De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1902 23 februari pagina 5

23 februari 1902 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No 1287 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. tig tteunen, it uit me huis verdwenen. Zijn goed t» gestadig humeur Innam vit zijn goed ^M\, voort Jat mei zijn Hoofd altijd, altijd zoo n was en daardoor den krachtigen man vormde, waartegen vrouw, kinderen en moeder zoo gerust kon leunen. O! beste Mevrouw! op onzen leeftijd leert men zulke smartelijke verliezen beier gevoelen. Ik heb uwe arme dochter geen woorden van troost kunnen zenden, er zijn toestanden j» het leven waarvoor geen troost te vinden is, niet waar? Alleen, de deelneming en een warme handdruk. Neem die dan in gedachte zooals ik dien waarachtig en innig deelnemend geef, blijf nog lang de steun van de nrrne weduwe en geloof mij steeds Uwe U hoogachtende Kunstzuster, fw.g.) M. J. KLEINE-GABTMAN. Oosterbeek, 22 Juli 1879. Na den dood van Jan Albregt is Mevr. Albregt van het tooneel willen bleven en ook een poos er buiten gebleven, maar ... de tooneeldnivel en zekere omstandigheden trokken haar er weer keen. Gelyk zij zelve eene zeer goede opvoe ding had genoten, gat zy' die ook aan hare kinderen, en toen deze grooter geworden waren, zou zy Albregt's wensen gestand hebben gedaan en geen der dochters aan het tooneel hebben toe vertrouwd, indien niet by een e, bij Jo, de heimelyke drang naar het tooneel zoo groot was, dat deze dochter ziek en sukkelend zou zyn geworden, indien haar wensen niet ware verhoord. Eerst op aandringen van een dokter gat de moeder toe. De Novemberavond van 1894, dat Jo Albregt in het grand-theater Vin Lier voor het eerst optrad en gelukkig debuteerde was een «vond vol aandoening. liet publiek ontving Albregt's dochter met groote sympathie. ? *~" ,sl '-Wj $?%& De moeder lachte bescheiden, innig dankbaar, vol verwachting, hoewel men toch door haar lach de vreeze en den angst kon waarnemen, die een tooneelloopbaan wekken. Want zeide Mevr. Albregt staande tusschen de schermen, voor dat haar dochter op" moest, ket tooneel en de kunst vind ik heerlyk, en ket zou myn trots zyn, als myn kinderen iets werden en den naam van myn goeien Albregt in eere hielden, maar ik behoef het niet te zeggen de tooneelomgeving, het tooneelleven ?u het leren aan 't tooi eel zyn zoo bitter ge vaarlijk, en een moederoog vermag veel, maar daar blokt het scherpste te zwak. Daarom kield ik myn kinderen tot nu toe van het tooneel, zelfs ver van het tooneel, maar toen ?u de gezondheid van myn jongste, van myn Jo, er mede gemoeid was, heb ik moeten toe geven, en nu bid ik onzen lieven Heer maar ?rustig, heel ernstig, dat Hy het lieve kind moge beschermen. Want nu ja, alle moeders vinden haar kinderen het liefst ik zal dus maar niet zeggen hoe ik myn Jo vind, anders lach je me nog uit. En nu ben ik angstig, jek, hè! Ik, angstig! Dat dacht je niet van me, hè? En toch, myn hart klopt, als ik denk aan haar debuut, en ik begryp volkomen hoe zenuwachtig Sophie was Mevr. Sophie de Tries toen haar dochter Fieije in: Een wereld, waarin men »ich verveelt moest debuteeren. Maar dat is geleden, en de proef is gelukt. Maar ik sta er nog voor!" Ook de proeve van Albregt's kind is goed geslaagd. Jo Albregt, al twaalf jaar aan het tooneel verbonden, getrouwd met den opera zanger Dons, is met eere werkzaam aan bet gezelschap van den JSederlandschen Schouwburg te Gent. Liefde en hoogachting, eerbied voor den ichoonen naam, hebben Mevr. Albregt tot aan kaar dood bemoedigd en staande gehouden, hetzy verbonden aan het gezelschap Van Lier ?f dat van G. Prot en Zoon. { Vader en zoon Prot en hun geheele gezelschap zyn steeds uiterst lief voor haar geweest, en zagen tegen haar op. Hoe kameraadschappelyk ?n genoegely'k de omgang ook ware, zy waren doordrongen dat de naam Albregt" en bet samenwerken van Mevr. Albregt met hen, aan den schouwburg Frascati cachet" gaf. De Amsterdammers zijn Mevr. Albregt ge volgd, waar zy ging, en haar by ieder tooeeelgezelschap, hou en trouw gebleven. Het treffendst bleek dit op hare e ere-avonden. De herdenking van haar 50 jarige tooneelleopbaan, iu den Frascati-schouwhurg van G. Prot en Zoon gevierd, was een triomfavond, gelyk het vieren van dit feit door het geheele land een triomftocht werd, en zy door het ?pelen van Justus van Maurik's Ouwe Sientje een Amsterdamsen type schiep, dat blyvende werd. Het goede hart van Mevr. Albregt?Engelman heeft zich nooit verloochend; waar zij smart «f nood lenigen kon, deed zy dit. Treffende getuigenissen zouden by te brengen zyn. Het treuren om het heengaan van deze brave, Amsterdamsche vrouw, van deze meer dan goede moeder, van deze, in 't verschiet, niet vervang bare tooneelkunstrnares, van deze laatste vrouw der oude garde, die de jongeren in de schaduw kleef stellen, is geen ijdel vertoon; mevr. Albregt heeft te waardig een scboonen naam gedragen en aan de geschiedenis overgeleverd, ?m by haar dood niet oprecht te treuren. Zy is heengegaan bijna als Grootmoedertje, dat zy zoo gaarne en zoo aandoenlijk speelde. Een groote beeltenis van Grootmoedertje kangt in het sterfhuis. Het eenigst dochtertje van haar laatsten direct ei r, van G. Prot Jr., keeft er een tak van onoverwelkbre bloemen doen voorhangen, met likten, sprekende van rouw. J. H. R. [Lonis Bowmeester te Rotterdam. Onlangs lag ik in dit Weekblad de klacht, dat het Bouwmeesterfeest te Amsterdam niet «p een wyze gevierd is, den grooten tooneel speler waardig, een opmerking die m. i. vol komen juist was, en in een welverdiend verwy't inhield aan het adres van het Amsterdamsche publiek ! Wat nu echter te denken van het Rotterdamsche publiek? Den 13jn Februari 1.1. heeft Louis Bouwmeester te Rotterdam zijn 40iarig jubileum gevierd; d. w. z. hy heeft Herodes gespeeld en zy'n Rotterdamsche collega's hebben kern hartelijk gehuldigd; en het Ro.terdamsch publiek heeft... geapplaudisseerd; dat was al. ?een bloemetje, geen krans van het publiek; van een huldiging absoluut geen sprake l Hoe kwam dat ? Heeft niemand er aan gedacht ket initiatief te nemen tot het samenstellen van een feestcommissie 7 Ware dit zoo geweest, dan zou dit verkeerd genoemd kunnen worden, doch men had het kunnen schuiven op drukke zaken etc. etc.! Maar het initiatief is wel degelyk genomen, door ondergeteekende, en naar ik vsrnam door cög een bekend en geacht stad genoot ! Wy beiden hebben ons hoofd gestooten totdat ket rood zag van builen en van schaamte l De afdeding Rotterdam van het Nederl. Tooneelverbond vond het niet op haar weg liggen, zich er voor te spannen, omhetEBKELID VAN HET VEBBOND alhier een waardige ontvangst te bereiden! (Op een officieele aanvraag werd dit geantwoord; natuurlyk niet letterlyk, doch het kwam toch op een weige ring neer). De beschermers, de steunpilaren (geweldig groote woorden!) der kunst; zy die zich zoo gaarne noemen: de voorvechters der Nederl. Tooneelspeelkunst, beschouwen hun terrein als zich niet verder uitstrekkende, dan de vier muren van den schouwburg Aert van Nesstraat. Al wat daarbuiten is, raakt hun koude kleeren niet l Het Rotterdamsche publiek dweept met het Rotterdamsch tooneelgezelschap (heel loffelyk en welverdiend !) doch wat daarbuiten is raakt zyn koude kleeren niet! Wel schreeuwde den 14en Februari iedereen die in den schouwburg was geweest, dat het zoo schandelyk was, en dat bet zoo min was dat het publiek heelemaal niets gedaan heeft, doch die schreeuwers zelven deden intusschen óók niets! Bouwmeester is immers geen Rotterdammer, dus...! Enkele heeren, die mét my een comitéwilden samenstellen moesten na ontelbaar veel vergeefsche pogingen om iets tot stand te brengen, eveneens het byltje er by neerleggen ! En zóó kon het gebeuren dat Rotterdam zich zelf onherstelbaar gecompromiteerd heeft. De man die overal, in binnen- en buitenland geëerd, gevierd, ja vergood is geworden, heeft in Rotterdam minder huldebetoon ontvangen, dan een gewoon 3a rangsacteurtje die zyn »eereavond" geeft! Het is een nabetrachting; er is niets meer aan te veranderen, doch het moest my van het hart! Rot t., 15 Febr. 1902. ABN. v. RAALTE JZN. Muziek* in de Hoofdstad. Er was geen b u i t e ngewoon abonnements concert, Donderdag 13 dezer in het Concert gebouw ; want er trad geen solist op ; maar het genot was wél buitengewoon; misschien juist daarom. In het eerste deel werd Schuberts C-dur-symphonie gespeeld en na de pauze, behalve Richard Strauss' »Tod und Verklarung',, de >Tranermarsch" uit Götterdammerung en het »Siegfried-idyll" van Wagner, als herinne ring aan diens sterfdag, 13 Februari 1883. Tevens was het programma-boek versierd met een prachtig portret van Wagner in zittende houding; de peinzende gelaatsuitdrukking geeft byzonder mooi weer den ernst van den grooten denker en kunstenaar. De beide stukken, uit 's meesters rypste periode, waren uitermate geschikt ons de heer lyke kunst van Wagner voor den geest te tooveren. Is ooit een held op grootscher wyze bezongen dan Siegfried den «Walsungensohn" ? Waatlyk, wat het orchest hier vervult, terwyl het alle motieven, die ooit in verband heb ben gestaan met de afkomst, het leven en de daden van Siegfried tot een schitterend geheel te zamen voegt; een geheel, evenzeer treffende door eenheid als door weemoed en smart over den ondergang van het jonge bloeiende leven?is grootscher dan de schoonste lykrede op den dood van een groot man. En het Siegfried-idyll ] Hoe onnavolgbaar schoon heeft Wagner daarin al watliefely'k is aan melodie uit zyn Siegfried-drama gecombi neerd en bewerkt tot een phantasie ! Inderdaad de gekozen naam >Idyll" mag men -de eenige juisteheetenom de volheiden de compleetheid van de stof met n woord weer te geven. Welke zoon werd ooit hij zyn geboorte op dergelyke wyze begroet ? Welke moeder werd ooit verrast met een dergelyk kostbaar geschenk ? Eigenaardig is het hier te releveeren, dat de eerste uitvoering van het Siegfried- Idyll plaats vond in 1871, by den laatsten verjaardag welken Fran Cosima in Luzern herdacht. Wagner had verschillende musici uit Zürich laten komen en deze, versterkt met eenige krachten uit Luzern, hadden onder leiding van Hans Richter het werk ingestudeerd. Op den morgen van den feestdag nam Wagner zelf de leiding op zich; Richter blies toen de eerste trompetpariy. Op de trappen van Wagner's villa te Triebschen by' Luzern waren de musici ge posteerd en het laat zich begrijpen dat, te midden van den landelyken eenvoud, de uit werking dezer liefelyke muziek in waarheid idyllisch was. De kinderen van Frau Güsima, Daniels en Eva von Biüow noemden deze muziek toen «Treppenmusik" een uitdrukking die men in het huis »Wahnfried" nog lang daarna aan het Siegfried Idyll heeft verbonden. 1) Maar om op de uitvoering terug te komen moeilijk zal men zich die schooner kunnen voorstellen. Zoowel in de >Tiauermarsch" als in het Siegfried Idyll was de klank van het orchest bijzonder mooi, terwyl de tempi van den heer Mengelberg zeer elastisch waren en steeds in overeenstemming met het karakter der motieven. Niet minder schoon was ook de vertolking van Straus' aangrypende Tondichtung»Tod und Verklarung". Dit werk heeft blykbaar by' een zeer groot gedeelte van het publiek burger recht verkregen. Het applaus na de uitvoering getuigde van warme belangstellirgen sympathie. Een groot genoegen was het my ook wederom eens de C-dur sympbonie van Schubert te mogen hooren. Het is de zevende in de reeks zyner eymphonieën, maar raast de »unvollendete" zeker wel de meest bekende en geliefde. Schumann beminde haar zeer en heeft er veel toe bygedragen haar de bekendheid te verschaffen, die hy vond dat haar toekwam. Het was ook Schumann, die de onmiskenbare lengte van het werk euphemistisch weergaf mei de uitdrukking »himmlische Lange". Inderdaad een eigenaar dige expressie, maar zeer juist de waarheid weergevend; want de vloed van oorsprorrkelijke en heerlyke melodieën stroomt in dat werk zoo rijkelijk, dat men zich bewonderend aan het genie van den beminnelyken componist overgeeft en niet moede wordt te luisteren naar die bron van schoonheid, die ons waarlyk onuitputtelijk toeschynt. Ook dit werk genoot een zeer goede uit voering en ontlokte een hartelyk applaus aan het publiek. De laatste kamermuziek-avond van Toonkunst was vooral belargryk, wegens de eerste uit voering hier ter stede van Dirk Scrafer's sonate voor piano en viool op 4 in D. Deze compo nist, die bij ons van het muziekfeest nog in zoo goede herinnering etaat, was zelf overge komen uit den Haag om de klavierparty in zyn werk te epelen; daardoor heeft men dus de zekerheid dat het werk geheel naar eisch werd weergegeven, want ook de heer Eldering, IJ Carl Friedrich Glasenapp Richard Wagner's Leben und Wirken. Leipzig Breitkopf & Hartel. die de vioolparty' vertolkte, gaf zich geheel en sloot zich op bewonderenswaardige wyze aan by den componist. De sonate van Scbafer bestaat uit de vier gebruikelyke deelen. Het eerste deel in 9/8 maat is zeer eenvoudig geschreven; het loopt glad en biedt den toehoorder, noch den spelers eenige moeielykheid. Het scherzo in 2/4 is een allergeestigst stukje muziek; zeer pittig met zyn spiccato voor de vioolparty en met een, mooi daarmede contrasteerend, ietwat zangerig gehouden trio. Wat de componist in het scherzo bedoelt met de kleine noten, die in de piano party gedrukt zyn en die toch niets anders beteekenen dan verdubbelingen der vioolparty, is my niet recht duidelyk. Het Adagio begint met een breede melodie van de viool in B. Later komt een Alla Marcia in kl. 3 die stemming onderbreken. Dit gedeelte is voor my niet hot meest sym pathieke uit de sonate. Zoowel by het door spelen als by' het aanhooren van het werk, kreeg ik den indruk dat hier de ontwikkeling der muzikale gedachten gestuit en de eenheid der compositie verbroken wordt. Ook acht ik het thema zelf niet byzorder belangryk. Het hoogst staat voor my het Finale, en daaruit weder afzonderlyk de vinding van het tweede thema. Inderdaad, hier heeft Scbafer een gelukkig oogenblik gehad, want zeer mooi klinkt het zangerige, hoogge welfde thema in B, eerst in de viool en dan in de piano. Doch niet alleen daarom, ook wegens de bewerking en de mooie klankeffecten, steekt het Finale uit boven de voorafgaande gedeelten. Het is onmiskenbaar dat er daardoor een voortdurende climax ontstaat en dat men dus tot het einde toe in spanning gehouden wordt. Tot mijn groot genoegen werd Sctafer's Sonate zeer warm ontvangen. De componist en de heer Eldering moesten herhaaldelyk den dank der toehoorders in ontvangst nemen. Het werk is in prachtvollen druk verschenen by den uitgever A. A. Noske te Middelburg. De overige werken van den avond waren Mendelssohn's trio voor piano, viool en cello in c kl. 3, door de heeren Röatger, Eldering en Mossel gespeeld en Brahms' klavierquartet op 25, in g kl. 3, door dezelfden, benevens den heer Hofmeester aan de alt. Het trio van Mendelssohn werd zeer virtuoos weergegeven. Tot in de kleinste byzonderheden waren alle technische cappriciolen met de meeste zorg behandeld, zoodat het by een inderdaad schitterende voordracht, geen wonder mag heeten, dat het publiek geestdriftig gestemd werd en niet karig was met zyn toejuichingen. Wkwy'ls ontmoet men den naam van Meadelssohn niet meer op de programma's der kamermuziek-soirees en dat is goed ook; doch een enkele maal, zooals thans, wil men hem nog wel eens gaarne aantreffen. Geheel anders is dat met Brahms. Heerlyk, meesterlijk zyn de motieven gevonden en be werkt. Virtuositeit is ook hierby noodig; doch eene die niet als doel strekt, doch als middel om de diepe en grootsche gedachten van den componist weer te geven. Hoe schoon beeft bovendien Brahms nog gewoekerd met de klankeffecten. Ook de uitvoering van het werk uit 's mees ters besten tyd, w»s in elk opzicht prachtig. Vol vuur en hartstocht liet de voordracht noch aan eenueid, noch aan styl iets te wenschen over. Het was een waardig besluit van den avond. * * « .Naar ons uit Beriv" wordt medegedeeld, heeft onze landgenoote mejuffrouw Jeanne van Oldenbarnevelt dezer dagen in de zaal van het ?Künstlerhaus" een voordracht gehouden over het onderwys in zingen en spreken. Mejuffrouw Van Oldenbarnevelt wist een publiek van deskundigen twee uren lang te boeien en mocht aan het einde van haar voor dracht betuigingen van warme hulde ontvangen. ANT. AVEBKAMP. Met belangstelling las ik in dit Weekblad van 9 Februari 1.1 den open brief van Henri Borel aan den heer J. v. d. Oude Met belangstelling, omdat daarin meldirg wordt gemaakt van de gamelan. U moet weten, dat ik Javaan van geboorte ben, tot m'n ellde jaar dageüjks boven op 'n karbouw heb gezeten en vau m'n der tiende tot m'n negentiende jaar gamelanspeler ben geweest. Later, door 'n eigenaarnigen samenloop van omstandigheden, leerde ik het Hollandsen, notenschrift en wijsbegeerte, kwam ik in Parys als gamelanspeler, werd er na eenigen tyd eerste-violist in het orkest van de Groote Opera... Het verhaal van m'n overige levensbizonderheden zal ik den lezer besparen. Ik wilde maar de aandacht vestigen op het feit, dat ik gamelanspeler en violist ben, en dus n over Oostersche n over Westersche muziek zoo'n beetje weet mee te praten. Welnu, door Borels stiiKJe ben ik aan het opduikelen en lezen van J. v. d. Oude's recensie geraakt. En die lektuur heeft mij min of meer boos gemaakt. Want de heer recensent Van den Oude schreef o. a.: Indische menschen, niet onmuzikaal,Le.bben de mu ziek der ^amelitn gekenschetst als een in de verte en voor korte pons niet ouvvelhuileud, maar van nauij ca bij langen duur schLv krankzinnig mukend gevaas. En 'n regel of wat verder: Maar als de gamelan raast en rinkelt Nu blijkt uit de heele recensie, dat de schry^er het volmaakt eens is met die zoo genaamde Indische memchen", die niet onmu'ikaal" zyn. Ik hoor, dat de heer Van den Oude zelf ook niet bepaald onmuz kaal is, daar hy wel eens over de sanctamusica" heeft geschreven en, om maar wat te noemen, het bekende Jk ken een lied zonder fout kan accompigneeren. Maar van de gamelan moet bij afblijven, al is hy wat men mij heeft ii gi fluisterd in Indiëgeweest. Waat hy wet-t er absoluut nie's van. Kijk eens, ten tyde *an de Parysche ten toonstelling in 1887 was ik een van de gamelanepelera in die stad der steden. Ik kwam er met tallooze musici in aanraking, o.a. m«t den niet geheel onbekenden Cumille Saint- Saën», dien de heer Van den Oude zeker weieens heeft hooren noemen. Den 12den October van ge noemd jaar maakte ik mtt Camille 'n flinke wandeling. We liepen gearmd over Ie gei ral Pavé'' (de straat). We waren heel intiem met elkaar, spraken veel over muziek en mooie meisjes 'n mooi meit-je", zei bij, is zoo mooi als de negen sympbonieën van Beethoven tezamen". Met 'n gevoel van bange aarzeling vroeg ik hem, hoe of hij de gamelan-mnziek vond. Ik heb er juist eergisteren in Le Rappel over geschreven," antwoordde de maë-lro. Meteen haalde bij uit z'n zak 'n slordig op gevouwen kranije en reikte het my over, zeggend*: .Daar, lees zelf maar." Ik las o.a. het volgende: De la musique indoue, nous n'avons qu'un dériv dans l'orchestre javanais, mais c'est ravissant: les clochettes de bambous, Ie gamrlang, série de petita gongs accordés sur lesquels on frappe avec des batous enveloppéa d'étotfe, charment délicieusement l'oreille; il y a des rythmes inaitendus, c'est de la musique de rêve dont queJques personnes out térédlemeut hypnotisées. Que devait tre l ancienne musique indoue, avec tous ses modes si compliqnés et si caracteristiques? elle a du tre, a n'en pas douter, Ie chef-d'oeuvre de la musique oriëntale, de eet art qui ré[.ondait a un certain tat d'esprit et de civilisatiou dont l'humanités'éluigne de jour en jour. En weet de heer Van den Oude wel, wat 'n none-akkoord is, dat ry'ke akkoord, waarvan Richard Wagner zoo'n druk gebruik maakt in Die Meistersinger von Nürnberg en in Tristan und leolde ? Nu, eeuwen lang vóór Wagner hadden de Javanen al dat cone-akkoord. Is dat niet leuk? Waar blijft nu het krankzinnig makend ge raas en gerinkel gerinkel als van «tukkend glas ? , waarvan de heer Van den Oude en de zoogenaamde Indische menschen zoo'n last hebben gehad? Lijdt misschien ook Saint Saëns aan een geestelijk strab:smus, dat de gezichtsly'n verdraait" ? Wat zal mon ami Camille dikwyls verlangen naar wat r lichter e wijsheid des Ouden. Heerlyke nuchterheid, die je (~ u) behoedt voor psychitche ezaltatie" l Die nuchterheid stelt je in staat om recensies over alles en rog wat te schryven. Maar EOU (=2 nu) nog even die Indische menschen. Heel toevallig trof ik onlangs in het Weekblad der vereeniging Oost en West" het volgende versje aan: DE GAMELAN. __ Een droeve melodie, als stillezaeht geprevel, Een klagdijke «ijs, toch helder en sonoor, Gelijk het maanlicht, schijnend in een land van nevel. Of als een klare stem, zich uitend wanden door. Hoe droomerige klank, zoo wondervol van beving, Komt, schuchter en vol schroom, den luist'raar tegemoet. 't Is teere droefenis, mekinoolie's herleving, Aanruiscliend in een kaluien, reiueu tonenvloed.. .. Daar breekteen zwaarslaginstrnmentdeweekestemming. De maat wordt dra versneld en de rliytbmiek verkort. Ken woeste tonenhorde klankt op zonder stremming, Als had zij zich tot strijd de Imdeneii omgord. Zij deint nu hevig op; ze dondert door de luchten, En raast en woedt en stormt, verzadigd van de t-mart. Slechts hier en daar wat wcif'lcnd nagegalm van zuchten, Al spoedig door den wilden, luiden drom verstard. Eéu teere, broze toon maar blijft gestadig klinken,~ Trots overmacht en praal van al hetkraehtgeluid... Hoor, hij wint veld;hoor, hoede luclitbestormerszinken! Een wijle nog, en het geweld is plots gestuit. Thans ranken om dien teeren toon zich klankfignren, Hél fijn eu ijl, geheimnisvol subtiel. En vrederijk blijft deze stemming lange duren, De stemming van gelatenheid der moede ziel. Deze gamelan-in-dichtvorm-verklaarder style moderne moet in Indiëzyn geweest, is dus ook een Indisch mensch. Vreemd, dat z'n appreciatie van de gamelan zoo heel anders klinkt dan die van Van den Oude en diens krankzinnig wordende Indische menschen ! Komaan, we zullen Camille Saint Saëns, Henri Borel en dien exceptionneelen Indiachman, allen halfwilde natuurmuziek" verafgodende, veilig in 'n Boedhistenklooster" opbergen. Ik ga dan mee. SASTBO PBAWIRO. Versailles, Februari ;902. Kist te Rotterdam. Henricus Toorop. Henricus heeft den ru'men oogst van zijn twintigmaandsch verblijf te Sidi-bou-Saïd thans ook in onzen Kunstkring voor de consumptie open gesteld. Aldaar zijn van hem voor het. meerendeel nog te koop een zestig pas'tls, vier olieverfs en drie dozijn teekeningen. Men zou bij zóó'n quautiteit, 't voldoende bewezen kunnen achten, dat in de enerveerende, matte tempera tuur van Noord-Afrika, in een omgeving van larmoyante Arabieren, de jonge Hagenaar zijn degelijke Hollandsche werkkracht niet heeft verloren. Tocb verlaat men zijn expositie niet met de stellige meening dat Henricus 't zich bar moeielijk heeft gemaakt, het weinig ingewikkeld pastei, waarin hij zijne observaties weerpaf, kaïi onmo gelijk in aanmerking genomen Henricus' buitengewone techn sche vaardigheid veel van zijn krachten gtè'ischt hebben. Een door werkt meesterstuk, waarin men met, vreugde een eieen breede ziening van het wonderland van Tunis gevoelt, is er in deze collectie niet. Heel weinig hoort men in deze > reisimpressies" een artiest spreken, hier is meestal eeii journa list aan 't vertellen, met veel sjeu, veel handig heid, bijzonder knap, een man naar wien men met genoegen luistert, maar van wiens veihalen men niet veel meeneemt. Henricus is in hooge mate in'uïief en met het gemakkelijk, vlug te bewerken pastei kon hij heel spoedig een impressie verbeelden. Boven dien is tr in de sujetten die hij vond, te weinig afwisseling; 't grijze vieikant gedekte buis m een omranding van euc'ussen eu aloës, een bergranH, een vlak veld of eeu meer, zij vormeu meest, n hunner mér of minder als hoofdzaak behandeld, 't subject vau deze pastels. 't Figuur is zeldzaam, gevo s waarschijnlijk van de.afkeer der meniehtn van Tunis, bijzander van de vrouwen, om tot model 1e dienen. Daar door heeft de tentoonstelling iets eeutonigs, men raakt er spoedig op uitgekeken en niet vaak wordt men door een pas'el zóó bekoord, dat. men er weer eens voor terugkeeit. In dat geval is men bij een klein dozijn van de grootere, waarin men dau ook waarlijk een dieper inleven in het geval, een traeliten Laar krachtiger en meer eigen uitdrukking, en een vroolijk savoureus coloriet waardeert. Ik noteerde «Onstuimig weer", waarin Hen ricus een ongedacht, kiücbtig vermogen met het pastei bewees, een bijl a strak grijze lucht, door een bijna onmerklaar ingedoezeld tinteuschakeerii g toch vol leven, boven s'atige kasteelachtiee huizen op een dof-groene helling, waar over een waas van duf-weemoedslevi n eu daann, weer, heel sterk en robust, varens en cactussen. In 18 »MaEe?cliiji." droomt de tropeunacht over een prachtig geschikt, plantengevai een geheel, waarop Henricus, met niet al te veel arbeid toch, een teere stemming van broeiende melancholie wist te brengen ; dit is ook in 33 «Regen", waar het trieste staan der boomen en de troostelooze verlatenheid van 't grauwe veld, dat vervloeit in de eenzame bergen, sterk een weemoedsimpressie op den kijker overdragen. Door bun malsche kleurtoonen, waarin echter gén f flvct bedoeling, komen uit de rijen naar voren: 57 «Cvpressen" en vooral 61 »DeKamsin". Om de originaliteit waardeert men gaarne 17 «Ramadannacht", een fuuurgroep: óa die ver telt of zingt en anderen die luisteren, in schim mig duister met n lichtstraal doorb'onken uit-geschaduwde gestalten, fantastisch als Chineesche schimmen en op de laehgezichten der luisteraars een heerlijk dom-genietend mee leven. Overigens is Henricus 't gelukkigst in zijn p'anten, zijn cactussen en aloë», in wier hoekige breed uitgewrongen belijning, de verheugende originaliteit is van den. Hollandschen artiest, buiten het vlakke land met zij u rustige flora, door iets buiteugewoons getroffen. * * * Toorop exposeert bij Oldenzeel, teekeDingen en studie'ën en daarbij zijn jongste doek «Geloof en Loon". Er is- werk van velerlei aard, het rijke, kapitaal gekunde van den veelzijdigen Toorop in bijna elk zijner uitingen. In Rotterdam wordt Toorop graag gezien, bij komt er graag, heeft er vele vrienden ook blijkens de opdrachten op teekeningen en schetsen hier en in vele families heeft hij portretten geschilderd. .Geloof en Loon" was voor Brussel bestemd, maar eerst kregen we 't een tiental dagen hier. Het is óók pastei, maar krachtig doorwerkt en van een massieven kleurtoon. De voorstelling is eenvoudig: een vischer, naast hem zijn vrouw, rechts achter zijn moeder, links ziju dochter. Deze vier figuren groot op den voorgrond, tegen den muur, achter, een chnstusprent in lijst met gebroken glas. Heel naar achter een venster, waardoor een zonnig strand en een lachende zee; een meisje, in waaiing van strandwind, gaat er langs. Op de uitgestrekte visschershand liggen enkele munten: het loon dat klein is. De oogeu staan in strakke staring, licht daarin het geloof dat groot is en schuilt dan in dit contrast de tendenzP Die moet dan worden versterkt door het Christusportret met 't verbrijzeld glas er voor? Zóó zal 't wel gemeerd zijn. Wat baat al geloof in de vaderliefde God?, in een leven van hondech gemartel door hém voor wien men slaven moet in lacht en storm P Die vraag ligt in de douker-^reigende starende oogen van den man, onder peinzende berimpeling der brauwen en over 't geheele strakke gezicht, met de in mokkenden twijfel saamgedrukte lippen. Niet in de helderblauwe oogen van de vrouw, wier toch zorgelijk gelaat naar zijn borst gebogen is en nog minder in diezelfde oogen uit het frische meisjesgelaat achter hen. Gansch niet is er twijfel op het gezicht van de oude moeder, een gezicht van n domme geloovige, doode berusting, waarin de bleeke waz'ge oogen drijven, een in lang leven vaa gelooven versufte. Het gebroken geloof, gesymboliseerd in het vernield schilderijtje, is in den man, wellicht straks ook in de vrouw, die zijn ellendeleven meeleeft. We hebben aan «Op Hoop van Zegen" gedacht bij dit «Geloof en Loon." De bedoeling in beide kunstwerken moet dezelfde wezen en komt er, met even weinig uiterlijk vertoon, even sterk en even oprecht uit. En buiten het kametke, met den somberen visscher, gaat de blijde zonnige glanzende zee, en daar zweeft even voorbij, in een kleurigen mantel, 't mooie fijne jeugdkopje in een vreugde volle omwuiving van blonde haren, een lachend meieje. Het is verkeerd, 't filosofeerend opvattingengehengel, dat j, met zoo stevigen titel gewapend bedoelingswerk vanzelf tot zich lokt, het kan ook niet naar de bedoeling van den schilder zijn geweest. Geeft het dat diep-getroffen zijn, dat in stilbepeinzen innig-mêevoelen met het navrante leed, dat bier meer direct uitgedrukt dan gesymbo liseerd is, in onderscheiding wel met dergelijke werken van Israël?, die nimmer een tendenzieuse bedoeling instantelijk naar voren pleegt te brengen, dan zal Toorop zijn bedoeling wel bereikt vinden. En dat geeft dit «Geloof en Loon" zeker. Het is een knap schilderij, waarin men de qualiterten van den teekenaar Toorop weder met belangstelling zal ontwaren. Er zijn behalve dit, nog vier en dertig grootere en kleinere elukken, enkelen hier al vroeger geëx poseerd, o. a. de ontwerpen voor de boeken vau Couperus en enkele portretten. Bewonderd hebbeu we weder 't poitret van Elsje Lukwel engelenkopje, zoo zacht en teer met de argelooze, stille vertrouwelijkheid van kind met haar spel een voudig gedaan, met potlood, wellicht in niet veel tijd, een vriendschapsdaad aan de ouders, maar waarlijk vol van een ontroerend ongerept sentiment. Zoo bewonderenswaard om bun innig-artistiekgezien-zijn, is voor ons wel bijna elk portret door Toorop, dat van Rooijaards, geuiaal-spelende belijnu g van den getnaal-artistieken kop; het meer doorwerkte van den pastoor Van Straalen te Katwijk aan den Rijn, prachtig intelligent gezicht, waarover een kloeke vriendelijkheid lacht door de klare donkere oogen, in de nobele om lijning van voorhoofds- en wan^envel; de geschil derde portretten vau de drie meisjes Volker van Waverveen, van Til'y Suermondt, vau Toosja den Beer JPoortugaai. Het moet een groot geluk wezen een portret door Toorop geschilderd te bezitten van een die men liefheeft. De zin voor typeering vindt men weder ge lukkig uitgevoerd in Dirkoom en Jaapie, twee oude gestichtsmanuen in de zware plooiing hunner uitgezakte kleeren, hoog be-hoed, wijsgeerige gezichten, kluchtig aandoenlijk als figuren uit de Camera Obscurs. O >k iu Markeuscbe visscher, een stevige vierkante kerel tegen zijn buis geleund, parmantig ea bewust in zijn aardig baatjc, en acbter hem, k'eiu, een stukje zonnig dorp met een vrouwke, als uit een vriendelijken droom gestegen. Heel anders weer, en toch óók zoo volkomen geslaagd, is «Rusttijd", jonge man en vrouw, op een land neergezakt in heerlijke rust bij gereed. schap en eten, wen ginds de arb -id gestadig voortgaat. Op die beide gezichten d^ diep-roode slaap-blos en de beide lijven zijn slap weg, geheel neer, in een ganscuelijke overgave aan den slaap die hen verrastte. De symboliek is o. a, in studie voor de Rodeur», in Satan (nacht), de bijzondere teekeuvaardigheid alién o. a. in ^Ónder de Wilgen" en in «Leuvehaven"; maar de geheele collectie, alles te zamen en stuk voor stuk, zijn van Toorop's wonderbare artistieke macht, haar te zien is een verblijding en een genot, dat men na-voelt, blij, in het leven van alle dagen. II Februari 1902. H. DEKKJKS. Tentoonstelling in Pnlcnri stndio. i. Op deze voorjaarstentoonstelling die weer eeni de werken van de meeste Haagsche leden en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl