De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 9 februari pagina 5

9 februari 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1285 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. klndenpel zgn en dat er in alle kamt slechts tussohea eoht .«n onecht, waar en onwaar, mooi en léelijk, goed en slecht een wezenlijk verschil bestaat * * Waaraan is het toe te schrijven, dat deze welbewspende beoordeelaar der nieuwere letteren niettemin zoo weinig gezag heef t F Met genoegen zal men hem in zijne Helleensche en Platonische studiën volgen en welverdiend is zijn goede naam als graecus en latinist. Doch zijne be schouwingen over de hedendaagsche litteratuur wekken heel weinig belangstelling op en laten de meesten kond. Meent men wellicht, dat zijne bezadigdheid voor een deel haren grond vindt in eene zekere mate van onaandoeulijkheid P Maar uit al zijne kritieken blijkt, dat hij oog heeft zoowel voor het liefelijke als voor het grootsche. Is zijne eerlijkheid dan twijfelachtig? Zijne beoordee lingen geven den indruk, dat hij streeft naar strikte onpartijdigheid. Vermoeit zijn stijl mis schien den lezer of is die stijl dezen onsympa thiek P Niet het minst, want al is de schrijf wijze van den heer Van Deventer niet bepaald fraai te noemen, ze is helder en van goeden huize. Naar mijne eigen indrukken te oordeelen, geloof ik, dat deze veelzijdig ontwikkelde schrijver geen gewild auteur is, omdat hij ge stadig analyseert en philosopheert. Zijne schei kundige studiën en zij u omgang met 'lato zijn van merkbaren invloed op zijne werkwijze als kritikus geweest. Weliswaar is de analyse niet zelden in de kritiek een waardeerbaar hulp middel, doch de heer Van Deventer maakt er een te veelvuldig gebruik van n doet, zooals Droz zou zeggen, als de chemicus, die, om de bloemen te leeren kennen, er den glans en den geur van te loor doet gaan. Dat die analyse weieens uitloopt op het vermeend vinden van de samenstellende elementen, blijkt ouder meer daaruit, dat hij Heyermans in de beoordeeling van diens Het Zevende Gebod gebrek aan moed verwijt. Met meer recht kan men de onvol komenheden in dat tooneelstuk toeschrijven aan gebrek aan vinding ; zelf pailosopheerende en sprekende ovet dualisme, monisme en subjecti visme, ziet hij in Psyche van Louis Couperus een' schat van wijsbegeerte of van wijsgeerigheid. Op die wijze kan men in alle sprookjes phiiosophie zotken. De Eransehen noemen dat: »argumenter en pure perte". Hot zwaartepunt wordt verlegd en de kritiek verliest het evenwicht, Psyche is een poëtische voorstelling, symboliseerend een opvatting van Mensch en Wereld. Drie factoren beheerschen het menschenbestaan, drie de wereldhistorie. Men kan ze noemen Stof, Geest en Ziel. Men kan ze noemen Empirie. Fhilosophie en Poëzie. Men kan ze noemen Waan, Critiek en Geloof. Men kan ze noemen Lijf, Hoofd en Hart. Men kan ze noemen Z m u en, Gedachte en Droom. Men kan ze noemen Bezitten, Werken en Hopen. Couperus noemt ze Emeralda, Astra en Pt-yehe." Dat is alles opperbest en misschien is die nomenclatuur ontzettend mooi van verscheidenheid, maar als het om philosophie te doen is, ga ik liever te gast bij Schopenhauer en Von Hartmann. Dat is wel de meest opmerkelijke schaduw zijde van de eruditie des heeren Van Deventer. In alle litterair werk ziet hij als het ware een naar een vast werkplan opgezet ge bouw, waarvan hij, om er de schoonheden en de gebreken van te doen uitkomen, de bouw stoffen en de samenstelling dient te demonstreeren. De