De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 2 februari pagina 2

2 februari 1902 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1284 wenscht het Bsstuur nog geen definitief oordeel uit te spreken, omdat uit de resul taten van een enkel proefjaar nog geen veitrouwbare conclusiën kunnen worden getrokken. Liever wenscht het gebruik te maken van de ten vorigen jare verleende machtiging om de proef in het thans aan gevangen win ter-seizoen te Leiden te doen verv Igen." Meent_ het bestuur nu werkelijk, dat er in ten intellectueel centrum als Leiden, waar men aan het autoriteitsgeloof al lang ontwassen is, en aan onbevangenheid de beroepsmilitairen en zeer zeker het be stuur van k rjjgs weten schap verre over treft, nog iets te verdachten is voor't propageeren van militair conservatisme? De groote fout van «Krijgsweténschap" is, dat het, op enkele uitzonderingen Da, nooit andere sprekers liet optreden dan die of 't c niservalisme propageerden, of tamelijk onschuldige zoo niet onbeduidende, onder werpen behandelden. Het Bestuur bleef steeds onder de geest verwanten. Pas bij de verkiezingen in de allerlaatste jaren is een kleine minderheid Van 't bestuur veroverd door mannen, die, al kunnen ze geenszins tot de extremegauche worden gerekend, ten minste geen versteend conservatieven meer zijn. Hopen We voor de vereeniging, en voor het nut dat z\j by bre'dere opvatting ongetwijfeld zou kunnen stichten, dat het al niet reeds te laat gemorden is. In den lande bleef de belangstelling der niet-militairen het werd door 't Bestuur zelf uitdrukkelijk geconstateerd steeds beueden vriespunt, en terecht. Doch ook die der officieren is steeds afnemende. De voorzitter zei: '" «Opmerking verdient, dat het ledental hier te lande merkbaar is afgenomen, dat in Ned. Indie schier in gelijke mate is toegenomen. Onbekend met de redenen, die to_t teruggang bij het officierskorps h.t.l. aanleiding hebben kunnen geven, ligt het op den weg van het Bestuur zoo mogelijk vermindering van het ledental te keeren, enz." Kan het Bestuur die redenen heusch niet gissen? Heeft dan nog nooit een der leden van 't Bestuur gehoord, hoe bij een aangroeiende schaar officieren over de vereeniging wordt gedacht? _Dan moge het bovenstaande een aandui ding wezen, in welke richting het eens naar die rtdenen (e zoeken heeft. We zouden dit wel »en familie" hebben kunnen zeggen, maar het feit, dat het Be stuur zich met hare steriele «leergangen" ook tot de burgerij wendt, deed ons bespre king dezer aangelegenheid in een gewone courant ditmaal verkieslijker toeschenen. L. Uniform-tarief voor post pakketten. In mijn antwoord aan den heer Van Deventer kan ik kort zijn. Aansluitende bij zijn gezegde: (tweede kolom bovenaan) iiWat de wenschelijkheid van een laag uniform-post aangaat, die erken, ik vol mondig ; 10 cent schijnt me echter te gering."" Zou ik hem willen voorstellen: laat ons het verschil deelen en het port aanvanke lijk op 15 cents bepalen, dan zijn we direct klaar en kunnen verder aan de toe komst overlaten uit te maken of eene verlaging tot op 10 cents mogelijk is. Over de wenscheUjkheid behoeven wij dan niet verder te twisten, daarover zijn we het eens, al oppert de heer Van Deventer in het overige gedeelte van zijn artikel nog allerlei bezwaren. Ik. voor mij heb de overtuiging, dat het er spoedig als van zelf toe zal komen, (tot een tarief van 10 cents) evenals ook bij de brie ven pos terij de eene verlaging leidde tot de andere, telkens in het voordeel van het verkeer en van de schatkist. Dat de overeenkomsten met de verschillende spoorweg- en trammaatschappijen bezwaren zullen opleveren. komt mij niet heel waarschijnlijk voor, want ook zij zullen er voordeel van hebben, al moeten de vervoermiddelen en het perso neel uitgebreid worden. Hoe drukker eene lijn bereden wordt, hoe bïter zij rendeert, dat mag men wel als een axioma aannemen. Of de lokomotief n of twee waggons vervoert, heeft op de exploitatiekosten bijna geen invloed, en een waggon vol post pakketten extra a 15 ets. geeft een enorm voordeel. B. v. Een waggon tarwe van 10000 kilo kost aan vracht van Groningen naar Amsterdam twintig gulden, of per kilo berekend '/?> cent. Nemen wij nu het gemiddelde gewicht der postpakketten aan op 3 kilo, dan kost het vervoer der post pakketten per kilo 5 cent of 25 maal zooveel als het vervoer der tarve. Mij dunkt een voordeel om er van te water tanden. Nu weet ik wel, dat de post pakketten in den regel veel grooter volume hebben dan tarwe, dat er dus meer en doelmatiger ingerichte waggons noodig zijn, maar 25 maal de gewone vracht, dat kan nog al wat lijden! Het is hier de plaats om eene vergissing van den heer v. D. te herstellen. Nadat hij er op gewezen heeft, dat overal de postlokaliteiten enorm zoud«n moeten worden uitgebreid, hetgeen natuurlijk met groote kosten gepaaid zou gaan, vervolgt hij: »De heer M. heeft o. a. aangevoerd, dat met het St. Nicolaasfeest van 1900 werden vervoerd 13,700pakjes. (De ond«rstreeping is van mij). Die werden evenwel niet ver voerd op n dag, zooals Z.E.D. schijnt te denken. Deze opgaaf is over de zeven eerste ? dagen van December. Bjvendien zijn verschillende voorschriften voor het vervoer gedurende die dagen buiten werking gesteld, ia meer personeel in dienst geno men en zijn op verschillende plaatsen afzonderlijke lokalen gehuurd, om den dienst naar behooren te kunnen doen plaats hebbeu. Daaruit blijkt dus volstrekt niet, dat met de bestaande middelen zoo'n ont zaglijke (de onderstreeping is van mij) hoeveelheid per dag vervoerd kan worden, maar juist het omgekeerde." De betreffende zinsneden in mijn artikel luiden als volgt: «Blijkens genoemde Verslagen werden ter gelegenheid van het St. Nicolaasfeest 231.370 pakketten verzonden. Het gemid delde aantal der dagelijks verzonden postpaketten over het jaar 1900 bedroeg 13.700 of ongeveer het 18e deel van de op het St. Nicolaasfeest verzonden pakketten. De heer v. D., employébij de posterijen, zal moeten erkennen, dat hij zich hier leelijk vergist, heeft. Wat hij eene ontzag lijke hoeveelheid postpakketten noemt, die gedurende eene week met allerlei hulp middelen vervoerd werden, is het gewone aantal, dat gemiddeld per dag met de gewone middelen vervoerd wordt. Boven dien houd ik mij aan den woordelijken text der Verslagen, waar men op pag. 40 het volgende leest: »Het aantal der pakketten ter gelegenheid van het Sc. Nicolaa&fetst verzonden, bedroeg 231.700." Er staat dus niet: »in de St. Nicolaasweek" of »in de eerste dagen van December" maar kort en bondig: ter gelegenheid van het St. Nieolaasfeest." En nu wil ik wel aan nemen, dat er tijdelijk eene belangrijke uitbreiding van het personeel plaats hrd, maar de vervoermiddelen konden niet be langrijk worden uitgebreid en in elk geval is alles op een dag besteld 't geen men met grond mag aannemen, juist omdat bet grootendeels St. Nicolaas:pakketten waren. Wij kunnen het hierbij voorloopig laten. De andere door den heer v. D. aange roerde punten sijn van ondergeschikt be lang of staan slechts in verwijderd ver band met het eigenlijke onderwerp, al lokken sommige der laatstgenoemde tot een serieuze bespreking uit, hetgeen ik me gaarne voor later zou willen voorbehouden. D. R. MANSHOLT. Westpolder (Gron.). Suriname. Met aandacht las ik het ingezonden stuk, betreffende onze kolonie Suriname in uw weekblad van 29 Dec. j.l., waarin uiteengezet wordt het belang dat wij er bij hebben die kolonie te verkoopen. Niettegenstaande ik het in principe volko men eens ben met de bedoeling van uw in zender, meen ik het toch niet ondienstig, waar discussie in invloedrijke bladen als de uwe zoo zeer kan medewerken, dit onderwerp warm te houden en zoo een strooming in het leven te roepen die, een einde zal maken laat ik het bij den jukten naam noemen, aan ons «arrogant wanbeheer". Immers wat is wanbeheer en waarom is dit arrogant? Wanbeheer is in deze onbetwistbaar het verwaarloozen van alle maatregelen die kunnen strekken om eene kolonie, waarvoor w\j uit een oeconomisch oogpunt verant woordelijk zijn, en die in zich bevat enorme schatten, tot een zekeren bloei te brengen, vooral waar de opofferingen ruim beloond zouden worden. Arrogant is 't van een volk een bezit te handhaven, dat het sedert eeuwen getoond heeft niet te kunnen en te willen ontwikkelen. 't Is het zelfde als iemand die zijn mond vol heeft en er nog altijd maar bij tracht te duwen tot hij er in stikt als bij eindelijk slikken moet. Treurig is 't voorwaar den partijenstrijd aan te zien, die sedert vijftigtallen van jaren werd gevoerd en schandelijk is de toestand waarin zich de kolonie bevindt. Immers wat kent men eigenlijk van het land anders dan Paramaribo en aan de zee gelegen landen die door het particulier initiatief met geldelijke opofferingen zijn geëxploreerd. Ongehoord is 't lezer, luister: Negen tiende van dit rüke bezit is totaal onbekend; 't is als de Congo was voor eenige jaren toen dit land nog niet door 't energieke Belgische volk was geëxploreerd in bijna al zijn echuilhoeken ; het Belgische volk dat thans zijne energie en volharding beloond ziet met duizendvoudigen oogst. Maar vergeet niet dat de Congo z >o groot is als half' Europa, dat Belgiëgeen koloniseerende mogendheid was en dat het land dicht bevolkt is door hostile volkstammen, die onderling in voortdurenden strijd verkeerende, den vreemden indringers voet voor voet het grondgebied betwistten, terwijl Suriname is een land met een 00.000 tal goedgezinde meestal christelijke bevolking: en dan te weten dat dit land is 't Eldorado uit de legende waarvan de Gazette Coloniale van Oct. 1901 geeft eene causerie welke begint met den 'aanhef «Eldorado", Ie domaine du souverain doré, Ie pays de l'or vers lequel voguèrent tant de gens ti l'esprit aventureux," en verder »Eldorado, la hantise de tact decerveaux, ld pays des lêves dorés," en vervolgens uiteenzet den enormen rijkdom die door ons volk daar op ellendige en nonchalante wijze wordt onttrokken aan de industrie en de algemeene welvaart. Maar begrijpt dan onze regeering niet dat Suriname veel rijker is dan Java en dat het een débouchékan worden voor duizenden jongelieden van Nederlandschen bodem? begrijpt zij dan niet dat lauw insluimeren van eene koloniseerende mogendheid, omdat er thans geen complicaties zijn, reeds een misdaad is :gepleegd aan 't algemeen vol ksbelang ? Men kan verbergen en doodzwijgen maar zien zij dan niet den toestand waarin de handel en nijverheid verkeeren in dit rijke land? zien zij niet, dat het belang der enkele Hollanders aldaar medebrengt tot eene andere mogendheid als kolonie te behooren en dat men daar een zucht van verlichting zal slaken bij eene eventueele oplossing in dien zin? Men verwaarloost de kolonie; dit is een feit, het zal door niemand worden ontkend, en de treurige wijze, waarop die toestand werd en wordt bestendigd geeft zelfs Neder land niet het recht meer ora van iemand Ie vergen vertrouwen in de toekomst te stellen. En wat wil men met eene kolonie, die 300.000 gld. in 't jaar kost, ontevreden kolonisten bevat en als belangrijk débouch van het moederland voor uitvoerartikelen alleen het papier kan tellen, dat door de administratie verknoeid wordt met ellen lange becijferingen en verslagen, die tot niets leiden. Zie eens de Engelsche kolonie daarnaast, misdeeld in verhouding tot de onze, wat rijkdom betreft. Engeland is een groot rijk maar in verhouding tot zijne kolonie a heeft het meer hooi op zijn vork dan wij. Zie Paramaribo, een ellend'g gehucht met slik wegen, waar men tot de knieën inzinkt bij regentijd en zie Georgetown, een stad met flinke wegen en electrische tramwegen. En dan te weten, dat van de prachtige kolonie dit is de eenige plaats, waar wij gedurende de jaren, dat wij deze bezitting j behecren, eenig vernis van beschaving op hebben weten te leggen! Waarom heeft de Nederlandsche regeering niei aangelegd hoofdwegen door die rijke landstreken? Het particulier initiatief zou wel voor zijwegen gezorgd hebb:;n. Waarom heeft, Nederland dan toch eene kolonie gehandhaafd, waar het niets doet en nooit iet-i doen zal ? Indien naar de rijke gouddistricten een spoorweg werd aangelegd, hetzij door het gouvernement of door eene particuliere maatschappij onder garantie bijv. van het gouvernement, dan zoude de kolonist voor zeker retds lang en breed het land in al zijne windstreken geëxploreerd hebben en pariij hebben getrokken van da groote rijk dom nen die het land bezit en wel vaart heb ben verspreid vow het moederland. En is de regeering dan zoo de kluts kwijt, dat zij niet beseft, dat concessierechten opsteken ongepermitteerd is en met oplich terij gelijk staat, indien zij niet medewerkt om communicatiewegen aan te leggen, waar door alleen eene exploitatie mogelijk is? Begrijpt zij dan niet, dat door geen wegen aan te legden en geen medewerking te verleenen de bron van inkomsten uit de concessie rechten voortvloeiende zal gaan ophouden ? Het gouvernement heft voor het eerste jaar van ieder in concessie gegeven H. A. grond 10 ets., het tweede jaar 25 ets., het derde jaar 50 ets. en met het oog op den fabelachtigerïmineralen rijkdom, die men reeds met zekerheid weet-, dat in den bodem verscholen is en de prachtige houtgewassen iu dit tropische gewest zou thans bij een dqelmatigen steun der regeering de grond millioenen kunnen opleveren, afgescheiden nog de 5 pCc. goudbelasting, waarvan het voordeel niet bij schatting te berekenen is. Wel stelde men aan de maatschappij Suriname, die aan bloedarmoede lijdt, een half miliioen H. A. kosteloos ter beschikking, maar deze maatschappij doet niets of liever stelt zich, daar zij door niet zaken menechen bestuurd wordt, met een klein resultaat al zeer tevieden. Indien wij thans resumeeren zonder dat wij ons bemoeien met belastingen of'andere secundaire voordeelen ontstaande door den verkoop van de kolonie, dan krijgen wij in hoofdpunten: 1. Dat de Nederlandsche staat thans nog, voor het te laat is, de kolonie kan verkoopen voor millioenen gouds. 2. Dat onze nationale trots zich niet kan verzetten tegen den verkoop van een bezit, dat op zijn zachtst genomen veracht en vertreden worat. 3. Dat het nadeelig saldo ophoudt. 4. Dat de kolonisten gebaat zijn. 5. Dat wij aan de naaatschappüeen exploitatieveld teruggeven, dat door ons op onverantwoordelijke wijze aan het algemeen belang onttrokken is. F. G. De Ecreschuld". VI. (Slot). Merkwaardig:: hetgeen ik aan denschnjj ver in de Tolk verwijt: den aard van het staatsbestuur, ten op/sichte der koloniën, in het duister galaten te hebben, heeft de schrijver der Handleiding hersteld. In deze i laatste, zegt mr. de Louter, sprekende van l de comptabiliteitswet: j Waai' di: linancieelc belangen van mo,'dap]and en < kolonie onafscheidelijk vereenigd xijn, moet do maehl, \\elkc kraclitcus beproefde en grondwettige beginselen met tic Ihnnciu'le controle in (Jen heersohcnden slaat is bekleed, ipso jure leven-; haar toe/ieht over die van de onderho-ii'i^he'd uittrek-* keu". (Handleiding t. a. p. blz. ifil). »Heerschend e Slaat" »onderhoorigheid" heeft dit etri zweem van autonomie ? En nog ee.ns: waarin anders dan in deze, kan scheiding van geldmiddelen gewor teld zijn ? In den aandrang, dat Nederland en Indi zelf zich bedruipe? Een aandrang vestigt niet eene staatsrechtelijke betrekking. In het feit der afzonderlijke boekhouding ? De maatregel is ingegeven, door een geestvan orde en regelmaat, heeft echter, als van zuiver administratie ven aard, met staats rechtelijke verhoudingen niets uit te staan. Waarop ter wereld berust de scheiding dan \vt:l. zoo op dit alles, niet? De geldmidden van Utrecht of Zeeland mogen met die van den Staat der Neder landen noch verwisseld noch vereenzelvigd worden. De slagboom voor die toeeigening, is het grond wettelijk erkend bestaan dier Provinciën, als rechtspersoon, rnet en be nevens het bestaan van het gezag, dat dien rechtspersoon vertegenwoordigt. Valt die slagboom weg dan zijn eigendom van den Staat de middelen, afkomstig van een (in dit geval: koloniaal) complex waaraan die Staat eigen zelfstandigheid d. i. staats rechtelijk bestaan niet heeft toegekend. Deswege kon Thorbecke schrijven, hetgeen ik. reeds heb vermeld, en thans nog (want in dat opzicht is, sedert 40, niet veranderd) zijne waarde behoudt: Of zijn wellicht ile koloniale inkomsten geen inkomsten van het K'jk? Welk eene waan? lnkomsten van .L<.'zit{/ti</< n vanhct IVjk, en zoo worden ,,dc koloniën in di' Grondwet genoemd, /.tillen toch wel inkomsten van liet Kijk \\excn. J)ns /al denkclijk ieder antwoorden, boewel men voor de onlwikkcling der natuurlijke gevolgen van liet antwoord ti'rngdcinst." (Aanleekening t. a. p. blz. 110). Ieder, Thorbecke vergiste zich blijk baar, mr. de Louter antwoordt anders. Op welken grond? Wij zagen hem aan gevoerd in de. boven, eerst afgeschreven plaats. De Grondwet ontzegt aan de kolonifin : »eigene intej nationale persoon lijkheid", en kent aan de koloniën «eigen wetten" toe. Mij wil het voorkomen, dat dit bijster zwakke grondslagen zijn. voor een betoog, van zoo ver reikende strekking. Het valt, dunkt mij, in twee woorden te weerleggen. Met de vestiging of ontzegging van "interna tionale" persoonlijkheden, heeft eene Grond wet, interne wet van Staat, nooit iets te stellen. Eerst na, en krachtens haar, wordt aan het betreffende complex, door het forum daartoe bestemd, de geëigende plaats aangewezen. 1) En wat betreft de »aigen wetten", is mr. de Louter temet van oordeel, dat men onze Grondwet, in de koloniën niet invoerde, uit eerbiedig ontzag voor hare autonomie ? Ik zou, met den besten wil, de d odeenvouiige opmerkingen niet weten aan te vullen. Eer is er aanleiding tot verwondering, dat banaliteiten als deze moeten worden gezegd. Wanneer mr. de Louter de opmerking maakt: (om) waarheid van onwaarheid te onderscheiden, is allereerst nuoiig een n uiwkeurige terminologie" (IX, Ie kol.), veroorlove hij, hem aan zijne eigene les te herinneren. Wij lezen: er is een belangrijk verschil tusscheu kolonie en provincie. Beide missen publiekrechtelijke pcrsoonlijkheid, civielrechtelijk is alleen de eerste geen persoon (IX, ^e kol.) De onderscheiding schijnt mij ten eenenmale oi>juist, en ik weet haar, wederom, met ons stellig Staatsrecht niet te rijmen. Ziehier de zaak. De Wet op de vereeniging van '55 (art. 5) kent drieërlei oorsprong van rechtsper soonlijkheid. a. die eener vereeniging, welke de Grond wet o'f andere wet ingesteld heeft; b. die eener vereenigmg. welke, aangegaan voor onbepaalden tijd, door de wet erkend wordt; c. die eener vereeniging, welke voor minder dan dertig jaren »door Ons" wordt erkend. Dit verschil in oorsprong der rechtspersoonlijkeid (den modus quo der vestiging) heeft niet het allergeringste gevolg, ten aanzien van den inhoud der rechtspersoon lijkheid. Die inhoud is steeds: burgerlijke rechtscapaciteit (art. 12, Wet '55). Dienovereenkomstig stelt het B. W. (art. 1G90) op ne lijn: de verccnigingen van personen als zelclijke lic'.iamen hsst/ij dezelve op opsnb iar gezag als xo.)danig zijn ingesteld," of wel op andere wijze tot stand gekomen, en kent art. 1091 aan alle wettig bestaande zedelijke lichamen burgerlijke rechtscapa ? citeit toe. Nu zal de Provincie, bij de Grondwet ingesteld, toch wel zijn: op open baar gezag ingesteld, mitsdien toch wel hebben publiek rechtelijk bes taan. Aan dat bestaan inhaerent, is de rechtspersoonlijkheid, d. w. z. de burgerlijke rechtscapaciteit. Indiëdaaren tegen, bij de Grondwet, dus op openbaar gezag, niet ingesteld, mist juist uit dien hoofde, de rechtspersoonlijkheid d. i. de burgerlijke rechtscapaciteit. Ik weet derhalve niet, hoede hoogleeraar aan zijne volmaakt willekeurige onder scheiding komt. Ik meen echter wel te weten, waartoe zij hem dient. De wanhopige thesis namtlyk, die mr. de Louter ver dedigt, is deze, dat de wet, zonder Grondweisherziening, aan Indiëtoekennen kan, hetgeen hij heet: de burgerlijke rechtsper soonlijkheid, en, om die thesis ingang te doen vinden, ontzegt hij aan de Provincie, hetgeen hij noemt: publiekrechtelijke rechts persoonlijkheid. Deze laatste evenwel is eene vinding des hoogleeraars, misschien pour Ie besoin de la cause, in allen gevalle, met ons stellig recht ten eenenmale in strijd. Alle rechts persoonlijkheid is civielrechtelijk, omdat alle rechtspersoonlijkheid uitsluitend betreft en beoogt: het aangaan van burgerlijke handelingen (art. 12 wet '55). Niet in den aard, den inhoud der rechtspersoonlijkheid ligt een verschil; het ligt enkel en alleen in de wijze, waarop men haar verwerft: op openbaar gezag, dan wel ad hoc. Des hoogleeraars grondstelling zelve echter, vervat in de volgende bewoordingen : Xed.-lndie mist de rechtspersoonlijkheid die bet in staat stelt als \cnnogens-subject op te treden en ,,verniogens-liandelingen te verrichten, tegen de toekcnning \\aarvan geen staatsrechtelijk be/\\aar /ich ver/et." (\\, kol. 2 en 3i. die grondstelling zelve, valt met haar uitgangspunt. Wanneer de Grondwet de koloniën met name noemt, als behoorende tot 's Rijks grondgebied (art. 1), en den gewonen wet gever machtigt, dat grondgebied m Pro vinciëu te verdeelen (art. 3), wordt er toch waarlijk niet eene buitengewone mate van scherpzinnigheid vereischt, om te komen tot de slotsom, dat de Grondwet aan zich houdt de vaststelling der rechtspositie van het territoir, dat zij, buiten Europa, a met het K'jk verklaart. Het argumentum e silenlio ligt hier nogal vrijwel aan de op pervlakte: Provinciën en gemeenten kan de wel, staatsrechtelijk, in het leven roepen of wegvagen, Indiëniet, omdat Indiënoch Provincie noch gemeente is, a hier wordt het stilzwijgen verbroken de Grondwet voor Indiëniet geldt. Waaraan anders, dan aan de Grondwet, zou de gewone wetgever de macht outleenen om stappen te doen, die in Indië'a staatsrechtelijke verhouding lot Nederland ook maar de geringste wijziging brengen zouden ? Wanneer dan ook de hoogleeraar, voort gaande, zegt: Deze anomalie verdient de scherpst mogelijke, afkeuring'' (IX, kol. S), is mijn antwoord gereed. Zeer mogelijk, dat gij gelijk hebt. Het kan zijn, dat naar uw beter weten, Indiëde elementen bezit, die het rijp maken voor autonomie. Ik zal in die vraag mij niet begeven, want de bevoegdheid er toe, ontbreekt mij ten eenen male. ^iVat ik echter -wel moet staande houden, is, dat gij, met deze uwe pleitrede, u Ie wenden hebt tot den wetgever der Grondwet. Overal elders, is zij ijdel, als aan verkeerd adres. Mijne slotsom derhalve is gelijkluidend aan die van mr. van Houten, zij het met eenigszins andere systematiek. Indië, grond wettelijk, territoriaal n met het Rijk verklaard, heeft, uit krachte daarvan, eenheid van geldmiddelen met het moederland. Administratieve scheiding van financiën, raakt de boekhouding, doch kan aan dit grondbeginsel van ons geschreven Staats recht niets verzetten. Juist deswege, is het uitermate bevreem dend die administratieve tcheiding in het veld te zien voeren, door een man, van zoo uitnemende zaakkennis, als mr. v. d. Berg. Na een beroep op Fruin (VIII 5), die eece scheiding, met materieel rechtsgevolg, voorstond, zonder nader te onderzoeken, of zij in het grondwettelijk kader past, ver volgt mr. v. d. Berg: ik aarzel niet het een stellig onrecht te noemen, dat men thans Indie belast met rente over loopende debet saldo's, terwijl men ei' vroeger nooit aan gedacht heeft om rente te goed te doen over de ?iredit saldo's die Nederland goed vond tot zich te nemen, en dat de lasten van den millioenen vcrslindenden Atjeh-oorlog nitsl itend in het debet van Indiëgeboekt zijn, terwijl die oorlog toch voor een zeer belangrijk deel ter wille van het aanzien van Nederland als koloniale mogendheid gevoerd word." (VI11, 9). Onrecht? Ik vat, dat men spreekt van onnauwkeurige boeking, van pla.atsingonder verkeerd hoofd. Maar, onrecht? Zou de gissing gewaagd z\ja, dat wij hier de nawerking bespeuren der heülooze ver warring, tusschen besluurswijze en staatsrechtelijke betrekking? eene gissing, die gesteund wordt, door het voorzeker zwaar in de weegschaal vallend getuigenis des schrijvers, dat de aanwending der' Indische middelen, (hem) dik'\verf beschaamd maakt en verlegen doet ataan.'' (VIII, 7). Liat het toch eens vooral en duidelijk gezegd ziju : wü, die met Veth, den grond regel der eenheid van geldmiddelen van Indiëen Nederland, in de Grondwet, ge schreven vinden, wenschen in geen enkel opzicht, wat den rechtseisch jegens Indi betreft, achter te staan, b\j hen, die de scheiding dier financiën verdedigen. Ook naar onze meening, moet het uit zijn, voor goed uit, met iedere politiek, dia Indiëals vermogensobject van Nederland, hanteert, en behoort het moederland zijner hooge roeping voor Land en Volk onder de tropen, zich bewust te zijn niet slechts, maar door daden en ofïers te toonen. Ook wij zullen niet ophouden, a van zin met de pleitbezorgers voor Indië, het volksge weten wakker te schudden, wanneer er onrecht wordt gepleegd, omdat onrecht, in den rechtstaat, nergens, noch daar, noch hier, mag worden geduld. Onze vijand is derhalve dezelfde als die der woordvoerders, wier nobele bedoeling wij erkennen en waardeeren. Alleen het tuighuis, waaruit w\j onze wapenen halen, verschilt. Indië's recht mag niet worden geschonden. Waar om echter zou, om dit te voorkomen, het Nederlandsche Staatsrecht dit lot moeten ondergaan ? Amsterdam, Nov. 1901. J.ALEVY. 1) vf. !?'. v. l.is/.t Das Völkcrrecht systemaliscb daru'cMellt, (Herlin 1902), bl/. 3!): Ken staal, die ,,memv is ontstaan of iot du^er tot de volkenrerhleiijkc uvniceiisrhap nog niel beeft behoord, bchoelf. om volkenrechtelijk jvclitsolijen 1e \\orilcii, erketining i ivconnaissaiice) d'ior Je o\erii;e inogendliedi n.'' De erkenning gcM'hiedl uitdrukkelijk, op congressen, ot' --i il/u iiueiul, dooi' In-t itaiiknoiipen \au dipl 'luatiek \e.rkeer. Voorbeeld van het eer-te: de crkenninu' van den Cmiui^Uiat. (.l'SSÖs *an het luivde: die van Japan, (IfS'i'1). /ie omtrent de nuiuieteriiigen der crkenninu'; T.e Xonniuid, l.a i'eeoi,naiseanee inf "niatiollaie et Sis divcrscs applicauons, Paris, Ib'J'J. Alliantie». Indien er |én stelling is, die voor de Franscbe bladen van alle richtingen haast een axioma is geworden, n thema, waarop zij met ongekende eensgezindheid tallooze variatiën geven, dan is het de onvermijlijke ontbinding der triple-alliantie. De stelling onderscheidt zich van het axioma daarin, dat de eerste kan en moet bewezen worden, het axioma niet, omdat het wordt aangenomen als een grondwaarheid, die tot uitgangspunt dient van talrijke deductiën. Maar hoe be er die deductiën »kloppen", des te beter staan de kansen voor het onbetwist gezag van het axioma, dat eigenlijk slechts eene goed geaccre diteerde hypothese is. Da wensch is de vader van de gedachte, en daar de Franschen steeds de triplice hebben beschouwd als eene tegen hen gerichte coalitie, is het niet meer dan natuurlijk, dat zij eene buitengewone waarde hechten aan elk feit, klein of groot, dat op eene verplaatsing der stuk ken op het Europeesche schaakbord schijnt te wijzen. De Temps geeft in zijn nummer van 27 Januari een lange opsomming van zulke «feiten'', om daaruit te komen tot het be sluit, dat de diplomatieke toestand wijzi gingen ondergaat, dat het evenwicht der alliautiën óók dat der Fransch-Russische? niet meer stabiel is, en dat de mogendheden met elkaar »coquetteeren." Coquetteeren is zeker beter dan vechten, al loopt het ook niet zelden op skatjesspel'' uit. Doch laat ons eerst de nieuwe en oude feiten nagaan, op welke de Temps zich beroept. De Duitsche Rijkskanselier is koel en bijna scherp geweest in hetgeen hij tot Duitschland's bondgenooten, Oostenrijk en Italiëte zeggen had; maar voor Rusland had hij niets dan liefelijkheden. Keizer Wilhelm heeft in alles wat Engeland be treft de politiek van zijne dynastie en zijne familie gesteld tegenover de vijandige hartstochten van zijn volk, en den prins van Wales als een goeden cousin germain ontvangen; tevens heeft hij, voor dat de echo van Chamberlain's onhandige provocatiën nog was w.ggestcrven., zich tfg?nj over de ATereenigde Staten bijzonder voor| komend getoond. Hij heeft Miss Roosevelt, de dochter van den president, die voor het staatsleven aan gene zijde van Oceaan niets meer beteekent dan elke gewone Miss, behandeld als ware. zij een prinses van den bloede, en hij zendt zijn broeder Heinrich naar Amerika, orn den republikeinen het onvergelijkelijk genot te bezorgen van het contact met 63n spin t van een souverein Keizerlijk Huis. En in dien tjd zetten Rusland en Oostenrijk e<ju klein vrijerijtje op en zinnen op represaille maatregelen tegen het agrarisch tarief van Duitschland. Frankrijk en Italiëbemerken langzamerhand, dat de op hen door Bismarck en diens geestverwanten toegepaste

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl