De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 2 februari pagina 4

2 februari 1902 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1284 droonirajon, dis hem hoe langrr hoe verder van de wijs brengen. Doch wil hij in plaats van leelijke schilderijen mooie prentjes maken, waarin hij zijne geliefde figuren als sprookjesmenschen wil laten dwalen langs Delfi's oude grachten maar gemetamorfoseerd, -met huizen uit het oude ?tedekf, met sprookj f abuizen, laat hij dan maar droomen. Is er dan een dichter, die daarnaast eenvoudige versjes schrijft, dan zeg ik, bii]f droomen, en droom tot in alle eeuwigheid; maar wordt van tijd tot tijd wakker om de natuur nog eens frisch aan te kijker, om'te zien hoe een mensch, een hui*, een toren geconstrueerd is, hoe e:n boom, eea plant, een schuit er uit ziet, en hoe de zon of eeae aniere lichtbron licht en scuaduw vormen, Wanneer hij eenvoudig gaat vertellen, net als men aan kleine kinderen doet, mtt kleine gebarer, wsnneer hij vertelt van roodc, b'auwe, paarsehe, geie huisjes met roode daakjes en krulgevel'jes, en boompjes met duizende witte sterbloemf jes, van kleine mooie tuintjes, met nette bloem'-eljes en geschoren grasraudeo, en van toren*jrs met glimmende bronzen klokken; van scheepje», die op het stille water drijver, van (ene mooie lichte lucht vol zonneschijn; dan wil men er ook wel naar luisteren. Zoo een is no. 21, een vogelvlucht van Veer', ei n naïef vertelsel in kleurtjes van dat vergeten stedeke, met zijn mcoi raadhuis en zijne k'elne huisjes en zijn indrukwekkende go'.h'sche kerk, die daar is blijven staan met zijn toren, a's een in zijn groei gestuite reus, als een olifant, die op kleine kinderen past. No. 21 doet aan als een Japansch sapverfteekeningetje uit het begin der 19j eeuw; maar kleuriger, gemaakt als door iemand, wiens oigen te lang tuurden op te sterke primaire kleuren. Dezelfde naï.ve charme hebhen de andere afbeeldingen van Veere, no. 22, 23, en het stadja met de ophaalbrug en de huif kar; dit laatste als gezien door ge 11 glas. Bij deze gro^p van Veere sluiten zich lijne gekleurd} steendrukken a»r>, illustraties bij de gedichten van Tiomas Brau", uitgegeven bij Lyon Gassen te Bru sel onler den titel van iLi'nD." Daar zijn airdige prentjes bij, zoo bv. de Hollandsche winter&temming bij het volgende gedicht: , »Li c.el est mort. Pas un soufflh dans l'air L1? moindre bru:t fait tremMer Ie silence Et la ca pigoe immobile d'niver Sins un rayoi do qui la nuance, Blanche, s'albnge en l'é',endue immense. Ls clair ang est fi^édans Ie val, Et transpan i; er care sous Ie cris'al L'intx'rieable et fii léieau des plautes Oii s'e.f). pa, privédu gel fa*al, Li baiqie lourJe aux sovhures brinlantes." Dan st.'p ik ain de prent bij vtempête de Mars" met ges'yleerde kommaeormige waterdruppels. Verder de »R>ses d'A .": les pré) sont lourds et lourds les ai-bres verts, met vreemds neer hangende boimen als nieren mtt vezelachti^e en haarvatennttachlige aanhangsels. La fei c'.res de l'é: «Li grande cham'ire tst cilme et dort dnni Ie soleil"; dit wel het beste p-entje. In les sapins de Déo;mire", merkte ifc aan den horizon een stufc je stad op met besneeuwde daken tegen grau»e lucht. Wat zou dat mooi doen, Veere of M ddelburg zoo gezien, maar dan met de meeste nauwkeurigheid weergegeven de huisjes en de torentje*, even mooi als de echte primi tieven dat deden. De hoornen van Mc Ichers hebben eene zeer bijzondere groeiwijze, die ik nergens noj heb aange'rcffen; de boomen van het laintje van Middelbarnis van Hobbema zijn ook eigen aardig, maar het zij a toch boomen. Rijk en dec3ratief mooi doen die gesnoeide lange ttammen met hunne pluimkronen tegen de prachtig bewogen lucht. Melc'iers sfyleert zijne boom'n zo", dat zij meer hebben van worteUtokken dan van boomen, al zagen die in de werkelijkheid rr ook nog zoo armelijk uit in hunne winterac'utige naaktheid, zoo waren zij toch n;et. Wat de portretten betreft, teekeningen met potlood, en ingevuld met lichte tintjes, ik vind ze te ircompleet, niet eenvond'g genoeg. Er zit iets in, dat in de verte aan Toorop denken doet; ook bij hem datzelfde haai fijne geharceer, dezelfde voorliefde voor het detail, maar bij Me!chtrs minder vastgeteekend; het detail alleen gezien als detail, niet a's onderdeel van het geheel, eene fout waarin zoovele onzer portretschilders en teekenaars verballen. Zij zien ge ene massa's meer, het constructieve van den kop, dien zij voor zich hebben ontgaat hen, zij zien de menschen als Gulliver de reusmenschen zag in Brobdingnag; zij overzien ze niet meer. En wij hebben toch portretschilders gehad, die goede leermeesters waren en zij bestaan goddank nog; wanneer de schilders maar i air hen willen kijken, en dat dwaze idés om p ycologische porlretten te willen maker, laten varen, eene uitvinding van den la'eren tijd. Men kan toch niet meer weer geven, dan wat men eenvoudig ziet, en men ziet slechts dat, wat zichtbaar is voor de oogen, de rest is denkbeeldig. Waarom niet een portret zoo schilderen, dat het tevens mooi aandoet als kleur en toon, waarom overal en in alles »chercher la p^tite béte". Waren Rembrandt, Frans Hals, Miereveldt, Van der Helst dan geen e Hollanders ? Zullen wij die tijden dan nooit meer terugkrijgen? Jacob Maris was zoo goed bf gonnen, hij heeft m> t zijn werk zoo waarachtig uitgedrukt waar het heen moest. Zal dan al dat werken te vergeefsch zijn geweest, was die reus dan nog niet sterk genoeg om het jongere kunstenaarsgeslacht nader te brengen tot die groote 17e eeuw; of waren de jongeren te zwak om de erfenis van den grooten meester te aanvaarden. Men zou het bijna gaan denken. Nog herinner ik mij van Melchers een landschepje, ik geloof, dat het eenvoud heet: een land met kleine huisjes met roode daakjes en witte muurtjes, groene boompjes en gele korenschoofjes, met het volgende bijschrift: Bien heureux les simples en esprit Car Ie royaume des cieux est a eux. L. LiCOSIBLÉ. Naar aanleidingvan fleBreilner-teDloonstelliBg, Personen of vereenigingen die hun krachten wijden aan de bescherming en bevordering der kunsten hebben een schoone taak en onze dankbaarheid. Immers dit streven veronderstelt onder meer, dat zy' de tusschenpersonen zullen zijn, die, uit liefde voor de kunst, tot hartstocht zullen voelen aangroeien dit mooi-menschely'k begeeren: zoo velen mogelyk te laten genieten in de aanschouwing van wat de ry'kst-levenden onder on a gewrocht hebben. De pogingen hiertoe aangewend, acht ik, als van een hoogere orde, grooter en waardevoller dan al het andere dat er verder op dit zonnig arbeidsveld te doen valt. Ten zeerste heeft het my daarom verwon derd, er. ik heb het betreurd, dat bij de thans gesloten Breitner-tentoonstelling niet een enkele keer ook aan de minder bedeelden (maar daarom niet minder echt voelenden) de ge legenheid is gegeven, in deze giy'ze winter dagen wat licht te komen opvangen uit de heerlijke doeken van den grooten meester. Men zal mij allicht met meer verbazing vragen, of twee, drie k war ij as dan een te hooge prijs is voor zooveel en zoo uitgelezen genot. Maar ik moet tegenover deze eene andere vraag stellen. Is het niet velen als mij vergaan, die zichslcchti de weelde van een enkel beiosk mochten veroor loven dat zij bij het naar huis gaan iets als berouw gevoelden over de zeer onrechtvaardige en unfaire daad gepleegd tegenover den arbeid van dezen Groote, door in een uurtje zijn keur-galery af te loopen in de beschamende overtuiging dat we nu toch maar luttel nader waren gebracht tot het groot-bewegen dezer onsterfelijke ziel! Dat zij het ons vergeve! Want een herhaald, v^f, tien maal herhaald bezoek kon niet. Maar ook dit stelsel van uitsluiting is eene onrechtvaardige daad, niet alleen tegenover het minder stoffaljjk bevoorrechte publiek evenzeer tegenover den Meester. Beschermers der kunsten ook opvoeders des volks? A'dam, 27/1/02. A. HUB EYCK. In Voor de Kunst" te