lezer wil evenwel niet zien bouwen, hij wil hel gebouw zien, en naar den docent in de bouwkunde luistert hij maar half. * * De stijl van den heer Van Deventer is, het is reeds gezegd, helder ea van goeden huize. Hij zoo de stijl als de schrijver is uit den huize Busken buet. De leerling staat echter mijlen ver achter den meester. Van het vernuft van Buskeu Huet is geen spoor bij den uaueef te vinden. Ouaandoenlijk is deze geenszins, doch temperamentloos zeker. Niet slechts is hij vreemd aan den schaterlach, den jubel, den snik, de opgewondenheid; zelfs den glimlach en den spot kent hij maar van aanzien. Hij keurt goed of keurt af, meer niet. Tracht hij een' enkelen keer vernuftig te zijn, dan is de woordspeling zijne toevlucht. Er was iets gemeens in haar, zegt Huet zelf; laat ons gerust wat strenger zijn dan haar geestelijke vader, en zeggen: Josephine was ,niet veel meer dan iets gemeens." Te anderer plaatse klinkt het in denzelfden drogen toon: la AadréKortenaer, den premier amoiereux uit Lidewijde, zien wij de personificatie der ver waande middelmatigheid, die in een zekere mate van aanleg en ontwikkeling een vrijbrief vindt om niels belangrijks te doen dan iets belangrijk gemeens, en Henri Wilson de soupirant uit Josephine, is niet veel beter." O a willekeurig heeft hij in zijne methode van kritiseeren den dialogischen vorm vaa Plato's betoogen gedeeltelijk overgenomen. Platonisch is het, zich een' tegenstander te denken, die vragend allerlei tegenwerpingen maakt, en dan zelf dien tegenstander in dea redetwist te verslaan. Het duidelijkst ontwaart men dat spiegelgevecht in de beoordeeling van Cornélie Huygens' Barthold Meryan. Voorzeker heeft die methode hare goede zijde: de kritiek wint in veelzijdigheid. Het komt mij echter voor, dat de heer Van Deventer wat al te ounoozele tegenstanders schept en zich op die wijze zijne overwinning bizonder gemakkelijk maakt. Eene derde grief i?, dat de schrijver, die indertijd zelf heeft deelgenomen aan de beweging van De Nieuwe Gids, daarvoor een zwak gevoelt, dat zijn oordeel-te dien aanzien zijns ondanks het tegendeel van onbevangen doet zijn. Naar hartelust vergroot hij de verdiensten van zijne gewezen gilde broeders. In eene zijner recensies beweert hij, dat De Nieuwe Gids meer heeft gedaan dan hij, de nieuwe gids, beloofd heeft; eene bewering, die, dunkt mij, al dadelijk vleugel lam wordt geslagen door de volgende zinsneden: «?Maar na wat gezegd is, mag niemand het den Nieuwe Gids langer verwijten, dat hij geen heros voortüracht". Want hield het optreden van dat tijdschrift niet de belofte van heroën in? Van Albert Verwey zegt de heer Van Deventer ergens: »Verwey was een wonderkind en een Zondagskind. ^Fantasieën en geluiden ontgroeiden aan zijn gemoed in den rijksten en scnoonsten overvloed, en de vereering hem door verschei denen der toen jongeren geschonken, was even oprecht als verdiend". Zonder pok maar eenigszins aan het talent van Verwey te kort te doen, geloof ik niet, dat Van Deventers aanbidding door wien ook gedeeld wordt. In de bespreking van den tweeden druk van Van Dtyssels Een Liefde ziet men den heer Van Deventer een' oogeuschijnlijk geduchteu aanloop nemen om den geweldenaar te lijf te gaan, maar onder het rennen bezint de referent zich en de beloofde aanval verloopt, tot ieders niiumiiimmii IIIIUIIIIIIHIIItllllllllflIllllllltlllllllllllllllllllllHlllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIMMlfllllMIIMIIIllllllllllltllllllllllHltlllllllUinMIIIIIIMinilllllllMlIUIIIIIIIIMIIIII IMIIlMlUlllllllllltlllllllMlllMIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIM to ^-.Tne e^ffififl per doosje | UiUU iiiiuiiiiiHiNinHUfimitmiimiMiiiniM YOO'3 DAMEjSf. Portretjes. i. De piano-juf. Het was al bij tienen. Meta haastte zich, liep snel 't Nassauplein af tot bij de laan Copes haar den pas werd afgesneden door de huzaren die met de hoog-sehetterende juichende kopernauziek aan 't hoofd voor een militairen marsch uitreden. Er was zoo'n trotscbe levenslust, zoo'n trpteche levens lust, zoo'n jonge overmoed in die muziek die opklonk in den zonnigen lentemorgen dat Meta voelde hoe haar hart sneller klopte, haar smalle wangen opfleurden, en een onstuimig begeef en in haar opkwam naar wat genot en wat kleur in haar grijs eentonig bestaan. Zij moest wachten, bleef even staan, wat verlegen door 't lachend op haar neerkijken van al die trotsch-hooggezeten kerels, en plotseling werd haar blos donkerder toen een ritmeester haar groette met aierlijken zwaai van zijn blin kende sabel. "'PauH Hoeveel jaren had zij hem niet gezien? Hoe lang was dat geleden! Toch had hvj haar dadelijk herkend, had hij niet heelemaal den ouden tijd vergeten... al waren bijna twintig jaar er over heen ge gaan ... Pas enkele dagen geleden had zij gelezen, dat hij overgeplaatst was naar den Haag, en nu wou 't toeval dat zy elkaar dadelijk ontmoetten I De nuzaren reden voorbij en Meta ging door; den tg'd had zij vergeten en de les die om tien uur moest beginnen, al 't tegenwoordige was weg: het was weer lente jaren o jaren geleden, toen was zij achttien jaar... Jonge lente was 't in het Bosch; de beuken ontvouwden hun satijnige teergroene blaadjes, en daaronder was de grond wit van de duizende anemonen; de zoele lentewind streelde haar gezicht, dreet de bloesems rose en wit uit den knop, streek alles aan met weeke verleiding, met mach tigen drang naar opbloei en genot. Zij dronk 4e voorjaarslucht in met al den overmoed van haar achttien jaren, zonder twijfel, zonder voorbehoud, alsof 't haar toekwam, alsof 't vanzelf sprak dat ook voor haar het lentegeluk moest opbloeien! En toen, daar in het Bosch, was zij Paul tegengekomen, den knappen jongen huzarenluitenant op zijn gitzwart volbloedje, Paul die nog zoowat heel in de verte een neef van haar was en daardoor zich gerechtigd voelde haar aan te spreken en naast haar te blijven in druk vroolijk gebabbel. Hoe wist zij weer alles, alle détails: dat samengaan onder de laag- hangende beukentakken die soms zijn hoofd even raakten, terwijl Lightning, 't zwarte paard met den glanzenden nek, telkens trachtte te reiken naar 't tergende jonge groen; zij hoorde weer 't gezellig geluid van 't wrin gend zadelleer, van't rinkelend kin-kettin kje, van 't dof-stappen in het mullige rijpad... En als zij opkeek naar het lachend geluid van Paul s stem en voelde voor.'t eerst, voor 't eerst in haar leven, onvergetelijk daarom den bewonderenden begeerteblik dringend in haar, vreemd haar roerend met ongekende trilling en klopping van haar hart, toen durfde zij niet meer zien naar zijn oogen van liefde, zijn mond van wellust, naar heel zijn mooi jong figuur van zelfbewuste kracht... Paul praatte maar, drong er op aan dat zij ook zou leeren paardrijden: Dat zou best gaan: je neemt een paar lessen in de manege, dat je een beetje begrip hebt wat 't is om op een paard te zitten, en dan leer ik't je verder op Tommy. Heusch, Torn is schaapmak, dien kan je best rijden! Paardrijden! Haar groote illusie! Altyd leek 't iets onbereikbaars; zij, meisje alleen, en mama die alles dadelijk zoo geëmancipeerd vond... nooit, dacht ze, zou dat haar te beurt vallen. Maar nu, onder leiding van Paul, haar neef toch, misschien zou mama 't nu wel toestaan.... Een groote golf van genot, van blijheid ging door haar heen, alles lachte haar toe: met Paul, te paard in zoo'n lentebosch, en niets dan zorgeloos genieten, 't leven zoo licht, zoo lief lag t vóór haar!... Opgewonden, gelukkig kwam zij thuis, en dadelijk, dadelijk vroeg z\j 't, net als vroeger met haar beide armen om moeders hals: Mag 't maatje? Hètoe, mag 't? Toen viel, steen-zwaar en al-verkillend 't antwoord op haar: Maar Meta, ik denk er niet aan! Ik weet niet hoe je de gekheid verzint! Waar wou je 't van betalen, jij die hard zal moeten werken om van je lessen te kun nen leven ? Neen kind, dat is een luxe die je aan anderen moet overlaten; zulke ge noegens zijn niet voor ons weggelegd. Dit was een vonnis zonder Deroep, dat wist Meta wel. Er werd geen woord meer over gesproken. Zij schreef een briefje aan Paul dat 't niet mocht, niet kon. Misschien had Paul 't wel weer dadelijk vergeten want hij had er nooit op geantwoord... Maar zij had 't nooit vergeten, 't visioen van geluk dat even voor haar oogen had geschitterd op dien verren lichten lente morgen ... Het lag alles nu in een ver verleden, ver achter 't doffe heden . . . Meta moest zich haasten naar haar les; het was al kwart over tienen. Zij wist al voor uit dat 't verwende onmuzikale nonna'tje, dat van haar moest leeren wat ze toch nooit leeren zou, uit haar humeur zou zijn omdat de juf te laat was; ze wist al hoe onaangenaam zij haar zou ontvangen . . . Meta belde aan. Een knecht deed open; boven snerpte al de nijdige stem . . . Buiten was 't lente l M. CONSTANT. VronwencluuS in enicap, In de laatste tien jaren is in de groote Anierikaansche steden het aantal vrouwen, dat genood zaakt is haar brood te verdienen in de groote kantoren en magazijnen, verbazend toegenomen. Betrekkelijk plotseliLg is dat gegaan, zoodat er groote moeilijkheid bestond vooral deze vrouwen een baar passend onderkomen te vinden m de steden, waar men er tot dien tijd alleen aan gewend was alleen-wonende mannen, die heel andere eischen stelden, gelegenheid tot inwoning aan te bieden. Wel verrezen spoedig goedkoope pensions, maar om goedkoop te zijn, moesten deze in de buitenwijken gevestigd worden en daar de magazijnen en kantoren meest in het hart der stad gelegen zijn, werd daarmee de kwestie maar gedeeltelijk opgelost. Ontbijt en avondmaal kon door de vrouwen wel in haar pension ge bruikt worden, maar de luücb, die haar middag maal moest uitmaken, moest in de stad genuttigd worden. Restaurants zijn er natuurlijk genoeg en de maunelyke employés vinden daar ook best hun gading, maar voor de vrouwen, die m Amerika, precies als hier, veel minder salars genieten, al doen zij precies hetzelfde werk, zijn de goede restaurants veel te duur. Zij zagen zich dus genoodzaakt of niet genoeg te eten, of, als zij bet zonder een hartig maal niet stellen konden, de kleine vierde of vijfde rangsrestaurants op te zoeken. Meestal kozen zij bet eerste, wat, daar zij evenveel behoefte hebben aan goed eten als mannen, haar gezondheid benadeelde en haar minder geschikt maakte voor haar werk, wat dan weer de patroons aanleiding gaf te blijven volharden in het treurige systeem hun vrouwelijke emplojés minder te salaneeren. Vele meisjes probeerden een koude lunch mee te nemen van haar pension, maar deze op te eten in een ongezellig kantoor, te kijk voor alle bezoekers, wier zakenbersens bovendien het rustuur der aanwezige beambten volstrekt niet eerbiedigden, zonder het uurtje verpoozing, dat een nieuwe omgeving en betere lucht m den inspannenden, eentonigen cirkelgang van het dagelijksch werk brengen, was op den duur niet vol te houden. In Chicago is het probleem van de lunch der vrouwelijke kantooi beambten op eenvou dige, practiscbe wijze opgelost. Eenige vrou wen kwamen door de overweging, dat de meeste meisjes thuis gewend zijn zich zelf te bedienen, op de gedachte een restaurant op te richten, waarin alle bedienend personeel afgeschaft zou zijn en alleen het hoog noodige voor de controle aanwezig. Zij meenden dat, door de groote besparing, die dat zou geven, het mogelijk moest zijn een goede warme lunch bereikbaar te maken ook voor de schrale beura der vrouwelijke kantoorbedienden. Eenige vermogende vrouwen gaven het benoodigde kapitaal om een buis te huren en de inrichting te bekostigen. Zij lieten de meisjes, die er iets van verwachtten, een club oprichten, waarvan de leden tegen een geringe vergoeding toegang hadden tot de eetzaal en de lees- en conversatiekamers. Het denkbeeld bleek een succes te zijn. Binnen een maand telde de club 600 leden en moest naar een grooter huis worden omgezien. Thans telt de club 1600 leden en heeft een geheele verdieping van e.en der groote Amerir kaausche huizen tot haar gebruik. Zij is nog altijd gevestigd op den grondslag, dat op de spijskaart geen gerecht voorkomt duurder dan vijf Amerikaansche centen, zoodat een flink voedzaam maal, waarvan warme roastbief, biefstuk met aardappelen of ander warm vleesch de hoofdschotel uitmaakt, te verkrijgen is voor tien of elf Amerikaansche centen. I) Wanneer men de deur van het clubgebouw opent, vindt men aan zijn rechterhand het bureau, waar de lidmaatschapskaarten vertoond moeten worden of de vijf cents entree betaald, die van met-leden geeiscnt wordt. Luks is een kamer, waarin een vrouwelijke doctor gratis geneeskun digen raad geeft aan de leden, die haar wenscbeu te cousulteeren. Als men den restaurant binnen treedt, komt men eerst in een soort voorhal, waar zich op 3 lange tafels alle spijzen, wier namen op de spijskaart voorkomen, bevinden. De binnentredende neemt eerst een bord van een hoogen stapel vooraan, en een papieren servet. Dan doet zij haar keuze uit de spijzen, koude of warme, die ia de grcn^te verscheidenheid voorhanden zijn, zoodat het onmogelijk is mets van zijn gftdmg te vinden. De warme worden heet, kokend heet zelfs, gehouden door een ver nuftige inrichting. De porties zijn afgedeeld, men behoeft ze maar op zijn bord over te brengen. Rijst, tomaten, seldenj, alle soorten van taart en pastei en vruchten dienen als toespijs en kosten drie of vier Amerikaansche centen, p de derde tafel staan warme en koude dranken. Gewapend met 't bord met de spijzen, die men gekozen heeft, gaat men naar de kas, die men passeeren moet, om in de eigenliJKe eetzaal te komen en betaalt. En passant neemt men lepel, vork en mes mee, zoekt een plaatsje eii gaat zitten. Indien men een glas water verlangt, [dat niets kost,] voorziet men zich daarvan ot Daalt een of aiiaeren drank uit de voorhal. Wie klaar is, zet haar bord op een daarvoor bestemde tafel en gaat zich, zoo geweiischt, nog eeuigen tijd verpoozen ia de rustige zitJtamers. Gewoonlijk gebruiken 1200 a HOO personen in de club haar lunch, wai zeker een bewijs is, dat deze in een behoefte voorziei. De leden zijn meisjes en vrouwen uit allerlei werkkringen, met loontn wisselende tusschen de 4 eu 5 dollars per week, die het jonge wiukeljuffrouwtje verdient en de 30 dollars, die de geroutineerde stenografiste krijgt. Hij deze ne club is het natuurlijk niet ge bleven. In alle stadswijken zijn er sedert dien tijd verrezen, grootere of kleinere, sommige coöperatief, andere op pailautropisciieu grond slag. Bijna alle zijn ongeveer zoo ingericht als de beschrevene, ook met de vrouwelijke arts, die gratis of tegen geringe vergoeding consult geeft. Dit is een der groote zegeningen van de clubs, want de doctorsrekeningen zijn in Ame rika zoo hoog, dat voor meisjes als deze, mi t geringe salarissen, een geneeskundig advies iets is, waar zij driemaal over denken. Gewoonlijk wortelt het kwaad dan zoo in, dat genezing uiterst moeilijk is. Vele clubs geven nog meer voorrechten, lezin gen, cursussen, gezellige bijeenkomsten, enz. Zij doen ook in dat opzicht veel nut en mafcen het oestaan voor menig meisje, dat door de inspan ning en de eentonigheid van haar dagehjksch werk onder veel te grooten druk leeft, dragelijk. Ook op andere plaatsen dan Chicago, waar de vrouwelijke beambten even slecht gevoed, even moe en afgetobt aan zenuwen zijn, zoudeu zulke clubs een uitkomst kunnen worden. Het is te hopen, dat zij ook daar spoedig verrijzen. (Ontleend aan Woman's Journal.) M. G. 1) Als men bedenkt, dat een Amerikaansche cent, ofschoon twee en halve cent vertegen woordigende van onze munt, door het duurdere leven in Amerika toch gelijk heet te staan met n cent van ons, is dat haast ongeloofelijk. Mtiocaal Bureau yan Vrouwenarbeid. Het «Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid", gevestigd te 's Gravenhage, Jacob v. d. Doesstraat 68, heeft zich genoodzaakt gezien het spreekuur op Maandagmiddag 3?5 uur te doen vervallen en zich van nu af aan te bepalen tot het houden van slechts n, vast spreekuur per week en wel Donderdagavond» van 8?10 uur. Het aantal bezoeken op Maandagmiddag nl. had langzamerhand zulk een omvang aange nomen, dat de overige werkzaamheden er aan zienlijk door vertraagd werden; daarenboven zou op deze wijze de toch reeds uiteraard bestaande bevoorrechting van den Haag boven andere plaatsen een te overwegend karakter verkry'gen voor] een Nationale instelling, terwy'l een groot deel der behandelde zaken gevoegly'k per correspondentie kan worden afgedaan. Behalve den Donderdagavond, die dus voorloopig behouden blijft, kan altyd nog een mondeling onderhoud op een ander uur (dag-) in de week worden verkregen, mits ty'dig van te voren schriftelijk aangevraagd, zooals tot nu steeds geschiedde door buitenaf- wonenden. Modes. Geen gtbrek aan geld l Kookboek van Martine Wittop Koning. Dames die rooken. Diners. Heelemaal wit óf heelemaal zwart [gebiedt de mode voor jonge vrouwen. Men is gelukkig terug gekomen op de alom gangbare meening, dat lichte kostuums uitsluitend voor de jeugd bestemd zyn. Lichte en geheel'witte toiletten worden gedragen door dames van rijperen, zelfs van zér rypen leeftijd. Deze mode is nu eens niet uit Parys, maar uit Petersburg tot ons gekomen. Niet meer jeugdige gezichten en witte haren worden oneindig guntstiger omlijst in helle dan in sombere tinten. Daaren tegen verschijnt de elegante, bewegelyke, vyfen-twintig-jarige Pansienne op iuers on soirees, geheel in 't zwart. Feitelyk een wel begrepen, verfijnde ydelheid. Haar weelderige haren, het karinyn harer wangen, de schitte rende blankheid van tanden en hal», de straling der echte yeux Parisiens, blauw-grys met hun verrukkelyKe tint-wisseling, deze uit gelezen attriOuten komen heerlyk tot hun reent, in de doffe omlyning van het zwarte kleed. Een japon van zwarte hberty zijde, tulle overkieed met git-garneering, met rond décolleté, lange tulle mouwen, waar de blanke, ronde arm doorschemert, is op 't oogeublik, tout ce qu'il y a de plus joli, gedragen door een vrouw, nog in het bezit van de volle, soupele bekoorlijkheid harer fiissche jeugd. Kostuums van wit laken en witte, eugelbche serge worden veel gedragen aan de Riviera, in Nice, in Cannes, m al die gebenedijde oorden, waar de goddelyke zon onverpoosd anjelier en roos kust, ten tyde ' dat een yzige .Noordenwind ons in den nek blaast, of wy angstvallig een ietwat begaanbaar plekje zoeüen in papperige inodderstraten. De corsages der witte toiletten worden in bol rovorm gegarneerd met dikke, gelige guipure en kostoare fantasie-knoopeu, hetzij in art nouveau of strass. De TOK blyft van onderen wyd met de hoog opgezette volant, die zich in korten tyd zeldzaam populair wist te maken. De witte kostuums worden ook ge dragen met biais van zwarte tat-zyde. Vooral engelsche dames huldigen die mode. * # * in ons eenvoudig landje is men het nog niet eens over de »tea-gown". Het valt niet te loochenen, dat de tea-gown den stempel draagt, afkomstig te zyn uit een land, waar de keukenmeid in ruischend zijden japon ter kerke gaat, waar de heeren's avonds in vuur-rooden rok door de salons dwarrelen, waar in de meest burgerlyke gezinnen un bout de toilette wordt gemaakt, om het mid dagmaal te gebruiken. Hollandsche dames vin den, dat men in een tea-gowu gehuld, iets van een theater-prinses heeft, of dat men de heuge nis wekt aan een oude modeplaat of antieke schilderij. Wél is het jammer, want de statige, makkelijke japong ontdaan van dwang en ballast van knellende baleinen, het sierly'ke empire-kleed, of de slanke robe-princesse met langen sleep, ietwat opzichtig en weelderigbehagelijk met kant, chiffon en lint-garneering, is een sierlyke dracht, voor haar, die op het gezellig middag-thee-uur thuis blyft, om bezoek van kennissen en vriendinnen af te wachten. Une toilette veut tre portee, dit blyft een waarheid, ter grootte van een herkauwenden viervoeter. Een vrouw, onzeker in haar optre den, houterig in haar bewegingen, schutterig van gebaar, doet verstandig, niet in de modieuse tea-gown te ontvangen. * * « De kosten der kroning van Eduard VII worden geraamd op 50 millioen. Meer dan twee ! millioen wordt uitgegeven voor degens, kanten j en zy'den kousen. Ongeveer 10 millioen voor ! kleeren vaa de pairs van het koninkryk en van l hunne gemalinnen, voor den hoogen adel en hoogwaardigheidsbekleedera. Een crediet van ruim 12 millioen is uitgetrokken voor de ont vangst der koningen, vorsten en gezanten van vreemde mogendheden. Eindelijk is een zelfde bedrag toegestaan voor feestelijkheden in het koninkryk. (O, H. C.) * * * Van de hand van Martine Wittop Koning, leerares in koken en voedingsleer aan de Amsterdamsche huishoudschool, is verschenen een verzameling eenvoudige, berekende recepten, uitgave Hilarius te Almelo. Men behoeft geen profetischen blik te be zitten om met volle overtuiging te beweren, dat dit boek verkocht zal worden. In alle op zichten beantwoordt het werk van mej. Wittop Koning, aan de eischen die men van soortgely'ken arbeid mag vorderen. Dit nieuwe kook boek is praktisch; aan de hygiëne worden hooge eischen gesteld, eiachen die helaas veel te weinig behartigd worden, zelfs door ver standige huisvrouwen; voor bescheiden beurzen zyn de eischen uitermate bescheiden. Mej. Koning berekent elk recept, totopeen halven cent en zóó zuinig,|zóó zuinig, dat ik tot de conclusie ben gekomen, dat het gros der huismoeders te veel besteedt voor het toe bereiden van eenvoudige, smakelijke spy'zen en dat zij zich, in haar eigen welbegrepen belang, moeten haasten een let-je te nemen aan de eenvoudige berekende recepten, die de leerares der Amsterdamsche Huishoudschool haar biedt. * * » Na het laatste bezoek van Rusland's »imp ratrice blanche" aan JVankryk, zyn de dames te Parijs meer dan ooit gaan rooken. De czarina moest het weten ! Russische vrouwen zyn dol op tabak en dampen er lustig op los. Rusland's keizeria, met haar echt-Duitsche en zér strenge begrippen, heeft verboden dat de dames uit haar omgeving rooken. Waar dus in Rusland het rooken der vrouwen du grand monde zal verminderen, neemt die afschuwelijke gewoonte in andere landen, zelfs bij ons, steeds toe. Een cigarette aansteken na den lunch-en na 't diner is doodgewoon. De dames denken er niet meer aan eenige verontschuldiging te maken voor haar dwaze liefhebbery. De beel derigste kokertjes die men zich denken kan worden voor-den-dag gehaald, in ongedwongen cavalière houding, blazen de dames keuvelend over modes, stads- of dorpsnieuwtjes, rookwolkjes in de lucht. In Parys rooken de dames ook op den namiddag, wanneer zy' naar Engelsen gebruik een kojije thee drinken. Dit heb ik bij ons nog niet gezien, maar, was nicht ist kann werden. * * * In Parys duren de diners dit jaar veel korter dan vroeger. De menu's zyn niet meer zoo ellerlang en de spy'zen hygi nischeenvoudig. Schotela waarvan men met geen mogelykheid zou kunnen bepalen waaruit zy' waren saamgesteld, komen niet meer voor. Soep, visch- en vleeschgerechten, alles is met juist heid te onderkennen. Roastbeef met gewone jus, geen sauce l la dit of dat, is de plat de résistance en wordt overal gepresenteerd waar men er pry's op stelt met de toongevende lieden mee-te-doen. De tafelversiering is bui tengewoon weelderig en staat niet gely'k met de invoering der sobere spy'zen. Fy'n linnen-damast, geborduurd in wit of versierd met Venetiaansche kant, dekt de tafel waarop bloemenguirlanden zijn uitgespreid. Hetporcelein is eenvoudig, meestal wit met kleinen, vergulden rand, een bloemtak, of monogram. Het kristal is uiterst fijn geslepen, doch weinig bewerkt. Meissner of Sèvres porceleinen poppetjes, bloemenmeifjes, cupido's of her derinnetjes worden ter versiering tusschen de bloemguirlanden aangebracht. Kandelabres voorzien van zy'den beschilderde kapjes, stralen hun helder, koud, electrUch licht uit. Een zeldzame y'delheid der XXe eeuw verlangt, dat vóór de gasten een tafel versiering geplaatst zy waarin zy zich kunnen spiegelen. Ik stel genoeg vertrouwen in den schoouheidszin en de hoffe lijkheid der heeren, die hen zal noopen hun buurdames, of, een mooi kopje, aan tafel over hen geplaatst, te beky'ken en te huldigen eerder dan steelache blikken te werpen in het spiegelend voorwerp, om hun eigen beeltenis te aanschou wen. Voor dames lichtelyk afgeleid acht ik het spiegeltje niet zonder gevaar De heeren zullen hun uiterste best moeten doen, haar bedreigde aandacht gaande te houden, haar te prikkelen tot oplettend luisteren en het geven van weldoordachte antwoorden. CAPEICB,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl