De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 9 februari pagina 1

9 februari 1902 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1T. 1285 DE AMSTERDAMMER A°. 1902, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN' MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1-50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 9 Februari. Advertentiën van l?o regels f 1.10, elke regel meer f 0.V20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RU DOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. INHOUD, VAN VERRE EN VAN NABIJ: Kuyper's- Mededeeling". De blijvende flnancieele gevolg n van den oorlog voor Engeland. Uniform-tarief vuur postpakketten, door Horman van Deventer. Leerzaam voor onderofficieren en minderen, door Soldenier. De stedelijke bibliotheek te Amster dam, door Certamente -SOCIALE AANGELE GENHEDEN : Werkeloosheid en openbare bestaren, door H 8. TOONEEL EN MUZIEK: Grand-Théatre A. v. Lier. door J. H R. Herman Wolff f- KUNST EN LETTEREN: Tentoonstelling van gebruiks- en versieringskunst in het Stedelijk Museum, door R. W. P. Jr. Tentoonstelling Haagsehe Kunstkring, I, door L. Lacomblé. Dieper Zieleleven, door dr. J. Schrijver. Hollandsche Bellettrie van den Dag, door Otto Knaap. Patiënt, Priester en Chirurg, door J. A Help-r Sesbrugger. FEUILLETON: De Sigarenmaakster, van Clara Viebig. Naar het Duitsch, door M v. O. - RECLAMES. VOOR DAMES: Portretjes, door M Constant. Vrouwenclubs in Chicago, door M G. Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OEOONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Armen zorg, door A. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN. IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMII111IIIIII Kuyper's Mededeeling". Moge het optreden van Dr. Kuyper, als hoofd van het kabinet ten opzichte der biiinenlandsche staatkunde tot dusverre een teleurstelling zijn geweest, wijl het hem, ondanks zijn redevoeringen, nog niet gelukt is, op eenigerlei wijze te toonen, dat de Cnristelijke beginselen een bijzon dere practische politiek ons zullen brengen, de man Kuyper verrichtte een daad, welke althans bewijst, hoe zijn leven in een coalitie-ministerie zijn vurigen geest niet heeft gedoofd, noch zijn lust en kracht tot handelen getemperd. De eerste daad was de poging, om, zooal geen interventie aan te bieden, althans het voorstel tot medewerking ten einde de strijdende partijen in Zuid Afrika bij elkander te brengen, aan Engeland te doen. Het spreekt van zelf, hieraan is een langdurig en nauwgezet onderzoek der toestanden zoowel van die in Europa als in Afrika voorafgegaan. En ieder zal, gelooven wij, erkennen, dat de wijze van optreden door de Nederlandsche Regeering, getuigende evenzeer van goeden wil als van voorzichtig beleid, haar in dit geval meer in 't bijzonder Dr. Kuyper tot eer verstrekt. Zich tot Engeland te richten, mede in den naam der menschelijkheid en zóó te spreken, dat er in geen enkel opzicht, voor zoover wij zien kut nen, schade be rokkend werd aan eigen waardigheid, en aan der Boerenzaak, vereischt buitenge wone gaven. Dat Engelands erkentenis aangaande de regeeringsbevoegdheden van Steijn en Schalk Burger en dit nogal in twee geannexeerde gewesten, een zeer bijzondere beteekenis heeft, daar het beschouwd mag worden als een amende honorable, is moei lijk voorbij te zien. Deze de Engelsche regeering ontlokt te hebben, is een niet geringe verdienste van Kuyper's »mededeeling." Vervolgens lette men er op, dat die regeering blijkbaar zich zelfs voor de Boeren-delegatie in Europa, als een cor poratie, die invloed kan oefenen, om tot het sluiten van den vrede te geraken niet geheel onbereikbaar stelt, en haar haast uitlokt zich in eigen persoon eens te komen aanmelden ... wat door de Boeren zelf niet anders kan worden opgevat, dan als een bewijs, dat het allerhooghartigste Engeland toch desnoods wel eenige in schikkelijkheid zou willen betoonen, indien het maar buiten een vreemde mogend heid in dit geval Nederland omging. Wat de gevolgen van Nederlands op treden zullen zijn, wie kan het zeggen ? Zijn de berichten uit Zuid-Afrika, van Boerenzijde hier gebracht, betrouwbaar, d.w.z. staan de Afrikaanders nog steeds op huu eisch van onafhankelijkheid en behielden zij de overtuiging, dat de strijd ten slotte door hen gewonnen kan wor den dan zal het antwoord der Engelache regeering op de Hollandsche nota, hoe gereserveerd ook, hun eer bemoedigen dan ontmoedigen. Immers de toon, thans door het kabinet te Londen aangeslagen, is veel zachter dan men een jaar geleden had mogen verwachten. Zij zullen er allicht uit afleiden, dat de toenemende weerzin onder de beschaafde volkeren jegens En gelands moordenarijen, dat de steeds ver meerderende, druk der oorlogslasten, de schaduw die vooruit geworpen wordt op Eiuards kroningsfeest, het vooruitzicht van het onderhouden eener zeer groote legermacht in Afrika gedurende een reeks van vele jaren, de belemmering van E-igelands belangen politiek buiten ?ZuidAfrika, en het ontwaken van een menschelijker gevoel onder de natie zelve, de regeering begint murw te maken.... Zoo achten wij het niet onmogelijk, dat juist de Hollandsche mededeeling en het antwoord daarop, zullen voeren tot een nog kloeker voortzetten van den strijd. Het kan echter ook zijn, dat onder de Boeren te velde de hoop op een goeden uitslag begint te verflauwen en de gehecht heid aan eigen onaf hankelijkheid verzwakte bij den ondragelijken last van jammer, die hen zelf en de hunnen drukt. In dit geval kan Kuyper's daad den stoot, zij het ook een zeer zwakken stoot, geven, tot het openen van onderhandelingen tuaschen twee partijen, die geen van beiden meer geestdriftig voor den oorlog zijn. Men zal dit dienen af te wachten. Maar in welke richting de Mededeeling der Nederl. regeering ook nawerke, erkent dient te worden, dat Kuyper in deze zoo droeve geschiedenis voor de eer van den Nederlandschen stam het mogelijke heeft gedaan. Terwijl uit het antwoord van den Engelschen minister van Buitenlandsche Zaken duidelijk blijkt, hoe moeilijk het is geweest een vorm te vinden, waaruit het verlangen naar onderhandelingen met de «regeeringsbevoegde" Boeren niet te zeer spreekt, is het vooral opmerkelijk hoe de oorlogsgezinde engelsche pers zich alle mogelijke moeite geeft, om haar lezers aan het ver stand te brengen, dat de regeering nog geen enkel druppeltje water in haar wijn heeft gedaan. Eu nog opmerkelijker, hoe de premier Salisbury het noodig heeft geoor deeld zich te haasten, om in zijn rede voering voor den Jun. Gonst. Club te Londen, op ietwat voor- de Ned. R-sgeering beleedigende wijze, Lord Lansdown's antwoord te corrigeeren. De oorlogspartij ziet terecht in, dat nog n zoo'n ant woord van Lord Lansdowne hetwelk inderdaad al een zeer povere figuur maakt bij het eenvoudige en klare document van de Nederl. regeering voldoende zou zijn om den zoo bij herhaling uitgesproken eisch van onvoorwaardelijke onderwerping geheel te doen vergeten. Indien men niet reeds geweten had, dat er tweeërlei strooming ook in de meest gezaghebbende kringen der Engelsche natie omtrent de voortzet ting van dezen oorlog bestond Salis bury's speech, welke de krachtigste veroor deeling van Lansdowne's antwoord bevatte, zou dit feit aan het licht hebben gebracht. En dat het een weinig spookt, althans begint te spoken, rondom de oorlogsmannen, meeuen wij ook te mogen afleiden uit de slottirade van Salisbury's zonder linge redevoering. »Er waren nog andere kwestiën die over wogen moesten worden als de oorlog uit was. De handhaving van Engeland's po sitie tegenover Ierland was het gewichtigste onderwerp dat het Rijk te behandelen had. Indien deze