Utrecht, De Vereeniging Voor de Kucbt" geeft EU en dan, by' wyze van entremets tusschen de hoofd chotels, tentojnstellingjes van kleinen omvang en van korten duur. Zoo was er nu onlangs een kleine verzameling geëxposeerd van voorwerpen, behoarende tot den bloeityd der zoogenaamde myjeensche" kunst. Het warei langs galvano-plastischen weg verkregen repro ducties der origineeien, te Myoenae in 1876 door dr. Sshliemann opgegraven. O/er den ouderdom zoowel als de herkomst dezer voor werpen zyn de geleerden het evenwel niet eens, De oewering van Schliemaau 1], gesteund door Schuchhardt 2) en anderen als zouden zij overbly'fselen zijn van voor-home ische helleensche kunst werden zeer krachtig bestreden door Ludolph Sïeyhani 3) en Ernst Schuhe 4), terwyl latere schrijvers, zooals Heinricb Btunn 5) en Perrot Chipiez 6) wederom het boek van SchuchharJt in hoofdzaak gevolgd hebben al4 leiddraad by' hunne beschryVing. Wat hiervan zy', worde in hot midden gelaten, en alleen nog dit ver meld dat, volgens Schliemann en Schuchhardt met hunne aanhangers, de lOi tot 15e eeuw \ó)i Car. als het geboortetydperk dezer kunst voorwerpen wordt aangewezen, terwyl hunne bestrijders met Stephaui en Schulze aannemen dat zij ontstaan zouden zijn tijdens den inval der Herulers in Byzantium, Attika en den Peloponnesus omstr. 276 na Car. De archaeologen mogen dit geschil verder uit maken ; wy heDben, in ver bat, d met het karak ter der tentoonstellingen van genoemde kunstvereeniging, ons alleen bezig te houden met de beantwoording dier vraag: in hoever behooren deze dingen tot het gebied der kunst ? In de eerste plaats dan worde er op gewezen, dat van de groote vondst, te Mycenae gedaan en met enkele uitzonderingen thans bewaard in het Atheensch Museum, hier alleen worden aangetrtffjn ettelyke zegelringen en sieraden, een diadeem, een negental bekers, een hoofdmasker ; dit alles in dun goudblad. Voorts een zilveren beker, een zilveren vais>f< agrnent, 5 geïncrusteerde dolken en een (beschadigd) afgodsbe^ldje van terracotta. Ia hoofdzaak dus voorwerpen van gou l of zilver en brons. Van de talrijke gesned-n steenen, gebeeldhouwde ivoorwerken, beschilderde vazen en schenkkanner, te zelfier plaatse opgedolven, is hier niets aanwezig, zoo lat men derhalve slechts een onvolledig beeli te zien krijgt van de kunst, die in en om Mycene zooal niet beoefend, dan toch ginds aan het licht gebracht is. Daar tegenover staat dat uit de voorwerpen van metaalarbeid hier bet beste wordt te aanschou wen gegeven, en dat juist in dezen vorm, vergelijkerwijze altijd, de hoogste trap van artistiek vermogen door de onbekende, hetjy helleensche, hetzy barbaarsche werklieden bereikt is. Het is de aristocratische' kunst, welke diende ter versiering van de paleizen der vorsten en de jachtvermaken en strijdtooneelen der grooten aanschouwelijk uitdrukte, die hier bovenal vertegenwoordigd is. Met uitzondering van het hoofdmasker, dat op geene artisticiteit kan aanspraak maken, daar het niet veel meer is dan het afdruksel van een tronie, gemaakt op de wijs ah het lenige pantser zich rekt en voegt naar de ledematen, die het beschermen moet, dan wy'st het maaksel dezer voorwerpen op verschillende trappen van technische vaardigheid en van verbeeldingskunst, waarvan de bekers van Vaphio en de sierlijk ingelegde dolken tot de hoogste en de met eenvoudig geometrisch ornament versierde schildplaatjes en gouden hoofdband of diadeem tjt de primitievere kunstuiting mogen gerekend worden. ledere generatie immers voegde iets toe aan de erfenis harer voorgangsters, want gewoonlijk ging het bedryf in bepaalde families van vader op kind over. Naarmate nu de werkman vaar diger werd in het hantetren van zijn gereed schap, wies zijne eerzucht en werd zyn sty'l ryker. Av gevangen met het geometrische orna ment, zocht hij nieuwe motieven in de flira en fauna der nabygelegen zee en ontleende er aan zijne koraal- en polyp-figuren. Vervolgens begon hy behagen te scheppen in het nabootsen van de bevallige lichaamilijnen van sommige insecten, en eindelyk, al hooger .en hooger stygende en het gebied zy'ner ver sieringskunst willende uitbreiden, ontwierp hy afbeeldingen der toogere diervormen en van den mensch. In de laatsten komt de zwakke zij zy'ner teekening het meeste aan den dag. De verhouding tusschen de verschillende lichaamsdeelen is by hem nauwkeurig noch juist. Wel heeft hij scherp waargenomen het wezen en 1) H. Schliemann, Mykenae. Bericht ber meine Forschungen und Entdeckungen in Mykenae und Tnyns. Mit Vorrede von W. E. Gladstone. Lpz. 1878. 2) Schuchhardt. Schliemanns Ausgrabungen in Tro>, Tiryns, MykeLii usw. im Lichte der heutigen Wissenscüaft. Lpz. 1880. 2te Ausgabe. Ibid. 1891. 3) Compte-Rendu de la Commission impériale archéolog. pour Tancée 1877. Avec atlas. St. Pétresb. 1880. 4) G. Sshulze, Mykenai. Eine kritische Untersuchung der Schliemannschen Alterthiimer unter Vergleichung Russsischer Funde. St. Petersb. 1880. 5) H. Brunn, Die Anfange und die alteste Griech. decorative Kunst (Gfiech. Kunstgeschichte. Buch 1.) München 1893. 6) G. Perrot et Ch. Chipiez. Histoire de l'art dans rantiquité. Tome VI. La Grèce primitive. L'art mycénien. Paris 1894. het leven van dier en oieriscb, we) yn hoofd en leden met zorg en zelfs niet zonder kloek heid geteeket.d, maar de romp is te schraal en te spichtig, terwyl de vernauwing van het ly'f boven de heugen veel te sterk is aangege ven. Wegens deze soort van misvormii g on derscheidt men zgae figuren gemakkelyk van die welke Egyptische, Chaldeeuwsche of Asi-yrische werklieden tot makers hebben. Wat betreft de goudscbyfjes, tchilcljes, of echildplaatjes, hoe ze heeten mogen, vindt men als decoratieve beginselen de f-piraa slingers en meaaderly'nerj, welke veisierifg op een houten of baenen ziel of matrys, waarin de teekening met een graatijzer was uitgehold, door sterke persing vau het dunne gouiblok werd uitge dreven. Op gelijke wy's scby'at het decor in den grooten ovalen diadeem te zyn verkregen. Dit bestaat uit eene middenrij van ronde, naar het midden grooter wordende bul'en, omgeven door coLCentrische cirkels, waartusschen zeer fijne spiraaltjes en torsaden. De overige ruimte bevat kleine buitjes met gekarteld randwerk. Largs boven- en benedenrand loopen randen met krulornament. Het geheel draagt den stem pel van primitieve, rustige en toch rijke verbieriogskunst. Maar veel ry'ker van déoor en- van hooger kunst getuigend zyn de met goud en electron iraai ingelegde bronzen dolken. In het lemmet daarvan is over de gansche lengte eene holte uitgespaard, waarin ter wiêrszy' een puntig uit oopentfe plaat van edel metaal is gevat, waarop jagende pauters, leeuwei jachten en irisbloemen in bas-relief zijn uitgebeel.i, in twee nuances van bleek en van rooJ goud. Uf wel men heeft hier en daar in de tot fond der versiering dienende platen plekjes uitgehold, en die gevuld met goud ot' electron, terwiji enkele details van den vorm, zoo-ils vleugelpennen, kostuumplooien en dergelijke met de graveerraald zijn aangegeven. Van deze overgaa .de tot de twee bekers van Vaphio, merken wy allereerst op, dat zy in onderscheiding van de overige ter tentoon stelling aanwezige bekers (vaaror.der :a met een vernuitig bedacht handvat), een dubbelen wand bezitten, in dier voege dat de gladd^ bin nenwand de holten van den gedreven buitei wand verbergt, waardoor het repousseerwerk een des te ryker aanzien veikry'gt. Elk der wanden is uit jne goudplaat ontstaan. Al hamerende d^ed d3 werknaa de vlakke plaat balsgewijze uitdunnen en de metaal lesltjas naar de uit einden verplaatsen. 7) Eerst nadat de beker den verlangden vorm verkregen had, ving de versieringsarbjid aan, begimeude met de figu ren uit ie dry'v^n en eindigende met de fijnste deelen der voorstelling do^r de graveerstilt uit te steker. Beide bekers zyn, hoewel niet van dezelfde hand, geheel in denzelfden sty'l beweikt, en vertoonen verwante onderwerpen. Op de eene de vangst eener kudde wilde stieren; op de andere de gevangen en grazende kudde. Bside voorstellingen vertoonen in de teekenir.g de gebreken, welke wy hierboven reeds hebben aangeduid. Daarentegen zyn de ronding der lichame", de plooien der huid, de spanning en werking der spieren stout en ongedwongen gemodelleerd. Geen der dieren is in denzelfden stand verbeeld, al zij die houding by enkele (o. v. de in 't net gevangen stier) niet juist waargenomen en minder goed gemotiveerd. De andere bekers geven minder stof tot opmerkingen. Overzien wy' thans het geheel, dan kunnen wij den verkregen indruk samenvatten in deze stelling: De zoogenaamde Myceen chï" kunst onder scheidt zich van de latere helleensche, homerische en na-homerische, door totale af wezigheid van dichterlyk-my hologische voor stellingen. Zij is realistisch van natuur in zoover dat zij de voorwerpen zoo natuurly'k mogelyk weergeeft. Zy toont een hoogere trap van ont wikkeling ten aanzien der technische u'tvoering dan by het ontwerpen en de compositie der versiering. J. F. VAN SOMEKEN. 7) Penot et Chipiez, 1. c. pp. 785 en v.v. miiiiiiiiiiiiMiiiiiMiiiiiiiiiiimniniiiumimimiHiHMiiHimiuiiiiiinim uit net Dagboek yan 7an Hardenöroel V. (Slot). Het eerste bericht, dat het Digboek over Willem V brengt, geeft ons een onaarlig prinsje van acht jaar te ziea: de jonge prins is stuurse!), violent en niet vriendelijk, spreekt vau hangen of het een bagatel was.... Spreekt tegen zijn praeceptor op de sterkste wijze, als: je bent maar een aap, een ezel, enz. Als hij hoort dat die of die dit of dat gedaan of gezegd zou hebben tegen zijn Huis, zoo zegt hij: als ik eens het bewind zal hebben, zal ik ze wel anders leeren" (p. 133). Is deze teekening naar 't schijnt af komstig van denzelfden Vereist, die ons de zoo merkwaardrge karakteristiek van Willem IV heeft bewaard in haar tijd juist geweest, dan heeft het jeugdige E fstadhoudertje geen aardje naar zijn \ ibrtje gehad, dien wij als ,goedhaitig en goad van humeur" hebben leeren kennen. Min zaam is Willem V ook op lateren leeftijd nooit geweest; maar de geweldenaar, dien dit bericht aankondigde, is er evenmin uit hem gegroeid. In elk ge"al dit, Prinsje met ietwat te sterk geprononceerde neiging tot den baas spelen heeft zijn meerdere gevonden, zoodra de Hertog van Brunswijk voor zijne oproedine gaat zorgen. Die regeert hem met de oogen, en laat hem zelden daaruit. ^De Hertog verlaat den jongen Prins niet, sliapt in 't stadhouderlijk kwartier, strafc de lijfwacht, als hij die op een tacht slapende heeft gevonden; op de publieke audiëntie vergezelt hij den Prins, die niemand aanspreekt voor hij den Hertog evenheeft aangezien"(p. 155). De jonge stadhouder, //anderszins nog al vroolijk zijnde" kruipt in zijne schulp van gereserveerdheid, zoodra hij Brunswijk gewaar wordt (p. 173, 174). De Hertog laat niemand dan de piges 's avonds of overdag bij den jongen Prins komen, waardoor deze stijf blijft en niets gemeenzaams of beminnelijks krijgt" (p. l'Jó, zie ook p. 2Ü3). Wanneer de jonge Saumaise, »siju beste maat," ernstig ziek is, durft de Prins niet naar hem vragen, omdat hij weet dat de Hertog met dat vriendje niet op heeft (p. 259). Met dit systeem van opvoeding brengt Bruuswijk het zoover, dat hij, in grooten angst is, wanneer de jonge Prins wordt aangesproken over het een of ander, want dat hij veeltijds zeer kinderachtige antwoorden geeft" (p. 273 ) Als staaltje daarvan wordt dan medegedeeld dat hij, op de vraag, of hem al de drukte en feisten ter eere vau den Erfprins van Brunswijk riitt vermoeiden, j.met een verrukking" antwoordde : ;/ik blijf tegenwoordig dikwijls tot elf uur 's avonds op." De kinderachtigheid van deze verrukking bij een jongen van zestien jaar zou ons niet bizonder verontrusten; maar in hof krirgen schijnt men van een Printje op dien leeftijd andere dingfn te verwachten. Ook de Amsterdamsche burge meester Hasselaar is van meer ing, dat een toekomsfig stadhoudfr eerder van den boom der kennis behoort te eten dan een gewoon stervelirg: men leze den weigemeenden raarf, dien hij aan een zeventiet jarigen Prits nueat verschuldigd te zijn (p. 284) Brunswijk, voor geen klein geruchtje vervaard, is er stupéfait van. Ik zal niet alle plea'ssn uit het Dagboek afschrijven, waaru'.t blijkt hoe W.llem V, na zijne meerderjarigheid, liet meer buiten den Hertog kan. Er valt n'ets tegen in te brengen wanneer wij den invloed vau Brunswijk op den Prins Loaren vergelijken bij dien van kardinaal de Fleuiy (p Lodiwijk XV: »ce cardinal avait fait maintes bonnes choses pour Ie rcyaume de Fiance.... mais coutre tous ces biens un seul mal, qu'üavait eau , emportait la balat ce: c'était celui d'avoir rendu Ie rd incapable de regner par so-n mp, de lui intpirer un esprit de méfiince et de lui cacher dans sa jeuutsse et. eijsuite ifii de gouverner si ui Ie vc.itaole moien et les connaissances r.écessaires paur un mouaiqup, qm doit gouverner et diriger ton peuple" (p. 365, 300 ) De Prii s gaat gedrukt onder het besef van zijne eigen onbeduidendheid: op een wandeling met een kamerheer hadde Zijne Hoogheid zich bedrukt en bedeesd geuit en gezegrl, dat hij evenwel ongelukkig was, vermits dat buiteu een weinig geometrie t n wa', historie, vau niefs en wist, (ot beheering van zoo een land, als de Republiek was, noodig" (p. 319). Hij »voelt wel de subjectie, waaronder hij li^t ten opzichte van den Hertog". Geen vroolijke dronk, galgen humor is het, als hij ^onlangs"'s nauiiddsgs wat meerder verheugi door den wijn zijnde balineerende, suocessivelijk alle deszelfs occupatiën optelde, daarover spottende, namenlijk dat niets deed dan audiëntie geven, wandelen, eten, drihken en slapen". Den volgenden dag komt hij daarop terug, vraagt aan zijn kamer heer of hij niet vond dat bij zijne »onnutte bezigheden" goed opgesomd had; die giet er nog cea druppel alsem bij, ?egt dat Zijne Hoogheid nrg had overgeslagen btt onderteekeuen vau zoovele stukken, die Zijte Hoogheid met geen mogelijkheid tevoren kon nazien of lezen". Waarop de Prins, zich met de hand voor 't hoofd slaandr: dat is waar, dat is no? pen voornaam ding, dat ik vergeten heb" (p. 320). Naargeestige fchertt! Hoe haat deze zwakkeliag dm onnvsbaren steun! Vereist weet zelfs te verhalen, dat de Prins aan den Koning van Pruisen zou hebben gezegr*, te hopf-n *d'een of an leren tijd van den Hertog verlost te worden door een sterf geval of beroerte" (p. 330). Maar v.rJer dan tot deze OLchristelijke weuschen brengt hij het niet; tegen de daad aan den Hertog zijn congéte geven ziet hij te veel op. Daarvoor ontbrak hem du n<rf dans l'a ne" (p. 484). Du nerf dans l'a ne dat had zijne vrouw we). Wat haar man waard was, wist zij spoe dig, al trach"; zij. uit selfrespsct, aan haar oom, den koning van Pruisen, een beter dunk van lum te geven dan bij verdieid^. O.ndat zij ze f wat beteekenf, kan zij n;et dulden d»t baar man onder d n indosd van Brunswijk staat; maar haar keniis van person°n en toestanden in onze R pub'iek is EOJ te gering, dan dat zij er reeds dadelijk aan kan deuken, den Hertog te vervangen, c Met veel delicatesse" weet, zij te verkrijg n dat de Prins thans (in 1709, als zij twee jaar getrouwd U) dagelijks arbeidt en meer door eigen oogen zie:" (p. 323). Dd Hertog is al spoedig »j»loersch" op haar, ei fi-', in 't geheel niet van haar tevreden, vermits zij geen vertrouwen genoeg in hem stuit," h ewel hij naar ! ij beweert He oorzaak van haar huwe lijk geweest is (o. 325); van zijne nicht hij was haar oom van moederszijde had hij meer dankbaarheid verwacht. Op Soestdijk wordt hij maar .koeltjes" ontvangen: ,niet als te voren deszelfs appartement aangewezen en gevraagd of alles wel was" ; bij toont zich daar gevoelig over. blijft korter dan anders (p. 332). Als de Eugelsche gezatit York aan den Pr ns een voorsttl komt doen over iet?, dat de Prinses bstrtft, en Willem V ten antwoord geeft: wij zullen daarover eerst eens met den Hertog spreken", valt de Prinses terstond in met te zeggen: daar behoeft men niet over met den Hertog te spreken. Ik accepteer het" (p. ?71). In September 1778 hooren wij een lid van de StatenGeneraal veraalen, dat de Hertog wel go wenscht harl, dat de Prins nog langer en nu maar geheel in Den Haag was gebleven, want niet gaarne heeft dat de Prins zoolang uit zij n oog is, vermits daa telkens te veel te doen heeft om hem wederom in de oude plooi te brengen, gevende wel eens te, kennen dat, als de Prins maar vier weken op tiet Loo absent is geweest en dus onder de handen van de Prinses of freule Dankelman (de veitrouwde hofdame, die de Prinses had opgevoed en haar, op verlangen van Frederik den Groote, naar ons land was gevolgd),, dat hij, hertog, dan wel zes weken werk heelt om den Prins wederom terecht te b engeu'' (p. 406). Al kost dit terechtbrengen" den Hertog moeite, al krijgt hij een mededinger naar de geestelijke voogdij over den Prins in zijn eigen creatuur Van Bleiswijk, die sinds 1777 //zeer wel staal," bij den Stadhouder (p. 410, 429, 435, 443, 400), al geeft de Prins af en toe een schucbter rukje aan den ketting aan den band blijft hij. In het laatst van de periode waarover ons Dagboek loopt (tot December 1779) hooren wij den secretaris Larrey en den kamer heer Van der Borch weer verhalen »dat de Hertog den Prins zoodanig obsedeert^ ob-erveert en dagelijks in beslag neemt, dat bijna nie mand bij hem kan komen" (p. 4SO); »>dat de PriLs weinig werkt, veel te veel verstrooiing zoekt, nooit zijn gevoelen durft zeggen vóór hij den Hertog heeft gesproken; dat hij onlangs effectief ziek was geweest" toen de Fransche gezant hem onverwacht eea declaratie van zijne regeeriug was komen overhandigen eu hij onvoor bereid had moeten antwoorden; dat de Hertog alle zaken dirigeert, onder den schijn alsof hij zich nergens mee bemoeit" (pag. 500). Maar in denzelfden tijd wordt oe.k reeds be rekend dat, als de Hertog eens kwam te vallen, de Prinses zeer wel in staat zou zijn om den Prins beter te dirgeeren, dau thans ge schiedt," want zij heeft goed verstand van zaken, een zeer gezond oordeel, veel stand vastigheid en bekwaamheid"; zij kent reeds ,vele luiden van het Jland, mitsgaders den graad en aard hunner bekwaamheden en omstandigheden" (p. 507). Met dit gunstig oordeel, geuit door een Nederlandse!) diplomaat, den Graaf van Wei deren, stemt overeen dat van den democraat Van der Capellen tot de Pol, die in Maart 1784 aan zijn geestverwant Van Beyma schrijft: hoe zou het gaan als een Pruisische Prinses die daar verstand en bekwaamheid genoeg toe heeft, want het is, hoor ik, een vrouw van talenten de plaats van den Hertog ging vervullen" 1) ? Hij voorziet zelfs, dat de Prinses nog eens »onverwachts op het tooneel springt" om, zoo als hij het Eoemr, de goede, de deugdüaoif, de vaderlandminnende vrouw en de rol vau mediatrice te spelen." Aan mijne mededeelingen uit het Dagbcek van Van Hardenbroek maak ik een einde. Van den voorraad mijner aanteekeningeu is niet alles verbruikt; ik heb eruit gegrepen wat het mtest voor de hand la.?, wat zich uit zijn aard wilde samenvoegen; de vaiia bleven liggen. Maar ik wil hopen dat het thans gebodene moge volstaa", om bij sommige lezers den lust te wekken, zelf het Dagboek ter hand te nemen; de citroen is niet uitgeperst, er bleef nog sap in over. G. W. KERNKAMP. HENM BOIEL, Van de Engelen, L. J. Veen, Amsterdam. Onnederlands zou men deze kunst willen noemen en dat niet zo zeer omdat de 8 schetsen, waar dit boek uit samengesteld is, geschreven zijn te Parijs, Florence, Capri, Londen, Monte Carlo, Soerabaia, Tosari en dan?ja, het eerste te Scheveningen. Immers men kan de echtste Nederlander blijven waar ter wereld ook, maar hier is iemand aan het woord, wiens dro men en denken blijkbaar geheel afwy'kt van wat onze volksaard ons laat doen. Of mag ik niet van 'en Nederlandse volksaard spreken? Vreem delingen die hier komen valt die heel scherp op en ook ons, vooral als wij werken van bui tenlanders onder ogen kry'gen. Deze buiten landse Nederlander is 'en dromer en toch-, soms komt de realist, die de kern van ieder lid van ons volk ip, even te voorschijn b.v. als hy de straattaferelen in Londen bij nacht schildert of de epeeizaal van Monte Carlo, maar overal droomt hy', overal blijft hij de aristokratiese zwerver die zich aan z'n fijn gevoel en z'n Hollands vol Franse woorden overgeeft, het lard heeft aan het met hem reizende mindere publiek menig Nederlander zou er de humoristiese zy van zien en er zich mee ver maken ja 'en hekel heeft aan zyn volk, waar het optreedt in streken, die de troetelkinderen zyn van twee zich van hun volk vervreem dende schrijvers. Couperus en Borel. Indië! O Indië! Het is toch zo innig jammer dat wy' vuige Nederlanders daar gekomen zyn: wy moeten er uit; de stille kracht is bezig daarmee en de luide kracht van het woord helpt 'en handje. Indiëmoet weer gaan soezen onder de palmen; jawel l om morgen met 'en Goddam l wakker gebulderd te worden en beafeaters in plaats van onze Jantjes te zien ; of, als het vry' insoesde onder de palmen, dan zou de stille kracht van de woekerplanten ? de vorstelike famielies weer opschieten en alle vry' leven verstikken. De Regent, die Saïlja's vader telkens z'n buffel afnam, was toch 'en Indies vorst, Max Havelaar, die het brandmerkte, 'en blanke. Maar da's waar, die ellende zou dan echt Indies zyn evenals doen-van-heredier sten voor 'en Indies vorst toch altijd iets heerliks is vergeleken by' de vrije kuituur onder 'en regerirg, die voor afvoerwegen te land en te water zorg draagt, geen model is, maar er ook niet voor door wil gaan en als z'n vertegenwoordigers humanegentelmen naar plaatsen als Tjakra Negara zendt. Terranwernood kan er by B ar el 'en goed wooreïj 3 voor die ferme regeringspersonen op Lombok af; ons opkomen voor de verdrukte Sissaks, de moord op onze troepen, het sneuvelen van zovele belden in de dienst van onze koningin, het is alles niets, maar dat in 'en oorlog niet alles heel blijft, dat er wel eens iets moois wordt verwoes% zie, dat is om te schreien. Het spijt my' dat mij het traankliertje in dezen in de steek laat. Niet dat ik ooit verwoesten zou kunnen goedkeuren, maar het vermoorden by nacht van onze »mennekes" toch zeker evenmin en ik kan maar niet meedoen met dat ziekelike verlangen om 'en historie van drie eeuwen met n pennestreek ongedaan te maken; de belangen van Indiëen Neder land zyn te veel ineengestrengeld om ze van elkaar te kunnen losmaken, zonder dat beiden er onder lijden. Lest heugt best, en zo heb ik dan ook het eerst en heftig verzet aange tekend tegen 'en stukje Ruïnen (n.l. die van Mataram en Tjakra Negara) en met des te meer genoegen kan ik nu gaan spreken over de (Zie vervolg op pagina 6.) iiiiuiiiMiiiiiiiiMiMiiiimmiiiiiii 40 cents per regel. iiiminiiiimitMiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiililllliiiiiiililllliilllllltlliiHl 1) Medegedeeld door Dr. W. W. van der Meulen, in de Geschiedkundige Opstellen (uitge geven ter eere van Prof. llogg') p. 209. K AM ST R A's Matrassen-, Bed Jen- en Slaapkamer-Meubelfabriek, Sneek. BED DER TOEKOMST met 10jaar.garan tie. L,everle selert 1S9Öpi. m. 7OOO stallen. Gtïllustreerde Prijscourant gratis. Honderden bewijzen van tevredenheid. ? Specialiteit inENGELSCHE LEDIKANTEN. Piano- en Muziekhandel H. RAHR, te Utrecht. Opgericht 1835. Telepltoon No. 443. Amerikaansch.3, Duitsehe en Franseiie PIANINO'S en ORGELS. Groote keuze in: MUUttPIAWO'S. Oude instrumenten worden ingeruild. Reparatiën worden in da Fabriek ten spoedigste uitgevoerd. Gelegenheid tot stemmen in en buiten abonnement. Piano-, Oriel- ei Mtóetailel MEYROOS & KAL,SIlOVE3r{ Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. J. H. DB WIT. " TTtrechtschestraat 54, Amst. TELEFOON No. 3917.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl