Historisch Archief 1877-1940
. 1288
DE AMSTEBDAMMEE
A°. 1902.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MATTRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 2 Maart.
Advertentiën van t?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Pieclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschlarul, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma HUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U Ds
VAN YEBEE EN VAN NABIJ: De werkeloos
heid te Botterdam, door J. F. N. De
Solowerken, door C. Lulofs. De Hoogste Wet, II,
(Slot', door C. Th. van Deventer. Hervorming
van het bibliotheekwezen te Amsterdam, II, (Slot),
door dr. H C. Maller. Op pensioen stellen van
officieren, door "?*? SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN : Wettelijke bescherming van gehuwde
arbeidsters, door S. KUNST EN LETTEREN :
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
David Oyens f, door J. W. N. Tentoonstelling in
Pnlchri Stndio, II, (Slot), door L. Lacomblé.
Victor Hugo's eeuwfeest, (met portret) Van arme
menschen, door Cyriel Buijése, beoordeeld door
Th P. FEUILLETON: Schetsen uit den
ZnidAfrik. Oorlog, door H. Enenu Ogwat. RECLA
MES. VOOB DAMES : Zwemmen in den Winter,
door F. J. van Uildriks. Gezondheidsleer, V, door
Q. Recepten, door Ook een huismoeder. Hand
schoenen, (Ing), door f. Blindenstichting.
Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
D.Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN.-
PEXEN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
De werkeloosheid te Botterdam.
Er wordt te Rotterdam in dezen winter
zeer veel ellende geleden.
De werkeloosheid is er van grooten
omvang. Honderden gezinnen hebben alles
verkocht of verpand wat zij bezaten, vele
tot zelfs hun fornuis; ze zitten in de kou
en leven van brood alleen. De politie
heeft verklaard (in hare berichten in de
N. R. Cl), dat het aantal dakloozen, die
nachtverblijf komen vragen, buitengewoon
groot is. Elke week worden de gezinnen
bij dozijnen uit hunne woningen gezet door
den kantonrechter en het is dan zeer
moeilijk voor hen, een andere woning te
krijgen; want alle eigenaren der goed
koopste hokjes hebben een vereeniging
gevormd, waarvan de leden zich verbonden
hebben, niemand een woning te verhuren
die de huurschuld der vorige niet heeft
betaald.
De Bank van Leening heeft een zeer
drukken tijd en evenzoo de «huizen van
verkoop met recht van wederinkoop;"
voor de laatste een goeden tijd, want ter
wijl de Bank zich vergenoegt met een
rente van 8M pCt. 'sjaars, zijn er van
die huizen die VIJF PERCENT IN DE MAAND
nemen. En na drie maanden is het goed
«verstaan"; d. w. z. het is dan niet meer
inlosbaar, tenzij men de rente geheel heeft
aangezuiverd. Zoo weet ik van iemand,
die voor hare naaimachine, waarop zij zes
gulden had gekregen, reeds driemaal 90
centen rente heeft betaald; in negen
maanden f 2.70! Toch gaat men bij die
huizen omdat de Bank, vooral in drukke
tijden, kieskeurig is en lang niet alles
neemt.
Bij het sneeuwruimen verdrongen zich
duizenden om een schop of bezem machtig
te worden, waar maar honderden werden
aangenomen.
* *
Vanwaar dan dat tot leniging van den
bitteren nood zoo weinig geschiedt; zooveel
minder dan in andere gemeenten, zflfs
waar de nood minder groot is, zoo onein
dig veel minder dan in het door Rotter
dammers wel eens te weinig gewaardeerde
Amsterdam ?
Pleiten wij eerst verzachtende omstan
digheden voor een inertie, welke zonder
deze op al te gruwelijke hard vochtigheid
wijzen zou.
Er is hier maar een zeer klein deel der
bezittende klassen, dat de ellende die vlak
naast hunne deur geleden wordt, ook maar
ten deele beseft. Hoe komt dat? Ten
eerste omdat de werkeloozen hier zoo
weinig van zich doen spreken. Terwijl
in 't noorden des lands nijpende ellende
zich althans ten deele lucht verschaft in
krachtige uitingen, die noodig zijn om de
meeste gegoeden tot hun plicht te roepen,
heerscht hier ter stede meer de doffe geest
van 't zuiden, een Tilburgsche of
Maastrichtsche berusting. Een groot deel der
werklieden, vooral in 't havenbedrijf, is
ook uit 't zuiden des lands afkomstig;
hunne ontwikkeling is uiterst gering en
die der echte Rotterdammers is niet beter.
Reeds uit het bijna geheel ontbreken van
eene organisatie der havenwerkers kan
dat blijken; wie met hen in aanraking komt,
weet hoe groote moeite de weinige meer
ontwikkelden onder hen gedaan hebben,
vooral uit Amsterdam gesteund, om tot
die hoognoodige organisatie te geraken en
met hoe weinig resultaat.
Zelfs nu er honger en koude geleden
wordt, zitten de meeste werkeloozen met
lamheid geslagen in huis; nu laten ze
zich met groote moeite overtuigen dat
het in hun e'gen telai g is, althans hun
naam te gaan zetten op de lijsten, die de
Bestuurdersbond een dag heeft doen neer
leggen om den omvang der misère onder
de unskilled labour te kunnen overzien
en officiëele ontkenningen van den ernst
van den toestand te logenstraffen. Die
lijsten zijn, hoe lang ook, op verre na
niet volledig.
Ten tweede. Het aantal der
gefortuneerden, wier vrije tijd hun toelaat, de
volkstoestanden te leeren kennen en mee
te werken tot hun verbetering, is veel ge
ringer dan -elders. Er wordt hier onder
den handelsstand, zoo niet door allen even
hard, dan toch door de meesten te lang
gewerkt om nog voor iets anders tijd te
houden dan voor wat huiselijk verkeer of
wat amusement. Ea van hen, die's avonds
niet behoeven te werken, verlaten velen
»het goede Rotterdam" en wonen op
Scheveningen.
Wat nog zwaarder weegt de
Rotterdamsche burgerij wordt niet opgevoed in
naastenzorg en altruïsme. Dat wordt ze
elders wel. In de meeste steden van ons
land ontbreken de kranten niet,' die met
een stem van gezag weten te spreken over
plaatselijke toestanden, en gelukkig, meer
dan vroeger durven ze op misstanden te
wijzen, roepen ze althans met een flink
geluid tot den strijd tegen het monster der
armoede op. Hier niets daarvan. Hier
doet zich het ongelukkig geval voor, dat
er maar n blad van gezag en invloed
bestaat van een zoo overwegenden in
vloed op de publieke meening als men
buiten Rotterdam ongeloofelijk zou ach
ten en dat dit blad op het punt in kwes
tie te eenenmale in gebreke blijft.
En de N. R. CL kan dit niet veront
schuldigen door te zeggen dat ze geen
plaatselijk blad wil zijn. Doet ze niet haar
beet het Rotterdamsch publiek voor te
lichten en op te voeden in dingen van
kunst ? Hebben niet haar redacteuren aan
de spits gestaan bij het voortreffelijk onder
nemen, een vereeniging voor volkskunst
te stichten en hebben ze daarvoor niet
geijverd in hun blad ? Hebben ze in dezen
niet getracht de klassen nader aaneen te
brengen ? Maar die verbroedering kan niet
komen, wanneer de kloof blijft gapen in
't dagelij ksch leven en bedrijf. Het is al
erg voor die welverzorgde, met veel citaten
fraai beplante litteraire en muzikale tuintjes
van dit krantenhuis, dat die lieve tuintjes
palen aan een luguberen afgrond, de
ongepeilde diepte der ellende.
En het ergst van alles is dat men dien
afgrond tracht te verbergen. Een enkel
voorbeeld. Voor eenige dagen liet de politie
in de krant het geval verhalen van een
heer, die een paar van honger huilende
kinderen op de straat vond, en zoodoende
een menschlievend commissaris in kennis
had gesteld van den honger in n werke
loos gezin. Wat doet de krant? Grijpt ze
deze schoone gelegenheid aan om te zeggen
dat dit geval er sn is uit duizend en op
te roepen tot leniging van den nood? Niet
alleen verzuimt zij dit, maar zij doet het
omgekeerde. Ze meldt eenige dagen later
dat het gezin reeds is geholpen, want dat
de man misschien (let wel; voor eenige
dagen (let wel) werk zal krijgen.
Wat later volgt een berichtje van het
Bestuur der Vereeniging tot verbetering
van Armenzorg dat 't gezin zich aldaar
niet had aangemeld. Ieder Amsterdammer
zal daarvan verwonderd ophooren. De zaak
is dat bedoelde Vereeniging bij de vele
armen ganschelijk onbekend is. En zij
maakt zich niet bekend omdat ze thans
reeds geld te kort komt. Want het behoort
tot haar systeem, niet op te wekken tot
steun dan hoogstens een enkele maal per
advertentie. Weldadigheid, zoo meent ze,
is pas schoon als ze uit zichzelven komt
en iets schoons moet de philanthropie im
mers blijven! Binnen dit zelf beperkt ter
rein wil de Vereeniging die gezinnen hel
pen, die uitmunten in deugd en braafheid
en den toets van het scherpste onderzoek
kunnen doorstaan.
Zelden wel zijn op denzelfden dag twee
rapporten over denzelfden toestand ver
schenen, waarvan de conelusiën in zoo
flagranten strijd met elkaar zijn als heden :
de uitslag van het onderzoek naar de
werkeloosheid, door den Rotterdamschen
Bestuurdersbond, en het praeadvies van
B. en W. op het adres van dien Bond
om steun van gemeentewege ten behoeve
der werkeloozen.
Dit praeadvies blijkt reeils bij eerste
lezing een bedenkelijk zwak stuk, maar
de door den Bond gepubliceerde cijfers
toonen eerst de waardeloosheid er van.
Gevraagd werd: Ie geldelijke steun aan
de werkeloozen ; 2a snelle uitvoering van
gemeentewerken; 3a »het bezigen van alle
verdere middelen die geacht kunnen wor
den de werkeloosheid te bestrijden'', gelijk
»ook elders de plaatselijke overheid het
vraagstuk der werkeloosheid bestrijdt en
de gevolgen tracht te keeren."
Het is wel wat naïef dat B. en W. van
Rotterdam omtrent dit laatste opmerken :
»Het is ons niet bekend op welke maat
regelen of bepaalde toestanden wordt ge
doeld." Deze onbekendheid strekt het
Bestuur eener groote stad niet tot eer.
Het kon zich beter laten voorlichten.
Maar dezelfde onwetendheid en gebrek
kige voorlichting blijken zelfs omtrent de
toestanden in eigen stad te bestaan. Of
is het inderdaad niet ietwat onwaardig,
dat het Gemeentebestuur, erkennende dat
het Burgerlijk Armbestuur meer zal moeten
doen indien kerkelijke en particuliere
krachten te kort schieten, zich voorloopig
verschuilt achter de povere gegevens die
dit Armbestuur verstrekt! Gegevens die
te eenenmale van onwaarde blijken door
de verpletterende getallen, in den «Uitslag"
vermeld.
Afdoende redeneering, van dat Arm
bestuur : Er hebben zich in dezen winter
maar 92 personen aangemeld die moesten
worden afgewezen omdat ze niet invalide
waren; en nu is wel algemeen bekeud dat
wij volgens art. 15 van ons Reglement
«valide personen, die tot werken in staat
zijn/' in den regel niet helpen, maar als
de nood erg is, komen ze toch wel vragen.
Welk een gegevens, om den omvang eener
werkeloosheid te logenstraffen, die duizen
den getroffen heeft; 3000 namen en adres
sen kon de B ;stuurdersbon l in enkele
dagen verzamelen en deze omvatten vooral
van de werkelooze bootwerkers nog slechts
het kleinste deel.
Deze eerste poging van den Bestuur
dersbond, den omvang eener werkeloosheid
te benaderen door een vlug onderzoek,
verdient hoogen lof en zal door allen, die
in de maatschappelijke nooden belang
stellen, met respect worden begroet. Er
is dan ook hard voor gewerkt. Wij moeten
voor de methode en de cijfers naar de
dagbladen verwijzen; de N. R. Cl. heeft,
hetzij tot haar eet geze^ ., het stuk ia
extenso geplaatst; als «ingezonden."
Donderdag zal gebleken zijn of deze
cijfrrs op de meerderheid van den Ge
meenteraad uitwerking hebben gehad. Wij
vreezen met groote vreeze. En hier
mogen geen verzachtende omstandigheden
gelden. Die zijn er niet voor hen die
voor het bestuur der stad de verantwoor
delijkheid dragen.
Ongetwijfeld zullen onze dames zich,
behalve met blinden-, en boeren-bazars,
thans ook met den nijpenden riood naast
hunne deur gaan bezighouden.
Als de Gemeenteraad weigert, zal eene
commissie van particulieren worden ge
vormd. En dan zal toch stellig blijken
dat de Rotterdammers slechts hardvochtig
geweest zijn zoolang ze onwetend waren.
Juist voor een Rotterdammer zal het toch
zijn eer te na zijn als deze commissie zich
eens tot het gansche land moest wenden
omdat Rotterdam zijn eigen ellende niet
lenigen kon. Het is wel jammer, dat onze
armenzorg zoo plaatselijk werkt, maar de
philanthropie mag in geval van nood
geen stadsgrenzen kennen.
n. j. F. N.
De Solowerkcn.
Hun Rentabiliteit.
Cijfers en nog eens cijfers! Papier is
geduldig, cijfers zijn nog geduldiger.
Pas beredeneert de heer van Tubergen
ons, (Indische Gids, Juni en Augustus)
dat de Solowerken eigenlijk niet anders
zijn dan een sicure
burgermanggeldbelegging, of de heer Hansen Jr. bewijst ons
even klaar dat het Gouvernement nooit
een dubbeltje van de daarin gestoken
duiten terug zal zien, tenzij het den armen
Javaan het vel geheel over de ooren hale.
Zou de waarheid in het midden liggen ?
Ik geloof dat zoolang we met de belang
rijke onbekende: «Aanstaande belastbaar
heid der bevloeide velden," te maken heb
ben, alle berekening van directe rentabiliteit
gerust achterwege kan blijven. Bij een
bevloeibaar oppervlak van pi.m. 200,000
bouws toch, als in het onderhavige geval,
maakt n gulden meer of minder belas
ting per bouw dadelijk een verschil van
2 ton, voorwaar geen kleinigheid bij de
begrooting der balans. Maar afgescheiden
nog hiervan, doen we niet beter den van
zoo kleinmoedige politiek getuigemlen eisch
van directe rentabiliteit voor productieve
werken, geheel te verwerpen, dan de al
of niet. mogelijkheid ervan te bepleiten?
Is het geen innige kruideniers-politiek, van,
voor het heil der bevolking ondernomen
irrigatiewerken, te eischen, dat zij zich
zelve zullen bedruipen, liefst nog een zoet
winsfje afwerpen ? Waar zulke groote volks
belangen in het spel zijn, als aan de al
of niet tot standkoming der Solowerken zijn
verbonden, past toch een hooger standpunt.
Een blik over den muur b'j onze, thans
voel gesmade, buren, de Engelschen, kan
liier geen kwaaH. Hoe ferm in vele op
zichten pakken zij de kolonisatie aan! Van
het begin der vestiging betaalt iedereen
mee in de gewone kosten der staathuis
houding. Voor productieve en buitenge
wone werken wordt geleend en in den
regel blijken die werken zoo tot den
algemeenen bloei der kolonie bij te dragen,
dat rente en aflossing der gesloten leeningen
uit de hoogere opbrengst der belastingen
kunnen worden bestreden. Na weet ik wel
dat Engelsche koloniën, hebbende achter
zich het groote Britsche rijk met zijn kolos
sale industrie, zijn enorme
scheepvaartoctwikkeling, reeds dadelijk een voorsprong
hebben op de Hollandsche koloniën met
een zoo veel kleiner moederland, maar
het moet toch bij ons op dezelfde wijze
kunnen. Hoeveel openbare werken zijn in
Nederland tot stand gebracht, die hoewel
directelijk niets of weinig rendeerend, toch
tot groote welvaartsvermeerdering hebben
geleid en zoo de gedane uttgaven hebben
gerechtvaardigd en goed gemaakt.
Da vraag naar de rentabiliteit der
Solowerken moet m. i. als volgt gesteld:
Is met het oog op de daarvan te ver
wachten vermeerdering van welvaart een
uitgave van 27'A millioen voor die werken
verantwoord ?
En daarop kunnen we naar mijne mee
ning volmondig »ja" zeggen.
Nogmaals een beschrijving te geven van
de jaarlijks opnieuw in de z.g. Solovallei
geleden ellende kan zeker overbodig heeten.
»De toestand der bevolking is er nog niet
zoo treurig, ' meent de heer Hansen op
gezag van resident de Jaager ik waag
het in deze. mede op grond van eigen
aanschouwing, met Z.H.EdG. van meening
te verschillen ; als we met zulk een wel
vaart-, beter gezegd ellende-peil vrede
hebben, laten wij dan onze biezen maar
pakken; veel treuriger kan het zelfs onder
sultansbestuur niet worden,
Er wordt elk jaar over een grootere of
kleinere uitgestrektheid honger geleden in
de Solovallei. De toename der bevolking
zal dat jaarlijks erger maken, zoo niet
grootere rijstproducties worden verkregen
en dat is onmogelijk zonder irrigatie op
groote schaal. De padicultuur, op enkele
kleine bevloeiingswerkjes na geheel afhan
kelijk van een zeer wisselvalligen regenval
in den Westmoesson, mislukt nu hier dan
daar over belangrijke oppervlakten.
In den dorren Oostmoesson is de ver
bouwing van tweede gewassen, behalve
wat tabak langs de Solooevers, weinig
loonend en voor het groote meerendeel
der velden zelfs geheel onmogelijk.
Ressources hebben de bewoners dezer
streken niet bij misoogsten van groo
ten omvang zullen ze als ratten sterven.
Kan het ergens meer verantwoord, meer
noodzakelijk zijn door middel van
irrigatiewerken van meer dan 100,000 gezinnen te
brengen zekerheid van oogst, verdubbeling
van de opbrengst der velden ?
In de tweede plaats acht ik het een
zeer groot voordeel dat de irrigatiewerken
de suikercultuur, naast die der rijst, in de
Solo-vlakte mogelijk zullen maken.
Oogenschijnlijk moge deze cultuur geen
meerdere welvaart brengen aan een streek
waar zij haar entréa maakt, het mag waar
zijn dat de onmondige Javaan de voor
zijn grond ontvangen huursom in enkele
dagen verkwist en zich berooider ziet, dan
wanneer hij naar oud gebruik zijn veld
met padi had geplant, dat doet niet af
tot het feit, dat cultuur van meerwaardige
gewassen de algemeene welvaart moet be
vorderen. Er wordt meer waarde geprodu
ceerd: de algemeene rijkdom neemt dus
toe. Nu kan bij toename van den rijkdom
in het algemeen, de welvaart der massa
natuurlijk toch wel terugloopen als de
winst voornamelijk naar n kant vloeit.
Van een nzijdige winstverdeeling nu
valt de Europeesche landbouwindustrie in
Indio zeker niet vrij te pleiten en wel
wordt het tijd dat ook hier zich stemmen
zullen verheffen voor deeling in de be
haalde winst der ondernemingen, ook door
de inlandsche arbeiders; maar vergis ik
mij niet dan batalen de
suikercultuurondernamingen aan grondhuur den Javaan
meer, dan de geldswaarde van zijn netto
padioogat zou bedragen. 1) Ea daarmee
staan we op vasten bodem en mogen hieruit
reeds bssluiten dat de suikerindustrie
voordeelig is, ook voor den Javaan.
Behalve deze grondhuur geeft de onder
neming hem een deel van het jaar zijn
gronden terug voor de teelt van
wisselgewassen, biedt zij hem gelegenheid zijn
arbeidskracht en vrijen tijd productief te
maken, wat hij in streken als de Solo
vallei, in gewone omstandigheden, by ge
brek aan iferkyevers niet kan, anders dan
bij. de bebouwing van eigen velden, hetgeen
droogte en watergebrek hem weder
gedu
1) Ik weet dit ztker voor de residentie
Pasfaroea , daar is het zelfs belangrijk meer.
rende een groot deel van het jaar beletten.
De voorstelling als zou de Javaan door
de suikerindustrie van eigen gezeten land
bouwer vervallen tot daglooner der fabriek
(gelijk de heer Hansen beweert) is niet
juist: hij blijft eigenaar van den grond,
dien hij telkens weer verhuurt en die ten
slotte tot hem terugkeert.
Het feit dat velen de ontvangen huur
penningen voor den grond, in enkele
dagen verkwisten en zoo, hoewel meer
makend van hunne velden dan bij eigen
rijstcultuur, zich toch in de mieère helpen,
mag niet aangevoerd worden om te bewijzen,
dat de suikercultuur ellende in plaats van
voorspoed brengt. Met hetzelfde recht,
zou men de graancultuur verderfelijk
kunnen noemen, omdat er uit graan alco
hol wordt , gestook t. In beide gevallen
hebben we misbruik, geen gebruik. ,^
Het verkwisten der huurgelden en de
daaruit voortgesproten armoede vormen
een overgangsperiode en zullen mettertijd
uitzondering worden. Dat zulke overgangs
perioden bij den Javaan zoolang duren,
is onze eigene schuld.
Wij klagen over zijn onmondigheid,
maar houden hem tegelijkertijd onmondig,
door ons al te vaderlijk waken over de
minste zijner schreden. »Door schade wijs,'1
zal ook eens voor hem gelden, nadit de
verstokt-licht zinnigen zullen zij n te gronde
gegaan. Het verlies van deze laatsten
valt in het minst niet te bejammeren.
Wilden we allen behouden, en tegen
zich zelven beschermen, dan deden we
't best van heel Java n groot weeshuis
te maken, alle producten in 's lands pak
huizen op te slaan en daaruit ieder dagelijks
zijn portie uit te keeren. Want ook thans
wordt de opbrengst der velden meermalen
lang voor de oogst nog is gerijpt verpand
en verkocht en het opgenomen geld in
enkele dagen zoek gemaakt.
Bij een opbloeien der suikercultuur in
de Solovallei zal straks de reeds van
Soerabaia tot Babat in exploitatie zijnde
tram (N. I. S.) die verder is geprojecteerd
naar Goendit, dus de heele vallei snijdt,
zich met den afvoer van het product zien
belast en op naar beurt gelegenheid geven
tot veelvuldig verkeer tegen lage tarieven.
Allerhande transport- en koeliediensten
zullen noodig zijn, zoo voor aanvoer van
bouwmaterialen en machinerieën, als voor
vervoer van producten, ruw en bereid.
Handel en vertier zullen er opleven en
de doodsche vallei maken tot een wel
varende streek, wat ze nooit zal worden,
wanneer zooals thans de bevolking blijft
voortsukkelen, met moeite verkrijgend van
hare dorre velden wat ze noodig heeft o n
zich op de been te houden tot den vol
genden oogst, zonder koopkracht, buiten
noemenswaard handelsverkeer, hurkend
in steeds grootere getale om de spoeling,
die aldoor dunner wordt.
Zoo acht ik de voltooiing der
Solowerken niet alleen verantwoord, maar een
duren plicht ons, heerechende natie, opgelegd
tegenover een deel onzer noodlijdende
koloniale onderdanen.
Een enkel bezwaar van den heer
Hansen tegen de werken deel ik, n.l. zijn
vrees voor een belangrijke slibafzetting in
de kanalen. Maar ten eerste zal de be
volking, reeds nu gewoon haar eigen
leidingen jaarlijks van slijk te zuiveren
er bij de groote voordeelen die de werken
baar zullen leveren, gaarne toe worden
bereid gevonden die baggerwerkzaamheden
een weinig uit te breiden, de heeren
diensten zijn zeer weinig drukkend in
deze streken, ten tweede is in deze
het vertrouwen niet misplaatst, dat onze
ingenieurs, die al zoo menig bezwaar hun
door de natuurmachten in den weg gelegd
overwonnen, ook dezen hinderpaal zullen
weten te boven te komen.
C. LULOFS,
Controleur B.B.
Koebangnan Doe a,
Dec. 1901.
De Hoogste Wet.
II. (Slot).
Het onrecht dat ik wraakte en welks bestaan,
te oordeelen naar de laatste dertig regels van
zijn vfrtoog, ook door Mr. Levy niet, ontkend
wordt, is hierin gelegen, dat de nederlandsche
gemeenschap, in het bezit van goederen, die Ltt
aan de inlische onttrek, nalaat, die goederen
terug te geven aan de indische gemeenschap,
welkn, door het bedrijf van haar nederlandsche
zuster uitgeput, zónder dat herstel onmogeliik
weder op krachten komen kan. Met opzet spreek
ik hier van, een nederlardsche en een indische
gemeenschap, omdat, welke staatsrechterlijke
theonëu en ficties men ook te baat neme, het
bestaan dezer twee, van elkander onderscheiden
gemeenschappen, niet kan worde n ontkend. Zeker
kunnen die twee gemeenschappen, als zoodanig,
weder gemeenschappelijke belangen hebber, doch
afgescheiden daarvan, vormen zij op zich zelf
staande maatschappelijke compltxeu, die, elk
voor zich, hun e;gau behoeften en belangen
hebben. Gebonden aan deze, uit de natuur der