pogingen ooit faalden, zou het Rijk voor het grootste gevaar staan dat het ooit had gekend. Ddt waren heel wat belangrijker kwestiën dan de oorlog in Zuid-Afrika." Misschien moet men bij deze geheele redevoering niet uit het oog verliezen, dat zij als after-dinner speech gehouden werd; maar het tor sprake brengen van de lersche quaestie op dit oogenblik, kan toch moei lijk anders beschouwd worden, dan als een poging om de Salisbury-Cnamberlain politiek ten opzichte van Zuid Afrika goed te praten. En zoo schijnt dus de bedoeling van Salisbury's woorden te zijn geweest, en dat misschien ook wel meer in 't bij ronder aan 't adres van Eduard, die zijn kroning tegemoet gaat leg ons toch geen hinder palen in den weg; wij zijn de ware regeer ders, anti Boer cu anti-Ier. En als wij nu eerst die business in Afrifea hebben afgewik keld »zorider gemoedsoverwegingen" dan kunt gij e ven zoo op ons voor de business in Ierland rekenen. Buiten zulk een soort van aanbeveling schijnt de oorlogspartij het niet langer te kunnen stellen, want terwijl men er maar niet in weet te slagen in Afrika de Boeren te onderwerpen, tevens de Ieren in Europa zulk een ruwen stoot te geven, het kan alleen geschieden door iemand die ten einde raad is. Intusschen, waar er zulk een oorlogs partij heerscht, die de onderwerping of de uitroeiing van twee vrijheidlievende vol keren eenvoudig als een business beschouwt, waarbij het gevoel geen woord heeft mede te spreken aan Lord Landsdowne een antwoord ontlokt te hebben, dat door schier de geheele pers van Europa buiten Engeland als een bewijs van «en streven naar ma tiging wordt opgevat het is een succes voor Kuyper en ook voor ons Vaderland. Door de Nederlandsche Mededeeling is Engeland voor 't eerst er toe genoopt zich op niet aanstootelijke wijs over zijn Boeren-vijand uit te laten, en heeft de eerste aller Jingo's zooveel van zijn zwakheid verraden, dat hij daags daarna een toe spraak meende te moeten houden, die men, indien het geoorloofd is triviaal te spreken, karakteriseeren mag als verlegenheids »opsnijderij" De nationale haat jegens de It-ren moet hem helpen zijn positie te bemantelen. De blijvende flnancieele gevolgen van den oorlog voor Engeland. Wat de strijd in Zuid-Afrika aan Enge land rechtstreeks zal kosten, is niet te bepalen, vooral omdat het einde van den oorlog nog niet is te voorzien. Vele oorlogsuitgaven hebben eerst plaats na het sluiten van den vrede, bijv. die vour het repatrieeren der troepen, voor schadeloos stellingen van allerlei aard, vojr het her stel of den wederopbouw van beschadigde of vernielde openbare eigendommen. Meer dan een jaar geleden voorspelde Paul Leroy Bsaulieu in het Jour/tal des Débats dat de oorlog aan Engeland min stens 5 a 6 milliarden francs (200 a 240 millioen pond sterling) zou kosten, en de zelfde schrijver komt thans tot het besluit, dat het hoogste der hier genoemde cijfers nog ver beneden de werkelijkheid zal blij ven. Zes milliarden francs is meer dan de waarde van alle goudmijnen van Transvaal, zelfs indien deze in de eerste kwart eeuw W20 milliarden aan goud opbrengen! Maar de rechtstreeksche uitgaven voor een oorlog blijven altijd nog beneden de indirecte. »Het is zonder voorbeeld, dat een veldtocht, al leidt hij tot de overwin ning, niet een enorme en blijvende ver meerdering van uitgaven oplegt, zoowel aan den overwinnaar als aan den over wonnene." De Franschen weten daarvan mede te spreken. Ondc-r '.-jt tweede keizsrrijk placht Emile de Girardin het steeds druk te hebb n over de mogelijkheid, de waarschijnlijkheid zelf a van een vreese lij ken oorlog, die echter en daar troostte hij zich zelf en de goêgemeente mee, door eene ontwapening zou worden ge volgd. De oorlog is gekomen, maar de ontwapening niet; integendeel, de toerus tingen ziju allerwegen, en vooral in de staten die den oorlog voerden, op bedenke lijke wijze toegenomen. Op dit puut maken de Engelschen zich geen illusie. De Times heeft onlangs een reeks brieven over dit onderwerp gepu bliceerd van Sir Robert Giffen, een statisticus van gevestigden naam. Wat deze schrijft over het toekomstige Britsche budget, over de nieuwe uitgaven, die daarin zullen moeten worden opgenomen, en over de middelen om in die uitgaven te voor zien, dat wil zeggen, over de belastingen die nog aan de nieuwe, in 1900 en 1901 ingevoerde, zullen moeten worden toege voegd, wordt door het city blad volkomen onderschreven. De jaarlijksche uitgaven zullen ruim 40 millioen pond sterling hooger worden een sommetje, dat anderhalf'maal zoo groot is als de gezamenlijke uitgaven voor Nederland en Nederlandsen.Indiëin het begrootingsjaar 1902 ! De uitgaven in het Engelsche begrootingsjaar 1898-99 bedroegen 108,150,230 pond sterling. Volgens de briefen van Sir Robert Giffen in de Times zullen die uit gaven in het vervolg niet minder bedragen dan 150 millioen pond sterling, en weldra tot 100 millioen pond sterling kunnen stijgen. »Het Engi Ische budget" zegt het Journal des Débats »zal door den ZuidAfrikaanschen oorlog meer zijn toegeno men, en wel blijvend, dan het Fransche budget toenam tengevolge van denFranschDuitschen oorlog, met inbegrip van de aan Duitschland uitgekeerde oorlogs-schadeloosstelling. Deze koloniale oorlog tegen twee kleine volksstammen zal aan het overwinnende (?j volk een veel zwaarder last opleggen dan de grootste Europeesche oorlog van de negentiende eeuw aan het overwonnen volk heeft opgelegd." Onder de door hem voorziene uitgaven brengt Sir Robert Giffen ook eene van «minstens" 25 millioen pond sterling voor de jaarlijksche kosten der bezetting van Zuid-Afrika gedurende de eerste jaren na den oorlog. Hoe zal Engeland voorzien in deze zoo ontzaglijk veel hooger uitgaven? De belastingen zijn in 1900 en 1901 reeds sterk verhoogd. De income-tax is gestegen tot G percent. Tal van indirecte belastingen zijn verhoogd, zooals die op tabak, bier, thee enz. De reeds 25 jaren geleden afgeschafte suikerbelasting is weder ingevoerd en van steenkolen wordt een uitvoerrecht geheven. Maar daarmede is men er nog lang niet, vooral omdat men de onmogelijkheid inziet om het percentage der inkomstenbelasting zoo hoog te houden als thans. Dus nog meer, veel meer indirecte belastingen. Zoo wordt het groote fiuancieele hervormingswerk van Gladstone afgebroken, niet steen voor steen, maar met ruwe mokerslagen, bij groote brokken tegelijk. De Times vindt dat volstrekt niet erg. Integendeel, volgens het city-blad droeg de fiaancieele politiek van 1860?1875 den stempel van bekrompenheid en klein geestigheid, twee eigenschappen, waar van, zooals men w°et, de imperialisten en jingoes zich volkomen vrij gevoelen. »Het gebied der belastingen1' zegt de Times »:s (loor Gladstone en diens medestan ders) roekeloos beperkt"; men moet van die «economische waanwijsheden'' terugkeeren tot de oude en als verouderd met minachting ter zijde gestelde methoden om zich inkomsten te verschaffen. En zoo zullen, als Sir Robert Giffen's raadgevingen worden gevolgd, de belastingen op bier, thee en suiker worden verhoogd en belas tingen op granen, hout, petroleum en nog andere artikelen worden ingevoerd. Sir Robert Giffen zorgt voor het ver gulden dezer bittere pil. Hij doet opmerken, dat een budget van 160 millioen pond sterling Engeland thans niet mér zal drukken dan een van 80 millioen veertig jaren geleden, omdat het belastbaar ver mogen in dien tijd is verdubbeld. Dat dit laatste het geval is, wordt door Sir Robert Giffen op onvoldoende wijze aan getoond, omdat hem zelf daarvoor betrouw bare statistieken ontbreken. Maar ge makkelijk is het aan te toonen, dat de uitga?en in den zelfden tijd veel meer dan verdubbeld zijn. Eu dan stond En geland, veertig of zelfs dertig j aar geleden niet tegenover zulk eene scherpe handelsconcurrentie als thans. »Bij een wedloop tusschen paarden van ongeveer gelijke kracht is een meerdere last van enkele kilogrammen hinderlijk en belemmerend; het zelfde geldt voor den internationalen wedstrijd op commercieel gebied. Engeland zal dit ongetwijfeld ondervinden, Er is dus veel kans" zoo besluit de heer LeroyBeaulieu »dat het noodlottige avontuur van den Transvaal-oorlog, waarin het Engelsche volk zich zoo roekeloos heeft geworpen, en dat het heeft voortgezet, zonder van eene enkele gelegenheid om er een einde aan te doen komen, gebruik te willen maken, Groot Brittannië, tien tallen van jaren lang, zal plaatsen in een toestand van betrekkelijke inferioriteit tegenover zijn nieuwe concurrenten. Het is eeii harde les, waarmede andere volke ren hun voordeel kunnen doen." Uniform-tarief voor post pakketten. Mijn repliek op het antwoord van den heer Mansholt kan nog korter zijn dan dat stuk. De heer M. wil een uniform tarief van 10 cent, terwijl ik het nu ge middelde tarief van 20 ets. als uniform port mooglij1? acht. Laten we 't verschil deelen en 15 ets. nemen, zegt de heer M. Maar 't is hier geen kwestie van marchandeereu, van vijf ets. meer of minder. Zooals ik in mijn vorig artikel uiteenzette, staat het tarief der p stpakketten iu verband met dat voor brieven en drukwerken, ter wijl ons binnenlandsch port natuurlijk aan moet sluiten aan de tarieven in 't buiten land. Het gaat niet aan het heele stelsel in de war te sturen. Een plotselinge ver laging van het postpakketten-tarief zelfs tot 15 ets. zou zeer ougewenschte gevolgen hebben, welke ik reeds vroeger aanstipte. Art. 8 der wet schrijft voor, dat aan de spoorwegmijen. op grondslag der boeken der postadministratie een vergoeding wordt verstrekt van 7, 11 en 15 ets. Dit wets artikel levert een enorm administratief bezwaar; van andere bezwaren heb ik niet gesproken. De bewering van den heer M., dat 't vervoer van een waggon postpakketten voordeeliger is dan dat van een waggon tarwe, kan ik als een enormiteit verder onbesproken laten. Postpakketten kunnen niet per waggon vervoerd worden. Wat nu mijn leelijke vergissing betreft, dat cijfer was voor mij bijzaak; hoofdzaak was er op te wijzen, dat die opgaven van het aantal vervoerde pakketten gedurende het St. Nic. feest betrekking had op de zeven eerste dagen van December. Nu moge de heer M. redeneeren: ik houd mij aan den tekst, er staat St. Nic. feest en dat is 5 Dec., de opgave is over de zeven eerste dagen van Dec. 't Is te gek om van te praten, dat alle St. Nic. pakjes den 5den zouden worden vervoerd en nog gekker is de bewering van den heer M., dat zij allen op a dag moeten besteld zijn. Dat zulks misschien te Westpolder geschiedt, is mogelijk, maar in een plaats van eenige beteekenis zeker niet. De heer M. heeft zich met een soort van Schadenfreude vroolijk gemaakt over mijn vergissing bij het noemen van een cijftr (m. i. van minder belang, was dit wel het geval geweest, bij een eersten oog opslag was mijn aandacht hierop gevallen). Zijn uw cijfers zoo juist? Me dunkt Jan Evers heeft daar nog wel het een en ander op aan te merken gehad; en als ik het wilde, zou ik in deel II ook nog wel onjuistheden kunnen aanduiden. Maar 't is me niet te doen om ondergeschikte cijfers. Op de denkbeelden komt het aan, en waar de heer M. er ideeën op nahoudt over het postvervoer, die met de werke lijkheid in flagranten strijd zijn, wil ik hem even herinneren aan het spreekwoord van de splinter en den balk. Mocht hij dan later nog eens willen poléniseeren o. a. over het door mij genoemde middel, Staaisexploitatie van Spoorwegen, dan zal me dat zeer aangenaam zijn. 2 2-'02. HERMAN VAN DEVENTER. Leerzaam voor onderofficieren en minderen. De debatten over de begrooting van oorlog en. marine zijn leerzaam geweest, niet 't minst voor onderofficieren en minderen van land en zeemacht. Want de positie dezer militairen, voor namelijk van de gehuwden onder hen, is nog lang niet wat ze wezen kan en moet n'en déplaise den luitenant Duymaer van Twist. We voelen grooten lust op 't voorbeeld van dezen afgevaardigde 'n budget op te j maken van 'n gehuwd minder militair, b.v. i 'n onder-of'fieier bij de landmacht, doch ': zullen voorbopig dien lust maar bedwingen, omdat we weten, dat de slechte maatschap pelijke condities van den minderen militair in 't algemeen, aan velen, zelfs aan geest verwanten van den heer D. v. Tw. over bekend z\jn; bovendien vreezen we 'n t onbescheiden gebruik van de oiis afgestane plaatsruimte te yiaken. Maar dit willen we er wel van zeggen, dat zoo'n budget van de inkomsten en uitgaven van 't gezin van 'n gehuwd minder militair tot 'n treuriger slotsom zou leiden dan de becijfering door den heer D. v. Tw. opgemaakt. Men moet bij dit alles niet vergeten, dat de militaire tractementen nagenoeg op de zelfde hoogte zijn gebleven, terwijl de be hoeften gestegen zijn, bovendien zijn van de emolumenten, die den minderen militair vroeger nog eens 'n bijslag bij zijn tractement leverden b v. daggeld voor allén reizende ; militairen en jaarlijksche uitbetaling van 't j z.g. reserve-geld vele verdwenen. l Het loon is dus niet evenredig gebleven j met de behoeften, temeer en dit dient voiral niet uit 't oog te worden verloren l daar de militair zoo uiterst bezwaarlijk i gebruik kan maken van 't moderne wapen i in den bestaansstrijd: de organisatie. We bedoelen hier natuurlijk niet die vele, als paddestoelen uit den militairen bo dem verreizende vereenigingen en clubs, | die wel eens aangeduid worden met den i naam »lolletjes"-vereenigingen, die zwerm ] van scherm-, gymna-.tiek- en tooneelver, eenigingen, die zeer zeker hun nut hebben, '. doch allerminst vergeleken kunnen worden bij organisaties, die 't ernstige doel hebben, moedig en zelfbewust voor lotsverbetering te strijden. Zulke organisaties zijn in 't leger wél uiterst bezwaarlijk, men ziet het aan den Bond van Marine-matrozen maar niet onmogelijk. De groote vraag is evenwel of' ze noodig zijn en daarop geven de jongste kamerdebatten 'n duidelijk antwoord. We willen niet spreken over de handige rede van den heer Talma, die 't militair bedrijf in 't groot verdedigde, nog wel met (handig uitgezochte) teksten uit den Bijbel en citaten van Jaurès, Kautsky e. a., doch die geen woord repte over de grove onzede lijke toestanden, waartoe dat zelfde militair bedrijf aanleiding geeft en waarvan onder officieren en minderen per slot van rekening de ergste slachtoffers zijn. Neen, duidelijker is 't, wat de woorden van twee andere in beginsel elkfiars antipoden afgevaardigden ons leeren, we bedoelen de heeren Duymaer van Twist en Schaper. Men oordeelêzelf: 1. de heer D. v. Tw. ('n officier, die 't dus weten kan) verzuimt te wijzen op de slechte maatschappelijke positie der mindere militairen, wél wijst hij op het ontoereikende tractement der officieren, 2. 'n vertegenwoordiger der arbeiderspartij, de heer Schaper, dringt aan op verbetering van de positie der onderofficieren, en als hij den heer D. v. T w. verwijt dat dit meer op zijn weg ligt als offiaier, dan 3. acht de officier de positie der onder officieren voldoende geregeld.' Waarlijk, de les is duidelijk. Men heeft ons zoo dikwijls gepaaid met beloften en toezeggingen, wij hebben zoolang onze onte vredenheid geuit in vruchteloos «mopperen", dat 't meer dan tijd wordt dat ons de schellen van de oogen vallen. 't Zal wel overbodig zijn te zeggen, dat we hier volstrekt geen verwijt bedoelen, we weten maar al te wel hoe het den militair in zijn.nauw, afgebakend kringetje, slechts

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl