Historisch Archief 1877-1940
1T. 1285
DE AMSTERDAMMER
A°. 1902,
WEEKBLAD YOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN' MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1-50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/»
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 9 Februari.
Advertentiën van l?o regels f 1.10, elke regel meer f 0.V20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RU DOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
INHOUD,
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Kuyper's-
Mededeeling". De blijvende flnancieele gevolg n van
den oorlog voor Engeland. Uniform-tarief vuur
postpakketten, door Horman van Deventer.
Leerzaam voor onderofficieren en minderen, door
Soldenier. De stedelijke bibliotheek te Amster
dam, door Certamente -SOCIALE AANGELE
GENHEDEN : Werkeloosheid en openbare
bestaren, door H 8. TOONEEL EN MUZIEK:
Grand-Théatre A. v. Lier. door J. H R.
Herman Wolff f- KUNST EN LETTEREN:
Tentoonstelling van gebruiks- en versieringskunst
in het Stedelijk Museum, door R. W. P. Jr.
Tentoonstelling Haagsehe Kunstkring, I, door L.
Lacomblé. Dieper Zieleleven, door dr. J.
Schrijver. Hollandsche Bellettrie van den Dag,
door Otto Knaap. Patiënt, Priester en Chirurg,
door J. A Help-r Sesbrugger. FEUILLETON:
De Sigarenmaakster, van Clara Viebig. Naar het
Duitsch, door M v. O. - RECLAMES. VOOR
DAMES: Portretjes, door M Constant.
Vrouwenclubs in Chicago, door M G. Nationaal Bureau
van Vrouwenarbeid Allerlei, door Caprice.
SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OEOONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Armen
zorg, door A. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN.
IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMII111IIIIII
Kuyper's Mededeeling".
Moge het optreden van Dr. Kuyper, als
hoofd van het kabinet ten opzichte der
biiinenlandsche staatkunde tot dusverre
een teleurstelling zijn geweest, wijl het
hem, ondanks zijn redevoeringen, nog niet
gelukt is, op eenigerlei wijze te toonen,
dat de Cnristelijke beginselen een bijzon
dere practische politiek ons zullen brengen,
de man Kuyper verrichtte een daad, welke
althans bewijst, hoe zijn leven in een
coalitie-ministerie zijn vurigen geest niet
heeft gedoofd, noch zijn lust en kracht
tot handelen getemperd.
De eerste daad was de poging, om, zooal
geen interventie aan te bieden, althans het
voorstel tot medewerking ten einde de
strijdende partijen in Zuid Afrika bij
elkander te brengen, aan Engeland te doen.
Het spreekt van zelf, hieraan is een
langdurig en nauwgezet onderzoek der
toestanden zoowel van die in Europa als
in Afrika voorafgegaan. En ieder zal,
gelooven wij, erkennen, dat de wijze van
optreden door de Nederlandsche Regeering,
getuigende evenzeer van goeden wil als
van voorzichtig beleid, haar in dit geval
meer in 't bijzonder Dr. Kuyper tot
eer verstrekt.
Zich tot Engeland te richten, mede in
den naam der menschelijkheid en zóó
te spreken, dat er in geen enkel opzicht,
voor zoover wij zien kut nen, schade be
rokkend werd aan eigen waardigheid, en
aan der Boerenzaak, vereischt buitenge
wone gaven.
Dat Engelands erkentenis aangaande
de regeeringsbevoegdheden van Steijn en
Schalk Burger en dit nogal in twee
geannexeerde gewesten, een zeer bijzondere
beteekenis heeft, daar het beschouwd mag
worden als een amende honorable, is moei
lijk voorbij te zien. Deze de Engelsche
regeering ontlokt te hebben, is een niet
geringe verdienste van Kuyper's
»mededeeling."
Vervolgens lette men er op, dat die
regeering blijkbaar zich zelfs voor de
Boeren-delegatie in Europa, als een cor
poratie, die invloed kan oefenen, om tot
het sluiten van den vrede te geraken
niet geheel onbereikbaar stelt, en haar
haast uitlokt zich in eigen persoon eens
te komen aanmelden ... wat door de Boeren
zelf niet anders kan worden opgevat, dan
als een bewijs, dat het allerhooghartigste
Engeland toch desnoods wel eenige in
schikkelijkheid zou willen betoonen, indien
het maar buiten een vreemde mogend
heid in dit geval Nederland omging.
Wat de gevolgen van Nederlands op
treden zullen zijn, wie kan het zeggen ?
Zijn de berichten uit Zuid-Afrika, van
Boerenzijde hier gebracht, betrouwbaar,
d.w.z. staan de Afrikaanders nog steeds
op huu eisch van onafhankelijkheid en
behielden zij de overtuiging, dat de strijd
ten slotte door hen gewonnen kan wor
den dan zal het antwoord der
Engelache regeering op de Hollandsche nota,
hoe gereserveerd ook, hun eer bemoedigen
dan ontmoedigen. Immers de toon, thans
door het kabinet te Londen aangeslagen,
is veel zachter dan men een jaar geleden
had mogen verwachten. Zij zullen er allicht
uit afleiden, dat de toenemende weerzin
onder de beschaafde volkeren jegens En
gelands moordenarijen, dat de steeds ver
meerderende, druk der oorlogslasten, de
schaduw die vooruit geworpen wordt op
Eiuards kroningsfeest, het vooruitzicht
van het onderhouden eener zeer groote
legermacht in Afrika gedurende een reeks
van vele jaren, de belemmering van
E-igelands belangen politiek buiten
?ZuidAfrika, en het ontwaken van een
menschelijker gevoel onder de natie zelve,
de regeering begint murw te maken....
Zoo achten wij het niet onmogelijk, dat
juist de Hollandsche mededeeling en het
antwoord daarop, zullen voeren tot een nog
kloeker voortzetten van den strijd.
Het kan echter ook zijn, dat onder de
Boeren te velde de hoop op een goeden
uitslag begint te verflauwen en de gehecht
heid aan eigen onaf hankelijkheid verzwakte
bij den ondragelijken last van jammer,
die hen zelf en de hunnen drukt. In
dit geval kan Kuyper's daad den stoot,
zij het ook een zeer zwakken stoot, geven,
tot het openen van onderhandelingen
tuaschen twee partijen, die geen van beiden
meer geestdriftig voor den oorlog zijn.
Men zal dit dienen af te wachten. Maar
in welke richting de Mededeeling der Nederl.
regeering ook nawerke, erkent dient te
worden, dat Kuyper in deze zoo droeve
geschiedenis voor de eer van den
Nederlandschen stam het mogelijke heeft gedaan.
Terwijl uit het antwoord van den
Engelschen minister van Buitenlandsche Zaken
duidelijk blijkt, hoe moeilijk het is geweest
een vorm te vinden, waaruit het verlangen
naar onderhandelingen met de
«regeeringsbevoegde" Boeren niet te zeer spreekt, is
het vooral opmerkelijk hoe de
oorlogsgezinde engelsche pers zich alle mogelijke
moeite geeft, om haar lezers aan het ver
stand te brengen, dat de regeering nog
geen enkel druppeltje water in haar wijn
heeft gedaan. Eu nog opmerkelijker, hoe de
premier Salisbury het noodig heeft geoor
deeld zich te haasten, om in zijn rede
voering voor den Jun. Gonst. Club te
Londen, op ietwat voor- de Ned. R-sgeering
beleedigende wijze, Lord Lansdown's
antwoord te corrigeeren. De oorlogspartij
ziet terecht in, dat nog n zoo'n ant
woord van Lord Lansdowne hetwelk
inderdaad al een zeer povere figuur maakt
bij het eenvoudige en klare document van
de Nederl. regeering voldoende zou zijn
om den zoo bij herhaling uitgesproken eisch
van onvoorwaardelijke onderwerping geheel
te doen vergeten. Indien men niet reeds
geweten had, dat er tweeërlei strooming
ook in de meest gezaghebbende kringen
der Engelsche natie omtrent de voortzet
ting van dezen oorlog bestond Salis
bury's speech, welke de krachtigste veroor
deeling van Lansdowne's antwoord bevatte,
zou dit feit aan het licht hebben gebracht.
En dat het een weinig spookt, althans
begint te spoken, rondom de
oorlogsmannen, meeuen wij ook te mogen afleiden
uit de slottirade van Salisbury's zonder
linge redevoering.
»Er waren nog andere kwestiën die over
wogen moesten worden als de oorlog uit
was. De handhaving van Engeland's po
sitie tegenover Ierland was het gewichtigste
onderwerp dat het Rijk te behandelen had.
Indien deze pogingen ooit faalden, zou
het Rijk voor het grootste gevaar staan
dat het ooit had gekend. Ddt waren heel
wat belangrijker kwestiën dan de oorlog
in Zuid-Afrika."
Misschien moet men bij deze geheele
redevoering niet uit het oog verliezen, dat
zij als after-dinner speech gehouden werd;
maar het tor sprake brengen van de lersche
quaestie op dit oogenblik, kan toch moei
lijk anders beschouwd worden, dan als
een poging om de Salisbury-Cnamberlain
politiek ten opzichte van Zuid Afrika goed
te praten. En zoo schijnt dus de bedoeling
van Salisbury's woorden te zijn geweest,
en dat misschien ook wel meer in 't bij ronder
aan 't adres van Eduard, die zijn kroning
tegemoet gaat leg ons toch geen hinder
palen in den weg; wij zijn de ware regeer
ders, anti Boer cu anti-Ier. En als wij nu
eerst die business in Afrifea hebben afgewik
keld »zorider gemoedsoverwegingen"
dan kunt gij e ven zoo op ons voor de business
in Ierland rekenen. Buiten zulk een soort
van aanbeveling schijnt de oorlogspartij
het niet langer te kunnen stellen, want
terwijl men er maar niet in weet te slagen
in Afrika de Boeren te onderwerpen, tevens
de Ieren in Europa zulk een ruwen stoot
te geven, het kan alleen geschieden door
iemand die ten einde raad is.
Intusschen, waar er zulk een oorlogs
partij heerscht, die de onderwerping of de
uitroeiing van twee vrijheidlievende vol
keren eenvoudig als een business beschouwt,
waarbij het gevoel geen woord heeft mede
te spreken aan Lord Landsdowne een
antwoord ontlokt te hebben, dat door schier
de geheele pers van Europa buiten Engeland
als een bewijs van «en streven naar ma
tiging wordt opgevat het is een succes
voor Kuyper en ook voor ons Vaderland.
Door de Nederlandsche Mededeeling is
Engeland voor 't eerst er toe genoopt
zich op niet aanstootelijke wijs over zijn
Boeren-vijand uit te laten, en heeft de eerste
aller Jingo's zooveel van zijn zwakheid
verraden, dat hij daags daarna een toe
spraak meende te moeten houden, die men,
indien het geoorloofd is triviaal te spreken,
karakteriseeren mag als verlegenheids
»opsnijderij" De nationale haat jegens de
It-ren moet hem helpen zijn positie te
bemantelen.
De blijvende flnancieele gevolgen
van den oorlog voor Engeland.
Wat de strijd in Zuid-Afrika aan Enge
land rechtstreeks zal kosten, is niet te
bepalen, vooral omdat het einde van den
oorlog nog niet is te voorzien. Vele
oorlogsuitgaven hebben eerst plaats na het
sluiten van den vrede, bijv. die vour het
repatrieeren der troepen, voor schadeloos
stellingen van allerlei aard, vojr het her
stel of den wederopbouw van beschadigde
of vernielde openbare eigendommen.
Meer dan een jaar geleden voorspelde
Paul Leroy Bsaulieu in het Jour/tal des
Débats dat de oorlog aan Engeland min
stens 5 a 6 milliarden francs (200 a 240
millioen pond sterling) zou kosten, en de
zelfde schrijver komt thans tot het besluit,
dat het hoogste der hier genoemde cijfers
nog ver beneden de werkelijkheid zal blij
ven. Zes milliarden francs is meer dan de
waarde van alle goudmijnen van
Transvaal, zelfs indien deze in de eerste kwart
eeuw W20 milliarden aan goud opbrengen!
Maar de rechtstreeksche uitgaven voor
een oorlog blijven altijd nog beneden de
indirecte. »Het is zonder voorbeeld, dat
een veldtocht, al leidt hij tot de overwin
ning, niet een enorme en blijvende ver
meerdering van uitgaven oplegt, zoowel
aan den overwinnaar als aan den over
wonnene." De Franschen weten daarvan
mede te spreken. Ondc-r '.-jt tweede
keizsrrijk placht Emile de Girardin het steeds
druk te hebb n over de mogelijkheid, de
waarschijnlijkheid zelf a van een vreese
lij ken oorlog, die echter en daar troostte
hij zich zelf en de goêgemeente mee,
door eene ontwapening zou worden ge
volgd. De oorlog is gekomen, maar de
ontwapening niet; integendeel, de toerus
tingen ziju allerwegen, en vooral in de
staten die den oorlog voerden, op bedenke
lijke wijze toegenomen.
Op dit puut maken de Engelschen zich
geen illusie. De Times heeft onlangs een
reeks brieven over dit onderwerp gepu
bliceerd van Sir Robert Giffen, een
statisticus van gevestigden naam. Wat deze
schrijft over het toekomstige Britsche
budget, over de nieuwe uitgaven, die daarin
zullen moeten worden opgenomen, en over
de middelen om in die uitgaven te voor
zien, dat wil zeggen, over de belastingen
die nog aan de nieuwe, in 1900 en 1901
ingevoerde, zullen moeten worden toege
voegd, wordt door het city blad volkomen
onderschreven. De jaarlijksche uitgaven
zullen ruim 40 millioen pond sterling
hooger worden een sommetje, dat
anderhalf'maal zoo groot is als de gezamenlijke
uitgaven voor Nederland en
Nederlandsen.Indiëin het begrootingsjaar 1902 ! De
uitgaven in het Engelsche begrootingsjaar
1898-99 bedroegen 108,150,230 pond
sterling. Volgens de briefen van Sir
Robert Giffen in de Times zullen die uit
gaven in het vervolg niet minder bedragen
dan 150 millioen pond sterling, en weldra
tot 100 millioen pond sterling kunnen
stijgen.
»Het Engi Ische budget" zegt het
Journal des Débats »zal door den
ZuidAfrikaanschen oorlog meer zijn toegeno
men, en wel blijvend, dan het Fransche
budget toenam tengevolge van
denFranschDuitschen oorlog, met inbegrip van de aan
Duitschland uitgekeerde
oorlogs-schadeloosstelling. Deze koloniale oorlog tegen
twee kleine volksstammen zal aan het
overwinnende (?j volk een veel zwaarder
last opleggen dan de grootste Europeesche
oorlog van de negentiende eeuw aan het
overwonnen volk heeft opgelegd."
Onder de door hem voorziene uitgaven
brengt Sir Robert Giffen ook eene van
«minstens" 25 millioen pond sterling voor
de jaarlijksche kosten der bezetting van
Zuid-Afrika gedurende de eerste jaren na
den oorlog.
Hoe zal Engeland voorzien in deze zoo
ontzaglijk veel hooger uitgaven?
De belastingen zijn in 1900 en 1901
reeds sterk verhoogd. De income-tax is
gestegen tot G percent. Tal van indirecte
belastingen zijn verhoogd, zooals die op
tabak, bier, thee enz. De reeds 25 jaren
geleden afgeschafte suikerbelasting is weder
ingevoerd en van steenkolen wordt een
uitvoerrecht geheven. Maar daarmede is
men er nog lang niet, vooral omdat men
de onmogelijkheid inziet om het percentage
der inkomstenbelasting zoo hoog te houden
als thans. Dus nog meer, veel meer
indirecte belastingen. Zoo wordt het groote
fiuancieele hervormingswerk van Gladstone
afgebroken, niet steen voor steen, maar
met ruwe mokerslagen, bij groote brokken
tegelijk. De Times vindt dat volstrekt niet
erg. Integendeel, volgens het city-blad droeg
de fiaancieele politiek van 1860?1875
den stempel van bekrompenheid en klein
geestigheid, twee eigenschappen, waar
van, zooals men w°et, de imperialisten en
jingoes zich volkomen vrij gevoelen. »Het
gebied der belastingen1' zegt de Times
»:s (loor Gladstone en diens medestan
ders) roekeloos beperkt"; men moet van
die «economische waanwijsheden''
terugkeeren tot de oude en als verouderd met
minachting ter zijde gestelde methoden om
zich inkomsten te verschaffen. En zoo
zullen, als Sir Robert Giffen's raadgevingen
worden gevolgd, de belastingen op bier,
thee en suiker worden verhoogd en belas
tingen op granen, hout, petroleum en nog
andere artikelen worden ingevoerd.
Sir Robert Giffen zorgt voor het ver
gulden dezer bittere pil. Hij doet opmerken,
dat een budget van 160 millioen pond
sterling Engeland thans niet mér zal
drukken dan een van 80 millioen veertig
jaren geleden, omdat het belastbaar ver
mogen in dien tijd is verdubbeld. Dat
dit laatste het geval is, wordt door Sir
Robert Giffen op onvoldoende wijze aan
getoond, omdat hem zelf daarvoor betrouw
bare statistieken ontbreken. Maar ge
makkelijk is het aan te toonen, dat de
uitga?en in den zelfden tijd veel meer
dan verdubbeld zijn. Eu dan stond En
geland, veertig of zelfs dertig j aar geleden
niet tegenover zulk eene scherpe
handelsconcurrentie als thans. »Bij een wedloop
tusschen paarden van ongeveer gelijke
kracht is een meerdere last van enkele
kilogrammen hinderlijk en belemmerend;
het zelfde geldt voor den internationalen
wedstrijd op commercieel gebied. Engeland
zal dit ongetwijfeld ondervinden, Er is dus
veel kans" zoo besluit de heer
LeroyBeaulieu »dat het noodlottige avontuur
van den Transvaal-oorlog, waarin het
Engelsche volk zich zoo roekeloos heeft
geworpen, en dat het heeft voortgezet,
zonder van eene enkele gelegenheid om
er een einde aan te doen komen, gebruik
te willen maken, Groot Brittannië, tien
tallen van jaren lang, zal plaatsen in
een toestand van betrekkelijke inferioriteit
tegenover zijn nieuwe concurrenten. Het
is eeii harde les, waarmede andere volke
ren hun voordeel kunnen doen."
Uniform-tarief voor post
pakketten.
Mijn repliek op het antwoord van den
heer Mansholt kan nog korter zijn dan
dat stuk. De heer M. wil een uniform
tarief van 10 cent, terwijl ik het nu ge
middelde tarief van 20 ets. als uniform
port mooglij1? acht. Laten we 't verschil
deelen en 15 ets. nemen, zegt de heer M.
Maar 't is hier geen kwestie van
marchandeereu, van vijf ets. meer of minder. Zooals
ik in mijn vorig artikel uiteenzette, staat
het tarief der p stpakketten iu verband
met dat voor brieven en drukwerken, ter
wijl ons binnenlandsch port natuurlijk aan
moet sluiten aan de tarieven in 't buiten
land. Het gaat niet aan het heele stelsel
in de war te sturen. Een plotselinge ver
laging van het postpakketten-tarief zelfs
tot 15 ets. zou zeer ougewenschte gevolgen
hebben, welke ik reeds vroeger aanstipte.
Art. 8 der wet schrijft voor, dat aan
de spoorwegmijen. op grondslag der boeken
der postadministratie een vergoeding wordt
verstrekt van 7, 11 en 15 ets. Dit wets
artikel levert een enorm administratief
bezwaar; van andere bezwaren heb ik niet
gesproken. De bewering van den heer M., dat
't vervoer van een waggon postpakketten
voordeeliger is dan dat van een waggon
tarwe, kan ik als een enormiteit verder
onbesproken laten. Postpakketten kunnen
niet per waggon vervoerd worden.
Wat nu mijn leelijke vergissing betreft,
dat cijfer was voor mij bijzaak; hoofdzaak
was er op te wijzen, dat die opgaven van
het aantal vervoerde pakketten gedurende
het St. Nic. feest betrekking had op de
zeven eerste dagen van December. Nu
moge de heer M. redeneeren: ik houd mij
aan den tekst, er staat St. Nic. feest en
dat is 5 Dec., de opgave is over de zeven
eerste dagen van Dec. 't Is te gek om van
te praten, dat alle St. Nic. pakjes den
5den zouden worden vervoerd en nog
gekker is de bewering van den heer M.,
dat zij allen op a dag moeten besteld
zijn. Dat zulks misschien te Westpolder
geschiedt, is mogelijk, maar in een plaats
van eenige beteekenis zeker niet.
De heer M. heeft zich met een soort
van Schadenfreude vroolijk gemaakt over
mijn vergissing bij het noemen van een
cijftr (m. i. van minder belang, was dit
wel het geval geweest, bij een eersten oog
opslag was mijn aandacht hierop gevallen).
Zijn uw cijfers zoo juist? Me dunkt Jan
Evers heeft daar nog wel het een en ander
op aan te merken gehad; en als ik het
wilde, zou ik in deel II ook nog wel
onjuistheden kunnen aanduiden. Maar
't is me niet te doen om ondergeschikte
cijfers. Op de denkbeelden komt het aan,
en waar de heer M. er ideeën op nahoudt
over het postvervoer, die met de werke
lijkheid in flagranten strijd zijn, wil ik hem
even herinneren aan het spreekwoord van
de splinter en den balk. Mocht hij dan
later nog eens willen poléniseeren o. a.
over het door mij genoemde middel,
Staaisexploitatie van Spoorwegen, dan zal me
dat zeer aangenaam zijn.
2 2-'02. HERMAN VAN DEVENTER.
Leerzaam voor onderofficieren
en minderen.
De debatten over de begrooting van oorlog
en. marine zijn leerzaam geweest, niet 't minst
voor onderofficieren en minderen van land
en zeemacht.
Want de positie dezer militairen, voor
namelijk van de gehuwden onder hen, is nog
lang niet wat ze wezen kan en moet
n'en déplaise den luitenant Duymaer van
Twist.
We voelen grooten lust op 't voorbeeld
van dezen afgevaardigde 'n budget op te
j maken van 'n gehuwd minder militair, b.v.
i 'n onder-of'fieier bij de landmacht, doch
': zullen voorbopig dien lust maar bedwingen,
omdat we weten, dat de slechte maatschap
pelijke condities van den minderen militair
in 't algemeen, aan velen, zelfs aan geest
verwanten van den heer D. v. Tw. over
bekend z\jn; bovendien vreezen we 'n t
onbescheiden gebruik van de oiis afgestane
plaatsruimte te yiaken.
Maar dit willen we er wel van zeggen,
dat zoo'n budget van de inkomsten en
uitgaven van 't gezin van 'n gehuwd minder
militair tot 'n treuriger slotsom zou leiden
dan de becijfering door den heer D. v. Tw.
opgemaakt.
Men moet bij dit alles niet vergeten, dat
de militaire tractementen nagenoeg op de
zelfde hoogte zijn gebleven, terwijl de be
hoeften gestegen zijn, bovendien zijn van
de emolumenten, die den minderen militair
vroeger nog eens 'n bijslag bij zijn tractement
leverden b v. daggeld voor allén reizende
; militairen en jaarlijksche uitbetaling van 't
j z.g. reserve-geld vele verdwenen.
l Het loon is dus niet evenredig gebleven
j met de behoeften, temeer en dit dient
voiral niet uit 't oog te worden verloren
l daar de militair zoo uiterst bezwaarlijk
i gebruik kan maken van 't moderne wapen
i in den bestaansstrijd: de organisatie. We
bedoelen hier natuurlijk niet die vele,
als paddestoelen uit den militairen bo
dem verreizende vereenigingen en clubs,
| die wel eens aangeduid worden met den
i naam »lolletjes"-vereenigingen, die zwerm
] van scherm-, gymna-.tiek- en
tooneelver, eenigingen, die zeer zeker hun nut hebben,
'. doch allerminst vergeleken kunnen worden
bij organisaties, die 't ernstige doel hebben,
moedig en zelfbewust voor lotsverbetering
te strijden.
Zulke organisaties zijn in 't leger wél
uiterst bezwaarlijk, men ziet het aan
den Bond van Marine-matrozen maar
niet onmogelijk. De groote vraag is evenwel
of' ze noodig zijn en daarop geven de jongste
kamerdebatten 'n duidelijk antwoord.
We willen niet spreken over de handige
rede van den heer Talma, die 't militair
bedrijf in 't groot verdedigde, nog wel met
(handig uitgezochte) teksten uit den Bijbel
en citaten van Jaurès, Kautsky e. a., doch
die geen woord repte over de grove onzede
lijke toestanden, waartoe dat zelfde militair
bedrijf aanleiding geeft en waarvan onder
officieren en minderen per slot van rekening
de ergste slachtoffers zijn.
Neen, duidelijker is 't, wat de woorden
van twee andere in beginsel elkfiars
antipoden afgevaardigden ons leeren,
we bedoelen de heeren Duymaer van Twist
en Schaper. Men oordeelêzelf:
1. de heer D. v. Tw. ('n officier, die 't
dus weten kan) verzuimt te wijzen op de
slechte maatschappelijke positie der mindere
militairen, wél wijst hij op het ontoereikende
tractement der officieren,
2. 'n vertegenwoordiger der arbeiderspartij,
de heer Schaper, dringt aan op verbetering
van de positie der onderofficieren, en als
hij den heer D. v. T w. verwijt dat dit meer
op zijn weg ligt als offiaier, dan
3. acht de officier de positie der onder
officieren voldoende geregeld.'
Waarlijk, de les is duidelijk. Men heeft
ons zoo dikwijls gepaaid met beloften en
toezeggingen, wij hebben zoolang onze onte
vredenheid geuit in vruchteloos «mopperen",
dat 't meer dan tijd wordt dat ons de schellen
van de oogen vallen.
't Zal wel overbodig zijn te zeggen, dat
we hier volstrekt geen verwijt bedoelen, we
weten maar al te wel hoe het den militair
in zijn.nauw, afgebakend kringetje, slechts