over Carlyle, want zonder dezen beweert hij
kan Ruskin niet gekend worden. In zijn be
schouwing over Car'yle ligt veel dat voor breede
bestrijding vatbaar is. Deze uitweiding staat
ook er vreemd in verhouding tot de andere theore
tische deelen van het onderwerp. Op zich zelf
echter is zij zeer belangrijk en de beerde Voiys
is een stevig prozaïst, die gelukkig door tempe
rament meestal het grauwe, verhandelingachtige,
onduldbaar door 't z.g. «gedokumentterde" uit zijn
treoric-stijl weet te houden. Bovendien zit er
ziel in zijn uitingen, mooi gevoel, dat mooie
beelden in de pen geeft.
Ik hoop op het vervolg van de nog te ver
wachten aitikelen later terug te komen.
B e v e r w ij k. Is QUÉKIDO,
IMIHIIIIIIIIIIHIII1IIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIHI1HIMIIIIIIIIIIII1IIII
40 cents per regel.
iiiniiiiiiititttiMMiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiitiiiiiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiin
TRADEMARK
MARTERS COGNAC,
Dit beroemde merk is
verkrflgbaar bjj alle Wijnhandelaars ex
bij de vertegenwoordigers
KOOP3IAWS & BHl INIEB,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
KAMSTRA's Matrassen-, Bedden- e»
Slaapkamer-Meubelfabriek, S n eek.
BED DER TOEKOMST met 10 jaar garan
tie. Leverde sedert 1396 pi. m. 7OOO
stellen. Geïllustreerde Prijscourant grati»,
Honderden bewyzen van tevredenheid.
Specialiteit in ESGELSCHE LEDIKANTEN.
Piano- en Muziekhandel
H. BAHR, te Utrecht.
Opgericht 1835.
Telephoon No. 443.
Amerikaansohe, Duitsctie en
Pransche
PIANINO'S en ORGELS.
Groote keuze in:
Oude instrumenten worden ingeruild. Rep»*
ratiën worden in da Fabriek ten spoedigst*
uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in M
buiten abonnement.
Hoofd-Depöl
VAK
Dr. JAEGER'S ORIG.
Noraaal-WolartiMei
K. F. DEÜSCHLB-BENGEB,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deie
artikelen in geheel NedeiL
ECHT
VICTORIAWATER.
GRAND MAKÏMER.
Cordon Jaune & Rouge,
LIQUEUR ROYALE.
Agents GenerauxB. A.RIPPING&Co.,Amsterd.
Piano-, Oriel- en Mtianïd
M K Y HOOS & KAI.SÏIOVKS,
Arnhem, Eoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en ia Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
J. H. DE WIT.
Utrechtschestraat 54, Amst.
TELEFOON No. S917.